Brandbeveiligingsverordening 2013 gemeente Steenwijkerland

Geldend van 17-04-2013 t/m heden

Intitulé

Brandbeveiligingsverordening 2013 gemeente Steenwijkerland

De raad van de gemeente Steenwijkerland;

gezien de ledenbrief 12/025 van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, kenmerk ECGR/U201218 van 16 februari 2012;

overwegende dat het verplicht is een verordening vast te stellen omtrent het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar en het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en al hetgeen daarmee verband houdt;

gelet op artikel 3 van de Wet veiligheidsregio’s, de aanpassing daarop (Staatsblad2010, 145 en 146) en het Bouwbesluit 2012 (Staatsblad 2011, 416 en 676);

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 5-3-2013, nummer 2013/13;

b e s l u i t :

vast te stellen de

Brandbeveiligingsverordening 2013 gemeente Steenwijkerland

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • -

    een inrichting: een voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaats voor zover die geen bouwwerk is;

  • -

    bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.

Artikel 2 Reikwijdte verordening

Het college kan nadere regels stellen, waarin specifieke brandveiligheidsvoorschriften worden omschreven.

Paragraaf 2 Gebruiksvergunning

Artikel 3 Verbodsbepaling

Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders een inrichting in gebruik te hebben of te houden, waarin:

  • -

    meer dan vijftig personen tegelijk aanwezig zullen zijn;

  • -

    aan meer dan 10 personen bedrijfsmatig of in het kader van verzorging nachtverblijf zal worden verschaft; of,

  • -

    aan meer dan 10 personen jonger dan 12 jaar, of aan meer dan 10 lichamelijk en/of geestelijk gehandicapte personen dagverblijf zal worden verschaft.

Het college van burgemeester en wethouders kan aan de gebruiksvergunning slechts voorwaarden verbinden in het belang van het voorkomen van brand en brandgevaar (paragraaf 3) en het bestrijden van brand en het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand (paragraaf 4).

Het college van burgemeester en wethouders kan aan de gebruiksvergunning nieuwe voorwaarden verbinden en gestelde voorwaarden wijzigen of intrekken, indien het belang waarvoor de gebruiksvergunning is verleend dit vereist op grond van een verandering van inzichten of verandering van de omstandigheden gelegen buiten de inrichting, opgetreden na het verlenen van de gebruiksvergunning.

Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing.

Artikel 4 Weigeringsgronden

Het college van burgemeester en wethouders weigert een gebruiksvergunning, indien de in de aanvraag vermelde wijze van gebruik van de inrichting niet brandveilig is en door het stellen van voorwaarden ook niet kan worden bereikt.

Paragraaf 3 Het voorkomen van brand en het beperken van brand en brandgevaar

Artikel 5 Gebruikseisen

De eisen gesteld aan het brandveilig gebruik van bouwwerken in de artikelen 1.16, 1.17 en 6.5 en in de afdelingen 6.5, 6.6, 7.1 en 7.2 van het Bouwbesluit 2012 (Staatsblad 2011, 416 en 676) zijn van overeenkomstige toepassing op vergunningplichtige en niet vergunningplichtige inrichtingen.

Paragraaf 4 Het voorkomen van brand en het beperken van ongevallen bij brand

Artikel 6 Brandveiligheidsvoorzieningen

De eisen gesteld aan het brandveilig gebruik van bouwwerken in de afdelingen 6.7 en 6.8 van het Bouwbesluit 2012 (Staatsblad 2011, 416 en 676) zijn, met uitzondering van de artikelen 6.28, 6.29 en 6.39, van overeenkomstige toepassing op vergunningplichtige en niet vergunningplichtige inrichtingen.

Artikel 7 Melden van brand en broei

Ieder die brand of broei ontdekt of deze vermoedt, is verplicht dit onmiddellijk aan de brandweer te melden.

Artikel 8 Bossen, heidevelden, venen

De eigenaar van een aaneengesloten of vrijwel aaneengesloten opstand die voor meer dan de helft bestaat uit naaldhout, een heideveld, een veen of een ander erf of terrein, voor zover niet bedoeld in artikel 8, tweede lid, onder b van de Woningwet, en dat met brandbare gewassen is begroeid, is verplicht de voorschriften op te volgen, die het college geeft tot het voorkomen van brand en het beperken van de gevolgen van brand.

Paragraaf 5 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 9 Overgangsrecht

  • 1. Vergunningen die zijn verleend onder werking van de voorgaande Brandbeveiligingsverordeningen en die van kracht zijn op het moment van inwerkingtreding van deze verordening worden aangemerkt als vergunning krachtens deze verordening.

  • 2. Indien vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om vergunning op grond van de vorige Brandbeveiligingsverordening is ingediend waarop nog niet is beslist, wordt daarop deze verordening toegepast.

  • 3. Op bezwaarschriften gericht tegen een beschikking op een aanvraag om vergunning krachtens de vorige Brandbeveiligingsverordening, wordt beslist met toepassing van deze verordening.

Artikel 10 Citeertitel en inwerkingtreding

Deze verordening wordt aangehaald als Brandbeveiligingsverordening 2013.

Deze regeling treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

Ondertekening

De raad voornoemd,
de griffier, A. ten Hoff
de voorzitter, M.A.J. van der Tas

Toelichting op de Brandbeveiligingsverordening 2013 gemeente Steenwijkerland

Algemeen

De wetgever kondigt in de Wet veiligheidsregio’s en de aanpassing daarop in artikel 3, derde lid, een algemene maatregel van bestuur (AMvB) aan over het brandveilig gebruik van voor mensen toegankelijke ruimten, niet zijnde bouwwerken. Deze AMvB neemt als het ware de plaats in van de Brandbeveiligingsverordening. (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008-2009, 31 968, nummer 8, pagina 7) Naar verwachting treedt deze AMvB pas op zijn vroegst begin 2014 in werking. Tot die tijd zal op grond van de Wet veiligheidsregio’s in elke gemeente een Brandbeveiligingsverordening van kracht zijn.

Als een gemeente na het in werking treden van de Wet veiligheidsregio’s (op 1 oktober 2010) nog geen nieuwe Brandbeveiligingsverordening heeft vastgesteld is zij verplicht dit alsnog te doen. De op de Brandweerwet 1985 gebaseerde Brandbeveiligingsverordening is namelijk van rechtswege bij de inwerkingtreding van de Wet veiligheidsregio’s vervallen.

De voorliggende regeling is, gezien het tijdelijk karakter (tot de inwerkingtreding van de AMvB) terughoudend van aard. De regeling is aangepast aan de Wet veiligheidsregio’s en de Dienstenrichtlijn. De verordening bevat tevens regels voor de bestuurlijke boete.

Brandbeveiligingsverordening is vangnet.

De Brandbeveiligingsverordening mag niet regelen 'voor zover daarin bij of krachtens enig ander (hoger) wettelijk voorschrift is voorzien'. Hierop moet bij het stellen van regels nauwlettend worden toegezien. Feitelijk moet de gemeente zich telkens weer afvragen in hoeverre een wet al voorziet of mede (indirect) voorziet in de brandveiligheid die in de Wet veiligheidsregio’s als opdacht aan het college is gegeven. In zo’n geval gaat dat wettelijk voorschrift voor op de Brandbeveiligingsverordening. Met andere woorden: de Brandbeveiligingsverordening is een vangnet voor brandveiligheidvoorzieningen die noodzakelijk zijn maar waarvoor geen wettelijke basis voorhanden is. Voordat een gemeente op basis van de Brandbeveiligingsverordening eisen kan stellen moet er onderzoek plaatsvinden naar wettelijke voorschriften die mogelijk van toepassing zouden kunnen zijn en van rechtswege voorrang hebben. In de dagelijkse praktijk is er natuurlijk een aantal standaard gevallen waarbij van tevoren duidelijk is hoe zaken liggen.

Onderwerp van de regeling: objecten die geen bouwwerk zijn

De Brandbeveiligingsverordening is een vangnet, een restregelgeving, zij regelt de brandveiligheid die niet op een andere manier wettelijk is geregeld. Dit is weliswaar een beperking, maar wel van een bepaald onderwerp. Bij het gebruiksvergunningensysteem van de Brandbeveiligingsverordening gaat het namelijk om objecten die geen bouwwerken zijn: 'niet-bouwwerken'.

Het kan gaan om bijvoorbeeld een los met de wal verbonden drijvend hotel een drijvende discotheek, of een tijdelijke tent die korter dan 31 dagen staat1 . Het onderwerp is vooraf niet te bepalen.

1Bron ministerie VROM

Desgevraagd heeft VROM bevestigd dat evenementen en activiteiten niet onder de werkingssfeer van Wabo vallen als deze korter dan 31 dagen staan of gebruikt worden.

De omschrijving in de Wet veiligheidsregio’s zelf kent een beperking van doel, namelijk brandveiligheid, maar (behalve door andere wettelijke voorschriften) geen beperking van object.

De omschrijving is van toepassing op de gehele omgeving.

Voor een dergelijk object is het, vanwege het feit dat niet van tevoren duidelijk is waarom het gaat, moeilijk concrete regels te maken. Veel objecten lijken echter op bekende bouwwerken. Overeenkomstig daaraan kunnen eisen worden gesteld, afhankelijk van de specifieke situatie.

Als voorbeeld dient een bouwwerk dat op de grond staat. Hiervoor zijn in elk geval het Bouwbesluit 2012 en de Bouwverordening ex de Woningwet van toepassing. Door de definitie van het begrip bouwwerk in de bouwverordening en de toepassing ervan in het Bouwbesluit 2012 is een constructie die drijft op het water meestal geen bouwwerk in de zin van de Woningwet en afgeleide regelgeving. Voor een met de grond verbonden object is de Woningwet het juridisch kader. Voor hetzelfde object dat drijft is de Brandbeveiligingsverordening het juiste kader (voor de brandveiligheid). Een ander voorbeeld: een tent die langdurig – meer dan 31 dagen – op dezelfde plaats staat kan een bouwwerk zijn (Woningwet van toepassing), terwijl diezelfde tent tijdens een kortdurende periode – minder dan 31 dagen – een ‘niet bouwwerk’ is, waarvoor op grond van de Brandbeveiligingsverordening eisen moeten worden gesteld.

Over de lastige vraag: wanneer is een object een bouwwerk volgt hieronder, mede aan de hand van staande jurisprudentie, een toelichting:

Bouwwerk of geen bouwwerk

De Woningwet heeft een grote invloed op de reikwijdte van de Brandbeveiligingsverordening, deze wet bevat de wettelijke grondslag voor voorschriften betreffende het bouwen, de staat van bestaande bouwwerken en standplaatsen en het gebruik van bouwwerken. Het Bouwbesluit 2012 regelt ook het gebruik van open erven en terreinen en de staat, waarin deze zich moeten bevinden. De beperking die de Woningwet en het Bouwbesluit 2012 opleggen, als hogere regelingen, zit in de begrippen bouwwerk, open erf en terrein.

Bouwwerk

Een definitie van het begrip bouwwerk geeft de Woningwet niet, de VNG houdt in de bouwverordening een in de jurisprudentie aanvaarde definitie aan:

-bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.

Aan de hand van de vier elementen van de definitie van het begrip bouwwerk

  • 1)

    constructie,

  • 2)

    van enige omvang,

  • 3)

    met de grond verbonden

  • 4)

    bedoeld om ter plaatse te functioneren

wordt bepaald of een object een bouwwerk is of niet.

Over het begrip bouwwerk bestaat een uitgebreide jurisprudentie, het is niet zonder meer duidelijk wanneer aan de vier voorwaarden wordt voldaan om tot de conclusie te komen dat een object een bouwwerk is. De jurisprudentie is te omvangrijk en te casuїstisch om hier weer te geven. Een uitgebreide opsomming van jurisprudentie staat in de toelichting op de model bouwverordening van de 'Standaardregelingen in de bouw' (Sdu uitgevers bv, Den Haag).

Bij een kortere periode dan 31 dagen is deze Brandbeveiligingsverordening van toepassing.

Open erf en terrein

Bouwwerken vallen niet onder de werking van de Brandbeveiligingsverordening, ook sommige open erven en terreinen vallen niet onder de werking van de verordening. Het Bouwbesluit 2012 voorziet hierin. Hiervoor kunnen dus geen eisen worden gesteld op grond van de Brandbeveiligingsverordening.

De begripsomschrijving van erf is overgenomen uit het besluit omgevingsrecht (Bor) dat op 1 oktober 2010 in werking is getreden. Die omschrijving is afgeleid uit de jurisprudentie (zie ABRvS2 15 september 1997, LJN: AA3601, AB 1998, 5).

2ABRvS: Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State

Uitgangspunt is dat het gehele perceel bij een hoofdgebouw in beginsel als erf kan worden aangemerkt. Echter uit de systematiek van een bestemmingsplan of beheersverordening kan voortvloeien dat bepaalde, verder van het hoofdgebouw afgelegen delen van een perceel niet als erf aangemerkt kunnen worden. Dit zal in beginsel uitsluitend het geval kunnen zijn bij percelen van een aanzienlijke omvang, veelal gelegen buiten de bebouwde kom. Bij dergelijke omvangrijke percelen geven bestemmingsplannen of beheersverordeningen soms regels die het perceel onderverdeelt in een bouwblok of bestemming, waarbinnen het hoofdgebouw met bijbehorende aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen gebouwd kunnen worden en waar een verdere inrichting kan plaatsvinden als buitenruimte behorende bij het hoofdgebouw.

Onder een terrein wordt verstaan een bij een bouwwerk behorend onbebouwd perceel, of gedeelte daarvan, niet zijnde een erf. Om als terrein in de zin van de Bouwverordening te kunnen worden aangemerkt, moet dus aan vier voorwaarden zijn voldaan: 1) het is een perceel grond, 2) dat onbebouwd is, 3) dat bij een bouwwerk hoort en 4) dat geen erf is.

Gebruik en benaming nadere regels

De opzet van de Brandbeveiligingsverordening is dusdanig dat alle algemene regels over de brandveiligheid die niet op een andere manier wettelijk geregeld zijn, erin opgenomen worden. Regels die alleen betrekking hebben op specifieke beleidsterreinen worden in nadere regels uitgewerkt.

In artikel 2 van de Brandbeveiligingsverordening is expliciet opgenomen dat specifieke brandveiligheidsvoorschriften door het college kunnen uitgewerkt en vastgesteld worden in nadere regels. Er kunnen dan specifieke brandveiligheidsvoorschriften worden uitgewerkt voor bijvoorbeeld (feest)tenten, campings / kampeerterreinen en markten. Door te werken met nadere regels wordt maatwerk mogelijk. Verder heeft dit als voordeel dat er adequater kan worden ingespeeld op veranderingen. Immers hoeft niet steeds de verordening gewijzigd te worden bij voorruitschrijdend inzicht. Bijstelling van de nadere regels door burgemeester en wethouders kan aanzienlijk sneller plaatsvinden. In het kader van deregulering moet het opnemen van afwijkende regels terughoudend worden toegepast.

Gebruiksvergunning voor een inrichting

De Brandbeveiligingsverordening kent een gebruiksvergunningenstelsel voor die situaties die uit een oogpunt van brandveiligheid meer dan gebruikelijke aandacht nodig hebben. Gezien de onbepaaldheid van de situaties is niet gekozen voor een meldingplicht in plaats van een vergunningplicht, omdat tussen die situaties dan bij voorbaat onderscheid gemaakt moet worden. Daarnaast staan in de Brandbeveiligingsverordening gebruiksvoorwaarden waaraan altijd moet worden voldaan.

Voor het stellen van eisen via een vergunning of via een directe werking van de verordening is het nodig dat de situatie waarop de vergunning of eisen van toepassing zijn, is afgebakend: een ruimtelijk begrensde plaats, voor zover die geen bouwwerk is. Kortheidshalve is gekozen voor één begrip: inrichting.

Het is duidelijk dat voor een zo grote verscheidenheid aan situaties het niet goed mogelijk is concrete eisen te stellen. Om dezelfde reden is het aanvragen van een vergunning vormvrij. Het Bouwbesluit 2012 geeft richtlijnen voor de te stellen voorwaarden.

Aan een los aangemeerde hotelboot bijvoorbeeld kunt u dezelfde brandveiligheidseisen stellen als aan een vast met de wal verbonden drijvende hotelboot (bouwwerk in de zin van de bouwverordening en de Woningwet).

Wabo

De zo grote verscheidenheid aan situaties die kunnen voorkomen is de reden dat er voor gekozen is de Brandbeveiligingsverordening niet aan te maken aan de hand van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Dienstenrichtlijn

De Brandbeveiligingsverordening 2013 is aangepast aan de Dienstenrichtlijn.

Toezicht op de naleving

Het toezicht op de naleving van de Brandbeveiligingsverordening berust krachtens artikel 61 van de Wet veiligheidsregio’s bij door burgemeester en wethouders opgedragen ambtenaren. De minister van Veiligheid en Justitie wijst op grond van artikel 65 van de Wet veiligheidsregio’s de ambtenaren aan belast met opsporing van strafbare feiten.

Bestuurlijke boete

De Wet veiligheidsregio’s geeft de raad van een gemeente de bevoegdheid om, indien de raad dat wenst, bij verordening te bepalen dat een bestuurlijke boete wordt opgelegd voor overtreding van regels gesteld krachtens artikel 3, tweede lid (Brandbeveiligingsverordening) en derde lid (algemene maatregel van bestuur, deze is nog niet opgesteld) van de wet. Het maximum bedrag van de boete mag niet hoger zijn dan het bedrag, genoemd in de Arbeidsomstandighedenwet artikel 34, vierde lid onder 1°. Het bedrag dat daar is genoemd, bedraagt in 2011 € 9.000,--.

De Wet veiligheidsregio’s geeft geen verdere beschrijving van de uitvoering van deze sanctie, zodat de gemeente alleen met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) rekening hoeft te houden.

Strafbepaling

Overtreding van de regels van deze verordening wordt op grond van artikel 64 eerste lid van de Wet veiligheidsregio’s gestraft met hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie. De wetgever heeft hier een sluitende regeling beoogd, zodat er geen ruimte is voor een regeling op dit gebied in de verordening zelf.

Overgangsrecht

In het artikel is twee keer de Brandbeveiligingsverordening genoemd, omdat het nodig kan zijn dat vergunningen op grond van de Brandbeveiligingsverordening van vóór 2008 en die van 2010 nog van kracht moeten zijn.

Intrekken regeling

De Brandbeveiligingsverordening die nog gebaseerd is op de Brandweerwet 1985, is van rechtswege vervallen op het moment van inwerkingtreding van de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010).

Intrekken vergunning

De Brandbeveiligingsverordening kent geen bepaling om een vergunning in te trekken. De reden hiervoor is dat een intrekkingbepaling de gemeente onnodig beperkt, immers in een bepaling liggen de gronden vooraf vast. De aard van de verordening brengt met zich mee dat van te voren niet duidelijk is welke gronden voldoende zullen zijn. Bij een verordening die geen intrekkinggrond kent is er sprake van een geïmpliceerde bevoegdheid: de bevoegdheid om de beschikking te geven brengt ook met zich mee om deze weer in te trekken of te wijzigen mits daarvoor valide redenen bestaan. Dit hangt af van de omstandigheden. Denk bijvoorbeeld aan onjuistheid van de beschikking.

De raad voornoemd,

de griffier, A. ten Hoff

de voorzitter, M.A.J. van der Tas