Referendumverordening Steenwijkerland 2005

Geldend van 23-02-2005 t/m heden

Intitulé

Referendumverordening Steenwijkerland 2005

De raad van de gemeente Steenwijkerland;

gelezen het initiatiefvoorstel van de fractie Groen Links/D’66 van 1 december 2004, nummer 2004/149;

gelet op de artikelen 147 en 149 van de Gemeentewet;

b e s l u i t

vast te stellen de volgende Referendumverordening Steenwijkerland 2005

Hoofdstuk I Algemeen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    referendum: een volksstemming, waarbij kiesgerechtigden zich uitspreken over een voorgenomen beslissing van de raad;

  • b.

    kiesgerechtigden: degenen die op de drieënveertigste dag voorafgaande aan de dag waarop het referendum wordt gehouden, overeenkomstig artikel B3 van de Kieswet kiesgerechtigd zijn voor de verkiezing van de leden van de raad van de gemeente Steenwijkerland;

  • c.

    voorgenomen beslissing: een ontwerpbeslissing van de raad dat behoort bij een raadsvoorstel dat op de (voorlopige) agenda van een raadscommissie of op de (voorlopige) agenda van de raad is geplaatst.

Artikel 2 Toepassingsgebied

Een referendum wordt gehouden onder de kiesgerechtigden van het hele grondgebied van de gemeente.

Artikel 3 Uitsluitingen

  • 1. Een referendum kan alleen worden gehouden over een voorgenomen beslissing.

  • 2. Geen referendum kan worden gehouden over een voorgenomen beslissing:

    • a.

      tot vaststelling of wijziging van de gemeentelijke begroting of vaststelling van de gemeentelijke rekening;

    • b.

      tot vaststelling of wijziging van een gemeentelijke belasting of gemeentelijk tarief;

    • c.

      over een individuele kwestie, zoals benoeming, schorsing of ontslag;

    • d.

      tot vaststelling van rechtspositievoorschriften ten aanzien van de griffier en de medewerkers van de griffie;

    • e.

      op een bezwaarschrift of tot het voeren van een rechtsgeding;

    • f.

      inhoudende het voor kennisgeving aannemen van een notitie of rapport;

    • g.

      ter uitvoering van een beslissing van de wetgever of een hoger bestuursorgaan, waarbij de raad geen ruimte heeft voor het maken van keuzen van beleidsinhoudelijke aard;

    • h.

      tot het treffen van, toetreden tot, wijzigen van of uittreden uit een gemeenschappelijke regeling als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen;

    • i.

      die onderworpen is of deel uitmaakt van een wettelijk geregelde procedure, waarbij die procedure zich niet verdraagt met een referendum; hiertoe worden in ieder geval de procedures op het gebied van de ruimtelijke ordening gerekend;

    • j.

      op grond van een gehouden referendum;

    • k.

      in het kader van deze verordening.

  • 3. Voorts kan geen referendum worden gehouden over een voorgenomen beslissing, waarvan de raad van mening is dat er andere dringende redenen zijn om hierover geen referendum te houden.

Hoofdstuk II Raadplegend referendum

Artikel 4 Initiatief van de raad

  • 1. De raad kan besluiten tot het houden van een referendum over een voorgenomen beslissing.

  • 2. Het bepaalde in hoofdstuk IV en volgende is van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk III Raadgevend referendum

Artikel 5 Inleidend verzoek

  • 1. Kiesgerechtigden kunnen schriftelijk een inleidend verzoek indienen tot het houden van een referendum over een voorgenomen beslissing.

  • 2. Het verzoek moet worden gedaan door het aantal kiesgerechtigden dat tenminste gelijk is aan de kiesdeler van de laatstgehouden verkiezing van de leden van de raad, met dien verstande dat dit getal niet hoger ligt dan 600.

  • 3. Het verzoek moet tenminste vijf werkdagen voor de raadsvergadering, waarvoor het voorgenomen besluit is geagendeerd, bij het college worden ingediend.

  • 4. In het verzoek wordt aangegeven om welke voorgenomen beslissing het gaat. Het verzoek gaat vergezeld van een handtekening van elke verzoeker, met een opgave van zijn naam, adres, leeftijd en woonplaats.

  • 5. De in het vierde lid genoemde persoonsgegevens worden geplaatst op daartoe door de gemeente verstrekte lijsten.

  • 6. Het inleidend verzoek wordt gevormd door het totale aantal geldige verzoeken tot het houden van een referendum.

  • 7. Het college onderzoekt of er voldoende geldige verzoeken zijn ingediend en of een van de in artikel 3 genoemde uitsluitingen van toepassing is en maakt de uitkomst hiervan uiterlijk drie werkdagen voor de in het derde lid bedoelde vergadering aan de raad bekend.

  • 8. De raad besluit in de in het derde lid bedoelde vergadering of het inleidend verzoek wordt toegelaten. De raad kan zijn beslissing eenmaal verdagen tot de eerstvolgende raadsvergadering.

Artikel 6 Definitief verzoek

  • 1. Kiesgerechtigden kunnen, binnen zes weken na de dag waarop bekend is gemaakt dat de raad heeft besloten dat op grond van het inleidend verzoek een referendum kan worden gehouden, schriftelijk een verklaring ter ondersteuning van het inleidend verzoek afleggen.

  • 2. De verklaring moet worden afgelegd door het aantal kiesgerechtigden dat tenminste gelijk is aan driemaal de kiesdeler van de laatstgehouden verkiezing van de leden van de raad, met dien verstande dat dit getal niet hoger ligt dan 1800.

  • 3. Voor de vaststelling van het in het tweede lid bedoelde aantal kiesgerechtigden, worden de kiesgerechtigden, die het inleidend verzoek hebben ingediend, meegerekend.

  • 4. In de verklaring ter ondersteuning wordt aangegeven om welke voorgenomen beslissing het gaat. De verklaring gaat vergezeld van een handtekening van elke kiesgerechtigde, met een opgave van zijn naam, adres, leeftijd en woonplaats.

  • 5. De in het vierde lid genoemde persoonsgegevens worden geplaatst op daartoe door de gemeente verstrekte lijsten.

  • 6. Het definitief verzoek wordt gevormd door het totale aantal geldige verklaringen ter ondersteuning van het inleidend verzoek.

  • 7. Het college onderzoekt of er voldoende geldige verklaringen zijn ingediend en maakt de uitkomst hiervan uiterlijk drie werkdagen voor de eerstvolgende raadsvergadering na afloop van de in het eerste lid genoemde termijn aan de raad bekend.

  • 8. De raad besluit in de in het vorige lid bedoelde vergadering of het definitief verzoek wordt toegelaten. Het besluit tot toelating van het definitief verzoek houdt tevens de vaststelling in dat een referendum wordt gehouden.

Hoofdstuk IV Aanhouding, datum, vraagstelling, zelfbinding en uitvoering

Artikel 7 Aanhouden beslissing

  • 1. Wanneer de raad een besluit neemt als bedoeld artikel 4, eerste lid, of artikel 5, achtste lid, wordt het betreffende raadsvoorstel op de gangbare wijze behandeld.

  • 2. De stemming over de door de raad te nemen beslissing, zoals die luidt na verwerking van de aanvaarde amendementen, wordt echter aangehouden tot de eerstvolgende raadsvergadering na de dag waarop het referendum is gehouden, tenzij eerder negatief over de ontvankelijkheid van het inleidend of het definitief verzoek wordt beslist.

Artikel 8 Datum

  • 1. Wanneer de raad besluit dat een referendum wordt gehouden, stelt hij in die vergadering de dag vast waarop het referendum wordt gehouden, met dien verstande dat het referendum niet later plaatsvindt dan achttien weken na de dag van die vergadering.

  • 2. Indien binnen zesentwintig weken na de in het eerste lid bedoelde vergadering een verkiezing plaatsvindt van de leden van een algemeen vertegenwoordigend orgaan, kan, in afwijking van het eerste lid, het referendum worden gehouden op de dag van die verkiezing.

Artikel 9 Vraagstelling

  • 1. De raad stelt in de eerstvolgende raadsvergadering na die waarin besloten is dat een referendum wordt gehouden, de vraagstelling en de antwoordmogelijkheden van het referendum vast.

  • 2. De vraagstelling wordt weergegeven op de oproepingskaart.

Artikel 10 Vraagstellingscommissie

  • 1. De raad kan zich bij de formulering van de vraagstelling en de antwoordmogelijkheden laten adviseren door een vraagstellingscommissie.

  • 2. De raad stelt deze commissie in en benoemt en ontslaat haar leden.

  • 3. De commissie bestaat uit drie leden.

  • 4. De leden mogen geen deel uitmaken van of werkzaam zijn onder verantwoordelijkheid van de raad of het college.

  • 5. De commissie bepaalt haar eigen werkwijze.

Artikel 11 Zelfbinding

In de vergadering waarin de raad besluit dat een referendum wordt gehouden, wordt ieder raadslid in de gelegenheid gesteld om uit te spreken welke binding de uitslag van het referendum voor hem zal hebben.

Artikel 12 Uitvoering

Het college is belast met de uitvoering van het besluit tot het houden van een referendum en regelt de bestuurlijke en ambtelijke coördinatie.

Hoofdstuk V Financiën

Artikel 13 Budget

De raad stelt, nadat is besloten tot het houden van een referendum, een budget beschikbaar voor voorlichting en organisatie.

Hoofdstuk VI Stemming, uitslag en gevolgen van uitslag

Artikel 14 Stemming

  • 1. Stemgerechtigd zijn degenen die op de drieënveertigste dag voorafgaande aan de dag waarop het referendum wordt gehouden, kiesgerechtigd zijn voor de verkiezing van de leden van de raad.

  • 2. De bepalingen van de Kieswet voor wat betreft de verkiezing van de leden van de raad zijn zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing, tenzij deze verordening anders bepaalt.

Artikel 15 Geldigheid van de uitslag

  • 1. Het referendum wordt als geldig beschouwd, indien ten minste 50% van de kiesgerechtigden een stem heeft uitgebracht.

  • 2. De uitslag van het referendum wordt berekend op basis van de gewone meerderheid van het totale aantal uitgebrachte stemmen.

Artikel 16 Beslissing van de raad

In de eerstvolgende raadsvergadering na de dag waarop het referendum is gehouden, vindt besluit-vorming plaats over de voorgenomen beslissing, waarover de stemming op grond van artikel 7 is aangehouden.

Hoofdstuk VII Slotbepalingen

Artikel 17 Strafsanctie

Met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie wordt gestraft degene die:

  • a.

    stembiljetten, volmachtbewijzen of referendumkaarten namaakt of vervalst met het oogmerk deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;

  • b.

    stembiljetten, volmachtbewijzen of referendumkaarten die hij zelf heeft nagemaakt of vervalst of waarvan de valsheid of vervalsing hem, toen hij deze ontving, bekend was, opzettelijk als echt en onvervalst gebruikt of door anderen doet gebruiken, dan wel deze met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, in voorraad heeft;

  • c.

    stembiljetten, volmachtbewijzen of referendumkaarten voorhanden heeft met het oogmerk deze wederrechtelijk te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;

  • d.

    als gemachtigde stemt voor een persoon, wetende dat deze is overleden.

Artikel 18 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na de datum van uitgifte van het Gemeenteblad waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 19 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: 'Referendumverordening 2005'.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 25 januari 2005.
de griffier
de voorzitter

Toelichting op de Referendumverordening 2005

1. Algemeen

De Tijdelijke referendumwet is per 1 januari 2005 vervallen. Deze vervaldatum was gekozen op grond van de verwachting dat met ingang van deze datum de voor een bindend referendum benodigde grondwetsherziening van kracht zou worden. De Tweede Kamer heeft echter in juni 2004 het voorstel tot herziening van de Grondwet in tweede lezing verworpen. In oktober 2004 verwierp de Tweede Kamer vervolgens ook het initiatiefwetsvoorstel om de Tijdelijke referendumwet een permanent karakter te geven. Het gevolg is dat er vanaf 1 januari 2005 geen landelijke referendumregeling meer geldt. Daarmee ligt de beslissing om aan inwoners al dan niet de mogelijkheid van een referendum te bieden (weer) bij de gemeente. Met deze Referendumverordening wordt hieraan invulling gegeven.

De Tijdelijke referendumwet en de hierop gebaseerde Verordening op het raadgevend correctief referendum 2002 hadden betrekking op een correctief raadgevend referendum over limitatief opgesomde raadsbesluiten. Deze Referendumverordening daarentegen voorziet – evenals de Referendumverordening van de voormalige gemeente Steenwijk – in de mogelijkheid van een niet-correctief raadplegend en raadgevend referendum over in beginsel alle beslissingen van de raad.

Niet-correctief wil zeggen dat het referendum betrekking heeft op een nog te nemen beslissing. Een correctief referendum heeft betrekking op een beslissing die reeds is genomen, maar nog niet in werking is getreden. Raadplegend betekent dat het initiatief voor het referendum bij de raad ligt, terwijl een raadgevend referendum wordt geïnitieerd door de kiesgerechtigden. De termen raadplegend en raadgevend duiden er ook op dat de uitslag van het referendum niet-bindend is; voor een bindend referendum is immers een grondwetswijziging nodig.

In deze Referendumverordening is niet gekozen voor een correctief referendum, omdat deze vorm vertragend werkt. Een genomen beslissing kan pas in werking treden of worden uitgevoerd, nadat duidelijk is dat hierover geen referendum zal worden gehouden. Om dit laatste met zekerheid vast te kunnen stellen, moet worden afgewacht of een geldig (inleidend) referendumverzoek wordt gedaan, hetgeen al gauw enkele weken – de Tijdelijke referendumwet ging uit van zes weken – vraagt. Een ander wezenlijk verschil is dat op grond van de voorliggende Referendumverordening over aanzienlijk meer raadsbeslissingen een referendum kan worden aangevraagd dan op grond van de Tijdelijke referendumwet mogelijk was. Deze laatste wet beperkte de referendummogelijkheid tot een aantal besluiten, waarvan de algemeen verbindende voorschriften – kort gezegd: de verordeningen – in ieder geval getalsmatig de belangrijkste waren. De Referendumverordening 2005 maakt daarentegen in beginsel alle raadsbeslissingen referendabel, met uitzondering van een aantal met name omschreven beslissingen.

Om er zeker van te zijn dat een referendabele beslissing breed onder de inwoners van de gemeente leeft alsook dat de uitkomst van het referendum breed door de inwoners van de gemeente wordt gedragen, is in deze verordening een aantal drempels opgeworpen. Om tot een raadgevend referendum te kunnen komen, gelden twee drempels: één voor het inleidend verzoek en één voor het definitief verzoek. Het inleidend verzoek moet worden gedaan door het aantal kiesgerechtigden dat tenminste gelijk is aan de kiesdeler van de laatstgehouden raadsverkiezing, met een maximum van 600. Het hieropvolgende definitief verzoek moet worden ondersteund door het aantal kiesgerechtigden dat tenminste gelijk is aan driemaal de kiesdeler van de laatste raadsverkiezing, met een maximum van 1800. Als deze laatste drempel is genomen en een referendum wordt gehouden, geldt de drempel dat het referendum alleen geldig is, wanneer tenminste 50% van de kiesgerechtigden een stem heeft uitgebracht.

2. Artikelsgewijs toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

onder b

Degenen die kiesgerechtigd zijn voor de raadsverkiezingen, kunnen ook deelnemen aan een gemeentelijk referendum. Voor de genoemde termijn is aangesloten bij artikel J 1, eerste lid, van de Kieswet.

onder c

De term beslissing wordt gebruikt om duidelijk te maken dat niet alleen over besluiten in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht een referendum kan worden gehouden, maar in beginsel over alle (voorgenomen) beslissingen van de raad. Beslissingen van andere bestuursorganen – het college en de burgemeester – zijn niet referendabel op grond van deze verordening.

Artikel 2 Toepassingsgebied

Uit de formulering van dit artikel volgt dat het niet mogelijk is om een deelreferendum – dat wil zeggen een referendum dat beperkt wordt tot bepaalde kernen of wijken – te houden.

Artikel 3 Uitsluitingen

Uitgangspunt is dat alle voorgenomen raadsbeslissingen referendabel zijn. Een aantal soorten beslissingen leent zich echter minder goed voor een referendum. Deze beslissingen zijn in het tweede en derde lid uitgezonderd. De lijst met uitsluitingen is zo beperkt mogelijk gehouden, omdat anders het gevaar bestaat dat de referendumverordening een ‘leeg instrument’ wordt.

lid 2, onder a en b

De onder a en b genoemde uitsluitingen zijn nauw gerelateerd aan het budgetrecht van de raad. Binnen dat kader worden complexe en samenhangende keuzen gemaakt ten aanzien van de uitgaven en de wijze waarop deze worden gedekt. Deze afweging is van zodanige aard, dat een op zichzelf staande beslissing bij referendum niet voldoende recht doet aan alle betrokken financiële belangen. Het is immers niet onwaarschijnlijk dat bij een referendum over bijvoorbeeld een verordening ten aanzien van de onroerende-zaakbelastingen, in plaats van het collectieve belang, het individuele belang voorop wordt gesteld. Om deze reden wordt dit soort beslissingen van de referendummogelijkheid uitgezonderd.

lid 2, onder c en d

Ten aanzien van beslissingen die betrekking hebben op benoeming, schorsing of ontslag van personen of beslissingen die betrekking hebben op de rechtspositie geldt dat het vanwege het karakter van dit soort beslissingen niet gewenst is om ze onderwerp van een referendum te maken.

Als gevolg van de Wet dualisering gemeentebestuur is niet meer de raad, maar het college het bevoegde gezag ten aanzien van het reguliere ambtelijk apparaat. Benoeming, schorsing en ontslag van en rechtspositieregelingen voor deze ambtenaren zijn geen raadsbeslissingen meer en reeds hierom niet referendabel. Ten opzichte van de griffier en de op de griffie werkzame ambtenaren is de raad echter nog wel het bevoegde gezag (zie de artikelen 107 en 107e van de Gemeentewet).

lid 2, onder e

De raad is slechts voor een beperkt aantal besluiten – met name: planschadebesluiten en voorbereidingsbesluiten – het orgaan waarbij een bezwaarschrift kan worden ingediend. Ook besluiten tot het voeren van een rechtsgeding zullen weinig voorkomen, omdat voor dit soort besluiten het college bevoegd is, tenzij de raad, voorzover het de raad aangaat, in voorkomende gevallen anders beslist (zie artikel 160, eerste lid, onder f, van de Gemeentewet).

lid 2, onder h

Besluiten met betrekking tot het treffen of wijzigen van, toetreden tot of uittreden uit een gemeen-schappelijke regeling berusten over het algemeen op doelmatigheidsoverwegingen. Het is niet wenselijk om keuzen, die berusten op dergelijke objectieve overwegingen, aan een referendum te onderwerpen.

Lid 2, onder i

De procedures op het gebied van de ruimtelijke ordening zijn uitgezonderd, omdat deze reeds een (zeer) uitgebreide regeling van inspraak- en rechtsbeschermingsmogelijkheden kennen.

lid 2, onder k

Deze uitzondering is opgenomen om te voorkomen dat de besluitvorming in een vicieuze cirkel terechtkomt. Tegen het besluit om een inleidend verzoek of een definitief verzoek af te wijzen of toe te laten, staat echter wel bezwaar en beroep open.

lid 3

Er kunnen – naast de in het tweede lid genoemde redenen – (andere) dringende redenen zijn om over een beslissing geen referendum te houden. Hierbij kan gedacht worden aan het belang dat met een spoedige inwerkingtreding of uitvoering van een beslissing is gediend. Het kan ook gaan om een beslissing die grote gevolgen heeft voor de financiële positie van de gemeente. Verder kan een dringende reden om geen referendum te houden bijvoorbeeld ook zijn gelegen in een beslissing, waarvan het belang van een referendum niet opweegt tegen de verantwoordelijkheid van de raad voor kwetsbare groepen in de samenleving.

De afwijzing van een referendumverzoek op grond van dringende redenen zal zorgvuldig gemotiveerd moeten worden. Uit de motivering zal moeten blijken dat het belang van een referendum in een onevenredige verhouding staat tot met name genoemde gemeentelijke belangen. Het besluit van de raad om een inleidend verzoek af te wijzen vanwege de aanwezigheid van dringende redenen – of één van de andere, in artikel 3 genoemde uitzonderingen – staat open voor bezwaar en beroep.

Artikel 4 Initiatief van de raad

lid 1

De raad kan zelf het initiatief nemen tot het houden van een referendum. In dat geval is sprake van een raadplegend referendum: de raad vraagt de kiesgerechtigden om advies over een door hem voorgenomen beslissing. Het spreekt voor zich dat de raad hierbij de in artikel 3 genoemde uitzonderingen in acht neemt. Op grond van artikel 30 van de Gemeentewet beslist de raad bij gewone meerderheid over het houden van een referendum.

lid 2

De (procedure-)bepalingen van de hoofdstukken IV t/m VII zijn van toepassing op zowel raadplegende als raadgevende referenda.

Artikel 5 Inleidend verzoek

lid 1

(Ook) aan kiesgerechtigden wordt de mogelijkheid geboden om het initiatief te nemen tot het houden van een referendum. Er is dan sprake van een raadgevend referendum: de kiesgerechtigden geven de raad een advies over hoe over een voorgenomen beslissing besloten dient te worden.

Het inleidend verzoek is – evenals het definitief verzoek – te beschouwen als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Het betreft immers een verzoek van belanghebbenden om te besluiten tot toelating van een inleidend verzoek respectievelijk definitief verzoek.

leden 3 t/m 8

In deze leden wordt de procedure voor een inleidend verzoek nauwkeurig beschreven. Om te voorkomen dat de besluitvorming door het indienen van een referendumverzoek onnodig wordt vertraagd, zijn korte termijnen gehanteerd.

Het ophalen van de handtekeningen wordt in beginsel overgelaten aan de initiatiefnemers. Hierbij moet gebruikt worden gemaakt van door de gemeente verstrekte lijsten. Bij de controle van de handtekeningen kan worden volstaan met de methode van het trekken van een steekproef.

Om een inleidend verzoek toe te laten, moet de raad vaststellen of er voldoende geldige verzoeken zijn ingediend èn of de voorgenomen beslissing, gelet op de uitsluitingen die in artikel 3 zijn genoemd, als zodanig referendabel is. Tegen het al dan niet toelaten van een inleidend verzoek staat bezwaar en beroep open.

Artikel 6 Definitief verzoek

lid 1

Als het inleidend verzoek wordt toegelaten, worden de kiesgerechtigden in de gelegenheid gesteld om het vereiste aantal handtekeningen te verzamelen voor het indienen van een definitief verzoek. Hiervoor hebben de initiatiefnemers zes weken de tijd. Deze termijn begint te lopen op de eerste dag na de datum van bekendmaking van het besluit dat het inleidend verzoek wordt toegelaten.

leden 3 t/m 8

Het ophalen van de handtekeningen ten behoeve van de ondersteuningsverklaring wordt in beginsel overgelaten aan de initiatiefnemers. Dit neemt echter niet weg dat de gemeente (daarnaast) plaatsen kan aanwijzen, waar de lijsten kunnen worden ingevuld. Zoals eerder is aangegeven, kan bij de controle van de handtekeningen worden volstaan met een steekproefsgewijze toets. Overigens is bepaald dat degenen die reeds hun persoonsgegevens op de lijsten voor het inleidend verzoek hebben ingevuld, dit niet nog eens behoeven te doen op de lijsten voor het definitief verzoek.

Als de raad constateert dat er voldoende geldige ondersteuningsverklaringen zijn ingediend, wordt het definitief verzoek toegelaten. Dit besluit houdt tegelijkertijd in dat een referendum wordt gehouden. Tegen het al dan niet toelaten van het definitief verzoek kan een bezwaar- of beroepschrift worden ingediend.

Artikel 7 Aanhouden beslissing

Als de raad besluit om een raadplegend referendum te houden of een inleidend verzoek tot een raadgevend referendum toe te laten, is het gewenst dat het besluitvormingsproces zoveel mogelijk is afgerond. De argumenten zijn dan uitgewisseld, zodat het onderwerp gestructureerd kan worden gepresenteerd en aan de kiesgerechtigden een goede vraag kan worden voorgelegd. Dit betekent dat ook reeds over de ingediende amendementen wordt gestemd, zodat de uitslag daarvan bij het te houden referendum kan worden betrokken.

Artikel 8 Datum

Het vaststellen van de referendumdatum is voorbehouden aan de raad. Deze datum ligt echter niet verder dan achttien weken na de raadsvergadering waarin besloten wordt tot het houden van een referendum. De termijn mag worden opgerekt tot zesentwintig weken als binnen deze periode verkiezingen voor de leden van de raad, de Provinciale Staten, de Tweede Kamer of het Europees Parlement plaatsvinden. Op deze wijze wordt voorkomen dat kiesgerechtigden in korte tijd tweemaal naar de stembus komen en worden de kosten, die met het houden van een referendum zijn gemoeid, beperkt.

Artikel 9 Vraagstelling

De raad stelt de vraagstelling en de antwoordmogelijkheden vast. Hierbij kan hij zich laten adviseren door een vraagstellingscommissie als bedoeld in artikel 10. Bij de antwoordmogelijkheden kan het gaan om: ‘ja’ of ‘nee’, een keuze uit alternatieven of een combinatie van deze twee mogelijkheden.

Artikel 10 Vraagstellingscommissie

Omdat een zorgvuldige formulering van de vraagstelling en de antwoordmogelijkheden van essentieel belang is, kan de raad zich hierbij laten adviseren door een door hem in te stellen commissie. Om de onafhankelijkheid van deze vraagstellingscommissie te waarborgen, is bepaald dat de leden geen lid van de raad of het college mogen zijn en evenmin werkzaam mogen zijn onder de verantwoordelijkheid van de raad of het college.

Artikel 11 Zelfbinding

De raad kan zich niet vooraf binden aan de uitslag van het referendum. Individuele raadsleden kunnen wel vooraf te kennen geven welke consequenties zij aan de uitslag van het referendum verbinden. Hoewel een dergelijke uitspraak juridisch niet bindend is, is een raadslid, dat uitspreekt dat hij de uitslag zal volgen, hieraan in politieke zin gehouden.

Artikel 12 Uitvoering

Op grond van artikel 160, eerste lid, onder b, van de Gemeentewet is het college bevoegd om de beslissingen van de raad uit te voeren. Om deze reden wordt het college belast met de uitvoering van het besluit tot het houden van een referendum. De coördinatie van de bestuurlijke en ambtelijke werkzaamheden maakt hiervan deel uit. Het college wijst, zoals ook in de Kieswet is bepaald, de stemlokalen aan. In afwijking van de Kieswet mag het college besluiten dat dit er minder zijn dan bij reguliere verkiezingen.

Artikel 13 Budget

Aan het houden van een referendum zijn aanzienlijke kosten verbonden. Hierbij gaat het niet alleen om de kosten van de organisatie en uitvoering van het referendum als zodanig, maar ook om de kosten van de gemeentelijke voorlichting over (het onderwerp van) het referendum. Daarnaast is het mogelijk om aan de initiatiefnemers van het referendum – en eventueel aan de inwoners die een tegengeluid willen laten horen – een subsidie te geven voor het voeren van een campagne.

Artikel 14 Stemming

Voor de procedure rond de stemming wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de in de Kieswet geregelde gang van zaken rond de raadsverkiezingen.

Artikel 15 Geldigheid van de uitslag

Voor een geldig referendum moet het opkomstpercentage ten minste 50 zijn. Deze drempel is gekozen om aan te kunnen nemen dat de uitslag voldoende door de inwoners wordt gedragen, zonder dat het praktisch onmogelijk wordt om een geldige uitslag te kunnen krijgen.

Artikel 16 Beslissing van de raad

In de eerste vergadering nadat de uitslag van het referendum bekend is, moet de raad een beslissing nemen over het aangehouden onderwerp. Aldus wordt zo snel mogelijk duidelijkheid geboden.