Nadere beleidsregels Minicampings Steenwijkerland

Geldend van 17-08-2017 t/m heden

Intitulé

Nadere beleidsregels Minicampings Steenwijkerland

Januari 2017, Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling/Inwoners en Ondernemers

1. Inleiding en uitgangspunten

De gemeente Steenwijkerland is om verschillende redenen aantrekkelijk voor toeristen. De ondernemers in de gemeente spelen daar op diverse manieren op in, onder andere door het aanbieden van kampeerplaatsen voor toeristisch kamperen (tenten, caravans en campers). Op enkele tientallen locaties worden deze kampeerplaatsen aangeboden op een minicamping. Minicampings zijn toegestaan als nevenfunctie bij een agrarisch bedrijf of een woning.

Op grond van het nu geldende beleid kunnen er voor de gemeente als geheel maximaal 50 minicampings worden toegestaan.

Op 3 februari 2015 heeft de gemeenteraad besloten dat het beleid voor minicampings gewijzigd moest worden. De wens van de raad was om twee wijzigingen aan te brengen in het beleid waardoor het beleid flexibeler werd en meer kansen bood voor minicamping-initiatieven:

  • 1.

    het aantal kampeerplaatsen per minicamping mag groeien van 15 naar 20;

  • 2.

    het maximale aantal van 50 minicampings, wordt losgelaten. Hiervoor in de plaats wordt gewerkt met een totaal aantal kampeerplaatsen van 750 voor de gemeente Steenwijkerland als geheel. Hierbij kan het totale aantal kampeerplaatsen desgewenst verdeeld worden over meer dan 50 minicampings.

In de praktijk blijkt dat er ondernemers zijn die hun minicamping beëindigen en dat er ondernemers zijn die juist een nieuwe minicamping willen starten. Ook hebben diverse ondernemers een verzoek ingediend het aantal kampeerplaatsen op hun minicamping uit te breiden. Om te kunnen bepalen welke mogelijkheden en ruimte er nog zijn voor nieuwe minicampings of uitbreiding van bestaande minicampings is het van belang dat er een goed beeld is van de bestaande situatie. In Hoofdstuk 2 zijn de uitkomsten opgenomen van de inventarisatie en analyse die is uitgevoerd om de bestaande situatie in beeld te brengen.

In Hoofdstuk 3 wordt een overzicht gegeven van de uitgangspunten en criteria die gehanteerd worden. In Hoofdstuk 4 worden de procedures geschetst die van toepassing kunnen zijn. In Hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de consequenties voor de dagelijkse praktijk. Tot slot wordt in Hoofdstuk 6 het stappenplan gegeven.

2. Analyse van de bestaande situatie

Op basis van het geldende ruimtelijke regime bestaat een minicamping uit maximaal 15 kampeerplaatsen, is het kamperen uitsluitend mogelijk van 15 maart tot en met 1 november en zijn er maximaal 50 minicampings gevestigd in de gemeente als nevenfunctie bij een agrarisch bedrijf of een woning.

Voorafgaand aan het opstellen deze nadere beleidsregels voor minicampings is een inventarisatie van de bestaande situatie gemaakt en is die geanalyseerd. Uitgangspunt was een lijst met daarop de 52 bij de gemeente op dat moment bekende minicampings. Uit deze analyse is gebleken dat een deel hiervan reeds beëindigd is. De betreffende eigenaren zijn op de hoogte gesteld dat de minicamping als vervallen beschouwd wordt. Niemand heeft hierop gereageerd en daarom is het standpunt dat deze minicampings ook daadwerkelijk zijn beëindigd en niet meer meetellen bij het totale aantal minicampings in de gemeente.

Ten tijde van het opstellen van deze nadere beleidsregels waren er 41 actieve minicampings, met maximaal 15 standplaatsen. Uitgaande van deze 15 kampeerplaatsen per minicamping op 41 minicampings, betekent dit dat 615 van de in het totaal beschikbare 750 kampeerplaatsen benut zijn.

Verder is geconstateerd dat een deel van deze minicampings wel al langere tijd bestaat, maar dat strikt formeel de juiste planologische basis voor het hebben van een minicamping op dit moment ontbreekt.

Hiervoor zijn verschillende oorzaken aan te wijzen.

  • 1.

    De eerste oorzaak is het vervallen van de Wet op de Openluchtrecreatie (hierna: Wor) op 1 januari 2008. Tot 1 januari 2008 was het mogelijk om een minicamping te starten op basis van de Wor. Op basis van die wet was het college van burgemeester en wethouders bevoegd een vergunning af te geven waarin het aantal kampeermiddelen op een camping werd vastgelegd. Vaak werd de Wor-vergunning afgegeven in combinatie met een afwijking van het bestemmingsplan. De afwijking van het bestemmingsplan zorgde er dan voor dat een perceel gebruikt mocht worden als minicamping, de Wor-vergunning bepaalde hoeveel kampeermiddelen zo’n minicamping mocht hebben. Er zijn ook minicampings waarvoor destijds uitsluitend een Wor-vergunning is verleend. Bij het vervallen van de Wor had deze Wor-vergunning vertaald moeten worden in een bestemmingsplan of een daarmee vergelijkbaar besluit. Dat is niet gebeurd, waardoor deze minicampings nu geen vergunning meer hebben en ook niet onder het overgangsrecht vallen. Het gaat hier om 12 minicampings. Dit is onwenselijk en voor deze minicampings zal daarom een nieuwe vergunning afgegeven worden. Omdat de oorzaak van de huidige situatie ligt in een verandering in wetgeving en niet bij de ondernemer zullen er geen leges worden geheven voor het afgeven van deze nieuwe vergunning.

  • 2.

    Een tweede oorzaak voor het ontbreken van een planologische basis is dat een minicamping is gestart zonder uitdrukkelijke toestemming van de gemeente. Het gaat hierbij ook om 12 minicampings. Uitgangspunt in deze nadere regels is om deze minicampings de mogelijkheid te geven een passende planologische basis (in de vorm van een omgevingsvergunning) te krijgen. Dit omdat minicampings in beginsel een gewenste functie zijn in het buitengebied en zij bijdragen aan een gevarieerd toeristisch aanbod. Er wordt daarom gekozen om deze groep minicampings, waar mogelijk, te legaliseren. Hierbij speelt ook mee dat, bij de start van een handhavingstraject onderzocht moet worden of de bestaande feitelijke situatie legaliseerbaar is.

    Omdat de oorzaak voor de huidige situatie niet bij de overheid ligt, maar bij de ondernemer zelf, geldt hierbij wel een aantal voorwaarden:

    • a.

      deze minicampings zullen aan de algemene ruimtelijke voorwaarden moeten voldoen zoals die gesteld zijn in het huidige minicampingbeleid, zodat aan alle minicampings dezelfde eisen worden gesteld;

    • b.

      de eigenaar van de minicamping moet zelf de benodigde vergunning aanvragen. Wanneer hij of zij dit weigert, zal de minicamping beëindigd moeten worden, omdat de benodigde toestemming ontbreekt;

    • c.

      voor het afhandelen van der vergunningaanvraag zullen de reguliere leges in rekening worden gebracht.

  • De minicampings die voor de peildatum 1 januari 2016 zijn gestart zonder toestemming van de gemeente, worden vooralsnog meegeteld bij het bepalen van het totale aantal kampeerplaatsen op minicampings in onze gemeente. Uitgangspunt hierbij is 15 kampeerplaatsen per minicamping. Mocht blijken dat de minicamping niet gelegaliseerd kan worden, dan zal deze beëindigd moeten worden. Gebeurt dit niet op vrijwillige basis, dan zal er handhavend opgetreden worden. Na beëindiging van de minicamping komen de vervallen kampeerplaatsen weer beschikbaar voor andere ondernemers.

  • 3.

    Voor alle overige minicampings is wel de juiste planologische basis aanwezig. Hierbij kunnen drie typen planologische toestemmingen onderscheiden worden:

    • a.

      een binnenplanse vrijstelling op grond van een destijds geldende bestemmingsplan. Door de wijzigingen in wetgeving de afgelopen jaren (de komst van de Wro en de Wabo) is een binnenplanse vrijstelling qua planologische basis gelijk gesteld aan een minicamping met een omgevingsvergunning naar huidig recht. Voor deze minicampings hoeft dan ook geen nieuwe omgevingsvergunning verleend te worden. Wel kan het intrekken van de huidige vergunning aan de orde zijn wanneer blijkt dat de minicamping beëindigd is;

    • b.

      een buitenplanse vrijstelling (artikel 19 lid 2 van de inmiddels vervallen Wet op de Ruimtelijke Ordening). Dit type vrijstelling is bij de invoering van de Wro niet gelijkgesteld aan een omgevingsvergunning naar huidig recht. Toch is (op grond van de overgangsbepalingen van de invoeringswet voor de Wro) sprake van een rechtsgeldig besluit. Op grond van artikel 9.1.10 van de invoeringswet voor de nu geldende Wro betekent dit, dat het recht zoals dat gold ten tijde van het verlenen van die vrijstelling (en voor zover relevant voor die vrijstelling) van kracht blijft. Ook voor die situaties hoeft daarom op dit moment geen nieuwe omgevingsvergunning verleend te worden;

    • c.

      minicampings die een recreatiebestemming hebben in een bestemmingsplan of beheersverordening. Ook voor die situaties hoeft op dit moment geen actie ondernomen te worden. De situaties waarin sprake is van een locatie met een recreatiebestemming, zijn voor dit beleid overigens alleen aangemerkt als minicamping wanneer het ook daadwerkelijk een minicamping betreft. Gaat het om een camping met meer dan 15 kampeerplaatsen of om een recreatiebedrijf dat bestaat uit een combinatie van activiteiten, dan wordt deze locatie voor dit beleid niet aangemerkt als minicamping. Aandachtspunt in het kader van deze nadere regels is de situatie dat een minicamping met een recreatiebestemming beëindigd wordt. Om de kampeerplaatsen van een bestemde minicamping beschikbaar te laten komen voor andere ondernemers, is een partiële herziening van het bestemmingsplan (of de beheersverordening) noodzakelijk. Anders dan in het geval van het intrekken van een vergunning betreft dit een bevoegdheid van de gemeenteraad. De procedure voor het herzien van een bestemmingsplan vraagt in de regel meer tijd dan het verlenen of intrekken van een vergunning. Hierdoor is in die situaties sprake van een zekere inperking van de flexibiliteit. Het gaat echter slechts om één minicamping, zodat van een wezenlijke beperking van de flexibiliteit voor het beleid als geheel geen sprake is.

3. Uitgangspunten en criteria mincampings

3.1. Definities en begrippen

Allereerst is het van belang om stil bij de begrippen die het uitgangspunt vormen voor de nadere beleidsregels.

In de beheersverordening voor het buitengebied is een minicamping als volgt gedefinieerd:

“Terrein of plaats met maximaal 15 kampeerplaatsen, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf, gedurende de periode van 15 maart tot 1 november van elk kalenderjaar”.

Minicampings zijn dus kleinschalige kampeerterreinen met maximaal 15 kampeerplaatsen die uitsluitend tijdens het kampeerseizoen (15 maart tot 1 november) gebruikt mogen worden. In deze definitie zijn twee begrippen opgenomen die vragen om een nadere uitleg voor het goed functioneren van het minicampingbeleid. Dit zijn:

  • 1.

    kampeerplaats. Met kampeerplaats wordt hier bedoeld een gedeelte van een minicamping dat bedoeld is voor het plaatsen van één kampeermiddel;

  • 2.

    kampeermiddel. Ook dit begrip is gedefinieerd in de beheersverordening voor het buitengebied:

    “een middel ten behoeve van recreatief nachtverblijf, waaronder wordt begrepen een tent, een tentwagen, een kampeerauto, toercaravans, vouwwagens, campers of huifkarren”.

Dit betekent dus dat op een minicamping, bestaande uit 15 kampeerplaatsen, maximaal 15 kampeermiddelen geplaatst mogen worden. Gezien de reguliere kampeerpraktijk hoort bij de definitie van het begrip kampeermiddel, zoals opgenomen in de beheersverordening, nog wel een aanvulling. Iets wat veel voorkomt is dat bijvoorbeeld een gezin naast een caravan ook een klein tentje plaatst waarin dan bijvoorbeeld de kinderen slapen. Het bijplaatsen van één of twee tenten waarin een deel van een samen-reizend gezelschap overnacht, wordt in het kader van deze nadere regels gezien als één kampeermiddel op één kampeerplaats.

3.2. Uitgangspunten voor het nieuwe minicampingbeleid

Zoals al aangegeven heeft de gemeenteraad op 3 februari 2015 besloten dat het beleid voor minicampings gewijzigd moet worden. Er zijn twee wijzigingen aangebracht in het beleid waardoor het beleid flexibeler werd en meer kansen bood voor minicamping-initiatieven:

  • 1.

    het aantal kampeerplaatsen per minicamping mag groeien van 15 naar 20;

  • 2.

    het maximale aantal van 50 minicampings, wordt losgelaten. Hiervoor in de plaats wordt gewerkt met een totaal aantal kampeerplaatsen van 750 voor de gemeente Steenwijkerland als geheel. Hierbij kan het totale aantal kampeerplaatsen desgewenst verdeeld worden over meer dan 50 minicampings.

De overige randvoorwaarden die al voor minicampings golden, zijn ongewijzigd gebleven. Zo zijn minicampings bijvoorbeeld niet toegestaan in Natura 2000-gebieden en moet de minicamping gerealiseerd worden op of direct aangrenzend aan het agrarische bouwvlak of binnen of direct grenzend aan het woonperceel (een bestemmingsvlak met de bestemming Wonen en/of een direct aangrenzende tuin met de bestemming ‘Tuin’). Er moet dus altijd een duidelijke (ruimtelijke) koppeling zijn tussen de minicamping en het agrarische bedrijf of de woning. Hieronder staan alle criteria genoemd waaraan een minicamping moet voldoen.

Criteria voor minicampings

Concreet komt het er op neer dat dat voor het toestaan van een nieuwe minicamping of het uitbreiden van een bestaande minicamping de volgende criteria toegepast zullen worden:

  • a.

    het totale aantal kampeerplaatsen op minicampings binnen de gemeente mag niet meer dan 750 bedragen;

  • b.

    nieuwe minicampings in het Natura 2000 gebied (ter plaatse van de aanduiding 'Wro-zone natura 2000') en in de EHS-gebieden zijn niet mogelijk;

  • c.

    het aantal kampeerplaatsen per minicamping bedraagt maximaal 20;

  • d.

    uitsluitend kampeermiddelen mogen worden geplaatst;

  • e.

    een goede landschappelijke inpassing dient te zijn gewaarborgd;

  • f.

    de oppervlakte van een kampeerplaats bedraagt minimaal 80 m²;

  • g.

    de afstand van de minicamping tot de perceelsgrens met aangrenzende woningen met een woonbestemming bedraagt minimaal 25 meter;

  • h.

    het kamperen mag niet plaatsvinden tussen 1 november en 15 maart, tijdens deze periode mogen er ook geen kampeermiddelen aanwezig zijn;

  • i.

    er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van:

    • 1.

      het straat- en bebouwingsbeeld;

    • 2.

      het woon- en leefklimaat;

    • 3.

      de verkeersveiligheid;

    • 4.

      de sociale veiligheid;

    • 5.

      de milieusituatie;

    • 6.

      de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

    • 7.

      de landschappelijke en/of natuurlijke waarden van de gronden;

    • 8.

      de waterstaatkundig en waterhuishoudkundige waarden van de gronden en van de aangrenzende gronden;

  • j.

    er moet in voldoende mate worden voorzien in de parkeerbehoefte op eigen terrein.

Een onlosmakelijk onderdeel van het aanbieden van kampeerplaatsen is het bieden van sanitaire voorzieningen (douche en toilet). Deze moeten gerealiseerd worden binnen de bestaande bouwmogelijkheden die worden geboden binnen de woonbestemming respectievelijk de agrarische bestemming. Het afvalwater dat hierbij vrij komt moet op de reguliere wijze worden afgevoerd. Alle bestaande functies in het buitengebied (waaronder de bestaande minicampings) beschikken in beginsel over een passende oplossing voor het afvoeren van afvalwater.

Indiening gegevens aanvraag vergunning minicamping

In de Regeling omgevingsrecht (Mor) is bepaald welke gegevens de gemeente mag vragen wanneer er een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met planologische voorschriften. Daarbij moet de aanvrager ook gegevens en bescheiden verstrekken over de gevolgen van het beoogde gebruik voor de ruimtelijke ordening. In dit kader zal de initiatiefnemer die een nieuwe minicamping wil oprichten of een bestaande minicamping wil uitbreiden daarom de volgende gegevens aan moeten leveren:

een situatietekening van het kampeerterrein op schaal van 1:1000 waarop of waarbij is aangegeven:

  • 1.

    de kadastrale omschrijving van het perceel;

  • 2.

    de plaats van de bestaande en op te richten bouwwerken en hun functies;

  • 3.

    de aanwezige en aan te brengen beplanting in het kader van de landschappelijke inpassing, alsmede het assortiment, het formaat en de plantafstanden waaruit deze beplanting bestaat;

  • 4.

    het verloop van de wegen en de paden op het kampeerterrein en de ontsluiting van het kampeerterrein;

  • 5.

    de aanwezige en te realiseren parkeergelegenheid;

  • 6.

    de begrenzing van de kampeerplaatsen (min. 80 m²);

  • 7.

    de aanwezige en te realiseren voorzieningen in geval van brand of andere calamiteiten;

  • 8.

    een toelichting waaruit de locatie, de aard en het aantal van de sanitaire voorzieningen blijkt;

  • 9.

    een toelichting waaruit blijkt hoe en waar de afvoer van de vaste en vloeibare afvalstoffen is geregeld.

Tot slot is van belang dat in het kader van de Wet milieubeheer een onderscheid gemaakt moet worden tussen minicampings met maximaal 15 kampeerplaatsen en minicampings met meer dan 15 kampeerplaatsen (tot maximaal 20). Minicampings met maximaal 15 kampeerplaatsen worden op grond van de Wet milieubeheer niet gezien als een inrichting. Wanneer een minicamping meer dan 15 kampeerplaatsen heeft, dan is het wel een inrichting en is o.a. het Activiteitenbesluit daarop van toepassing. In dat geval zal ook een melding gedaan moeten worden in het kader van het Activiteitenbesluit.

3.3. Aanvullende faciliteiten en combinaties van functies

Minicampings zijn een nevenfunctie bij een woning of een agrarisch bedrijf. Naast het aanbieden van kampeerplaatsen en sanitaire voorzieningen komen er initiatieven voor waarbij de gasten van de minicamping diverse faciliteiten worden aangeboden. Ook komt het voor dat ondernemers die verschillende nevenactiviteiten combineren. Deze nadere regels wijzigen de mogelijkheden voor het aanbieden van extra faciliteiten of de stapeling van nevenfuncties niet. Het bestemmingsplan of de beheersverordening waar de minicamping onder valt is bepalend voor de mogelijkheden die kunnen worden geboden.

Als het gaat om het aanbieden van aanvullende faciliteiten, dan kunnen vier typen faciliteiten worden onderscheiden:

  • Sport- en spelfaciliteiten, zoals:

    • een zwembad;

    • een hottub;

    • speeltoestellen;

    • een speelveld;

  • Outdoor-eetfaciliteiten, zoals:

    • een pizzaoven voor algemeen gebruik;

    • een BBQ voor algemeen gebruik;

  • Horecafaciliteiten, zoals:

    • het aanbieden van maaltijden;

    • het aanbieden van drankjes;

    • terrasvoorzieningen;

  • Detailhandelsfaciliteiten, zoals:

    • verkoop van dranken en etenswaren;

    • verkoop van non-food artikelen.

De beheersverordening voor het buitengebied geeft het volgende aan voor de hiervoor genoemde functies:

  • sport- en spelfaciliteiten: wanneer het gaat om faciliteiten die uitsluitend bedoeld zijn voor de gasten van de minicamping, dan valt dit gebruik binnen de toestemming die is gegeven voor de minicamping. Als hiervoor een bouwwerk wordt gerealiseerd (zoals een speeltoestel), dan is dit een bouwwerk geen gebouw zijnde en moet deze voldoen aan de voorwaarden die de beheersverordening of het bestemmingsplan daaraan stelt. Gaat het om voorzieningen die grootschaliger zijn en ook zijn opengesteld voor anderen dan de gasten van de minicamping, dan wordt dit aangemerkt als een dagrecreatieve voorziening. Die kan alleen bij een agrarisch bedrijf. Bij woningen worden dergelijke dagrecreatieve activiteiten niet toegestaan;

  • outdoor-eetfaciliteiten: wanneer deze faciliteiten uitsluitend bedoeld zijn voor de gasten van de minicamping, dan valt dit gebruik binnen de toestemming voor de minicamping. De bouwwerken die hiervoor worden opgericht (zoals een gemetselde BBQ) moeten voldoen aan de eisen voor bouwwerken geen gebouwen zijnde of de vergunningsvrije bouwmogelijkheden op grond van het Besluit omgevingsrecht;

  • horecafaciliteiten: in een aantal artikelen van de beheersverordening voor het buitengebied worden mogelijkheden geboden voor complementaire daghoreca;

  • detailhandel is in de beheersverordening voor het buitengebied over het algemeen aangemerkt als strijdig gebruik en is daarom in principe niet toegestaan. Er wordt in één geval wel een afwijkingsmogelijkheid geboden op grond waarvan detailhandel toegestaan kan worden bij agrarische bestemmingen. Het gaat dan uitsluitend om ter plaatse vervaardigde of bewerkte producten, bijvoorbeeld kaas die op het eigen bedrijf geproduceerd wordt. Deze afwijkingsmogelijkheid biedt dus expliciet geen algemene detailhandelsmogelijkheid. Het past ook niet bij het karakter van een minicamping om verdergaande detailhandelsmogelijkheden te bieden gericht op de campinggasten.

Stapeling van nevenfuncties

In de beheersverordening voor het buitengebied zijn voorwaarden opgenomen voor de stapeling van de diverse nevenfuncties. Wanneer een minicamping onder de werking van een ander bestemmingsplan of een andere beheersverordening valt en dat plan de bovengenoemde mogelijkheden niet biedt, zal onderzocht worden of de regeling uit de beheersverordening voor het buitengebied analoog kan worden toegepast. Van belang is dat bij de stapeling van een minicamping en een andere nevenfunctie nog steeds sprake is van ondergeschiktheid aan de hoofdfunctie van het perceel. Dit laatste is zeker bij een woonbestemming van belang.

4. Procedures m.b.t. minicampings

Binnenplanse afwijking

De mogelijkheid voor het hebben van een minicamping is verankerd in de beheersverordening voor het buitengebied. Dit is gebeurd in de vorm van een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid (zie bijlage I) die is opgenomen in zowel de bestemming voor agrarische bedrijven als die voor woningen.

Bevoegdheid college

Op grond van deze binnenplanse afwijking is het college van burgemeester en wethouders bevoegd om een omgevingsvergunning te verlenen voor een minicamping. Hierbij wordt getoetst aan de voorwaarden die genoemd zijn in de afwijkingsbevoegdheid van de beheersverordening zelf. Ook bij de nieuwe kaders die de raad in 2015 heeft vastgesteld wordt uitgegaan van een bevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders om de gevraagde vergunning te verlenen. Voor het uitvoeren van deze bevoegdheid is wettelijke grondslag noodzakelijk en die zit niet in de beheersverordening. De nieuwe kaders die in 2015 door de raad zijn vastgesteld zitten namelijk niet in de beheersverordening. Het herzien van de regels van de beheersverordening voor geheel nieuw beleid is wettelijk niet mogelijk: een beheersverordening moet een conserverend karakter hebben en dus niet bedoeld is voor het mogelijk maken van nieuwe (beleids)ontwikkelingen.

Omgevingsplan

De door de raad in 2015 vastgestelde kaders zullen daarom opgenomen moeten worden in het toekomstige omgevingsplan. Omdat het toekomstige omgevingsplan het gehele grondgebied van de gemeente zal betreffen, kan daarin ook eenvoudig een regeling worden opgenomen op basis van een maximum aantal kampeerplaatsen voor de gemeente als geheel.

Situatie tot inwerkingtreding van het omgevingsplan

Totdat dit nieuwe omgevingsplan in werking is getreden, kunnen verschillende procedures worden gebruikt voor de uitvoering van de door de raad in 2015 vastgestelde kaders. Welke grondslag kan worden toegepast is afhankelijk van de specifieke kenmerken van het individuele initiatief. Hieronder wordt dit per situatie kort toegelicht:

  • I.

    starten van een nieuwe minicamping met maximaal 15 kampeerplaatsen bij een woning die of een agrarisch bedrijf dat valt onder de werking van de beheersverordening voor het buitengebied. Hiervoor kan een binnenplanse afwijking op grond van de beheersverordening voor het buitengebied worden toegepast. Hierbij moet er rekening mee worden gehouden dat op basis van die regeling er maximaal 50 minicampings kunnen worden gestart, het maximale aantal van 750 is in deze procedure geen toetsingscriterium, omdat alleen aan de beheersverordening mag worden getoetst;

  • II.

    a. het uitbreiden van een bestaande minicamping van 15 naar 20 kampeerplaatsen;

  • b.

    het toestaan van een nieuwe minicamping:

    • i.

      met minimaal 16 en maximaal 20 kampeerplaatsen, of;

    • ii.

      waarbij het totale aantal minicampings toeneemt tot 51 of meer;

  • c.

    het toestaan van een nieuwe minicamping met maximaal 15 kampeerplaatsen op een locatie die valt onder de werking van een bestemmingsplan of beheersverordening waarin geen binnenplanse afwijkingsmogelijkheid is opgenomen.

Voor dit soort gevallen zal een buitenplanse afwijking toegepast moeten worden. Dit is een zogenaamde ‘grote buitenplanse afwijkingsbevoegdheid’ (projectbesluit) die is gebaseerd op artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Bij de toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid vormen de door de gemeenteraad vastgestelde kaders wel een toetsingsgrond en kan dus ook worden gekeken naar het maximale aantal kampeerplaatsen (750) voor de hele gemeente.

Verklaring van geen bedenkingen

Ook het nemen van een projectbesluit is in principe een bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders, maar er is wel een ‘verklaring van geen bedenkingen’ van de gemeenteraad nodig voordat het college deze bevoegdheid mag toepassen. Een verklaring van geen bedenkingen kan per individueel initiatief gevraagd worden aan de gemeenteraad, maar de raad kan er ook voor kiezen een categorie gevallen aan te wijzen waarvoor hij een algemene verklaring van geen bedenkingen afgeeft. Dit laatste ligt voor de hand als het gaat om de minicampings. Het Wabo-projectbesluit is (totdat het nieuwe omgevingsplan in werking is getreden) van toepassing op de hierboven genoemde situaties, ongeacht het bestemmingsplan of de beheersverordening dat/die op die locatie van toepassing is.

Reguliere procedure

Voor een binnenplanse afwijking moet de reguliere voorbereidingsprocedure gevolgd worden. Dit betekent dat de gemeente in beginsel binnen 8 weken een beslissing neemt op een aanvraag. Tegen die beslissing staat vervolgens bezwaar open en tegen de beslissing op dat bezwaar staat dan weer beroep en hoger beroep open bij de bestuursrechter.

Uniforme Openbare Voorbereidingsprocedure (UOV)

Bij een buitenplanse afwijking (projectbesluit) moet de uitgebreide voorbereidingsprocedure gevolgd worden. Dit betekent dat er eerst een ontwerp-besluit ter inzage moet worden gelegd voor een periode van 6 weken. Een ieder kan een zienswijzen indienen op dat ontwerp. Vervolgens wordt er een besluit genomen waartegen dan weer bezwaar, beroep en hoger beroep open staat. De doorlooptijd van een UOV is maximaal 26 weken.

5. Toepassing Nadere beleidsregels in de praktijkIntrekking omgevingsvergunning minicamping

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen op grond waarvan een minicamping is toegestaan. Het college is ook bevoegd deze omgevingsvergunning weer in te trekken. Dit laatste is aan de orde wanneer een ondernemer zelf aangeeft de minicamping te beëindigen of wanneer de gemeente geconstateerd heeft dat een minicamping drie opeenvolgende kampeerseizoenen niet in gebruik is geweest. Om te bepalen of een minicamping nog in gebruik is, wordt gekeken naar de aangifte van de toeristenbelasting die de ondernemers moeten indienen bij de gemeente en worden ter plaatse controles uitgevoerd om te bepalen wat de feitelijke situatie is.

Geen specifiek toewijzingssysteem

Op dit moment is er geen sprake van een specifiek toewijzingssysteem voor de minicampings. Een ieder die een aanvraag voor een minicamping indient en voldoet aan de gestelde voorwaarden, krijgt de benodigde omgevingsvergunning. Dit zolang (op basis van de regelgeving in de ruimtelijke plannen) het totaal aantal van 50 minicampings nog niet is bereikt. Het verlenen van de omgevingsvergunning is dus gebaseerd op ruimtelijk relevante criteria en een beleidsuitgangspunt als het gaat om het maximum aantal minicampings. Daarbij is er sprake van een zekere zonering omdat nieuwe minicampings in Natura 2000-gebieden zijn uitgesloten. Deze systematiek wordt overgenomen in deze Nadere regels. Dit betekent dat er geen specifiek toewijzingssysteem wordt gehanteerd. Aanvragen worden op volgorde van binnenkomst behandeld, waarbij geldt dat de kampeerplaatsen waarvoor op dat moment al aanvragen om een omgevingsvergunning in behandeling zijn, meetellen voor de vraag of aan het maximum van 750 kampeerplaatsen op minicampings is voldaan.

Beschikbare ruimte voor (uitbreiding van) minicampings

Op dit moment is er een onderbenutting van de maximale ruimte die het ruimtelijke beleid biedt. Er zijn op dit moment 41 minicampings, terwijl er op grond van de beheersverordeningen/bestemmingsplannen in het totaal 50 mogen zijn. Deze situatie kan uiteraard wijzigen, omdat er nieuwe aanvragen ingediend kunnen worden.

In het nieuwe beleid voor minicampings heeft de gemeenteraad ook weer een maximum gesteld voor de gemeente als geheel, namelijk 750 kampeerplaatsen. Er kan dan een situatie ontstaan dat dit maximale aantal volledig benut is. Nieuwe aanvragen voor het starten van een nieuwe minicamping dan wel het uitbreiden van een bestaande minicamping zullen op dat moment dan ook worden afgewezen. Er ontstaat dan pas weer ruimte zodra een van de op dat moment bestaande minicampings stopt.

Samengevat is de werking van de nieuwe regeling dus als volgt. Diegene die een aanvraag doet voor het starten of uitbreiden van een minicamping krijgt de daarvoor benodigde omgevingsvergunning, mits:

  • hij of zij voldoet aan de gestelde voorwaarden;

  • het totale aantal van 750 kampeerplekken nog niet volledig is benut.

Beëindigen minicamping/beschikbaar komen plaatsen

De gemeente zien er op toe dat de verleende omgevingsvergunningen ook daadwerkelijk worden benut. Dit zodat er geen kampeerplekken ongewenst onbenut blijven omdat de vergunninghouder ze niet daadwerkelijk gebruikt. Zoals hiervoor genoemd wordt daarbij een minicamping als beëindigd beschouwd wanneer een ondernemer dit zelf aangeeft of wanneer hij of zij drie aansluitende seizoenen geen gebruik heeft gemaakt van de verleende omgevingsvergunning. Bij dit laatste wordt altijd uitgegaan van het gebruik van de minicamping als geheel en dus het totale aantal kampeerplekken dat op die minicamping is toegestaan. Er wordt dus niet per seizoen gekeken of ook daadwerkelijk op ieder moment het maximale aantal vergunde kampeerplaatsen in gebruik is geweest. Alleen bij een volledige beëindiging van een minicamping komen er dus weer kampeerplaatsen beschikbaar voor andere ondernemers.

6. Stappenplan

De volgende stappen zullen gezet moeten worden ten behoeve van de uitvoering van deze Nadere regels:

  • I.

    Het opzetten van een administratie waarin alle bestaande minicampings zijn opgenomen en waarin alle mutaties worden verwerkt.

  • II.

    Het daar waar nodig intrekken van de vergunningen van minicampings die reeds beëindigd zijn.

  • III.

    Het verlenen van omgevingsvergunningen aan de minicampings die op dit moment niet beschikken over de juiste planologische basis.

  • IV.

    Het verlenen van omgevingsvergunningen aan de minicampings die op dit moment in het geheel geen planologische basis hebben.

  • V.

    Het verlenen van omgevingsvergunningen aan ondernemers die hun minicamping willen laten groeien van 15 naar 20 kampeerplaatsen.

  • VI.

    Het verlenen van omgevingsvergunningen voor nieuwe minicampings.

I. Adequate administratie

Het uitgangspunt dat er maximaal 750 kampeerplaatsen mogen zijn op minicampings binnen de gemeente/ maximaal 50 minicampings moeten zijn, vraagt om een goede administratie van het actuele aantal standplaatsen. Wanneer immers niet bekend is wat het actuele aantal kampeerplaatsen/minicampings is, is ook niet bekend of er nog groeiruimte geboden kan worden voor nieuwe minicampings of de uitbreiding van een bestaande minicamping.

II. Intrekken vergunningen beëindigde minicampings

De gemeente ziet er op toe dat de verleende omgevingsvergunningen ook daadwerkelijk worden benut. Dit zodat er geen kampeerplaatsen ongewenst onbenut blijven omdat de vergunninghouder ze niet daadwerkelijk gebruikt.

Zoals hiervoor genoemd, wordt een minicamping als beëindigd beschouwd wanneer een ondernemer dit zelf aangeeft of wanneer hij of zij drie aansluitende seizoenen geen gebruik heeft gemaakt van de verleende omgevingsvergunning. Bij dit laatste wordt uitgegaan van het gebruik van de minicamping als geheel, van belang is dat er in een seizoen helemaal geen gebruik wordt gemaakt van de aanwezige kampeerplaatsen. Er wordt dus niet per seizoen gekeken of ook daadwerkelijk op ieder moment het maximale aantal vergunde kampeerplekken in gebruik is geweest.

Bij beëindiging van de minicamping wordt de vergunning ingetrokken door het college.

III. Verlenen omgevingsvergunningen aan minicampings die op dit moment niet beschikken over een de juiste planologische basis.

De gemeente zal deze eigenaren/ondernemers benaderen en hen begeleiden bij het aanvragen van de benodigde vergunning. In deze gevallen zal geen leges in rekening worden gebracht. Het gaat daarbij om een omgevingsvergunning voor maximaal 15 kampeerplaatsen. Deze stap ziet op de minicampings waarvoor in het verleden uitdrukkelijk toestemming is verleend door de gemeente, maar die (mede door het vervallen van de Wor) niet meer beschikken over de juiste planologische basis. Alle campings die dit betreft vallen onder de werking van de beheersverordening voor het buitengebied. Het college is op grond van die beheersverordening bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen.

Wil een ondernemer groeien naar 20 kampeerplaatsen, dan zal hij daar zelf een separaat verzoek toe moeten indienen en zal een buitenplanse afwijkingsprocedure gevolgd moeten worden

IV. Informeren van ondernemers/het verlenen van omgevingsvergunningen aan de minicampings die op dit moment in het geheel geen planologische basis hebben.

De gemeente zal deze eigenaren/ondernemers benaderen en informeren over de mogelijkheden voor legalisatie. Deze ondernemers zijn er vervolgens zelf verantwoordelijk voor om tijdig een omgevingsvergunning aan te vragen. Ook hiervoor geldt dat dit ofwel met een binnenplanse afwijking ofwel met een Wabo-projectbesluit moet plaatsvinden. De kampeerplaatsen op deze minicampings worden op dit moment (peildatum 1 januari 2016) meegeteld bij het totale aantal reeds vergeven standplaatsen. Wanneer er binnen een gegeven termijn geen omgevingsvergunning wordt aangevraagd zal handhavend worden opgetreden. Wanneer er geen legalisatie mogelijk is (bijvoorbeeld bij ligging in de Natura 2000-gebied) zal de gemeente ook handhavend op moeten treden.

Omdat het startpunt van het gesprek met deze eigenaren is dat er nu geen planologische basis bestaat voor de minicamping, zal dit gesprek in eerste instantie worden opgestart door het team Handhaving van de afdeling I&O. Om dit op een goede manier te kunnen doen zal dit vraagstuk worden verwerkt in een handhavingsplan. In dat handhavingsplan zal worden bepaald hoe de communicatie met de eigenaren zal verlopen en welke termijnen gehanteerd worden bij de stappen die gezet moeten worden om tot legalisatie te komen. Het doel hierbij is om vóór het kampeerseizoen van 2018 voor al deze minicampings de benodigde omgevingsvergunning te hebben verleend dan wel (bij een eventueel gebrek aan medewerking door de eigenaar) het handhavingstraject te hebben gestart.

Wanneer het handhavingsbesluit onherroepelijk is, vervallen de kampeerplaatsen en komen deze binnen de minicamping-administratie weer beschikbaar als groeiruimte voor andere ondernemers.

V. Het verlenen van omgevingsvergunningen aan ondernemers die hun minicamping willen laten groeien van 15 naar 20 standplaatsen.

Tot slot zijn er ondernemers die hebben aangegeven dat zij hun minicamping willen laten groeien van 15 naar 20 standplaatsen. Zij kunnen een omgevingsvergunning aanvragen op basis van deze beleidsnota. Omdat de huidige bestemmingsplannen en beheersverordeningen maximaal 15 standplaatsen toestaan, zal hiervoor altijd gebruik gemaakt moeten worden van een Wabo-projectbesluit.

Samenloop stappen III, IV en V

Stap V kan in de praktijk zijn vervlochten met stap III of IV. Aanvragen voor uitbreidingen van minicampings tot maximaal 20 kampeermiddelen kunnen immers ook betrekking hebben op minicampings die nog niet beschikken over de juiste planologische basis (III) of nog helemaal geen vergunning/toestemming hebben (IV). In die situaties zal als volgt worden gehandeld:

de ondernemer kan in één keer een vergunning voor 20 kampeerplaatsen worden aangevraagd. Er hoeft dan dus maar één procedure te worden gevolgd.

Als aanvullende voorwaarde voor het toestaan van een uitbreiding naar 20 kampeerplaatsen zal voor een bestaande minicamping gelden dat in het jaar voorafgaande aan de aanvraag de betreffende minicamping feitelijk ook is geëxploiteerd. Met deze voorwaarde wordt zeker gesteld dat de uitbreiding van de minicamping, waarvoor beleidsmatig maar een beperkte ruimte is vanwege het gestelde maximum van 750 kampeermiddelen, ook daadwerkelijk terecht komt bij actieve minicampings en niet bij minicamping die weliswaar zijn vergund maar feitelijk niet in gebruik zijn genomen.

VI. Het verlenen van omgevingsvergunningen voor nieuwe minicampings.

Starten van een nieuwe minicamping met maximaal 15 kampeerplaatsen in het buitengebied.

Het starten van een nieuwe minicamping bij een woning die, of een agrarisch bedrijf dat valt onder de werking van de beheersverordening buitengebied. De ondernemers zullen tijdig een omgevingsvergunning ‘voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan’ aan moeten vragen. Wanneer aan alle voorwaarden wordt voldaan, wordt de binnenplanse afwijking op grond van de beheersverordening buitengebied toegepast.

Het realiseren van een nieuwe minicamping buiten de kaders van de beheersverordening buitengebied.

Dit kan dan gaan om een nieuwe minicamping:

  • met minimaal 16 en maximaal 20 kampeerplaatsen, of;

  • waarbij het totale aantal minicampings toeneemt tot 51 of meer.

Ook hiervoor zal door de ondernemer een omgevingsvergunning ‘voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan’ aan moeten vragen en zal een projectbesluit noodzakelijk zijn.

Het toestaan van een nieuwe minicamping met maximaal 15 kampeerplaatsen op een locatie die valt onder de werking van een bestemmingsplan of beheersverordening waarin geen binnenplanse afwijkingsmogelijkheid is opgenomen.

Ook hiervoor zal door de ondernemer een omgevingsvergunning ‘voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan’ aan moeten vragen en zal een projectbesluit noodzakelijk zijn.

7. Samenvatting, beleid in hoofdlijnen

Samenvattend bestaat het beleid voor minicampings uit de volgende regels:

  • 1.

    minicampings kunnen worden geëxploiteerd bij agrarische bedrijven of woningen waarbij op een minicamping maximaal 20 kampeerplaatsen aanwezig mogen zijn met dien verstande dat het aantal kampeerplaatsen op alle minicampings in de gemeente Steenwijkerland niet meer bedraagt dan 750;

  • 2.

    voor de exploitatie van een minicamping is een omgevingsvergunning vereist voor afwijkend gebruik van het bestemmingsplan. Verder moet een minicamping voldoen aan alle overige voorwaarden zoals vastgelegd in Hoofdstuk 3. Voor een uitbreiding van 15 tot maximaal 20 kampeerplaatsen van een bestaande minicamping (een minicamping die op de peildatum 1 januari 2016 al was toegestaan of feitelijk aanwezig was) geldt als aanvullende voorwaarde dat in het jaar voorafgaande aan de indiening van de aanvraag om uitbreiding de minicamping feitelijk moet zijn geëxploiteerd;

  • 3.

    tot het kampeerseizoen 2018 worden alle feitelijk aanwezige minicampings (peildatum 1 januari 2016) dus ook de minicampings zonder (volledige) toestemming meegeteld voor wat betreft het maximum van 750 kampeerplaatsen uitgaande van 15 kampeerplaatsen per minicamping;

  • 4.

    voor minicampings die niet beschikken over de juiste planologische basis zal in de loop van 2017 een omgevingsvergunning worden verleend (zie stap III, Hoofdstuk 6 ). Voor minicampings die nog helemaal geen vergunning of planologische basis hebben (zie stap IV, Hoofdstuk 6) geldt dat de betreffende campinghouders tot uiterlijk voor het begin van het kampeerseizoen 2018 de tijd hebben om alsnog een omgevingsvergunning te krijgen voor hun minicamping. Indien voor deze minicampings dan nog geen omgevingsvergunning is verleend, geldt dat de op deze minicampings aanwezige kampeerplaatsen na vrijwillige beëindiging of na afronding van het handhavingstraject niet meer worden meegeteld voor wat betreft het maximum toegestane aantal van 750 kampeerplaatsen op minicampings in de gemeente. Op deze manier tellen alleen de (kampeerplaatsen op ) vergunde minicampings mee voor de bepaling van dit maximum;

  • 5.

    aanvragen voor uitbreiding van minicampings tot maximaal 20 kampeerplaatsen worden met betrekking de toetsing aan het maximum van 750 kampeerplaatsen op alle minicampings in de gemeente afgehandeld op volgorde van binnenkomst. Indien er op hetzelfde moment meerdere aanvragen binnenkomen en er gelet op het maximum van 750 kampeerplaatsen niet meer voldoende ruimte is om alle aanvragen te honoreren maar deze verder wel allen voldoen aan de overige voorwaarden van dit beleid, vindt er een loting plaats;

  • 6.

    indien een aanvraag voor uitbreiding van een minicamping tot 20 kampeerplaatsen betrekking heeft op een minicamping als bedoeld in onderdeel 4 (een nog niet (volledig) vergunde minicamping) zal deze aanvraag worden gecombineerd met de procedure die noodzakelijk is voor het vergunnen van de aanwezigheid van de minicamping als zodanig (met maximaal 15 kampeerplaatsen) op de wijze zoals beschreven in Hoofdstuk 6 bij stap V;

  • 7.

    ter nadere uitwerking van dit beleid en de uitvoering daarvan wordt een handhavingsplan opgesteld. In Bijlage 2 is één en ander verder uitgewerkt.

Bijlage 1 Binnenplanse afwijkingsmogelijkheid minicamping

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking ten behoeve van een minicamping, met dien verstande dat:

  • a.

    het aantal minicampings binnen de gemeente niet meer dan 50 bedraagt;

  • b.

    nieuwe minicampings in het Natura 2000 gebied (ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone natura 2000') en EHS gebieden niet mogelijk zijn;

  • c.

    minicampings uitsluitend mogelijk zijn bij een woning, die is gerealiseerd in een voormalig agrarisch bedrijf;

  • d.

    het aantal kampeerplaatsen maximaal 15 bedraagt;

  • e.

    uitsluitend kampeermiddelen mogen worden geplaatst;

  • f.

    een goede landschappelijke inpassing dient te zijn gewaarborgd;

  • g.

    de oppervlakte van een kampeerplaats minimaal 80 m² bedraagt;

  • h.

    de afstand van de minicamping tot de perceelsgrens met aangrenzende woningen met een woonbestemming minimaal 25 meter bedraagt;

  • i.

    het kamperen niet plaatsvindt tussen 1 november en 15 maart;

  • j.

    geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • 1.

    het straat- en bebouwingsbeeld;

  • 2.

    het woon- en leefklimaat;

  • 3.

    de verkeersveiligheid;

  • 4.

    de sociale veiligheid;

  • 5.

    de milieusituatie;

  • 6.

    de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

  • 7.

    de landschappelijke en/of natuurlijke waarden van de gronden;

  • 8.

    de waterstaatkundig en waterhuishoudkundige waarden van de gronden en van de aangrenzende gronden;

  • k.

    in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte op eigen terrein;

  • l.

    indien een of meer van de activiteiten worden gecombineerd, de activiteiten ook samen ondergeschikt dienen te zijn aan de hoofdfunctie.

Bijlage 2 Toelichting handhaving minicampingbeleid

Het niet toegestaan om zonder een omgevingsvergunning een minicamping te exploiteren. Indien er een omgevingsvergunning is verleend voor de minicamping mogen er niet meer standplaatsen zijn dan het aantal dat is opgenomen in de verleende omgevingsvergunning. Hierbij is rekening gehouden dat er als geheel maximaal 750 kampeerplaatsen mogen zijn op minicampings in de gemeente Steenwijkerland. De overige voorwaarden zijn:

  • -

    de omgevingsvergunning wordt verleend voor maximaal 20 kampeerplaatsen per minicamping;

  • -

    op de kampeerplaatsen zijn alleen kampeermiddelen toegestaan;

  • -

    per kampeerplaats is er maximaal 1 kampeermiddel toegestaan. Uitzondering hierop zijn bijzettentjes, waarbij er maximaal 2 bijzettentjes naast het hoofdkampeermiddel mogen worden geplaatst op 1 kampeerplaats;

  • -

    de kampeerplaats is minimaal 80m².

Buiten het seizoen van 1 november tot 15 maart mogen er geen kampeermiddelen ten behoeve van de minicamping aanwezig zijn op het perceel.

Leidraad handhaving en begunstigingstermijnen

Bovenstaande is opgenomen de Nadere beleidsregels minicampings Steenwijkerland. Om hier qua handhaving uitvoering aan te geven, zal er aangesloten worden op het huidige VTH beleid. In dit VTH beleid is een leidraad handhaving en zijn begunstigingstermijnen opgenomen. Ter uitvoering van de handhaving op het minicampingbeleid zal zoveel mogelijk aangesloten worden bij deze leidraad. Wel zal er per specifieke situatie conform de jurisprudentie van de Raad van State gekeken worden welke begunstigingstermijn passend is. De Raad van State heeft bepaald dat deze termijn niet langer mag zijn dan noodzakelijk is om de overtreding te doen beëindigen. Daarnaast mag hij niet zo lang zijn dat er een gedoogsituatie zou kunnen ontstaan. Dit toepassende op de situatie van de minicampings maakt dat de reguliere begunstigingstermijnen van zes weken niet evenredig zijn. Het handhavingsbeleid kent immers een drie stappenplan:

  • 1.

    de ambtelijke waarschuwing;

  • 2.

    de vooraankondiging en;

  • 3.

    de last onder dwangsom.

Voor iedere stap zou in een reguliere situatie van overig illegaal gebruik een begunstigingstermijn gelden van zes weken. Indien dit toegepast zal worden op de minicampings betekent dit impliciet gedogen van een illegale situatie, omdat het seizoen slechts 34 weken beslaat. Er is daarom voor gekozen om op dit vlak af te wijken van de leidraad.

Toezicht en handhaving binnen het seizoen

Het totaal aantal kampeerplaatsen binnen de gemeente Steenwijkerland mag niet meer bedragen dan 750. Dit is te controleren door het aantal verleende omgevingsvergunningen waarin het maximum aantal kampeerplaatsen per minicamping zijn opgenomen.

Meer kampeerplaatsen dan het toegestane aantal volgens de verleende omgevingsvergunning

Het hebben van meer kampeerplaatsen dan het aantal toegestane kampeerplaatsen volgens de omgevingsvergunning kan in de leidraad handhaving worden geschaard onder ‘illegale standplaats’.

De toezichthouder constateert het aantal kampeerplaatsen. Aan de hand van paaltjes, steentjes, beplanting etc. zal het duidelijk zijn wat één kampeerplaats is. Het opheffen van een kampeerplaats kan door de paaltjes, steentjes en/of beplanting te verwijderen. Het moet hierdoor duidelijk zijn dat het geen kampeerplaats meer betreft. Het is niet toegestaan dat een stuk grasveld zonder aanduiding van een kampeerplaats als zodanig wordt gebruikt.

Sanctie

Hoogte dwangsom

Begunstigingstermijn

Dwangsom

€50,- per dag per overtreding, max. 10x

1 week

Meer kampeermiddelen dan het toegestane aantal per standplaats

Het hebben van meer dan het totaal aantal toegestane kampeermiddelen per kampeerplaats kan tevens geschaald worden onder ‘illegale standplaats’.

De toezichthouder constateert het aantal kampeermiddelen per kampeerplaats. Per kampeerplaats is er maximaal 1 kampeermiddel toegestaan. Uitzondering hierop zijn bijzettentjes, waarbij er maximaal 2 bijzettentjes naast het kampeermiddel mogen worden geplaatst op 1 kampeerplaats.

Sanctie

Hoogte dwangsom

Begunstigingstermijn

Dwangsom

€50,- per dag per overtreding, max. 10x

1 week

Kampeerplaatsen kleiner dan 80 m²

Kampeerplaatsen kleiner dan 80 m² voldoen niet aan de eisen van de verleende omgevingsvergunning. Er is hierdoor sprake van ‘overig illegaal gebruik’ volgens de leidraad.

De toezichthouder meet de oppervlakte van de kampeerplaatsen. Aan de hand van paaltjes, steentjes, beplanting etc. zal het duidelijk zijn wat één kampeerplaats is.

Sanctie

Hoogte dwangsom

Begunstigingstermijn

Dwangsom

€1.500,- per week, max. 10x

Minimaal 6 weken

Iets anders dan een kampeermiddel op een kampeerplaats

Op kampeerplaatsen mogen alleen kampeermiddelen worden geplaatst. Als er iets anders dan een kampeermiddel op een kampeerplaats is geplaatst, is er sprake van ‘overig illegaal gebruik’ volgens de leidraad.

Sanctie

Hoogte dwangsom

Begunstigingstermijn

Dwangsom

€1.500,- per week, max. 10x

Minimaal 6 weken

Minicamping zonder omgevingsvergunning

Als er een minicamping in gebruik is zonder dat er hier een omgevingsvergunning voor verleend is, is sprake van ‘overig illegaal gebruik’ volgens de leidraad. Minicampings in het Natura 2000 gebied (ter plaatse van de aanduiding ‘Wro-zone Natura 2000) en in de EHS-gebieden zijn niet mogelijk.

Sanctie

Hoogte dwangsom

Begunstigingstermijn

Dwangsom

€1.500,- per week, max. 10x

Minimaal 6 weken

Aanvullende faciliteiten en combinaties van functies

Als een minicamping faciliteiten aanbiedt in strijd met het beleid, is sprake van ‘overig illegaal gebruik’ volgens de leidraad.

Sanctie

Hoogte dwangsom

Begunstigingstermijn

Dwangsom

€1.500,- per week, max. 10x

Minimaal 6 weken

Buiten het seizoen:

Van 1 november tot 15 maart dient er gecontroleerd te worden of er kampeermiddelen ten behoeve van de minicamping aanwezig zijn. Indien er een kampeermiddel ten behoeve van de minicamping buiten het kampeerseizoen aanwezig is, wordt er gehandeld in strijd met het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan biedt alleen de mogelijkheid om een omgevingsvergunning voor een minicamping te verlenen voor de periode van 15 maart tot 1 november. Ook hier is er sprake van ‘overig illegaal gebruik’ volgens de leidraad.

Sanctie

Hoogte dwangsom

Begunstigingstermijn

Dwangsom

€1.500,- per week, max. 10x

Minimaal 6 weken