Regeling vervallen per 01-07-2013

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2013

Geldend van 22-08-2013 t/m 30-06-2013 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2013

Intitulé

Toeslagenverordening Wet Werk en Bijstand 2013

afbeelding binnen de regeling

De raad van de gemeente Steenwijkerland;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van ;

gelet op artikelen 8, lid 1, onderdeel c en 30 van de Wet Werk en Bijstand;

overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van toeslagen en het verlagen van uitkeringenvan bijstandsgerechtigden bij verordening te regelen;

besluit vast te stellen de volgende verordening:

Toeslagenverordening Wet Werk en Bijstand 2013

HOOFDSTUK 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet Werk en Bijstand;

    • b.

      gehuwdennorm: de norm als bedoeld in artikel 21, onderdeel c, van de wet;

    • c.

      college: het college van burgemeester en wethouders;

    • d.

      woning: een woning als bedoeld in artikel 1, onderdeel j, Wet op de huurtoeslag, als mede een woonwagen of woonschip, als bedoeld in artikel 3, zesde lid, Wet werk en bijstand;

    • e.

      woonkosten; 1°. indien een huurwoning wordt bewoond, de per maand geldende huurprijs, bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Wet op de huurtoeslag; 2°. Indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud;

    • f.

      pensioengerechtigde leeftijd: de leeftijd als bedoeld in artikel 1 sub m van de wet.

Artikel 2

  • 1. De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd.

  • 2. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien beide echtgenoten 21 jaar of ouder en de pensioengerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt.

  • 3. De bepalingen in hoofdstuk 2 en 3 laten de toepassing artikel 18, eerste lid, van de wet onverlet.

HOOFDSTUK 2. Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm

Artikel 3 - Toeslagen

  • 1. De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt20 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft.

  • 2. De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt10 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben.

  • 3. Voor de toepassing van dit artikel worden thuiswonende kinderen van 18 jaar of ouder niet in aanmerking genomen als één of meer anderen die in dezelfde woning het hoofdverblijf hebben, indien het in aanmerking te nemen inkomen van die kinderen lager of gelijk is aan het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor hoger onderwijs, genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000.

  • 4. In afwijking van het eerstel lid bedraagt de toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet10 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder die het hoofdverblijf heeft in een kamer of andere onzelfstandige woning waarvoor geen huurtoeslag kan worden ontvangen, omdat de kamer of andere onzelfstandige woning niet voldoet aan de voorwaarden die artikel 11 van de Wet op de huurtoeslag daaraan stelt.

HOOFDSTUK 3. Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of toeslag

Artikel 4 - Verlaging gehuwden

  • 1. De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden die de woning deelt met één of meer anderen;

  • 2. Het derde lid van artikel 3 is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. In afwijking van het eerste lid bedraagt de verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet, 10 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden die het hoofdverblijf hebben in een kamer of andere onzelfstandige woning waarvoor geen huurtoeslag kan worden ontvangen, omdat de kamer of andere onzelfstandige woning niet voldoet aan de voorwaarden die artikel 11 van de Wet op de huurtoeslag daaraan stelt.

Artikel 5 - Verlaging woonsituatie

  • 1. De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt: 10 procent van de gehuwdennorm als:

    • a.

      een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen woonkosten verbonden zijn;

    • b.

      indien geen woning bewoond wordt.

  • 2. Lid 1 is niet van toepassing ten aanzien van belanghebbenden op wie artikel 3, tweede of vierde lid of artikel 4, eerste of derde lid van toepassing is.

Artikel 6 – Alleenstaande van 21 jaar of 22 jaar

  • 1. Geen toeslag wordt verleend aan de alleenstaande van 21 jaar of 22 jaar;

  • 2. In afwijking van lid 1 wordt een toeslag van 10% van de gehuwdennorm verleend indien het een jongere van 22 jaar betreft in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft.

HOOFDSTUK 4. Slotbepalingen

Artikel 7 - Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 8 - Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2013.

Artikel 9 - Inwerkingtreding

De Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2013 treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking onder gelijktijdige intrekking van de Toeslagenverordening Wet Werk en Bijstand 2012 en werkt terug tot 1 januari 2013.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 18 juni 2013.
De raad voornoemd,
de Griffier, A. ten Hoff,
de voorzitter, M.A.J. van der Tas

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Er is voor gekozen om begrippen die reeds zijn omschreven in de WWB of Awb niet afzonderlijk te definiëren in de Verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de WWB of Awb ook de Verordening moet worden gewijzigd.

Voor het gebruik van het begrip woning is aansluiting gezocht bij de begripsomschrijving in de Wet op de huurtoeslag, “een gebouwde onroerende zaak voor zover deze als zelfstandige woonruimte, onvrije etage dan wel andere onzelfstandige woonruimte is verhuurd, alsmede de onroerende aanhorigheden”.

Een zelfstandige woonruimte in de zin van de Wet op de huurtoeslag is een eengezinswoning, een appartement, een flat of een andere woonruimte met een eigen voordeur, een eigen keuken, een eigen toilet en een eigen wasruimte. Indien een woning geen eigen voordeur heeft, maar wel alle overige kenmerken van een zelfstandige woning, spreekt men van een onvrije etage.

Ontbreken een of meer kenmerken van een zelfstandige woonruimte en is er ook geen sprake van een onvrije etage, dan betreft het een onzelfstandige woonruimte.

Het begrip ‘woonkosten’ is nader gedefinieerd, omdat dit van belang is voor de toepassing van artikel 5 (verlaging woonsituatie). Aangesloten is bij de begripsomschrijving die voorheen onder de vigeur van de Algemene Bijstandswet in het Besluit landelijke normering (tot 1996) was opgenomen. Het is aan het college overgelaten om de onderhoudskosten vast te stellen.

Omdat een woning ook een woonwagen of woonschip kan zijn, is tevens verwezen naar artikel 3, zesde lid WWB, waarin deze woonruimtes met een woning worden gelijkgesteld.

Artikel 2

Dit artikel geeft aan op welke categorieën van personen met een bijstandsuitkering de verordening van toepassing is.

De indeling is gebaseerd op de Wet werk en bijstand. Uitsluitend in de leeftijdscategorie van 21 jaar tot de pensioengerechtigde leeftijd kunnen verhogingen en verlagingen op grond van de verordening worden vastgelegd. Bij gehuwden geldt dat beiden moeten voldoen aan het leeftijdscriterium van 21 jaar of ouder maar jonger dan de leeftijd waarop de pensioengerechtigde leeftijd wordt bereikt. Dit betekent, dat de verordening uitsluitend van toepassing is op de normen op grond van artikel 21 van de Wet werk en bijstand.

Geen gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid in artikelen 26 van de Wet werk en bijstand voor categoriale verlagingen bij zelfstandig wonende uitkeringsgerechtigden van 18 jaar t/m 20 jaar. Indien dit leidt tot onbillijkheden van overwegende aard, vindt toepassing van artikel 18, lid 1, van de Wet werk en bijstand plaats.

Artikel 3 - Toeslagen

Alleenstaanden en alleenstaande ouders die alleen een woning bewonen hebben op grond van artikel 30, lid 2, onder a, van de Wet werk en bijstand recht op de maximale toeslag.

Ingeval in de woning naaste de alleenstaande of alleenstaande ouder een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat er noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden. Hieronder wordt onder andere verstaan: huur, gas, water, elektra, duurzame gebruiksgoederen etc. Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbende zelf.

Zolang er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding moet er echter van worden uitgegaan dat niet alle kosten gedeeld kunnen worden. Een toeslag blijft op zijn plaats. In de toeslagen verordening is daarom gekozen voor een toeslag van 10 procent van de gehuwdennorm in het geval één of meer anderen in dezelfde woning het hoofdverblijf hebben.

In het derde lid wordt geregeld dat kinderen die niet (meer) in de norm begrepen zijn, maar die tevens in omstandigheden verkeren waardoor het niet aannemelijk is, dat zij kunnen bijdragen in de kosten van het huishouden, niet meetellen als personen die in de woning hun hoofdverblijf hebben. Bij kinderen met een in aanmerking te laten inkomen lager of gelijk aan het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor hoger onderwijs, genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000, is niet aannemelijk dat zij kunnen bijdragen in de kosten van het huishouden (artikel 25 lid 1 WWB). Per 1 januari 2012 is de hoogte van het normbedrag € 604,15 per maand.

In het vierde lid wordt een toeslag van 10% van de gehuwdennorm verstrekt aan belanghebbenden die hun hoofdverblijf hebben in een onzelfstandige woning waarvoor geen huurtoeslag kan worden ontvangen gelet op artikel 11 van de Wet op de huurtoeslag. Hierbij dient bijvoorbeeld te worden gedacht aan kamerbewoners. Kamerbewoners hebben over het algemeen geen eigen voordeur, eigen keuken, eigen toilet en eigen wasruimte, maar delen deze met één of meer andere (kamer)bewoners. Daardoor kunnen de noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld worden. Hieronder wordt verstaan: huur, gas, water, elektra, duurzame gebruiksgoederen etc. Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbende zelf.

Artikel 4 - Verlaging gehuwden

De criteria voor het verlagen van de norm voor gehuwden zijn dezelfde als vermeld in artikel 3 van de verordening bij het verhogen van de norm voor alleenstaanden en alleenstaande ouders met een toeslag.

Gelet op de normensystematiek is dan een verlaging van de norm voor gehuwden van toepassing met hetzelfde bedrag als in situaties waarvoor bij alleenstaanden en alleenstaanden ouders een toeslag zou zijn verleend.

Artikel 5 - Verlaging woonsituatie

Naast het kunnen delen van de algemene bestaanskosten met een ander kunnen er aanzienlijke lagere algemene bestaanskosten zijn als gevolg van het ontbreken van bepaalde kosten. Bij de bijstandsverlening moet met deze lagere bestaanskosten rekening kunnen worden gehouden. Hiertoe is een aparte bepaling opgenomen, omdat de artikelen 4 en 5 van de verordening uitsluitend toe zien op het kunnen delen van de kosten met een ander.

Van lagere bestaanskosten als gevolg van de woonsituatie kan sprake zijn bij de bewoning van een woning waaraan geen woonkosten zijn verbonden, bijvoorbeeld in het geval van krakers. Hiervan is echter ook sprake ingeval een derde, bijvoorbeeld een onderhoudsplichtige, de woonkosten betaalt van de woning. Er wordt dan een woning bewoond waaraan voor de bijstandsgerechtigde geen woonkosten zijn verbonden. Het financiële voordeel van het niet verschuldigd zijn van woonkosten rechtvaardigt een lager bedrag aan algemene bijstand. Doorslaggevend voor de toepassing van dit artikel is, dat bewoner(s) niet jegens een derde woonkosten verschuldigd zijn.

Dak- en thuislozen vallen ook onder deze regeling. In de regel hebben zij geen kosten voor het aanhouden van woonruimte.

Artikel 6 – Alleenstaande van 21 jaar of 22 jaar

Als alleenstaanden van 21 of 22 jaar op de norm een maximale toeslag zouden ontvangen, zou dit geen stimulans zijn om werk te aanvaarden. Voorts zou in een groot aantal gevallen aanspraak op aanvullende bijstand kunnen worden gemaakt, waaronder bij een dienstbetrekking op basis van 32 uur per week, hetgeen niet de bedoeling van de wet is. Dit gelet op de hoogte van het wettelijk minimumloon voor 21 en 22 jarigen.

Tevens ligt het voor de hand om een hogere toeslag toe te passen voor een 22 jarige die zelfstandige woonruimte bewoont. Ook omdat voor een 22 jarige een hoger minimum jeugdloon geldt dan voor een 21 jarige. Dit artikel is niet van toepassing op alleenstaande ouders van 21 of 22 jaar en gehuwden.

Artikel 7 - Uitvoering

Evenals de uitvoering van de WWB ligt de uitvoering van de Toeslagenverordening bij het college.

Artikel 8 - Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 9 - Inwerkingtreding

Bekendgemaakte besluiten treden in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking (publicatie), tenzij in deze besluiten daarvoor een ander tijdstip is aangewezen (artikel 142 Gemeentewet.