Regeling vervallen per 01-01-2018

Verordening kinderopvang 2010

Geldend van 15-12-2010 t/m 31-12-2017

Intitulé

VERORDENING KINDEROPVANG 2010

De raad van de gemeente Steenwijkerland;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van , nummer ;

gelet op artikel 1.25 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, artikel 149 van de Gemeentewet en titel 4.2 van de Awb;

overwegende dat het noodzakelijk is de verlening, de voorschotverlening en de vaststelling van de tegemoetkoming van de gemeente in de kosten van kinderopvang bij verordening te regelen;

b e s l u i t :

vast te stellen de

VERORDENING KINDEROPVANG 2010

§ 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van gemeente Steenwijkerland;

  • b.

    de wet: de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.

§ 2. VASTSTELLING NOODZAAK VAN KINDEROPVANG OP GROND VAN SOCIAAL MEDISCHE INDICATIE

Artikel 2 Te verstrekken gegevens

  • 1. Een aanvraag tot vaststelling van de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal medische indicatie bevat in ieder geval de volgende gegevens:

    • a.

      naam en adres van de ouder;

    • b.

      indien van toepassing: naam van de partner en, indien dit een ander adres is dan het adres van de ouder, het adres van de partner;

    • c.

      naam en geboortedatum van het kind of de kinderen waarop de aanvraag betrekking heeft;

    • d.

      loonstrook en/of uitkeringspecificatie van het inkomen van de ouder(s);

    • e.

      overige gegevens die het college nodig acht om te kunnen besluiten over de aanvraag van de tegemoetkoming.

  • 2. Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid wordt ingediend bij het college.

  • 3. Het college kan bepalen dat de aanvraag geschiedt met behulp van een door het collegevastgesteld en beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

  • 4. Indien de ouder een partner heeft, wordt de aanvraag mede ondertekend door de partner.

Artikel 3 Beslistermijn

  • 1. Het college besluit over de aanvraag binnen acht weken na ontvangst van alle benodigde gegevens.

  • 2. Het college kan dit besluit met ten hoogste acht weken verdagen. Het college stelt de ouder hiervan schriftelijk in kennis.

Artikel 4 Inhoud van de beschikking

Het besluit tot vaststelling van de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische

indicatie bevat in ieder geval:

  • a.

    de geldigheidsduur van de indicatie;

  • b.

    de omvang van de kinderopvang die noodzakelijk wordt geacht.

Artikel 5 Weigeringsgronden

  • 1. Het college weigert de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal medische indicatie vast te stellen indien:

    • a.

      de ouder en de partner reeds een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang ontvangt of kan ontvangen; of

    • b.

      het subsidieplafond is bereikt.

  • 2. De weigeringsgronden kunnen bij nadere regeling door het college worden aangevuld.

§ 3. AANVRAAG VAN DE TEGEMOETKOMING

Artikel 6 Te verstrekken gegevens bij de aanvraag

  • 1. Een aanvraag voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat:

    • a.

      naam, adres en sofi-nummer van de ouder;

    • b.

      indien van toepassing: naam en sofi-nummer van de partner en, indien dit een ander adres is dan het adres van de ouder: het adres van de partner;

    • c.

      naam, geboortedatum en sofi-nummer van het kind of de kinderen waarop de aangevraagde tegemoetkoming betrekking heeft;

    • d.

      een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen waarin in ieder geval wordt aangegeven: het aantal uren kinderopvang per kind, de kostprijs per uur en de aanvangsdatum van de opvang;

    • e.

      gegevens of een verwijzing naar gegevens waaruit blijkt dat de ouder behoort tot de groep personen als bedoeld in artikel 22 van de wet;

    • f.

      overige gegevens die het college nodig acht om te kunnen besluiten over de aanvraag van de tegemoetkoming.

  • 2. Het college kan bepalen dat de aanvraag geschiedt met behulp van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

  • 3. Indien de ouder een partner heeft, wordt de aanvraag mede ondertekend door de partner.

§ 4. VERLENING VAN DE TEGEMOETKOMING

Artikel 7 Het besluit tot verlenen van de tegemoetkoming

  • 1. Het college besluit over de aanvraag binnen acht weken na ontvangst van alle benodigde gegevens.

  • 2. Het college kan dit besluit met ten hoogste acht weken verdagen. Het stelt de ouder hiervan schriftelijk in kennis.

Artikel 8 Subsidieplafond tegemoetkoming op grond van sociaal medische indicatie

  • 1. Het jaarlijks bij de vaststelling van de gemeentebegroting beschikbare gestelde bedrag voor het verstrekken van een tegemoetkoming van kinderopvang op grond van sociaal medische indicatie geldt als subsidieplafond.

  • 2. Het subsidieplafond als bedoeld in het eerste lid geldt uitsluitend voor een tegemoetkoming van kinderopvang op grond van sociaal medische indicatie.

  • 3. Bij nadere regeling door het college wordt de verdeelsleutel aangegeven.

Artikel 9 Weigeringsgronden

  • 1. Het college weigert de tegemoetkoming indien de ouder niet behoort tot de personen als bedoeld in artikel 22 van de wet.

  • 2. De weigeringsgrond als bedoeld in het eerste lid geldt niet voor de ouder die op grond van een sociaal medische indicatie een tegemoetkoming aanvraagt.

  • 3. De weigeringsgronden kunnen bij nadere regeling door het college worden aangevuld.

Artikel 10 Ingangsdatum van de tegemoetkoming

  • 1. De tegemoetkoming wordt verleend met ingang van de datum waarop de aanvraag voor de tegemoetkoming door het college in ontvangst is genomen.

  • 2. Als op deze datum nog geen kinderopvang plaatsvindt, wordt de tegemoetkoming verleend met ingang van de datum waarop de kinderopvang zal plaatsvinden.

Artikel 11 De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend

  • 1. De tegemoetkoming wordt verleend voor de periode van een tegemoetkomingsjaar.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan het college de tegemoetkoming voor een andere periode verlenen.

Artikel 12 Omvang van de kinderopvang

  • 1. 1.Het college verleent de tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang dat door de ouder is aangevraagd.

  • 2. In afwijking van het eerste lid verleent het college bij een ouder als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel a, of tweede lid, onderdeel a, van de wet de tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang, dat naar zijn oordeel redelijkerwijs noodzakelijk is voor de combinatie van arbeid en zorg.

  • 3. Het eerste en tweede lid gelden niet voor de tegemoetkoming van de kosten van de kinderopvang op grond van een sociaal medische indicatie. Voor deze tegemoetkoming heeft het college in nadere regels specifiek bepaald hoe de omvang van de kinderopvang zal bedragen.

Artikel 13 Inhoud van de beschikking

Het besluit tot verlening van een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat in ieder

geval:

  • a.

    de vaststelling tot welke van de gemeentelijke doelgroepen de ouder behoort;

  • b.

    de naam en geboortedatum van het kind of de kinderen waarop de tegemoetkoming betrekking heeft;

  • c.

    de naam en adres van het kindercentrum of gastouderbureau waar de kinderopvang plaatsvindt;

  • d.

    de periode en de omvang van de kinderopvang per tijdvak waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend;

  • e.

    de wijze waarop het bedrag van de tegemoetkoming wordt bepaald en het bedrag dat op basis hiervan wordt verleend;

  • f.

    de wijze waarop de tegemoetkoming wordt uitbetaald;

  • g.

    de verplichtingen van de ouder.

Artikel 14 De bevoorschotting van de tegemoetkoming

  • 1. De tegemoetkoming wordt in de vorm van een voorschot in maandelijkse termijnen uitbetaald.

  • 2. Het college kan nadere voorschriften stellen over de wijze van bevoorschotting.

§ 5. VASTSTELLING VAN DE TEGEMOETKOMING

Artikel 15 Het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming

  • 1. De ouder verstrekt binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode.

  • 2. Het college stelt de tegemoetkoming binnen acht weken na ontvangst van het overzicht van de kosten vast.

§ 6. VERPLICHTINGEN VAN DE OUDER

Artikel 16 Inlichtingenplicht

  • 1. De ouder of de partner doet het college onmiddellijk na het bekend worden daarvan uit eigen beweging schriftelijk mededeling van inlichtingen en gegevens die kunnen leiden tot de vaststelling van een lagere tegemoetkoming.

  • 2. De ouder of partner verstrekt desgevraagd aan het college, binnen een door het college te stellen redelijke termijn, alle gegevens en inlichtingen van hem en zijn partner die voor de aanspraak op en de hoogte van de tegemoetkoming van de gemeente van belang zijn.

§ 7. SLOTBEPALINGEN

Artikel 17 Beslisbevoegdheid

  • 1. Het college kan nadere regels stellen ter uitwerking van deze verordening.

  • 2. Het college kan in bijzondere gevallen een artikel of artikelen van deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing gelet op het belang van de aanvrager leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

  • 3. In gevallen waarin deze verordening niet voorziet of onduidelijk is, beslist het college.

Artikel 18 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening wordt aangehaald als Verordening kinderopvang 2010.

  • 2. Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na de datum van uitgifte van het Gemeenteblad waarin zij wordt geplaatst.

  • 3. De verordening Wet kinderopvang wordt ingetrokken.

  • 4. In afwijking van het tweede en derde lid, treedt paragraaf 2 van deze verordening met terugwerkende kracht per 1 januari 2010 in werking.

    de raad voornoemd,

    de griffier, R.G.H.P. Moonen

    de voorzitter, L.V. Elfers

    Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Begripsbepalingen

De begripsbepalingen in artikel 1.1 en 1.2 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen zijn ook van toepassing op deze

verordening. Alleen de in deze artikelen niet gedefinieerde begrippen zijn aangevuld.

Artikel 2

Te verstrekken gegevens

Een aanvraag voor de toekenning van een sociaal-medische indicatie moet worden ingediend bij

het college. In de procedure gaat de aanvraag voor de toekenning van een sociaal-medische

indicatie vooraf aan de aanvraag voor een tegemoetkoming, maar in de praktijk zullen de

aanvragen vaak gelijktijdig worden ingediend. Ook de besluiten over de toekenning van een

sociaal-medische indicatie en de verlening van een tegemoetkoming in de kosten van

kinderopvang kunnen in één beschikking worden opgenomen. Wel moet de juiste volgorde in acht

worden genomen: eerst het besluit over de aanwezigheid van een sociaal-medische indicatie en

vervolgens het besluit over de verstrekking van een tegemoetkoming.

Artikel 3

Beslistermijn

Bij het bepalen van de beslistermijn dient rekening te worden gehouden met de tijd die gemoeid is

met het uitbrengen van advies door een ‘onafhankelijke organisatie die beschikt over adequate

deskundigheid’.

Om de doorlooptijd van de adviesaanvraag te bespoedigen, verdient het aanbeveling dat de

gemeente ‘harde’ afspraken maakt de adviserende organisaties over de termijn waarbinnen

adviezen worden uitgebracht.

Artikel 4

Inhoud van de beschikking

Het besluit is een beschikking in de zin van titel 4.1 van de Awb. Dit betekent dat tegen het besluit

bezwaar kan worden gemaakt en beroep kan worden ingesteld. Als de noodzaak van

kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie wordt vastgesteld, wordt in de

beschikking aangegeven hoeveel uren kinderopvang noodzakelijk wordt geacht. Het besluit over

de noodzakelijke omvang van de kinderopvang vormt de grondslag voor de aanvraag voor een

tegemoetkoming van de gemeente.

Bovendien moet in het besluit de geldigheidsduur van de indicatie worden vermeld. Het kan gaan om een

geldigheidsduur voor een beperkte termijn, maar ook om een geldigheidsduur voor onbepaalde

tijd. In het indicatieadvies zal hierover ook een uitspraak moeten worden gedaan. Het college

neemt het besluit op basis van het uitgebrachte indicatieadvies. Dit advies is niet bindend. Dit

betekent dat het college van dat advies kan afwijken. Als het college een beschikking geeft die

afwijkt van het uitgebrachte advies, zal het college de redenen voor de afwijking in de beschikking

moeten motiveren (artikel 3:50 Awb). De motiveringverplichting geldt vooral voor het geval

waarin een positief advies wordt gegeven en het college een afwijzend besluit neemt.

Artikel 5

Weigeringsgronden

Dit artikel bevat de weigeringsgronden. De weigeringsgrond in het eerste lid onder a geeft aan dat een gemeentelijke tegemoetkoming op grond van een sociaal-medische indicatie een

vangnetvoorziening is. Alleen ouders die niet op grond van een andere bepaling in de Wet kinderopvang aanspraak kunnen doen op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang,

kunnen aanspraak doen op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang wegens een sociaal-medische noodzaak. De weigeringsgrond in het eerste lid onder b spreekt voor zich. Op grond van het tweede lid kan het college in een nadere regeling de weigeringsgronden aanvullen.

Artikel 6

Te verstrekken gegevens bij de aanvraag

De tegemoetkoming wordt door de ouder aangevraagd bij het college (artikel 1.26 Wet kinderopvang). Het moet dan gaan om het college van de gemeente waar de ouder woont (artikel 1.22, derde lid, Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen). De aanvraag moet schriftelijk gebeuren (artikel 4:1 Awb).

Omdat een tegemoetkoming voor de duur van een tegemoetkomingsjaar wordt verstrekt (artikel 4.4) moet deze elk jaar opnieuw worden aangevraagd. Om de lasten voor de aanvragers zo beperkt

mogelijk te houden, verdient het aanbeveling dat de gemeente het aanvraagformulier voor een vervolgaanvraag aan de ouders toestuurt, waarbij het formulier reeds is ingevuld met de gegevens

die bij de gemeente bekend zijn. De ouders hoeven dan alleen de mutaties op het aanvraagformulier aan te geven.

Een verhoging van de tegemoetkoming in verband met een verhoging van het aantal uren of dagdelen kinderopvang, zal ook moeten worden aangevraagd. Een verlaging van de tegemoetkoming in verband een vermindering van de omvang van de kinderopvang hoeft niet te

worden aangevraagd. De ouder moet hiervan wel onmiddellijk mededeling doen aan het college (artikel 1.28, derde lid, Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen).

Onderdeel d van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen moet worden gevoegd.

Dit betekent dat de aanvraag voor een tegemoetkoming pas bij de gemeente kan worden ingediend als de ouder over een offerte of contract beschikt. Op basis van de offerte of het contract kan de gemeente de hoogte van de tegemoetkoming vaststellen.

Het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen, moet ingeschreven staan in een gemeentelijk register (artikel 1.5, eerst lid, Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen).

Onderdeel e van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag gegevens of een verwijzing naar gegevens wordt gevoegd waaruit blijkt dat de ouder behoort tot een gemeentelijke doelgroep. In een aantal gevallen kan de ouder volstaan met een verwijzing naar die gegevens omdat de gemeente over de gegevens beschikt:

-de ouder of partner ontvangt een uitkering in het kader van de WWB, IOAW/IOAZ of Anw én

maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling;

-de ouder is een niet-uitkeringsgerechtigde (NUG-er), is als werkzoekende geregistreerd bij het

CWI maakt én maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling;

-de ouder is een nieuwkomer die een inburgeringsprogramma volgt;

(- het college heeft sociaal-medische indicatie vastgesteld).

In andere gevallen zal de ouder de volgende gegevens aan de gemeente moeten verstrekken:

  • .

    De ouder of partner ontvangt een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening kunstenaars -> Indien de uitkering wordt verkregen in een andere gemeente, dient dit ook vermeld te worden.

  • .

    De ouder heeft de leeftijd van 18 jaar nog niet bereikt, volgt scholing of een opleiding en ontvangt algemene bijstand op grond van de WWB of kan zo’n uitkering ontvangen ->Bewijs van inschrijving school of opleidingsinstituut.

  • .

    De ouder of diens partner zijn ingeschreven bij een school of instelling als bedoeld in paragraaf 2.2 of 2.4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdragen of in de artikelen 2.8 tot en met 2.11 van de Wet Studiefinanciering 2000 - >Bewijs van inschrijving school of inschrijvingsinstituut.

  • .

    De ouder of diens partner ontvangt een WW-uitkering en maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling -> Trajectplan van het UWV.

  • .

    De ouder of diens partner is arbeidsgehandicapt en maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling -> Trajectplan van het UWV.

    In het derde lid wordt bepaald dat indien de aanvrager een partner heeft, deze partner deaanvraag mede ondertekent. Deze bepaling is volledigheidshalve in de verordening opgenomen.

De verplichting is reeds neergelegd in artikel 1.26, derde lid, Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.

Artikel 7

Het besluit tot verlenen van de tegemoetkoming

De termijn waarbinnen het college een besluit moet nemen over de aanvraag van een

tegemoetkoming geldt voor alle aanvragen voor een tegemoetkoming. Deze termijn geldt niet

alleen voor nieuwe aanvragen, maar ook voor aanvragen die betrekking hebben op een

voortzetting van een tegemoetkoming en voor aanvragen voor een hogere tegemoetkoming in

verband met uitbreiding van de omvang van de kinderopvang. In de verordening is gekozen voor

een beslistermijn van ten hoogste acht weken die eventueel met acht weken kan worden verlengd.

De beslistermijn van acht weken heeft ook gevolgen voor de datum waarbinnen aanvragen voor

een voortgezette tegemoetkoming moeten worden aangevraagd. Om er zeker van te zijn dat de

tegemoetkoming na 1 januari kan worden voortgezet, zullen ouders hun aanvraag minimaal acht

weken vóór 1 januari bij de gemeente moeten indienen.

Het feit dat het college een termijn van acht weken heeft om te beslissen over een aanvraag voor

een tegemoetkoming, wil uiteraard niet zeggen dat het college deze termijn ook in alle gevallen

moet benutten. De gemeente zal er naar moeten streven de behandelingstermijn van aanvragen zo

kort mogelijk te houden en met name aanvragen waar spoed mee geboden is direct af te handelen.

Door middel van mandatering van de beslissingsbevoegdheid kan de besluitvorming worden

versneld.

Artikel 8

Subsidieplafond tegemoetkoming op grond van sociaal medische indicatie

Dit artikel geldt slechts voor een tegemoetkoming kinderopvang in het geval van een sociaal medische indicatie. Het subsidieplafond voor deze doelgroep zal na vaststelling van de gemeentebegroting en voor de periode waar het betrekking op heeft worden gepubliceerd. Zo kunnen potentiële aanvragers tijdig weten hoeveel geld beschikbaar is. Maar vooral van belang is, dat subsidieaanvragen zonder nadere motivering worden afgewezen op het moment dat het subsidieplafond bereikt is. De verdeling van de beschikbare bedragen wordt bij nadere regels door het college aangegeven.

Artikel 9

Weigeringsgrond

Naast de weigeringsgrond in dit artikel kent de Awb ook een aantal gronden om de

subsidieverlening te weigeren. Ook deze weigeringsgronden zijn van toepassing. Artikel 4:35 bepaalt dat de subsidieverlening kan worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:

  • a.

    de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;

  • b.

    de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

  • c.

    de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen omtrent de

verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de

vaststelling van de subsidie van belang zijn.

Het tweede lid van artikel 4:35 bepaalt dat de subsidieverlening voorts in ieder geval kan worden

geweigerd indien de aanvrager:

a.in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking

van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben geleid, of

b.failliet is verklaard of aan hem surséance van betaling is verleend of ten aanzien van hem de

schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een verzoek

daartoe bij de rechtbank is ingediend.

Artikel 10

Ingangsdatum van de tegemoetkoming

Dit artikel bepaalt de ingangsdatum van verstrekking van de tegemoetkoming. Er zijn twee

ingangsdata mogelijk:

1.De datum waarop de aanvraag voor een tegemoetkoming door de gemeente in ontvangst is

genomen (eerste lid). In deze situatie zal de ouder op het moment dat hij zijn aanvraag indient

reeds kinderopvang hebben.

2.De datum waarop de kinderopvang van start gaat. Het tweede lid bepaalt dat er alleen een

tegemoetkoming wordt verleend als er kinderopvang plaatsvindt. Dit artikel bepaalt dat er geen

tegemoetkoming wordt verstrekt voor de kosten van kinderopvang die plaatsvindt voordat een

aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente is ingediend. Een aanvraag wordt door de

gemeente in ontvangst genomen wanneer deze voldoet aan de vormvereisten van artikel 4.1 en 4.2

Awb. Dit betekent dat een aanvraag:

  • -

    schriftelijk moet worden ingediend;

  • -

    moet zijn ondertekend;

  • -

    de naam en het adres van aanvrager dient te bevatten;

  • -

    een aanduiding moet geven van de beschikking die wordt gevraagd.

De ingangsdatum van de tegemoetkoming heeft betrekking op het moment waarop de aanspraak

op een tegemoetkoming ontstaat. De uitbetaling van de tegemoetkoming vindt pas plaats vanaf het

moment dat het besluit tot verlening van de tegemoetkoming is genomen. De betaling vindt dan

met terugwerkende kracht plaats tot de datum waarop de aanvraag in ontvangst is genomen.

De ingangsdatum van verstrekking van de tegemoetkoming is ook van toepassing op aanvragen

voor uitbreiding van het aantal uren kinderopvang. De verhoogde tegemoetkoming wordt

verstrekt vanaf het moment dat de aanvraag daarvoor door het college in ontvangst is genomen.

Artikel 11

De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend

De tegemoetkoming wordt in principe voor een heel kalenderjaar verleend. Voor aanvragen die in

de loop van een jaar worden toegekend, geldt dat de tegemoetkoming wordt verstrekt tot 31

december van het betreffende jaar. Dit betekent dat een ouder elk jaar vóór 1 januari opnieuw een

aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente zal moeten indienen. Het college kan de

tegemoetkoming voor een andere periode vaststellen. Dit is bijvoorbeeld het geval als de aanvrager

voor een bepaalde periode recht heeft op de tegemoetkoming, bijvoorbeeld als deze een

reïntegratietraject voor een bepaalde periode volgt.

Door de periode van verstrekking van de tegemoetkoming te koppelen aan de duur van het

reïntegratietraject (of een andere vorm van arbeid), hoeft de ouder geen actie te

ondernemen om de verstrekking van de tegemoetkoming stop te zetten of hoeft de gemeente geen

eventueel ten onrechte uitgekeerde bedragen terug te vorderen.

Artikel 12

Omvang van de kinderopvang

De Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen regelt uitsluitend de aanspraak van ouders op een tegemoetkoming van de

gemeente voor de kosten van kinderopvang en niet de omvang van die aanspraak. Wanneer een

ouder op basis van de criteria die de wet geeft tot een gemeentelijke doelgroep behoort heeft deze

recht op een gemeentelijke tegemoetkoming. De wet stelt geen beperkingen aan het aantal uren

kinderopvang waarvoor de tegemoetkoming wordt verstrekt. Dit past in het systeem van de wet

waarin de ouder zélf bepaalt hoeveel kinderopvang hij nodig heeft in verband met de combinatie

van arbeid en zorg.

Voor bepaalde gemeentelijke doelgroepen is de eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang

nihil. Voor deze groepen wordt de inkomensafhankelijke eigen bijdrage door de gemeente

gecompenseerd (het zogeheten ’Koa-kopje’, zie artikel 1.24, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid,

onderdeel a, Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen). Bij deze ouders zet de hoogte van de eigen bijdrage geen rem op

de vraag naar kinderopvang. Dat in tegenstelling tot ouders die wél een (inkomensafhankelijke)

eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang moeten betalen en de hoogte van die bijdrage zullen

laten meewegen in hun vraag naar kinderopvang.

Om de kosten voor de gemeente te kunnen beheersen, is deze bepaling in de verordening

opgenomen die de aanspraak op een tegemoetkoming enigszins beperkt. Dit artikel geeft het

college de bevoegdheid om bij de groep ouders die geen eigen bijdrage betalen, per geval te

beoordelen hoeveel kinderopvang de ouder redelijkerwijs nodig heeft om de arbeid die hij verricht

te kunnen combineren met zorgtaken.

Bij het bepalen van de omvang van de kinderopvang die redelijkerwijs nodig is om arbeid en zorg

te combineren, zal ook rekening moeten worden gehouden met omstandigheden als een handicap

of chronische ziekte van de ouder(s) of een beperking die de huiselijke situatie meebrengt voor de

goede en gezonde ontwikkeling van het kind. In tegenstelling tot kinderopvang op grond van

sociaal-medische indicatie, hoeft voor deze beoordeling geen advies te worden aangevraagd.

Het is aan te bevelen dat het college in beleidsregels neerlegt hoe het wil omgaan met zijn

bevoegdheid. Op deze wijze wordt deze beoordeling zoveel mogelijk geobjectiveerd.

Artikel 13

Inhoud van de beschikking

Onderdeel e bepaalt dat in de beschikking wordt aangeven hoe het bedrag van de tegemoetkoming

wordt vastgesteld. In de beschikking moet onder andere de wijze van uitbetaling van de tegemoetkoming

worden vermeld (onderdeel f). Artikel 14 bepaalt dat de uitbetaling plaatsvindt in de vorm van

maandelijkse voorschotten. Onderdeel g schrijft voor dat in de beschikking de verplichtingen van

de ouder worden opgenomen.

Daarbij moet aan de volgende verplichtingen worden gedacht:

-de verplichting om binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is

verleend aan het college een overzicht te verstrekken van de feitelijke kosten van kinderopvang

over deze periode;

-de informatieplicht die is opgenomen in artikel 1.28, eerste tot en met derde lid, Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.

Artikel 14

De bevoorschotting van de tegemoetkoming

De subsidieverstrekking vindt plaats in de vorm van maandelijkse voorschotten. Dit betekent dat

het totale bedrag van de tegemoetkoming waarop de aanvrager recht heeft, wordt gedeeld in

twaalf gelijke delen (indien de aanvraag het gehele tegemoetkomingsjaar betreft).

De gemeente betaalt de tegemoetkoming uit aan de ouder. De ouder kan, al dan niet op verzoek

van het kindercentrum of het gastouderbureau, de gemeente machtigen om de betalingen

rechtstreeks aan dat kindercentrum of gastouderbureau te doen. Deze machtiging verandert

juridisch gezien niets aan de verhouding tussen de gemeente en de ouder. Ook al wordt het bedrag

gestort op de rekening van het kindercentrum of gastouderbureau, er blijft sprake van een betaling

van de tegemoetkoming van gemeente aan de ouder.

Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om nadere voorschriften te stellen over de wijze

van bevoorschotting van de tegemoetkoming. Zo kan het college bepalen dat er alleen een

voorschot wordt betaald op basis van een factuur van het kindercentrum of gastouderbureau. Het

college zou zo’n voorschrift kunnen stellen wanneer er twijfels bestaan of een ouder daadwerkelijk

gebruik zal maken van kinderopvang.

Artikel 15

Het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming

Op grond van artikel 4:47, onderdeel a, Awb kan het college een subsidie (dus ook een

tegemoetkoming) ambtshalve vaststellen. Ambtshalve vaststellen houdt in dat het college op eigen

initiatief de tegemoetkomingen vaststelt. De ouders hoeven geen aanvraag tot het vaststellen van

de tegemoetkoming bij het college in te dienen.

De ouders zijn wel verplicht om binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de

tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van

kinderopvang over deze periode te verstrekken. Als een tegemoetkoming voor een kalenderjaar is

verleend, dient het overzicht van de kosten uiterlijk vier weken na 31 december bij het college te

worden ingediend. Het overzicht van de kosten kan zowel een apart jaaroverzicht zijn dat door het

kindercentrum of gastouderbureau wordt opgesteld of een verzameling van maandoverzichten.

Het college heeft vervolgens acht weken de tijd om de tegemoetkoming vast te stellen. In deze

periode kan de gemeente een onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming

door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een

kindcentrum of gastouderbureau op te vragen.

In het besluit tot het vaststellen van de tegemoetkoming wordt bepaald wat precies het bedrag is

waar de ouder die de tegemoetkoming heeft aangevraagd recht op heeft. De berekeningswijze die

is opgenomen in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming geldt als het uitgangspunt

voor het vaststellen van de tegemoetkoming. Dit betekent dat de tegemoetkoming wordt

vastgesteld op basis van het aantal uren kinderopvang dat in de beschikking tot verlening van de

tegemoetkoming is vastgelegd. Dat is het maximum aantal uren. In de beschikking tot vaststelling

van de tegemoetkoming kan wel worden uitgegaan van een lager aantal uren, maar niet van een

hoger aantal.

Als de aanvrager de gegevens niet verstrekt, kan het college de tegemoetkoming op een lager

bedrag vaststellen. Lager vaststellen kan ook betekenen op nul vaststellen. Het college heeft deze

bevoegdheid op grond van artikel 4:46, tweede en derde lid, Awb. Op grond van het tweede lid

kan de subsidie lager worden vastgesteld indien:

  • a.

    de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;

  • b.

    de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

  • c.

    de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van

juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou

hebben geleid, of

d.de subsidieverlening anderzins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te

weten.

Het derde lid van artikel 4:46 Awb luidt; ‘Voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van

de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, worden kosten die in

redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de subsidie

niet in aanmerking genomen’.

Artikel 16

Inlichtingenplicht

Deze verplichtingen staan in ongeveer dezelfde bewoordingen ook in artikel 1.28, eerste tot en met

derde lid Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. Volledigheidshalve wordt deze verplichting hier herhaald.

Het vierde lid van artikel 1.28 bevat de inlichtingenplicht voor houders van een kindercentrum of

gastouderbureau.

Deze bepaling luidt: ‘De houder verstrekt desgevraagd aan het college van burgemeester en

wethouders alle gegevens en inlichtingen die voor de aanspraak van een ouder op de

tegemoetkoming van belang zijn’.

Er kunnen twee vormen van schending van de inlichtingenplicht worden onderscheiden:

  • -

    het betreffende kind maakt geen gebruik van kinderopvang;

  • -

    er wordt wel gebruik maakt van kinderopvang, maar de ouder heeft geen recht op een

tegemoetkoming (hij behoort niet tot gemeentelijke doelgroep).

Als een ouder de inlichtingenplicht schendt en als gevolg hiervan ten onrechte een

tegemoetkoming heeft ontvangen of een te hoog bedrag, kan het college de beschikking tot het

verlenen of tot het vaststellen van de tegemoetkoming intrekken of wijzigen en het te veel betaalde

bedrag terugvorderen. Ook is mogelijk om in aanvulling hierop een bestuurlijke boete aan de

betreffende ouder op te leggen. Hieronder wordt op de twee maatregelen nader ingegaan.

Intrekken van de beschikking en terugvorderen van de tegemoetkoming

In de Awb is geregeld op welke gronden een subsidie (een tegemoetkoming in de terminologie van

de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen) kan worden ingetrokken en teruggevorderd. Daarbij moeten twee situaties

worden onderscheiden: a. de situatie waarin de tegemoetkoming nog niet is vastgesteld en b. de

situatie waarin de tegemoetkoming wel is vastgesteld.

Ad a. de tegemoetkoming is nog niet vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot verlening van

de tegemoetkoming (artikel 4:48 Awb )

Zolang de tegemoetkoming nog niet is vastgesteld kan het college de beschikking tot verlening van

de tegemoetkoming intrekken of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming wijzigen,

indien:

-de activiteiten waarvoor de tegemoetkoming is verleend niet of niet geheel hebben

plaatsgevonden of zullen plaatsvinden;

  • -

    de ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de tegemoetkoming verbonden verplichtingen;

  • -

    de ontvanger van de tegemoetkoming onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de

verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot

verlening van de tegemoetkoming zou hebben geleid;

-de verlening van de tegemoetkoming anderszins onjuist was en de ontvanger dit wist of

behoorde te weten.

De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend, tenzij

bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.

Opschorten van de bevoorschotting (artikel 4:56 Awb )

Het college hoeft niet te wachten met het treffen van een maatregel tot dat het besluit tot verlening

van de tegemoetkoming is ingetrokken of gewijzigd. Het college kan al eerder besluiten de

betaling van de tegemoetkoming op te schorten.

Op grond van artikel 4:56 Awb kan het college de verplichting tot betaling van een voorschot

opschorten met ingang van de dag waarop het college aan de ouder schriftelijk kennis geeft van

het ernstige vermoeden dat er grond bestaat om de beschikking tot verlening van de

tegemoetkoming in te trekken of te wijzigen. Deze opschorting duurt tot en met de dag waarop de

beschikking omtrent de intrekking of wijziging is bekendgemaakt of de dag waarop sedert de

kennisgeving van het ernstige vermoeden dertien weken zijn verstreken.

Ad b. de tegemoetkoming is wel vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot subsidievaststelling

(artikel 4:49 Abw )

Ook als de tegemoetkoming is vastgesteld, is het college in bepaalde gevallen bevoegd de

beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming in te trekken of ten nadele van de

ontvanger van de tegemoetkoming te wijzigen. Het gaat om de volgende gevallen:

-er is sprake van feiten of omstandigheden waarvan het college bij de vaststelling van de

tegemoetkoming redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de

tegemoetkoming lager dan overeenkomstig de verlening van de tegemoetkoming zou zijn

vastgesteld;

-de vaststelling van de tegemoetkoming was onjuist en de ontvanger van de tegemoetkoming wist

dit of behoorde dit te weten;

-de ontvanger van de tegemoetkoming heeft na de vaststelling van de tegemoetkoming niet

voldaan aan de aan de tegemoetkoming verbonden verplichtingen.

De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden

gewijzigd, indien vijf jaren zijn verstreken sinds de dag waarop zij is bekendgemaakt.

Terugvordering (artikel 1.38 Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen)

Indien de beschikking tot het verlenen of het vaststellen van de tegemoetkoming is ingetrokken of

ten nadele van de ouder is gewijzigd, kan de gemeente het reeds betaalde bedrag van de ouder

terugvorderen.

In artikel 1.38 Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen worden de bepalingen in de Wet werk en bijstand (WWB) over de

terugvordering van bijstand van overeenkomstige toepassing verklaard op het terugvorderen van

een tegemoetkoming. Dit betekent bijvoorbeeld dat het bedrag dat wordt teruggevorderd kan

worden verrekend met de tegemoetkoming die aan de ouder wordt verstrekt. In het besluit tot

terugvordering moet de wijze waarop zal worden teruggevorderd worden vermeld (artikel 60,

eerste lid WWB).

De bestuurlijke boete

Naast het intrekken en terugvorderen van de tegemoetkoming kan het college in bepaalde gevallen

ook een bestuurlijke boete opleggen. De bestuurlijke boete is geregeld in hoofdstuk 1 afdeling 5 paragraaf 2 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. Een bestuurlijke boete is een bestuurlijke sanctie, inhoudende een

onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom, die gericht is op bestraffing van de

overtreder (artikel 1.1, eerste lid, onderdeel t, Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen). Het betreffende bedrag komt toe

aan de gemeente (artikel 1.72, vierde lid Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen).

Het college kan een bestuurlijke boete opleggen indien een ouder zijn inlichtingenplicht niet

nakomt. Het gaat daarbij om het schenden van de volgende verplichtingen:

-het desgevraagd verstrekken aan het college van alle gegevens en inlichtingen van hem en zijn

partner die voor de aanspraak op en de hoogte van de tegemoetkoming van de gemeente van

belang zijn (artikel 1.28, eerste lid, Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen);

-het verstrekken van die inlichtingen en gegevens binnen een door het college te stellen redelijke

termijn (artikel 1.28, tweede lid, Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen);

-het onmiddellijk na het bekend worden daarvan verstrekken aan het college van inlichtingen en

gegevens die kunnen leiden tot de vaststelling van een lagere tegemoetkoming (artikel 1.28, derde

lid, Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen).

De hoogte van de bestuurlijke boete bedraagt maximaal € 2269 (artikel 1.72, eerste lid, onderdeel c,

Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen). Bij het vaststellen van de hoogte van de bestuurlijke boete zal het college

maatwerk moeten leveren. Artikel 1.72, tweede lid, Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen bepaalt dat de hoogte van de

boete wordt afgestemd op de ernst van de overtreding, de mate waarin de overtreding de ouder

verweten kan worden en de omstandigheden waarin die persoon verkeert. Van het opleggen van

een bestuurlijke boete wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

In de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen is geregeld in welke gevallen het college géén bestuurlijke boete mag

opleggen. Dit is het geval in de volgende situaties:

  • -

    de overtreder is overleden;

  • -

    de overtreder is wegens dezelfde gedraging reeds eerder een bestuurlijke boete of er is hem een

kennisgeving gedaan dat een bestuurlijke boete zal worden opgelegd. In deze gevallen kan het

college aangifte doen bij het Openbaar Ministerie;

-er is vijf jaren verstreken nadat de overtreding heeft plaatsgevonden.

De procedure van het opleggen van een bestuurlijke boete is geregeld in de artikelen 77 tot en met

84 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.

Artikel 17

Beslissingsbevoegdheid

Artikel 1.25 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen vormt de juridische grondslag waarop deze

verordening in 2004 is gebaseerd. De Eerste Kamer heeft in juli 2004 de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen behandeld en aangenomen. Op het allerlaatste moment heeft de Eerste Kamer besloten om de sociaal medische

doelgroep in het jaar 2005 buiten de Wet om te financieren. Dit betekende dat paragraaf 2 van de verordening pas in werking zou treden op het moment dat artikel 1.23 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen ook in werking trad. Dit artikel zou er voor zorgen dat mensen met een sociaal medische problematiek ook onder de werking van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen zouden vallen. Dit artikel is tot op heden (half augustus 2010) nog steeds niet inwerking is getreden. Het is niet de verwachting dat dit nog gaat gebeuren. Hierdoor is er een lacune ontstaan tussen de verordening Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. Omdat de groep die op sociaal medische redenen kinderopvang nodig heeft toch vaak een kwetsbare groep is, krijgt het college op grond van artikel 17 de mogelijkheid om nadere regels op te stellen.

In het tweede lid is een hardheidsclausule opgenomen. De te treffen voorziening, die niet in de verordening is voorzien, dient altijd binnen de doelstellingen van de subsidie te passen. De toepassing van de hardheidsclausule dient beperkt te blijven tot individuele gevallen. Bovendien beslist het college in gevallen waarin deze verordening niet voorziet of onduidelijk is.

Artikel 18

Inwerkingtreding

De niet inwerkingtreding van artikel 1.23 Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen heeft geresulteerd in een lacune tussen de verordening Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen die in 2004 door de raad is vastgesteld en is gewijzigd in 2009. Na constatering van de lacune is de verordening opnieuw gewijzigd. Besloten is om paragraaf 2 van deze verordening met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2010 inwerking te laten voor de tegemoetkoming kosten kinderopvang op grond van een sociaal medische indicatie treden. De overige bepalingen treden in werking op de eerste dag na de datum van uitgifte van het Gemeenteblad.