Beheersverordening 'Blokzijl Noordermaten'

Geldend van 28-10-2021 t/m heden

Intitulé

Beheersverordening 'Blokzijl Noordermaten'

Inhoudsopgave regels

Hoofdstuk 1  Inleidende regels

 

Artikel 1   Begripsbepalingen

Artikel 2   Wijze van meten

Hoofdstuk 2  Bestemmingsregels

Artikel 3   Woondoeleinden

Artikel 4   Tuin

Artikel 5   Gemengde doeleinden

Artikel 6   Groenvoorzieningen

Artikel 7   Water

Artikel 8   Verkeers- en verblijfsdoeleinden

Artikel 9   Parkeerterrein

Hoofdstuk 3  Algemene regels

Artikel 10  Antidubbeltelregel

Artikel 11  Algemene afwijkingsregels

Artikel 12  Algemene gebruiksregels

Hoofdstuk 4  Overgangs- en slotregels

Artikel 13  Overgangsrecht

Artikel 14  Slotregel

Bijlagen bij de regels

Bijlage 1  Plankaart

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 het plan:

de beheersverordening 'Blokzijl Noordermaten' met identificatienummer NL.IMRO.1708.BVPBlokzijlNoordm-VA01 van de gemeente Steenwijkerland;

1.2 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.3 aan-huis-verbonden beroep:

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heet die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.4 ander-bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.5 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of andere-bouwwerken;

1.6 bebouwingspercentage:

de bebouwde oppervlakte van de gebouwen uitgedrukt;

1.7 bestemmingsgrens:

een op de plankaart aangegeven lijn, die de grens vormt van een bestemmingsvlak;

1.8 bestemmingsvlak:

een op de plankaart aangegeven vlak met een zelfde bestemming;

1.9 bevoegd gezag:

bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2.4 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.10 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.11 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.12 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.13 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.14 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.15 bouwvlak:

een op de plankaart aangegeven vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waarop gebouwen zijn toegelaten;

1.16 bouwvlakgrens:

een op de plankaart aangegeven lijn, die de grens vormt van een bouwvlak;

1.17 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.18 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in d eloop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.19 dienstverlening:

het verlenen van een economische en maatschappelijke diensten aan derden;

1.20 eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond;

1.21 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.22 halfvrijstaande woning:

een twee-onder-één-kapwoning;

1.23 hoofdgebouw:

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.24 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.25 peil:

  • a.

    voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

  • b.

    voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

1.26 plankaart:

de kaart met bijbehorende verklaring, bestaande uit 1 blad, waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangegeven, zoals opgenomen in Bijlage 1 Plankaart;

1.27 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.28 rijenwoningen:

meerdere - doch ten minste drie - aaneen gebouwde woningen;

1.29 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.30 scheidingsgrens:

een op de plankaart blijkens de daarop voorkomende verklaring als zodanig aangewezen lijn, die binnen een bestemming een scheiding aangeeft tussen gronden waarop een opgenomen aanduiding wel respectievelijk niet van toepassing is;

1.31 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm en afmetingen onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.32 voorgevel:

de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;

1.33 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.34 woonhuis:

een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze voorschriften wordt als volgt gemeten:

2.1 de breedte van een gebouw:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren;

2.2 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

van het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 de (nok/bouw)hoogte van een bouwwerk:

van het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een ander bouwwerk, met uitzondering van kleine bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, nederwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevel versieringe, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlakken en bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Woondoeleinden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor 'Woondoeleinden' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen in een woning, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep, alsmede indien de gronden zijn aangeduid met te handhaven hoofdvorm voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de cultuurhistorische waarden, met daarbij behorende gebouwen, andere bouwwerken, tuinen en erven.

3.2 Bouwregels

Op de voor 'Woondoeleinden' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:

3.2.1 Hoofdgebouwen

voor hoofdgebouwen in casu woonhuizen de volgende bepalingen gelden:

  • a.

    een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een op de plankaart aangegeven bouwvlak worden gebouwd;

  • b.

    een hoofdgebouw mag vrijstaand en halfvrijstaand worden gebouwd, tenzij de gronden op de plankaart zijn aangeduid met:

    • 1.

      maximaal aantal aaneen te bouwen woningen, in welk geval tevens rijenwoningen mogen worden gebouwd waarvoor geldt dat het aantal aaneen te bouwen woningen ten hoogste het op de plankaart aangegeven aantal mag bedragen;

    • 2.

      uitsluitend vrijstaande woningen toegestaan in welk geval uitsluitend vrijstaande woningen mogen worden gebouwd;

  • c.

    de afstand van vrijstaande woonhuizen van de vrijstaande zijde van halfvrijstaande woonhuizen tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 3 m bedragen;

  • d.

    de goothoogte mag niet meer bedragen dan op de plankaart is aangegeven;

  • e.

    de dakhelling mag niet minder dan 25° en niet meer dan 60° bedragen;

  • f.

    in afwijking van het bepaalde onder b tot en met e geldt, indien de gronden op de plankaart zijn aangeduid met te handhaven hoofdvorm, dat de hoofdvorm van de gebouwen, bepaald door oppervlakte van het grondvlak, gevelbreedte, (goot-)hoogte, dakhelling en nokrichting, zoals die bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan, gehandhaafd dient te worden, met dien verstande dat een afwijking van de goot- en/of bouwhoogte van ten hoogste 5% is toegestaan.

3.2.2 Aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen

voor aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen de volgende bepalingen gelden:

  • a.

    de afstand van een aanbouw, uitbouw of bijgebouw tot de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mag niet minder dan 3 m bedragen;

  • b.

    de gezamenlijke oppervlakte van de aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen bij een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 50 m2 met inachtneming van de volgende bepalingen:

    • 1.

      de gezamenlijke oppervlakte van aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 50% van de oppervlakte van het achter de voorgevel van het woonhuis en het verlengde daarvan gelegen bouwperceel, verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw;

    • 2.

      bij de berekening van de gezamenlijke oppervlakte wordt de oppervlakte van de aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen voor zover gelegen binnen het bouwvlak tussen het verlengde van de zijgevels van het hoofdgebouw niet meegerekend;

  • c.

    de goothoogte van een aanbouw, uitbouw of een aangebouwd bijgebouw mag niet meer dan 3 m bedragen met dien verstande dat de bouwhoogte mag worden verhoogd tot ten hoogste 0,25 m boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw;

  • d.

    de dakhelling van een aanbouw, uitbouw of een aaneengebouwd bijgebouw mag ten hoogste bedragen de dakhelling van het hoofdgebouw;

  • e.

    de bouwhoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 3 m bedragen;

3.2.3 Andere-bouwwerken

voor andere-bouwwerken de volgende bepalingen gelden:

  • a.

    indien zij vóór de voorgevel of een naar de weg gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden opgericht mag de bouwhoogte niet meer dan 1 m bedragen;

  • b.

    in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 2 m bedragen.

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.3.1 Afwijkingen

Het bevoegd gezag is bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen voor afwijking van:

  • a.

    het bepaalde in 3.2.1 onder a en - ten behoeve van de oprichting van ten hoogste 8 patiowoningen - toestaan dat woonhuizen buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits de gronden op de plankaart zijn aangeduid met 'patio';

  • b.

    het bepaalde in 3.2.1 onder e en toestaan dat de dakhelling mag worden verminderd tot 0° mits het aantal bouwlagen ten hoogste drie bedraagt;

  • c.

    het bepaalde in 3.2.2 onder e en toestaan dat de hoogte van een vrijstaand bijgebouw wordt vergroot tot niet meer dan 6 m, met dien verstande dat de goothoogte ten hoogste 3 m mag bedragen en de dakhelling ten hoogste bedraagt de dakhelling van het hoofdgebouw.

3.3.2 Voorwaarden

De in 3.3.1 genoemde omgevingsvergunningen voor afwijking worden slechts verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a.

    de bebouwingskarakteristiek van het straat- en bebouwingsbeeld;

  • b.

    de woonsituatie;

  • c.

    de verkeersveiligheid;

  • d.

    de sociale veiligheid;

  • e.

    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

3.3.3 Aanvullende voorwaarde

In aanvulling op het bepaalde onder 3.3.2 geldt voor afwijking als bedoeld in 3.3.1 onder adat deze uitsluitend wordt verleend indien sprake is van architectonische samenhang met de direct omliggende woonhuizen.

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.4.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik als bedoeld in Artikel 12 lid a wordt in ieder geval verstaan het gebruik respectievelijk het laten gebruiken van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning.

3.5 Verwijzingen

Op deze bestemming is tevens het bepaalde in Hoofdstuk 1 Inleidende regels en Hoofdstuk 3 Algemene regels van deze regels van toepassing.

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuin behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen, met daarbij behorende andere-bouwwerken, erven en parkeervoorzieningen.

4.2 Bouwregels

Op de voor 'Tuin' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd andere-bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 1 m mag bedragen.

4.3 Verwijzingen

Op deze bestemming is tevens het bepaalde in Hoofdstuk 1 Inleidende regels en Hoofdstuk 3 Algemene regels van deze regels van toepassing.

Artikel 5 Gemengde doeleinden

5.1 Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor 'Gemengde doeleinden'aangewezen gronden zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen, dienstverlening en kantoren, al dan niet in combinatie met woningen, met daarbij behorende gebouwen, andere bouwwerken, erven, terreinen, parkeervoorzieningen, water en groenvoorzieningen.

5.2 Bouwregels

Op de voor 'Gemengde doeleinden'aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:

5.2.1 Gebouwen

voor gebouwende volgende bepalingen gelden:

  • a.

    een gebouw mag uitsluitend binnen een op de plankaart bouwvlak worden gebouwd;

  • b.

    de goothoogte mag niet meer bedragen dan de op de plankaart aangegeven goothoogte;

5.2.2 Andere-bouwwerken

voor andere-bouwwerken de volgende bepalingen gelden:

  • a.

    de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan:

    • 1.

      indien zij vóór de voorgevel of een naar de weg gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden opgericht mag de bouwhoogte niet meer dan 1 m bedragen;

    • 2.

      in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 2 m bedragen.

  • b.

    de hoogte van overige andere-bouwwerken mag niet meer dan 6 m bedragen.

5.3 Verwijzingen

Op deze bestemming is tevens het bepaalde in Hoofdstuk 1 Inleidende regels en Hoofdstuk 3 Algemene regels van deze regels van toepassing.

Artikel 6 Groenvoorzieningen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor 'Groenvoorzieningen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a.

    groenvoorzieningen, paden, speelvoorzieningen, parkeerstroken en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  • b.

    indien en voor zover gronden op de kaart zijn aangeduid met 'speelterrein toegestaan', voor een speelterrein;

met daarbij behorende andere-bouwwerken, bruggen, kunstwerken en verhardingen.

6.2 Bouwregels

Op de voor 'Groenvoorzieningen' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd andere-bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat de hoogte niet meer dan 6,50 m mag bedragen.

6.3 Verwijzingen

Op deze bestemming is tevens het bepaalde in Hoofdstuk 1 Inleidende regels en Hoofdstuk 3 Algemene regels van deze regels van toepassing.

Artikel 7 Water

7.1 Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor waterberging, waterhuishouding en waterlopen; met daarbij behorende andere-bouwwerken, waaronder bruggen, dammen en/of duikers.

7.2 Bouwregels

Op de voor 'Water' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd andere bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat de hoogte niet meer dan 6,50 m mag bedragen.

7.3 Verwijzingen

Op deze bestemming is tevens het bepaalde in Hoofdstuk 1 Inleidende regels en Hoofdstuk 3 Algemene regels van deze regels van toepassing.

Artikel 8 Verkeers- en verblijfsdoeleinden

8.1 Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor 'Verkeers- en verblijfsdoeleinden' aangewezen gronden zijn bestemd voor woonstraten en paden, alsmede, voor waterhuishoudkundige en waterkerende voorzieningen, met daarbij behorende andere-bouwwerken, parkeervoorzieningen, water, groenvoorzieningen en speelvoorzieningen.

8.2 Bouwregels

Op de voor 'Verkeers- en verblijfsdoeleinden' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd andere-bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat de hoogte van andere-bouwwerken, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer niet meer dan 8,50 m mag bedragen.

8.3 Verwijzingen

Op deze bestemming is tevens het bepaalde in Hoofdstuk 1 Inleidende regels en Hoofdstuk 3 Algemene regels van deze regels van toepassing.

Artikel 9 Parkeerterrein

9.1 Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor 'Parkeerterrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor parkeervoorzieningen, met daarbij behorende andere-bouwwerken, voorzieningen, water en groenvoorzieningen.

9.2 Bouwregels

Op de voor 'Parkeerterrein' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd andere-bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat de hoogte van andere-bouwwerken niet meer dan 8,50 m mag bedragen.

9.3 Verwijzingen

Op deze bestemming is tevens het bepaalde in Hoofdstuk 1 Inleidende regels en Hoofdstuk 3 Algemene regels van deze regels van toepassing.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 10 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

  • a. Het bevoegd gezag is bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen voor afwijking van:

    • 1.

      de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;

    • 2.

      de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;

    • 3.

      de bestemmingsbepalingen met het oog op de aanpassingen aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de vrijstelling gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;

    • 4.

      de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van andere bouwwerken en toestaan dat de bouwhoogte van de andere-bouwwerken worden vergroot tot niet meer dan 10 m;

    • 5.

      de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van andere-bouwwerken en toestaan dat de bouwhoogte van kunstwerken en van zend-, ontvang- en of sirenemasten wordt vergroot tot niet meer dan 40 m;

    • 6.

      de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:

      • I.

        plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanelen en schoorstenen;

      • II.

        gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;

      • III.

        (hoek-)erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen, mits de bouwvlakgrens met niet meer dan 1,50 m wordt overschreden.

    • 7.

      het bepaalde over de afstand van uitbouwen tot aan de voorgevel en het verlengde daarvan voor het bouwen van (hoek-)erkers, mits de diepte van de (hoek-)erker, gemeten uit de zijgevel, niet meer bedraagt dan 1,50 m;

    • 8.

      het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen;

  • b. De onder a bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

    • 1.

      het straat- en bebouwingsbeeld;

    • 2.

      de woonsituatie;

    • 3.

      de milieusituatie;

    • 4.

      de verkeersveiligheid;

    • 5.

      de sociale veiligheid;

    • 6.

      de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 12 Algemene gebruiksregels

  • a. Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de aan de grond gegeven bestemming.

  • b. Onder een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval verstaan het gebruiken of het laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting.

  • c. Het bevoegd gezag is bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen voor afwijking van het bepaalde onder a, indien strikte toepassing van de verbodsbepalingen zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

  • d. Bij een ontwikkeling dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid volgens de CROW-publicatie "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie" d.d. 8 oktober 2012. Deze parkeervoorzieningen dienen op eigen terrein gerealiseerd te worden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

    • 1.

      gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

    • 2.

      na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  • b. Het bevoegd gezag kan in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

  • c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik

  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

  • d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van de beheersverordening 'Blokzijl Noordermaten'.

Bijlage 1 Plankaart

afbeelding binnen de regeling

Beheersverordening Blokzijl Noordermaten

afbeelding binnen de regeling

ID plan: NL.IMRO.1708.BVPBlokzijlNoordm-VA01

datum:  13 mei 2016

status: vastgesteld

auteur: SRE

Vastgesteld door de raad d.d. 28 juni 2016

de grifiier, A. ten Hoff,

de voorzitter, M.A.J. van der Tas

Inhoudsopgave toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding 1

1.1 Aanleiding voor de beheersverordening

1.2 Besluitgebied: ligging en omgeving

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Hoofdstuk 2 Motivering voor toepassing van het instrument 'beheersverordening'

2.1 Geen ruimtelijke ontwikkeling

2.2 Bestaand gebruik

2.3 Juridische status

Hoofdstuk 3 Gebiedsvisie en uitgangspunten

3.1 Rijksbeleid

3.2 Provinciaal beleid

3.3 Gemeentelijk beleid

Hoofdstuk 4 Actuele waarden

Hoofdstuk 5 Sectorale aspecten

Hoofdstuk 6 Waterparagraaf

Hoofdstuk 7 Juridische opzet

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

Hoofdstuk 9 Procedure

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor de beheersverordening

In het kader van de actualiseringsverplichting voor bestemmingsplannen ouder dan tien jaar, is bij de gemeente Steenwijkerland de vraag opgekomen naar een nieuwe (planologische) regeling voor het gebied 'Noordermaten 3e Fase'. Ingevolge artikel 3.1, tweede en vierde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geldt namelijk een actualiseringsplicht voor bestemmingsplannen. Elke tien jaar dient de bestemming van gronden opnieuw te worden vastgesteld. Het geldende bestemmingsplan 'Blokzijl - Noordermaten 3e en 4e Fase' is binnenkort ouder dan tien jaar en dient daarom te worden herzien of actueel te worden verklaard (verlenging van de tien jaarstermijn als bedoeld in het derde lid van artikel 3.1 Wro). Omdat het bestemmingsplan nog onder de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) tot stand is gekomen, is het actueel verklaren daarvan echter niet mogelijk gelet op het bepaalde in artikel 9.1.4, vierde lid, van de Invoeringswet Wro. In dat artikel is de plicht opgenomen om voor een bepaalde datum een nieuw bestemmingsplan of een beheersverordening vast te stellen overeenkomstig de Wro. Indien aan die plicht niet wordt voldaan, kunnen geen leges meer worden geheven voor diensten die verband houden met dat bestemmingsplan.

 

Artikel 3.38 Wro geeft aan dat de gemeenteraad in plaats van een bestemmingsplan, een beheersverordening kan vaststellen. De beheersverordening is aldus een alternatief voor het bestemmingsplan waarmee ook aan de genoemde verplichting wordt voldaan. Deze mogelijkheid kan alleen worden gebruikt als in het gebied weinig tot geen planologische veranderingen plaatsvinden dan wel in de toekomst zullen plaatsvinden. Het instrument beheersverordening is namelijk bedoeld om voor planologisch laagdynamische gebieden het bestaande gebruik en de bouwmogelijkheden vast te leggen. Het gebied 'Noordermaten 3e Fase' voldoet aan dit vereiste, aangezien de vigerende mogelijkheden die binnen het besluitgebied worden geboden, opnieuw worden vastgelegd. Ruimtelijke ontwikkelingen, anders dan die vigerend mogelijk zijn, worden niet mogelijk gemaakt. Hiervan uitgaand is besloten voor het gebied 'Noordermaten 3e Fase' een beheersverordening op te stellen.

 

Het gebied 'Noordermaten 4e Fase' is in het vigerend bestemmingsplan opgenomen als een 'Uit te werken bestemming' voor maximaal 80 woningen. Omdat voor dit gebied nog geen uitwerkingsplan is vastgesteld en dus nog sprake is van een ontwikkeling, kan deze niet worden meegenomen in onderhavige beheersverordening. Hiervoor zal te zijner tijd een afzonderlijk plan worden vastgesteld.

 

Het doel van het opstellen van een beheersverordening is, buiten de snelle en kostenefficiënte procedure, tevens het actualiseren van het geldende bestemmingsplan naar de huidige (planologische) situatie alsmede de huidige regelgeving en inzichten. De beheersverordening zal tevens worden gedigitaliseerd om te voldoen aan de Wro en te komen tot een betere interne en externe informatievoorziening binnen de gemeente Steenwijkerland.

 

In paragraaf 2.1 wordt nader ingegaan op de toepassingsmogelijkheden van het instrument 'beheersverordening' in dit geval.

 1.2 Besluitgebied: ligging en omgeving

afbeelding binnen de regeling

Luchtfoto besluitgebied

 

In het westen van de gemeente Steenwijkerland ligt het voormalige Zuiderzeestadje Blokzijl, op de kruising van de dijk en het Noorderdiep. Het besluitgebied 'Noordermaten 3e Fase' ligt in het zuiden van Blokzijl. In het noorden grenst het gebied aan de bestaande bebouwing aan de Burgemeester ten Cateweg. In het westen en zuiden grenst het gebied aan het buitengebied. Aan de oostkant grenst het besluitgebied aan de begraafplaats. Via de Vollenhoofsedijk-Zuiderstraat staat het besluitgebied in verbinding met de rest van de kern. Verder is er ten noorden van het besluitgebied een voetgangersbrug aanwezig over het Verbindingskanaal naar de kern.

 1.3 Geldende bestemmingsplannen 

afbeelding binnen de regeling Plankaart geldend bestemmingsplan 'Blokzijl - Noordermaten 3e en 4e Fase'

 

Voor het besluitgebied is momenteel het bestemmingsplan 'Blokzijl - Noordermaten 3e en 4e Fase' van toepassing. Dit bestemmingsplan is op 4 juli 2006 door de gemeenteraad vastgesteld. Bij dit bestemmingsplan hoort ook het beeldkwaliteitsplan 'Noordermaten 3e fase'.

 

afbeelding binnen de regeling

Gebied dat wordt overgenomen uit geldend bestemmingsplan 'Blokzijl - Noordermaten 3e en 4e Fase'

 

Voor het groenperceel aan de Burgemeester van Ommerenweg is in 2014 een wijzigingsplan vastgesteld. Dit perceel wordt dan ook niet meegenomen in deze beheersverordening.

Daarnaast wordt het besluitgebied aangepast aan de plangrenzen van het bestemmingsplan 'Vollenhove en Blokzijl'. Bij de actualisatie van de bestemmingsplannen voor de kern Blokzijl is destijds al een gedeelte van het bestemmingsplan 'Blokzijl - Noordermaten 3e en 4e Fase' meegenomen in het bestemmingsplan 'Vollenhove en Blokzijl.

 

Het bestemmingsplan 'Blokzijl - Noordermaten 3e en 4e Fase' voorziet in een aanzienlijke ruimtelijke (her)ontwikkeling van het plangebied in de vorm van de bouw van circa 116 woningen, een gebouw voor gemengde doeleinden, een begraafplaats en een parkeerplaats.

Fase 3 is specifiek bestemd voor de bouw van 62 woningen. Zoals reeds aangegeven zal fase 4 te zijner tijd met een uitwerkingsplan worden uitgewerkt en maakt geen onderdeel uit van deze beheersverordening.

 

In werkelijkheid is de ruimtelijke ontwikkeling die het bestemmingsplan 'Blokzijl - Noordermaten 3e en 4e Fase' in het besluitgebied (fase 3) mogelijk maakt tot dusver grotendeels gerealiseerd. Zo is er een start gemaakt met de woningbouw in het oosten en zuiden van het gebied. Ook zijn de begraafplaats, het gebouw voor gemengde doeleinden en de parkeerplaats gerealiseerd. Enkele percelen in het gebied zijn nog braakliggend en liggen bouwrijp te wachten op verdere invulling.

 

De beheersverordening 'Blokzijl Noordermaten' vervangt voor het besluitgebied het geldende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Motivering voor toepassing van het instrument 'beheersverordening'

2.1 Geen ruimtelijke ontwikkeling

Gemeenten hebben sinds de introductie van de Wro in beginsel de keuze tussen het vaststellen van een bestemmingsplan of een beheersverordening. De keuze voor een beheersverordening is afhankelijk van het karakter van het gebied. De beheersverordening is namelijk geïntroduceerd voor gebieden waar geen ruimtelijke ontwikkeling wordt voorzien (art. 3.38 Wro). Het moet gaan om laagdynamische gebieden waar weinig gebeurt en waarvoor enkel een beheersregeling gewenst is.

 

Een van de voorwaarden voor het kunnen vaststellen van een beheersverordening is dat in het gebied geen ruimtelijke ontwikkeling mag zijn voorzien. De Wro geeft niet aan wat moet worden verstaan onder een 'ruimtelijke ontwikkeling'. In de wetsgeschiedenis is hierover onder meer te vinden 'dat van een ruimtelijke ontwikkeling sprake is als het gaat om ruimtelijk relevante veranderingen in het planologisch toegestane gebruik van gronden en opstallen alsmede om bouwkundige wijzigingen van bouwwerken, waarvoor een bouwvergunning nodig is'. Bij de beheersverordening zal het meestal gaan om gebieden die 'af' of 'uitontwikkeld' zijn. De beheersverordening is bedoeld om een gebied waar niet veel zal gebeuren (“lage dynamiek”) te voorzien van een beheersregeling voor het bestaande gebruik (zie ook par. 2.2).

 

In dit geval is geen sprake van een uitontwikkeld gebied. Een deel van het terrein moet nog gerealiseerd worden. Vooralsnog kan dit binnen de kaders uit het geldende bestemmingsplan. Derhalve kan de geldende regeling worden overgenomen in een beheersverordening. Er is behoefte aan een beheersregeling voor de huidige planologische situatie. Door die beheersregeling wordt voldaan aan de actualiseringsplicht.

 

Van belang is dat in de Wro is bepaald dat de beheersverordening in elk geval binnen tien jaar na vaststelling wordt herzien. Dit is een maximale termijn en betekent niet dat de verordening niet voor een kortere periode kan gelden. Mocht blijken dat in de toekomst behoefte is aan wijziging van de planologische regeling voor het gebied kan een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld waarbij de wettelijke procedure doorlopen wordt.

2.2 Bestaand gebruik

In de beheersverordening wordt het beheer overeenkomstig het bestaande gebruik geregeld. Onder 'bestaand gebruik' wordt zowel feitelijk bestaand gebruik (enge uitleg) begrepen als planologisch bestaand gebruik (ruime uitleg). In beide gevallen gaat het om gebruik in ruime zin, dus zowel gebruik van onbebouwde gronden en van bebouwing als gebruik in de zin van het bouwen van bouwwerken. Met de enge uitleg wordt bedoeld het feitelijk aanwezige gebruik, met de ruime uitleg het gebruik dat op grond van het voorgaande bestemmingsplan reeds was toegestaan (TK 2006-2007, 30 938, nr. 7, p. 10 e.v.).

Dit laatste houdt in dat gebruik dat reeds toegelaten wordt in het aan de beheersverordening voorafgaande bestemmingsplan, ook als 'bestaand gebruik' kan worden aangemerkt.

 

In de beheersverordening 'Blokzijl Noordermaten' wordt het bestaande gebruik geregeld overeenkomstig het voorgaande bestemmingsplan en het geldend provinciaal en gemeentelijk beleid.

2.3 Juridische status

De beheersverordening is, zoals de naam al aangeeft, een verordening. Verordeningen zijn wetgeving in materiële zin, maar niet afkomstig van de formele wetgever. De beheersverordening wordt vastgesteld door de gemeenteraad. De bevoegdheid hiertoe wordt gegeven in artikel 3.38, eerste lid Wro. Het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) schrijft in artikel 1.2.3 voor dat de beheersverordening langs elektronische weg wordt vastgelegd en vastgesteld. De verplichting hiertoe geldt vanaf 1 januari 2010. Tevens moet er een volledige verbeelding op papier zijn, zij het dat de elektronische versie juridisch gezien beslissend is. Ten behoeve van de digitalisering bepaalt artikel 1.2.1, tweede lid Bro ook dat een beheersverordening digitaal beschikbaar moet worden gesteld en volledig, toegankelijk en begrijpelijk moet worden verbeeld. Deze vereisten komen overeen met de vereisten die gelden voor een bestemmingsplan.

 

De beheersverordening vervangt het geldende bestemmingsplan (artikel 3.39 Wro) en heeft dezelfde status en rechtsgevolgen als het bestemmingsplan.

 Hoofdstuk 3 Gebiedsvisie en uitgangspunten

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. Deze beheersverordening richt zich echter primair op het vastleggen van de bestaande situatie. Het nationale ruimtelijke beleid is met name verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte SVIR) en de juridische vertaling daarvan in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

 

Dit beleid is overwegend van toepassing op nieuwe ontwikkelingen en daardoor slechts zeer beperkt dan wel niet relevant in de onderhavige situatie.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel en Omgevingsverordening Overijssel

Het ruimtelijke beleid van de provincie Overijssel is hoofdzakelijk vastgelegd in de Omgevingsvisie Overijssel (2009) en de Omgevingsverordening Overijssel (2009).

 

De beheersverordening gaat uit van het vastleggen van de bestaande planologische situatie in het besluitgebied en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Gelet hierop wordt op het Rijks- en provinciale beleid in het kader van deze beheersverordening niet nader ingegaan. Het gemeentelijke beleid is richtinggevend.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Visie op wonen en leefbaarheid - Duurzaam Vitaal

Het gemeentelijke woonbeleid is vastgelegd in de in 2012 door de gemeenteraad vastgestelde 'Visie op wonen en leefbaarheid - Duurzaam Vitaal'. Volgens deze visie wordt de komende jaren ingezet op het bouwen voor de eigen behoefte en een beperkte bovenlokale opvangfunctie. De eigen woningbehoefte is geraamd op 100 woningen per jaar en de bovenlokale opvangfunctie op 25 woningen per jaar. Voor de woningbouw in Noordermaten Fase 3 is ter uitvoering van dit woningbouwprogramma in de visie tot 2020 een plancapaciteit van 8 woningen opgenomen.

3.3.2 Overig gemeentelijk beleid

Voor het overige van toepassing zijnde beleid wordt verwezen naar de toelichting van het bestemmingsplan 'Blokzijl - Noordermaten 3e en 4e Fase'. Deze beheersverordening maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, maar zorgt voor een bestendiging van hetgeen planologisch reeds mogelijk was. Indien sprake is van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, zal dit via separate planvorming dienen te geschieden.

Hoofdstuk 4 Actuele waarden

In de beheersverordening 'Blokzijl Noordermaten' wordt het bestaande gebruik voor fase 3 geregeld overeenkomstig het voorgaande bestemmingsplan 'Blokzijl - Noordermaten 3e en 4e Fase'. De juridische regeling van het geldende bestemmingsplan wordt overgenomen. De beheersverordening maakt geen nieuwe (ruimtelijke) ontwikkelingen mogelijk, maar bestendigt slechts hetgeen planologisch reeds mogelijk was. Het bestemmingsplan 'Blokzijl - Noordermaten 3e en 4e Fase' kent voor het besluitgebied geen ongebruikte bouw- of gebruiksmogelijkheden die van dien aard zijn, dat nader onderzoek nodig is naar de aanvaardbaarheid of uitvoerbaarheid daarvan. Ook de feitelijk reeds bestaande situatie komt niet in strijd met (gewijzigde) sectorale regelgeving. Deze afweging geldt voor de aspecten als archeologie en flora en fauna.

 Hoofdstuk 5 Sectorale aspecten

In de beheersverordening 'Blokzijl Noordermaten' wordt het bestaande gebruik geregeld overeenkomstig het voorgaande bestemmingsplan 'Blokzijl - Noordermaten 3e en 4e Fase'. De juridische regeling van het geldende bestemmingsplan wordt overgenomen. De beheersverordening maakt geen nieuwe (ruimtelijke) ontwikkelingen mogelijk, maar bestendigt slechts hetgeen planologisch reeds mogelijk was. Het bestemmingsplan 'Blokzijl - Noordermaten 3e en 4e Fase' kent voor het besluitgebied geen ongebruikte bouw- of gebruiksmogelijkheden die van dien aard zijn, dat nader onderzoek nodig is naar de milieuhygiënische aanvaardbaarheid of uitvoerbaarheid daarvan. Ook de feitelijk reeds bestaande situatie komt niet in strijd met (gewijzigde) sectorale regelgeving. Deze afweging geldt voor de milieuaspecten (zoals geluid, bodem, lucht, externe veiligheid).

 Hoofdstuk 6 Waterparagraaf

Omdat de bebouwingsregeling van het voorgaande bestemmingsplan wordt overgenomen, is geen sprake van een toename van het verhard oppervlak. Aangezien de beheersverordening niet voorziet in nieuwe ontwikkelingen, is geen sprake van mogelijke negatieve gevolgen voor de waterhuishoudkundige situatie binnen het gebied. Een nadere watertoets is dan ook niet noodzakelijk. De beheersverordening maakt immers niet meer mogelijk dan nu al mogelijk is.

Hoofdstuk 7 Juridische opzet

Voor de beheersverordening gelden geen vormvoorschriften. Deze kan dus, uiteraard binnen de wettelijke kaders, vrij worden vormgegeven. In deze beheersverordening is ervoor gekozen het voorheen geldende bestemmingsplan 'Blokzijl - Noordermaten 3e en 4e Fase' vrijwel één op één over te nemen.

 

De structuur van de beheersverordening is zodanig dat de kaart (verbeelding) de primaire informatie geeft over de gebruiksmogelijkheden. Vervolgens kan men in de regels teruglezen welk gebruik en welke bouwmogelijkheden zijn toegestaan. De ordening van de regels is daartoe zodanig opgezet dat bij iedere bestemming een nagenoeg compleet beeld van de bepalingen voor die bestemming is gegeven. Desondanks blijven aanvullend inleidende regels en algemene regels nodig. Tot slot wordt dit aangevuld met het overgangsrecht en de slotregel. Het op grond van artikel 5.1.1 Bro verplichte overgangsrecht is vormgegeven zoals het voor het bestemmingsplan voorgeschreven overgangsrecht.

 

De bestemming en het beheer van de gronden gelegen binnen de grens van het besluitgebied is geregeld in de beheersverordening. Het besluitgebied is dan ook niets anders dan het plangebied bij een bestemmingsplan. Het besluitvlak is de in een beheersverordening gebezigde term voor een bestemmingsvlak.

 

In de regels zijn eerst de Inleidende regels opgenomen: een omschrijving van de in de regels gebruikte begrippen die om een nadere omschrijving vragen en de bepalingen omtrent de wijze van meten. Vervolgens zijn de regels voor de verschillende bestemmingen (Bestemmingsregels) opgenomen, met de regels voor de afzonderlijke aanduidingen. Na de bestemmingsregels volgen de Algemene regels. Dit zijn een aantal regels van een algemeen karakter, zoals een algemene bevoegdheid tot afwijken. Tot slot volgen de Overgangs- en slotregels.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

In Hoofdstuk 5 is al ingegaan op de aanvaardbaarheid c.q. uitvoerbaarheid van de verordening in verband met sectorale wetgeving en sectorale aspecten. Voor wat betreft de maatschappelijke uitvoerbaarheid wordt erop gewezen dat er in de planologische regeling nauwelijks iets verandert. De situatie blijft zoals deze planologisch is.

 

Vanwege het sterk beheersmatige karakter van deze beheersverordening is ook geen vooroverleg gevoerd met overheidsinstanties. Voor wat betreft de financieel-economische uitvoerbaarheid is van belang dat de verordening niet ziet op de realisering van nieuwe ontwikkelingen. Voor de gemeente zijn aan uitvoering van de verordening (voor zover daarvan al gesproken kan worden) geen bijzondere kosten verbonden. De economische uitvoerbaarheid is dan ook niet in het geding.

 Hoofdstuk 9 Procedure

In de Wro is geen bijzondere voorbereidingsprocedure voor de beheersverordening voorgeschreven. Gelet op de aard van het gebied en de inhoud van de beheersverordening (waarin het bestaand gebruik conform het voorgaande bestemmingsplan wordt geregeld) is ervoor gekozen geen inspraak te houden. Om dezelfde reden is ook geen vooroverleg gevoerd met overheidsinstanties. Inspraak en vooroverleg zijn voor de beheersverordening ook niet voorgeschreven.