Regeling vervallen per 13-12-2016

Reclamebeleid Steenwijkerland buiten de binnenstad van Steenwijk

Geldend van 01-01-2004 t/m 12-12-2016

Intitulé

RECLAMEBELEID STEENWIJKERLAND BUITEN DE BINNENSTAD VAN STEENWIJK

(m.u.v. het gebied van de binnenstad van Steenwijk zoals aangegeven in de Bijlage)

Inleiding:

De primaire doelstelling van het gemeentelijk reclamebeleid is het reguleren van reclame om te komen tot een hoge ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied, de woongebieden en bedrijventerreinen. Als secundaire doelen kunnen worden genoemd het waarborgen van een doelmatig en veilig gebruik van de weg. Onder het begrip reclame wordt in deze notitie verstaan: “Publieke aanprijzing en alles wat daartoe dient”. Op grond van deze definitie kan er een onderscheid worden gemaakt tussen commerciële versus niet-commerciële, ideële en politieke reclame en plaatselijk versus regionaal en landelijk. Dit onderscheid is wenselijk om een redelijke afweging te kunnen maken welke reclamevormen er in de gemeente Steenwijkerland kunnen worden toegelaten.

Na vaststelling zal dit beleid integraal worden opgenomen in de “Welstandsnota Steenwijkerland”.

1. Algemeen:

Deze notitie is gebaseerd op de Grondwet, Woningwet/ Bouwverordening, Monumentenwet 1988/ Monumentenverordening, de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) en relevante jurisprudentie.

Binnen deze wettelijke kaders is er een beleid opgesteld voor verschillende reclamevormen.

Bij de beoordeling van de reclamevormen is een onderscheid gemaakt tussen reclamevormen die zijn toegestaan in het buitengebied, in de woongebieden en op bedrijventerreinen. Bij het maken van de keuze om bepaalde reclamevormen toe te laten en andere te verbieden is de doelstelling genoemd in de inleiding toetsingscriterium. Aan de hand van deze doelstelling zijn er nadere toetsingscriteria opgesteld. Reclamevormen die niet in deze notitie worden besproken moeten ook worden beoordeeld aan de hand van de doelstelling en aan de hand van in dit beleid toepasbare geformuleerde beleidsregels.

De volgende reclamevormen worden in beginsel binnen randvoorwaarden toegestaan:

  • -

    in het gehele gebied: billboards, promotieborden t.b.v. de gemeente Steenwijkerland of door de gemeente erkende plaatselijke belangenorganisaties, gevelreclame, logoborden, werk-in-uitvoeringsborden, verkoopborden, plattegrond-informatiekasten, verwijsborden, abri’s, uitstallingen, vlaggen, strooibiljetten en verkiezingsreclame, verwijzingsborden binnen bepaalde randvoorwaarden;

  • -

    in het stedelijk gebied (*), met uitzondering van het buitengebied: klokzuilreclame en lichtmastreclame, aankondigingsborden, spandoeken en plakzuilen;

  • -

    op bedrijventerreinen: lichtkrant, reclamemasten, reclamebord bij inrit en verwijsborden.

(*) Onder stedelijk gebied wordt binnen de werkingssfeer van deze richtlijnen verstaan uitsluitend de stedelijke bebouwing van Steenwijk, voorzover niet gelegen binnen de binnenstad zoals aangegeven op de bij deze richtlijnen behorende kaart, de kernen Oldemarkt, Blokzijl en Vollenhove.

Langs rijkswegen wordt in beginsel elke vorm van reclame verboden, wel kan onder strikte voorwaarden een uitzondering worden gemaakt voor: werk-in-uitvoeringsborden, gemeentelijke wervings- en promotieborden en verwijsborden.

Zonder een goed handhavingsbeleid heeft het weinig zin om een beleidsnotitie reclame te schrijven.

Daarom wordt in deze notitie daar dan ook ruimschoots aandacht aan geschonken. Er is een duidelijke procedure opgesteld voor de te nemen stappen om tot een goede uitvoering van het reclamebeleid te komen. Deze handhavingsparagraaf is als een afzonderlijke bijlage bij deze beleidsnotitie opgenomen.

Bij de totstandkoming van dit beleid zal gebruik worden gemaakt van “de openbare voorbereidingsprocedure” beschreven in afdeling 3.4 Awb. Bij het schrijven van de notitie is rekening gehouden met het huidig beleid, het reclamebeleid voor de binnenstad van Steenwijk, richtlijnen van de provincie Overijssel en richtlijnen van de Regio IJssel-Vecht.

Na een korte schets van de huidige situatie wordt de gewenste situatie beschreven en worden doelstellingen geformuleerd, vervolgens wordt het gebied waar deze notitie betrekking op heeft afgebakend en wordt nader ingegaan op het begrip reclame. Daarna wordt het wettelijk kader beschreven waarbinnen beslissingen moeten worden genomen. Verschillende reclamevormen en locaties worden beschreven, beoordeeld en ingedeeld in categorieën. Vervolgens wordt er aandacht besteed aan de uitvoering en handhaving van het reclamebeleid in de afzonderlijke bijlage.

2. Huidige situatie:

In het kader van de harmonisatie van de regelgeving zoals deze wordt voorgeschreven door de wet Arhi naar aanleiding van de gemeentelijke herindeling per 1 januari 2001 moet ook het reclamebeleid onder de loupe worden genomen. Inventarisatie omtrent dit beleid levert de volgende situatie op.

2.1. v.m. gemeente Steenwijk:

Steenwijk kende twee beleidsnotities reclamebeleid vastgesteld door de gemeenteraad.

  • -

    Binnenstad: Een beleid voor het gebied behorende tot de binnenstad van de voormalige Gemeente Steenwijk in hoofdzaak omvattende het winkelgebied en als zodanig op een gewaarmerkte kaart aangegeven.

  • -

    Gebied buiten de binnenstad van Steenwijk: Een beleid voor het overige gebied van de voormalige gemeente Steenwijk gelegen buiten de binnenstad van Steenwijk.

Steenwijk legde in het reclamebeleid de nadruk op de relatie tussen reclame en de Woningwet, waarbij voor reclame-uitingen doorgaans bouwvergunningen werden geëist Aan vergunningverlening overeenkomstig de APV voor permanente reclame-uitingen werd hoegenaamd geen aandacht besteed.

2.2. v.m. gemeente Brederwiede:

Brederwiede kende wel degelijk een beleid hoe om te gaan met reclame binnen haar grondgebied doch dit was niet in een geformaliseerde beleidsnotitie vastgesteld. Ook hier is echter onderscheid te maken in gebieden, waarbij met name het beleid in en rond de grootste toeristische trekpleister Giethoorn extra aandacht behoeft.

In Brederwiede werden reclamevergunningen verleend op basis van art 4.7.2. van de APV, waarbij de uitvoering daarvan was gemandateerd aan het betreffende afdelingshoofd (Directeur Grondgebied). Slechts in die gevallen waarin de gevraagde reclame evident als een bouwwerk moest worden aangemerkt werd de figuur van de bouwvergunning gekozen.

2.3. v.m. gemeente IJsselham:

In de voormalige gemeente IJsselham was in het geheel geen reclamebeleid ontwikkeld en werden evenmin reclamevergunningen op basis van de APV verleend.

In voorkomende gevallen waar sprake was van een evidente bouwconstructie werd een bouwvergunning geëist en zo mogelijk verleend.

In het kader van de wet Arhi moest het bestaande reclamebeleid voor 1 januari 2003 worden geharmoniseerd. Aangezien in het kader van de wet Dualisering een dergelijk beleid niet meer tot de taak van de gemeenteraad behoort maar tot die van B & W is het bestaande beleid van rechtswege per 1 januari 2003 vervallen en heeft het College op 7 januari een voorlopig beleid vastgesteld.

In deze notitie wordt getracht richting te geven aan het toepasbaar maken van het door het College vastgestelde voorlopige beleid tot een definitief nieuw beleid voor de gehele gemeente. Daarin wordt het bestaande beleid voor de binnenstad ongewijzigd overgenomen, aangezien de noodzakelijke aanpassingen daarin reeds zijn verwerkt. Dit beleid is zonder meer toepasbaar, is een voortzetting van bestaand beleid en behoeft derhalve niet opnieuw te worden vastgesteld.

Daarnaast wordt voor het beleid voor het overige deel van de gemeente het beleid voor het gebied buiten de binnenstad van Steenwijk zoals voorlopig vastgesteld door het College van B & W op 7 januari 2003 als uitgangspunt genomen.

2.4. Vergunningverlening en toezicht en handhaving:

Vergunningverlening van zowel de bouwvergunningplichtige zaken als wel de vergunningen overeenkomstig art 4.7.2 van de APV, voorzover deze een permanent karakter dragen wordt opgedragen aan de cluster Bouw-en woningtoezicht van de afdeling VROM. Vergunningverlening voor zaken van tijdelijke aard ingevolge de overige artikelen van de APV wordt opgedragen aan de afdeling Publiekszaken. Waar dit expliciet in beeld komt is dit ook aangegeven bij het betreffende onderwerp.

Toezicht en handhaving omtrent de inhoud alsmede de verleende vergunningen ingevolge dit beleid wordt opgedragen aan de cluster Toezicht en Handhaving van de afdeling VROM.

2.5. Lik op stuk beleid t.a.v. Toezicht en handhaving:

Met name in de recreatieve kernen van onze gemeente, waarbij Giethoorn uiteraard de kroon spant, worden wij ieder jaar opnieuw geconfronteerd met het bijplaatsen van illegale reclame-uitingen om (in de drukke tijden) de klant naar het eigen bedrijf te trekken. Veelal worden hierbij reclame-uitingen gebruikt die in het verleden al eens gewogen en te licht bevonden zijn. Dit leidt tot een uitermate rommelig en kwalitatief armoedige uitstraling van onze toeristische trekpleisters bij uitstek. Adequate maatregelen om hier paal en perk aan te stellen is derhalve gewenst.

Het volgen van de gebruikelijke Awb-procedures levert hierbij niet het gewenste resultaat op omdat deze dermate lang duren, dat tegen de tijd dat de gemeente gerechtigd is om op te treden het seizoen meestal op zijn einde loopt en betrokkene de gewraakte reclame-uiting vrijwillig verwijdert. Het jaar daarop herhaalt zich dit patroon.

Er wordt nu gewerkt aan een z.g. verkorte Awb -procedure, waarbij wél de wettelijke vereisten van de AwB -procedure in acht worden genomen, maar de termijnen dermate worden verkort, dat adequaat ingrijpen en optreden door de Toezichtambtenaren in het veld mogelijk wordt. Vergelijk dit met de parkeerbon op de voorruit van de auto, hetgeen in feite ook een (mini) proces-verbaal is.

Door de betreffende ambtenaren, binnen van te voren op te stellen randvoorwaarden, te mandateren namens het College in deze zaken aanschrijvingen te doen en deze aanschrijving in de vorm van een “invulformulier” te gieten kan afhankelijk van de situatie snel een toestand worden bereikt, waarin de gemeente gerechtigd is bestuursdwang toe te passen (het verwijderen van de gewraakte reclame-uiting van gemeentewege op kosten van betrokkene). Dit heeft bovendien als bijkomend voordeel, dat de gewraakte reclame-uiting uit het beheer van de betrokken wordt verwijderd en onder beheer van de gemeente wordt geplaatst. Hierdoor kan recidive worden voorkomen. Slechts na betaling van de nota van de door de gemeente gemaakte kosten van de actie kan de eigenaar zijn rechtmatige eigendommen terugkrijgen. Aangezien hiermee voor hem tevens duidelijk wordt dat zijn reclame-uiting eigenlijk niet meer kan functioneren, wordt verondersteld, dat betrokkene geen teruggave zal claimen, waardoor deze ongewenste reclame-uitingen uiteindelijk permanent uit het circuit worden verwijderd, hetgeen dan ook de bedoeling is.

De uitwerking van bovenstaande werkwijze is als "Handhavingsparagraaf"als bijlage ibj deze beleidsnotitie gevoegd.

3 Gewenste situatie

Doelstelling en voorlichting worden in dit hoofdstuk samen besproken, omdat het van belang is om de doelstelling van het reclamebeleid kenbaar te maken aan belanghebbenden. Voor zowel interne als externe klanten moet duidelijk zijn welk beleid de gemeente Steenwijkerland voert.

3.1 Doelstelling

De primaire doelstelling van het gemeentelijk reclamebeleid is het reguleren van reclame om te komen tot een hoge ruimtelijke kwaliteit in de gemeente Steenwijkerland. Als secundaire doelen kunnen worden genoemd het waarborgen van een doelmatig en veilig gebruik van de weg.

In het kort zijn er dus drie doelen:

  • -

    het reguleren van reclame;

  • -

    het komen tot een hoge ruimtelijke kwaliteit;

  • -

    het waarborgen van een doelmatig en veilig gebruik van de weg.

Door het toepassen van deze reclamenotitie kan men in de toekomst reclameaanvragen op een uniforme wijze behandelen en tevens ongewenste en/ of illegale reclame-uitingen tegengaan.

3.2 Voorlichting

Door goede voorlichting over het nieuwe reclamebeleid wordt duidelijkheid geschapen over het beleid voor belanghebbenden. Een deel van de weerstand tegen het beleid kan zo worden weggenomen. Het is daarom belangrijk dat de afdelingen Publiekszaken (voorlichting) en VROM (BWT) een brochure samenstellen die aan de centrale balie kan worden verstrekt. In deze brochure moet aanleiding en noodzaak van het te voeren beleid worden uitgelegd, de doelstelling van het reclamebeleid, een korte opsomming van de regels en de te ondernemen acties.

Naast een brochure moet het beleid op de gebruikelijke manier worden bekendgemaakt, overeenkomstig art. 3:42 van de Awb.

4.Gebiedsbepaling

Deze notitie betreft reclame-uitingen buiten de binnenstad van Steenwijk binnen de gemeente Steenwijkerland.. Op het terrein van reclame-uitingen kunnen aan onderscheiden gebieden verschillende eisen worden gesteld. De eisen voor bijvoorbeeld de binnenstad zullen heel anders zijn dan de eisen voor het buitengebied of de beschermde stads- of dorpsgezichten. Om die reden is het zinvol een splitsing aan te brengen naar soort gebied binnen de gemeente. In deze notitie worden vier gebieden onderscheiden; woongebied, beschermde stads- of dorpsgezichten, buitengebied en bedrijventerrein.

Om misverstanden te voorkomen is op bijlage I aangegeven welk gebied er tot de binnenstad wordt gerekend en dus uitgesloten is van deze notitie. Bij de bepaling van de grenzen van de binnenstad is uitgegaan van de grens die is getrokken in de nota Reclame-uitingen in de binnenstad van de gemeente Steenwijk. Om “witte vlekken” en overlap te voorkomen moet de gebiedsafbakening van de binnenstad eenduidig zijn.

5.Begrip reclame:

Omdat er veel redenen zijn voor het kenbaar maken van evenementen, activiteiten, acties en dergelijke wordt nu eerst beschreven wat in deze notitie onder het begrip reclame wordt verstaan. Het kader daartoe is neergelegd in de APV art 4.7.2. en 4.7.2a. De definitie in de APV artikel 1.1. luidt als volgt:

Reclame: “Iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen..

Reclame kan verschillende vormen aannemen, waarbij in veel gevallen, maar lang niet altijd, het commercieel belang voorop zal staan. Bij de hierboven geformuleerde definitie kan de vraag worden gesteld of dit niet een te beperkte formulering van het begrip reclame is. Op grond van deze definitie zouden begrippen als ideële reclame, en niet zuiver commerciële reclame niet bestaan. Tevens kan op grond van deze omschrijving reclame die niet in, op, aan of rondom gebouwen zichtbaar is niet worden aangepakt. Zeker voor het Buitengebied, waar de gemeente wordt geconfronteerd met zogenaamde Weilandcommercie, is deze omschrijving te beperkt.

Omdat in deze notitie ook de hierboven genoemde vormen van reclame worden betrokken is er gekozen voor een ruimere definitie van reclame, waarbij is uitgegaan van de omschrijving in het “Van Dale woordenboek”. Daarin wordt de volgende omschrijving van het begrip reclame gegeven:

Reclame:“Publieke aanprijzing en alles wat daartoe dient”.

Op grond van deze definitie kunnen er verschillende onderscheidingen worden gemaakt in de reclamevoering:

  • -

    commerciële versus niet zuiver commerciële en ideële (reclame);

  • -

    plaatselijk versus regionaal en landelijk.

Omdat het vaak moeilijk te bepalen is tot welk soort reclame een uiting behoort, is een aantal criteria opgesteld waaraan getoetst kan worden of een reclame als zuiver commercieel moet worden aangemerkt of van andere aard is. Bij niet zuiver commerciële reclame wordt een aantal voorbeelden genoemd van evenementen/ activiteiten die als niet zuiver commercieel worden beschouwd. Ook het begrip ideële reclame zal nader worden toegelicht. Het onderscheid tussen de verschillende soorten reclame is zeer belangrijk in verband met de vrijheid van meningsuiting en het algemeen belang dat door reclame kan worden gediend.

5.1 Niet zuiver commerciële reclame

Omdat het vaak moeilijk is om een onderscheid te maken tussen wat nu wel en niet als commercieel kan worden aangemerkt, zijn de volgende criteria opgesteld voor niet zuiver commerciële reclame. Het evenement/ de activiteit moet aan al de hieronder genoemde criteria voldoen.

Het evenement/ de activiteit

  • -

    heeft een tijdelijk karakter;

  • -

    is voor een breed publiek (particulieren/ consumenten en instellingen) toegankelijk;

  • -

    heeft een sociaal-cultureel karakter, ofwel een maatschappelijk belang, of betreft een seizoensgebonden product of dienst, of is in principe voor iedereen toegankelijk en bevat een passief recreatief karakter;

  • -

    mag geen betrekking hebben op een bepaald commercieel merk of product;

  • -

    heeft geen betrekking op tijdelijke prijskortingen of commerciële acties voor een product of deel van het assortiment;

  • -

    mag niet gericht zijn op bedrijven (business-to-business-communicatie);

  • -

    mag geen betrekking hebben op alcohol- en tabaksproducten;

  • -

    moet ethisch passen in het gemeentelijk beleid.

Voorbeelden van evenementen/ acties die kunnen voldoen aan de bovenstaande criteria (niet limitatief):

  • -

    braderie/ rommelmarkt/ vlooienmarkt;

  • -

    antiekbeurs;

  • -

    jaarmarkt;

  • -

    kermis;

  • -

    circus;

  • -

    sportwedstrijd/ toernooi;

  • -

    schaatstocht;

  • -

    wielerronde;

  • -

    publieksbeurs;

  • -

    tentoonstelling/expositie;

  • -

    (theater) voorstelling;

  • -

    optredens;

  • -

    Dicky Woodstock;

  • -

    expositie;

  • -

    open dagen van scholen;

  • -

    publieksbeurs, zoals (school)boekenbeurs/ kledingbeurs;

  • -

    aankondiging dansseizoen/ tuinseizoen;

  • -

    kerkelijke diensten;

  • -

    collectedagen;

  • -

    festiviteiten (muziek en dergelijke);

  • -

    postkoetsrace.

5.2 Ideële reclame

Bij ideële reclame staat niet een handelsbelang, maar een ideëel, maatschappelijk of politiek belang voorop. Vanwege deze belangen wordt ideële reclame beschermd door artikel 7 Grondwet. In dit artikel staat het grondrecht ‘vrijheid van meningsuiting’ beschreven. Het gaat hierbij om het openbaren van gedachten en gevoelens. Voorbeelden van deze reclame-uitingen zijn de ‘Loesje-posters’ en informatie over een collecte.

Commerciële reclame valt niet onder de grondwettelijke en internationaalrechtelijke beschermde vrijheid van meningsuiting. Zoals hierboven reeds is geschreven geniet ideële reclame deze bescherming wel. Dit heeft gevolgen voor de wijze waarop de gemeente ideële reclame mag reguleren.

De ‘vrijheid van meningsuiting’ herbergt twee rechten:

  • -

    een openbaringsrecht neergelegd in artikel 7, eerste lid, Grondwet;

  • -

    een verspreidingsrecht, dat zich in de jurisprudentie heeft ontwikkeld.

In principe heeft iedereen de vrijheid gedachten en gevoelens te openbaren zonder voorafgaand overheidsverlof. Het openbaringsrecht kan alleen door de formele wetgever worden beperkt. Van het openbaringsrecht kan niet los worden gezien een verspreidingsrecht. Omdat sommige wijzen van verspreiden in conflict kunnen komen met de openbare orde (bijvoorbeeld de verkeersveiligheid) mag het verspreidingsrecht door lagere wetgevers worden beperkt.

Onder het verspreidingsrecht vallen diverse zogeheten ‘zelfstandige verspreidingsmiddelen’, zoals aanplakken, folderen, lopen met sandwichborden en dergelijke. Lagere wetgevers, zoals de raad en de burgemeester, kunnen de verspreiding reguleren, mits er geen sprake is van een algemeen verbod of algemeen vergunningstelsel met betrekking tot een zelfstandig middel van bekendmaking. Er moet in elk geval gebruik van enige betekenis overblijven. Onder omstandigheden kan dit betekenen dat de overheid zelf voorzieningen ten behoeve van de verspreiding beschikbaar stelt, zoals aanplakborden.

6.Wettelijk kader

Er is een aantal juridische middelen om reclame-uitingen te reguleren, te weten:

  • ·

    Grondwet

  • Vrijheid van meningsuiting (plakken en kladden)

  • ·

    Woningwet, Bouwverordening en –besluit

  • Bouwvergunningplichtige reclame.

  • ·

    Monumentenwet 1988/ monumentenverordening 2001

  • Reclame op rijks- en/ of gemeentelijke monumenten.

  • ·

    Algemene Plaatselijke Verordening (APV)

    Niet bouwvergunningplichtige reclame op of aan panden en reclame op of aan de weg.

  • ·

    Jurisprudentie

  • De jurisprudentie wordt besproken bij de hier bovengenoemde wetgeving.

Op grond van artikel 4.7.2 vierde lid onder a van de APV staat vermeld, dat reclame binnen bepaalde randvoorwaarden moet voldoen aan redelijke eisen van welstand. Burgemeester en wethouders dienen daartoe advies te vragen aan de Welstandcommissie alvorens een besluit te nemen inzake een vergunningaanvraag. De advisering geschied door de welstandscommissie “Het Oversticht“. Voor bouwvergunningplichtige reclames gelden de welstandsregels zoals gesteld in de Woningwet.

6.1 Grondwet

Op grond van artikel 7 eerste lid Grondwet (vrijheid van meningsuiting) heeft niemand voorafgaand verlof nodig om door de drukpers gedachten of gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. In het vierde lid staat dat het eerste lid niet van toepassing is op het maken van handelsreclame. Er moeten dus mogelijkheden worden gecreëerd voor het uiten van gevoelens of gedachten, niet zijnde handelsreclame, zodat het gevoerde reclamebeleid van de gemeente niet in strijd is met artikel 7 Grondwet.

De Hoge Raad constateerde dat een gemeentelijk plakverbod in strijd is met artikel 7 Grondwet als wordt vastgesteld dat de vrije plakmogelijkheden in de gemeente, bezien naar aantal, oppervlakte en plaats, zodanig onvoldoende zijn dat van enig reëel gebruik van het onderhavige middel van bekendmaking geen sprake kan zijn.

6.2 Woningwet en Bouwverordening

Op grond van artikel 1 eerste lid Woningwet wordt onder bouwen verstaan:

“het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen of het vergroten van een standplaats.”

6.2.1 Bouwvergunningplichtige reclame

Indien een reclameconstructie aan te merken is als “bouwwerk” in de zin van artikel 40 Woningwet, is voor het plaatsen van deze constructie een bouwvergunning vereist. De bouwaanvraag wordt dan getoetst aan:

  • -

    het bestemmingsplan;

  • -

    de Bouwverordening/het Bouwbesluit;

  • -

    Monumentenwet 1988;

  • -

    redelijke eisen van welstand (artikel 12 Woningwet).

Uit de jurisprudentie blijkt dat er al snel wordt aangenomen dat iets kan worden aangemerkt als een bouwwerk, namelijk als er sprake is van een constructie van enige omvang (Voorzitter ARRS 13/11/91 Duiven).

In artikel 1.1 APV wordt een bouwwerk omschreven als:elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond”.

In de definitie zoals die is neergelegd in de gemeentelijke bouwverordening is daar nog aan toegevoegd de zinsnede "en bedoeld is om aldaar te functioneren”. Deze toevoeging maakt discussie omtrent wat wél en wat niet nog als bouwwerk moet worden aangemerkt, alsmede wat tot een bouwwerk behoort aanzienlijk duidelijker.

Ook overigens is het gewenst beide definities op elkaar af te stemmen, zodat geadviseerd wordt separaat aan het vaststellen van dit beleid de APV zodanig te wijzigen, dat de definitie van een bouwwerk in overeenstemming wordt gebracht met die uit de bouwverordening.

De afdeling bestuursrechtspraak Raad van State heeft op 22 mei 1997 bepaald dat een reclamebord van 2,5 bij 3,5 m met het opschrift “te koop/ te huur “ bevestigd aan een kantoorpand moet worden aangemerkt als een bouwwerk.

Niettegenstaande dat zullen reclameborden welke niet evident als bouwwerk zijn aan te merken in het kader van het in deze notitie geformuleerde beleid worden aangemerkt als reclame-uitingen als bedoeld in art 4.7.2. van de APV.

6.3 Monumentenwet

Voor het aanbrengen van reclame op een beschermd Rijksmonument is op grond van artikel 11 tweede lid, de artikelen 12 en 13 Monumentenwet 1988 en voor een gemeentelijk monument op grond van art 10m van de monumentenverordening een vergunning benodigd van het college van burgemeester en wethouders. Toetsingscriterium is daarbij het landschapsschoon. Indien er sprake is van een bouwwerk gelden tevens de daarop betrekking hebbende toetsingscriteria.

6.4 Algemene Plaatselijke Verordening (APV)

De APV treedt pas in werking als een hogere regeling (zoals de eerder genoemde wetten) niet in dit onderwerp voorziet. Eerst moet dus beoordeeld worden of andere wetten niet van toepassing zijn.

Er zijn verscheidenene artikelen van de APV die toepasbaar zijn op het reclamebeleid, te weten:

Artikel 2.1.5.1 Voorwerpen of stoffen op, aan of boven de weg

Artikel 2.1.6.3 Uitzicht belemmerende beplanting of voorwerp

Artikel 2.4.2 Plakken en kladden

Artikel 4.4.1 Verontreiniging van de weg en van terreinen van de weg

Artikel 4.4.4 Wegwerpen van reclame- of strooibiljetten

Artikel 4.7.2 Ontsierende, hinderlijke of gevaarlijke reclames en dergelijke

Artikel 4.7.2.a Verwijzingsborden

Artikel 4.7.3 Aanschrijving

Artikel 5.1.6 Parkeren van reclamevoertuigen

De drie belangrijkste artikelen worden ter verduidelijking hieronder globaal besproken. In bijlage II treft u deze drie artikelen aan.

Artikel 2.1.5.1 APV

In dit artikel zijn voorschriften opgenomen voor het gebruik van de weg. Het artikel is met name geschreven voor niet-zuiver commerciële reclame. Het eerste lid vermeldt dat het verboden is zonder vergunning van burgemeester en wethouders de weg of een weggedeelte daarvan anders te gebruiken dan overeenkomstig de bestemming daarvan. In het tweede lid wordt een aantal uitzonderingen op deze hoofdregel genoemd.

Het derde lid geeft voorschriften voor de vormgeving en constructie van de reclame. Het vijfde lid vermeldt de weigeringsgronden voor het verlenen van een vergunning.

Artikel 2.4.2 APV

Artikel 2.4.2 APV is een uitwerkingvan artikel 7 eerste lid Grondwet. Het eerste lid verbiedt de weg of een gedeelte van onroerend goed dat vanaf de weg zichtbaar is te bekrassen of bekladden. Het tweede lid werkt deze hoofdregel uit. Het vierde lid vermeldt dat op speciale plaklocaties alleen meningsuitingen en bekendmakingen, geen betrekking hebbende op handelsreclame mogen worden aangebracht.

Artikel 4.7.2 APV en 4.7.2a

Op grond van artikel 4.7.2 het eerste lid is het verboden zonder vergunning handelsreclame te maken op een onroerend goed dat vanaf een voor het publiek toegankelijke plaats zichtbaar is. In het tweede lid wordt een aantal uitzonderingen op deze hoofdregel genoemd. Het derde lid vermeldt dat het bepaalde in het eerste lid niet geldt voor zover de Woningwet, Monumentenwet of artikel 2.1.5.1 APV van toepassing is. Het vierde lid beschrijft de weigeringsgronden voor het verlenen van een vergunning.

Artikel 4.7.2a ziet met name op reglementering inzake verwijsborden.

Beide artikelen bieden een vangnet voor regulering van alle reclames, welke niet onder de beschreven wetten kunnen worden gerangschikt. Door in twijfelgevallen, betreffende de toepasselijkheid van de relevante wetten (zoals deze in de aanhef van dit hoofdstuk zijn vermeld) terug te vallen op deze artikelen van de APV wordt discussie vermeden en inadequate toepassing van het beleid vermeden. Dit is dan ook de reden om zoals onder 6.2.1. hiervoor werd aangegeven in twijfelgevallen altijd voor toepassing van deze beide artikelen te kiezen.

7.Toelaten of verbieden van verschillende reclamevormen

Omdat er vele vormen zijn waarop men reclame kan uiten wordt er een onderscheid gemaakt naar de vorm van reclame. Bij elk van deze vormen moet een keuze worden gemaakt: toelaten of verbieden. Bij deze keuze wordt een onderscheid gemaakt tussen enerzijds commerciële, niet-zuiver commerciële en ideële reclame en anderzijds tussen plaatselijke, regionale en landelijke reclame. De doelstelling, zoals geformuleerd in paragraaf 3.1 is criterium voor de te maken keuze. Economische aspecten zijn ondergeschikt aan deze doelstelling, dit neemt echter niet weg dat ze wel worden betrokken in de te maken keuze.

Reclamevormen die niet in dit hoofdstuk worden besproken moeten aan de hand van de hoofdstukken 3 tot en met 7 op eenzelfde wijze worden beoordeeld. Tevens moeten de in dit beleid geformuleerde richtlijnen worden meegewogen in de beoordeling.

Niet alleen de gemeente voert een beleid met betrekking tot reclame, ook de provincie Overijssel heeft richtlijnen opgesteld voor bewegwijzering en objectverwijzing. Deze richtlijnen zijn meegewogen in de beoordeling van diverse reclamevormen om tot een zo uniform mogelijk beleid in de provincie te komen.

Voor het gehele gebied zijn grotendeels dezelfde regels opgesteld, in bepaalde gevallen wordt er een onderscheid gemaakt, omwille van het karakter van het landschap / de omgeving. Omdat het buitengebied een landelijk karakter heeft, is het wenselijk om een zeer terughoudend reclamebeleid te voeren. In andere gemeenten wordt reclame in het buitengebied zelfs in zijn geheel verboden. In Steenwijkerland is dit niet het geval, omdat er in het buitengebied ook bedrijven/winkels/horeca gevestigd zijn die reclame maken. Als tweede reden kan worden aangevoerd dat niet alle reclame-uitingen afbreuk doen aan het karakter van het buitengebied.

In de volgende paragrafen wordt een lijst van mogelijke reclamevormen opgesteld, waarbij wordt aangeven welke reclamevormen waar wel en niet wenselijk worden geacht. Om een overzicht te krijgen van wel en niet toegestane reclamevormen en om verschillend beleid te kunnen opstellen voor het buitengebied, de woongebieden en bedrijventerreinen zijn de reclamevormen ingedeeld in de volgende vier groepen:

  • 1.

    binnen randvoorwaarden in het gehele gebied toegestane reclamevormen:

    • -

      toegestane bouwvergunningplichtige reclame;

    • -

      toegestane niet-bouwvergunningplichtige reclame;

  • 2.

    binnen randvoorwaarden toegestaan, met uitzondering van het buitengebied en/of de beschermde stads-en dorpsgezichten;

  • 3.

    binnen randvoorwaarden alleen toegestaan op bedrijventerreinen;

  • 4.

    niet toegestane reclamevormen.

Het is van groot belang om te bepalen wie waarvoor verantwoordelijk is, anders komt de uitvoering van het reclamebeleid in gevaar. Op basis van de hierboven vermelde indeling is gekozen om de verantwoordelijkheid voor het reclamebeleid neer te leggen bij twee afdelingen, te weten:

  • -

    VROM (bouw- en woningtoezicht): bouwvergunningplichtige reclame + vergunningplichtige reclame op grond van de APV voorzover deze een permanent karakter dragen

  • -

    VROM (Toezicht en Handhaving) voor een adequate preventieve en repressieve controle, overeenkomstig de in de bijlage nader omschreven werkwijze.

  • -

    Publiekszaken: vergunningplichtige reclame op grond van de APV voorzover deze een tijdelijk karakter dragen (evenementen etc.)

Algemene ondersteuning van het beleid moet worden verleend door clusters die raakvlakken hebben met het reclamebeleid, zoals de cluster Toezicht en Handhaving die het preventieve en repressieve toezicht dient uit te voeren overeenkomstig de in de bijlage verwoorde werkwijze.

Een goede communicatie tussen verschillende afdelingen en clusters is van groot belang, met name tussen de afdelingen VROM en Publiekszaken . Andere afdelingen mogen niet zonder overleg met de afdeling VROM en/of Publiekszaken activiteiten ondernemen die in dit reclamebeleid worden geregeld.

Bekendheid van het beleid binnen de gehele organisatie is daarom noodzakelijk .

7.1 Binnen randvoorwaarden in het gehele gebied toegestane reclamevormen

Deze paragraaf wordt onderverdeeld in bouwvergunningplichtige reclame en niet-bouwvergunningplichtige reclame. Het onderscheid hangt in een aantal gevallen af van de constructie van het bouwwerk. Reclamevormen die zowel bouwvergunningplichtig als niet-bouwvergunningplichtig kunnen zijn, worden ingedeeld in de categorie waarin ze naar verwachting in de gemeente Steenwijkerland het meeste voorkomen. Allereerst zijn hieronder de richtlijnen benoemd waaraan de diverse vormen van reclameuitingen zullen worden getoetst. Deze richtlijnen dienen in acht te worden genomen onafhankelijk of de vergunningplicht via de bouwvergunning wordt afgedaan dan wel via art 4.7.2. van de APV.

I. Algemene richtlijnen

  • 1.

    Reclames dienen in hun maat, vorm, kleur, lichtintensiteit en sfeer rekening te houden met de stedenbouw-kundige en architectonische situatie. Ook aan de grafische vormgeving worden kwaliteitseisen gesteld. Het reclameobject dient aan technische en constructieve eisen te voldoen.

  • 2.

    Alle reclamevoorstellen worden aan de Welstandscommissie voorgelegd.

  • 3.

    Reclames dienen functiegebonden te zijn. Dit betekent dat de reclame een relatie moet hebben met de situering en/of de functie van het object waarop het is aangebracht.

  • 4.

    Tijdelijke reclames voor een periode van ten hoogste twee aaneengesloten weken per jaar kunnen in afwijking van het voorgaande worden toegestaan. Vooraf moet contact worden opgenomen met de cluster bouw- en woningtoezicht van de afdeling VROM.

  • 5.

    Illegale (zonder vergunning geplaatste) reclames komen niet in aanmerking voor een overgangsregeling en hiervoor zal alsnog een vergunning moeten worden aangevraagd, waarbij de vastgestelde criteria als leidraad dienst zullen doen. Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van dergelijke reclame’s zal de tijdsduur waarin de reclame zonder vergunning aanwezig was mede in ogenschouw worden genomen.

  • 6.

    Reclame dient bij voorkeur aangebracht te worden, waar het pand/perceel specifieke reclamemogelijkheden te bieden heeft, zoals op reclamevelden.

  • 7.

    Reclame dient zoveel mogelijk te worden geïntegreerd in de vormgeving van het gebouw/perceel.

  • 8.

    Het uitzicht op verkeersborden en straatnaamborden mag niet belemmerd worden.

II. Richtlijnen omtrent het uiterlijk van reclame en verwijzingsborden

  • 1.

    Vanwege de architectonische kenmerken van een gebouw geniet open belettering de voorkeur. Maat- en kleurstelling van de belettering moeten passen binnen het architectonisch gegeven.

  • 2.

    Lichtreclames met interval-verlichting (uitgezonderd lichtkranten) worden niet toegestaan met uitzondering van plaatsing op bedrijventerreinen, mits er geen flikkerend licht ontstaat.

  • 3.

    Reclameborden of lichtbakken mogen binnen stedelijk gebied (*) niet meer dan 2/3 van één gevel beslaan, ook al zijn de panden (gedeeltelijk) samengevoegd.

  • 4.

    In de overige gebieden zijn lichtreclames niet toegestaan en dienen de afmetingen van reclameborden in redelijke verhouding te staan ten opzichte van het object waarop of waaraan zij worden aangebracht. De welstandscommissie ziet op dit aspect.

  • 5.

    De oppervlakte van reclameborden die haaks op een gevel staan mag niet groter zijn dan 0,64 m2 (0,8 x 0,8 m). Vorm en maat moeten passen binnen het architectonisch beeld van gevel en straatprofiel.

  • 6.

    Borden : donker fond en lichte belettering.

  • 7.

    Geen reclameaanduidingen op bruggen en vonders.

  • 8.

    Geen vergunningmogelijkheid voor reclame-uitingen welke in eerdere saneringsacties of vergunningaanvragen niet de toets der kritiek hebben kunnen doorstaan.

  • 9.

    Geen vergunning voor activiteiten welke bestemmingsplantechnisch of volgens enige andere wettelijke bepaling niet zijn toegestaan.

  • 10.

    Gunstig welstandsadvies.

  • 11.

    Afmetingen welke voldoen aan de betreffende richtlijnen in de APV.

  • 12.

    Geen verwijzingen indien een adequaat vanwege de overheid of andere instantie gerealiseerd verwijzingsbordensysteem voorhanden is.

  • 13.

    Reclames uitsluitend op het terrein van de betreffende inrichting zelf.

  • 14.

    Géén plaatsnamen of verwijzingen daartoe in te tekst van de reclame.

(*) Onder stedelijk gebied wordt binnen de werkingssfeer van deze richtlijnen verstaan uitsluitend de stedelijke bebouwing van Steenwijk, voorzover niet gelegen binnen de binnenstad zoals aangegeven op de bij deze richtlijnen behorende kaart, de kernen Oldemarkt, Blokzijl en Vollenhove.

III.Richtlijnen omtrent de plaats van reclame

  • 1.

    Reclameobjecten dienen dicht bij de commerciële functie te worden aangebracht en dienen te worden beperkt tot de ruimte van de voorgevel tussen de begane grond en de eerste verdieping.

  • 2.

    Aan panden met het uiterlijk van een winkelpand mag uitsluitend één reclamebord vlak tegen de gevel en één uithangbord loodrecht op de gevel worden geplaatst. Bij een hoekpand of vrijstaand pand moet afhankelijk van de situatie worden beoordeeld waar reclame kan worden geplaatst.

  • 3.

    Reclames buiten het bouwsilhouet, bijvoorbeeld op daken of dakgoten zijn niet toegestaan.

  • 4.

    Reclames aan blinde gevels zijn alleen toegestaan als de stedenbouwkundige en architectonische context dit toelaat en indien zij esthetisch bijzonder goed zijn verzorgd.

  • 5.

    Reclame op zonneschermen, luifels en markiezen is niet toegestaan.

  • 6.

    Borden van aanbouw, te huur en/of te koop dienen zoveel mogelijk de architectuur van het pand/perceel waarop ze worden aangebracht te respecteren.

IV. Richtlijnen voor reclame op bedrijventerreinen

  • 1.

    Reclame dient bij voorkeur aangebracht te worden, waar het gebouw specifieke reclamemogelijkheden biedt.

  • 2.

    Reclame dient zoveel mogelijk te worden geïntegreerd in de vormgeving van het gebouw.

  • 3.

    Het uitzicht op verkeersborden en straatnaamborden mag niet belemmerd worden.

  • 4.

    De reclame moet in beginsel binnen de contouren van het pand blijven, tenzij de gevelreclame een onafscheidelijk deel uitmaakt van het architectonisch concept of daar geen afbreuk aan doet.

  • 5.

    Op een zichtlocatie is gevelreclame gericht op de weg toegestaan, indien de stedenbouwkundige en architectonische context dit toelaat en mits de gevel qua uitstraling is afgestemd op die zichtlocatie en de reclame een geïntegreerd onderdeel uitmaakt van die gevel.

  • 6.

    Reclame-aanduidingen op gebouwen waarin meerdere ondernemingen zijn gehuisvest dienen voor wat betreft kleurstelling en vormgeving zo veel mogelijk op elkaar te worden afgetemd.

  • 7.

    Langs de rijksweg is alleen gevelreclame toegestaan als het pand aan die zijde ontsloten is door de openbare weg.

  • 8.

    Borden van aanbouw, te huur en/of te koop dienen zoveel mogelijk de architectuur van het gebouw waarop ze worden aangebracht te respecteren.

V. Richtlijnen voor reclame binnen beschermde stads en dorpsgezichten

  • 1.

    Gunstig oordeel van de welstandscommissie, welke voor dit onderdeel dient te worden uitgebreid met het deskundige lid op het gebied van de monumentenzorg.

  • 2.

    Extra aandacht dient te worden besteed aan de specifieke stedenbouwkundige en architectonische context waarin de reclame-uiting zal worden geplaatst

7.1.1 Toegestane (in beginsel) bouwvergunningplichtige reclamevormen

Alle reclame-uitingen die in deze paragraaf worden genoemd moeten in beginsel voldoen aan de vereisten voor bouwvergunningplichtige reclame. De artikelen 2.1.5.2 juncto 4.7.2 APV zijn in beginsel niet van toepassing.

Billboards (groot affichebord)

Alle reclame-uitingen die in deze paragraaf worden genoemd moeten in beginsel voldoen aan de vereisen voor buwvergunningplichtige reclame. De artikelen 2.1.5.2 juncto 4.7.2 APV zijn in beginsel niet van toepassing.

afbeelding binnen de regeling

Om te kunnen beoordelen of een billboard op de betreffende locatie gewenst is zijn de volgende stedenbouw-kundige richtlijnen opgesteld:

  • -

    de stedelijke ruimte mag door billboards niet verstoord worden, dat wil zeggen het overzicht over de geleding van de ruimte mag niet worden aangetast;

  • -

    kwetsbare of karakteristieke locaties moeten worden vermeden;

  • -

    integratie is van belang waar het bijvoorbeeld gaat om een blinde gevelwand, een viaduct, of een

    parkeerterrein;

  • -

    de groenvoorzieningen mogen niet visueel worden aangetast;

  • -

    de maat en schaal van de billboards moeten in overeenstemming zijn met de afmeting van de omgeving.

Voorbeelden van locaties waar een billboard onder zorgvuldige afweging van de hierboven gestelde criteria eventueel zou kunnen staan zijn: entree van de bebouwde kom/langs invalsroutes, parkeerterreinen en blinde gevels.

Promotieborden

Deze borden worden geplaatst door de Stichting Steenwijk Promotie, dan wel door door de gemeente erkende plaatselijke belangenorganisaties. Op deze borden worden aangekondigd: manifestaties, evenementen, activiteiten en dergelijke die binnen de gemeente Steenwijkerland plaatsvinden. De borden kunnen worden geplaatst op in- en uitvalswegen, maar mogen geen gevaar opleveren voor de verkeersveiligheid. Tevens mag de stedelijke ruimte niet verstoord worden, dat wil zeggen het overzicht over de geleding van de ruimte mag niet worden aangetast.

afbeelding binnen de regeling

Gevelreclame

De richtlijnen voor gevelreclame zijn grotendeels overgenomen van het reclamebeleid voor de binnenstad van Steenwijk. De richtlijnen omtrent het uiterlijk (II) en de plaats (III) van reclame zoals onder de aanhef van deze paragraaf is aangegeven gelden niet voor bedrijventerreinen. Voor bedrijventerreinen zijn aparte richtlijnen opgesteld (IV), de algemene richtlijnen (I) blijven echter van toepassing. De richtlijnen voor bedrijventerreinen zijn algemeen gesteld, omdat de gebouwen zeer verschillend qua vorm en afmeting kunnen zijn. Voor de beschermde stads-en dorpsgezichten gelden zwaardere welstandseisen, tot uitdrukking gebracht doordat de welstandscommissie voor dit soort situaties met het deskundige lid omtrent de monumentenzorg moet worden uitgebreid (V).

Afhankelijk van maat en constructie van de gevelreclame dient hierbij altijd van te voren beoordeeld te worden of van een evidente bouwconstructie sprake is, waarvoor een bouwvergunning noodzakelijk wordt geacht. In twijfelgevallen dient voor de vorm van de reclamevergunning overeenkomstig art 4.7.2. van de APV gekozen te worden.

Logoborden

afbeelding binnen de regeling

Prijzenborden

Deze borden staan vaak bij tankstations en informeren automobilisten over brandstofprijzen. De volgende criteria moeten in acht worden genomen:

  • -

    plaatsing is alleen toegestaan op eigen terrein;

  • -

    per tankstation is slechts één bord toegestaan per zijde toegestaan;

  • -

    alleen feitelijke prijsinformatie is toegestaan (geen aanbiedingen en dergelijke);

  • -

    de stedelijke ruimte mag door prijzenborden niet verstoord worden, dat wil zeggen het overzicht over de geleding van de ruimte mag niet worden aangetast;

  • -

    de groenvoorzieningen mogen niet visueel worden aangetast;

  • -

    prijzenborden dienen in hun maat, vorm, kleur, lichtintensiteit en sfeer rekening te houden met de schaal van de omgeving en de stedenbouwkundige en architectonische situatie. Ook aan de grafische vormgeving worden kwaliteitseisen gesteld. Het reclameobject dient aan technische en constructieve eisen te voldoen.

Werk-in-uitvoeringsbord

Uit jurisprudentie blijkt dat een reclamebord van 2,5 bij 3,5 m moet worden aangemerkt als bouwwerk. Een werk-in-uitvoeringsbord van een dergelijke omvang is bouwvergunningplichtig. Op grond van art 45 Ww kan voor een bouwwerk dat voorziet in een tijdelijke behoefte en vergunning worden afgegeven met een instandhoudingstermijn van ten hoogste 5 jaar. Deze instandhoudingstermijn kan dan gekoppeld worden aan de feitelijke duur van het betreffende werk.

Voor werk-in-uitvoeringsborden is op grond van artikel 4.7.2 tweede lid sub d APV geen vergunning benodigd, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

afbeelding binnen de regeling

De hierboven beschreven voorwaarden uit de APV worden op grond van dit reclamebeleid op alle werk-in-uitvoeringsbord toegepast. Borden kleiner dan 2,5 bij 3,5 m. zijn in beginsel niet bouwvergunningplichtig, een en ander afhankelijk van omvang en constructie.

Verkoopborden (makelaarsborden)

Een reclamebord van 2,5 bij 3,5 m moet worden aangemerkt als bouwwerk.

Een verkoopbord van een dergelijke omvang is derhalve bouwvergunningplichtig. Op grond van artikel 4.7.2 tweede lid sub c APV is geen vergunning benodigd voor aankondigingen van openbare verkoping, aankondigingen ter verkoop, verhuur of verpachting van een onroerende zaak, voor zolang deze feitelijke betekenis hebben. “Borden kleiner dan 2,5 bij 3,5 m . zijn in beginsel niet bouwvergunningplichtig , een en ander afhankelijk van omvang en constructie”.

7.1.2 Toegestane niet-bouwvergunningplichtige reclamevormen

Voor de reclamevormen die in deze paragraaf worden beschreven is in beginsel geen bouwvergunning benodigd. Vaak moet echter aan de hand van de omvang en constructie worden bepaald of de betreffende reclame bouwvergunningplichtig is. Indien redelijkerwijs geen bouwvergunning kan worden vereist wordt toepassing gegeven aan art 4.7.2. van de APV

Plattegrond-informatiekasten

Deze borden kunnen twee verschillende functies hebben: reclame-affichering en stadsplattegrondinformatie. Op grond van artikel 3 lid 3 onder e van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht bouwvergunningsplichtige bouwwerken van 13 juli 2002 kunnen borden die grotendeels informatie verschaffen ten behoeve van het verkeer worden aangemerkt als straatmeubilair. Uit jurisprudentie blijkt dat bij grotere afmetingen (van ruim 2 m hoog en ongeveer 1 m breed) slechts dan sprake is van straatmeubilair, indien de hoofdfunctie is gelegen in het bieden van informatie ten behoeve van het verkeer, althans in direct verband staat met het gebruik van de weg.

afbeelding binnen de regeling

Verwijsborden

Objectverwijzing wordt in deze beleidsnotitie reclame besproken omdat objectverwijzing in veel gevallen moet worden aangemerkt als reclame. Ook het vermelden van alleen een naam op een bord wordt beschouwd als een publieke aanprijzing en derhalve aangemerkt als reclame. Ook hier kan worden gesteld dat verwijsborden van beperkte omvang en constructie kunnen worden aangemerkt als straatmeubilair ten dienste van het wegverkeer.

afbeelding binnen de regeling

In de gemeente Steenwijkerland wordt er gebruik gemaakt van ANWB-objectbewegwijzeringsborden of Look-a- likes. Dit zijn blauwe borden met een wit veld, in het witte veld wordt met een symbool en zwarte letters een object aangegeven. De borden worden gestapeld op een staalconstructie geplaatst (zie figuur 6). Deze borden sluiten goed aan bij de andere bestaande bewegwijzering. Ingeval er gebrek is aan ruimte zal er gebruik worden gemaakt van kleine masten met armen, die ook in de binnenstad van Steenwijk worden gebruikt.

Voor het beschermde dorpsgezicht van Giethoorn is een dergelijk systeem aanwezig beheerd door de plaatselijke VVV. De kleurstelling daarvan (witte letters op een donkergroen fond) is echter aangepast aan de bijzondere karakteristiek van het beschermde dorpsgezicht.

Er is een aantal objecten die voor verwijzing in aanmerking komen, deze worden hieronder beschreven en vervolgens worden er criteria opgesteld waaraan objectverwijzing moet voldoen. Andere regels gelden voor objectbewegwijzeringsborden op bedrijventerreinen, deze worden besproken in paragraaf 7.3.

Verwijzing is toegestaan ten behoeve van:

  • -

    toeristisch- recreatieve objecten ((mini)campings, jachthavens, archeologische/geologische objecten, musea en dergelijke);

  • -

    motels, hotels en weggebonden restaurants;

  • -

    openbare gebouwen/instanties (gemeentehuis, brandweer, politie, bibliotheek, VVV, station, stadswerf);

  • -

    zalencentrum, congrescentrum, partycentrum, ressortcentrum, groepsverblijven;

  • -

    begraafplaatsen en crematoria;

  • -

    sportverenigingen en –locaties, scouting;

  • -

    verzorgingstehuizen;

  • -

    parkeerplaatsen;

  • -

    voor Giethoorn tevens t.b.v. de lokale bedrijven via het systeem beheerd door de VVV als hiervoor omschreven.

  • -

    objecten met legale bestaande bewegwijzering (overgangsregeling).

Algemene criteria:

  • -

    verwijzing om uitsluitend commerciële motieven is niet toegestaan;

  • -

    oude bewegwijzeringsborden die niet voldoen aan de criteria moeten worden verwijderd;

  • -

    illegaal geplaatste borden worden gesommeerd te worden verwijderd overeenkomstig de nader daaromtrent vast te stellen werkwijze;

  • -

    slechts de ANWB- objectbewegwijzeringsborden of look-a-likes zijn toegestaan Voor Giethoorn uitsluitend de VVV-borden;

  • -

    afzonderlijke verwijzing is niet toegestaan indien de mogelijkheid bestaat borden gestapeld op een constructie aan te brengen;

  • -

    er worden niet meer dan zeven borden op een constructie gestapeld;

  • -

    de verwijzing mag de verkeersveiligheid niet negatief beïnvloeden;

  • -

    de verwijzing mag de bruikbaarheid of instandhouding van de weg niet onaanvaardbaar belemmeren;

  • -

    de verwijzing vindt alleen plaats bij aansluitingen met andere wegen en ter plaatse van de bestemming;

  • -

    een vooraanduiding wordt alleen geplaatst indien de wegsituatie daartoe aanleiding geeft.

Verwijzing van tankstations:

  • -

    een verkooppunt wordt in principe niet aangeduid, tenzij de verkeersveiligheid dit vereist;

  • -

    naar een links van de weg gelegen verkooppunt mag alleen worden verwezen, indien dit geen gevaar oplevert voor de verkeersveiligheid;

  • -

    Iundien de verkeersveiligheid dit vereist kunnen voorwaarschuwingsborden op een afstand van 300 m voor het begin van de inrit worden geplaatst

Abri’s

Abri’s worden op grond van artikel 3 lid 3 onder e van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht bouwvergunningsplichtige bouwwerken van 13 juli 2002 aangemerkt als straatmeubilair en zijn daarom in beginsel niet bouwvergunningplichtig. De rechter heeft echter bepaald dat de constructie van de abri bepaalt of de abri moet worden aangemerkt als gebouw en al dan niet lichtvergunningplichtig is.

De hoofdfunctie van een abri is een wachtlokatie voor busreizigers, reclame op de abri is een nevenfunctie.

Er wordt daarom een onderscheid gemaakt tussen vergunningverlening voor de abri en de reclame aangebracht op de abri. Artikel 4.7.2 eerste lid APV bepaalt dat er zonder vergunning geen handelsreclame mag worden gemaakt. Op grond van tweede lid sub e is eerste lid niet van toepassing op inrichtingen van openbaar vervoer, indien deze zijn aangebracht ten dienste van dat vervoer. Hierbij moet gedacht worden aan informatie over vertrektijden. Reclame niet ten dienste van het vervoer is onderworpen aan een vergunning op grond van de APV. Abri’s zijn niet vergunningplichtig, maar de reclame aangebracht op de Abri’s wel. Vergunningverlening dient derhalve plaats te vinden op grond van art 4.7.2. van de APV.

afbeelding binnen de regeling

Vlaggen

Hoofdregel: Op grond van artikel 2.1.5.1 APV leden 1 juncto 2 is het verboden zonder vergunning de weg of een weggedeelte te gebruiken anders dan overeenkomstig de bestemming daarvan.

Uitzondering: Vlaggen, wimpels en vlaggenstokken, indien zij geen gevaar of hinder kunnen opleveren voor personen of goederen en niet voor commerciële doeleinden worden gebruikt.

Voor niet zuiver commerciële doeleinden is het in beginsel toegestaan om gedachten of gevoelens te openbaren door middel van vlaggen. Vlaggen van commerciële aard zijn vergunningplichtig op grond van de art 4.7.2. van de APV.

Op grond van de jurisprudentie kan een vlag ook worden aangemerkt als bouwwerk. Criteria daarbij zijn: omvang, constructie, en tijdelijkheid van het reclamemiddel. In twijfelgevallen wordt in Steenwijkerland echter de figuur van art 4.7.2. van de APV gekozen als vergunningsplatform.

Aangezien het optreden tegen vlaggen van commerciële aard met name in de recreatiecentra schier onbegonnen werk is wordt met het optreden daartegen in principe terughoudendheid betracht, behoudens in evident extreme situaties.

Uitstallingen

Op grond van de APV is het verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders winkelwaar uit te stallen, verkooprekken en reclameborden te plaatsen op de weg of een weggedeelte (hierna: uitstallingen). In het gebied buiten de binnenstad van Steenwijk werd tot op heden nagenoeg geen aandacht geschonken aan de uitstallingen. Praktijk is, dat overal in de kleine kernen in de gemeente uitstallingen zijn geplaatst zonder vergunning. Hiertegen werd ook niet opgetreden. Derhalve is een impliciet gedoogdbeleid gegroeid.

Uitstallingen zijn vandaag de dag niet met weg te denken uit het straatbeeld. Een beleid waarin helemaal geen uitstallingen meer worden toegestaan lijkt thans niet opportuun. Toch is het een goede zaak van gemeentezijde de grenzen aan te geven. Hierbij zijn de belangrijkste argumenten hinder voor voetgangers en rolstoelgebruikers zoveel mogelijk tegen te gaan en de verkeersveiligheid. Door het onder voorwaarden toestaan van uitstallingen wordt tevens tegemoetgekomen aan de behoefte van ondernemers om de aandacht te vestigen op hun producten.

De meest geëigende weg om de uitstallingen te reguleren is:

  • 1.

    het vaststellen van beleidsregels waarin de voorwaarden voor het toestaan van uitstallingen zijn vastgelegd;

  • 2.

    het toepassen van het vergunningenstelsel in artikel 2.1.5.1. APV. Ondernemers die uitstallingen willen plaatsen moeten een vergunning aanvragen. De vergunning kan worden geweigerd, wanneer niet aan de in de beleidsregels opgenomen voorwaarden wordt voldaan. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen wanneer een trottoir niet breed genoeg is. In de kleine kernen zal hier nog wel eens sprake van zijn;

  • 3.

    het verlenen van vergunningen voor onbepaalde tijd, die slechts opnieuw moeten worden verleend, indien de tenaamstelling wijzigt of de inhoud van de vergunning wijzigt.

Mede vanuit oogpunt van beperking van administratieve lasten is er voor gekozen een bepaling in de APV op te nemen op grond waarvan uitstallingen verboden zijn, indien niet wordt voldaan aan de hieronder opgenomen beleidsregels. Vergunningen zijn dan niet langer noodzakelijk, zolang aan de regels wordt voldaan.. De APV zal op dit punt worden aangepast.

Beleidsregels die gelden voor het toestaan van uitstallingen:

  • 1.

    In de uitstalling mogen alleen artikelen wordt uitgestald die tot het branchepatroon van de winkel behoren.

  • 2.

    De uitstalling mag slechts bestaan uit verplaatsbare objecten.

  • 3.

    De uitstalling moet binnen de strook van 1,50 meter gemeten vanuit de voorgevel blijven of blijven binnen de in de vergunning vermelde breedte van de strook.

  • 4.

    De vrije doorloopruimte op trottoirs bedraagt maximaal 1,50 meter. Bij wijziging van het straatprofiel of de functie van het trottoir kan wijziging of intrekking van de vergunning plaatsvinden.

  • 5.

    De uitstalling moet geplaatst worden voor de eigen gevel en mag nimmer breder zijn dan de eigen gevel.

  • 6.

    De uitstalling mag slechts aanwezig zijn tijdens openingstijden van het bedrijf.

  • 7.

    Aan de uitstalling mogen zich geen scherp uitstekende delen bevinden.

  • 8.

    De uitstalling mag de verkeersveiligheid niet in gevaar brengen.

  • 9.

    Het ophangen van goederen aan luifel, zonnescherm en dergelijke is verboden.

  • 10.

    Bij de uitstalling los geplaatste reclameborden mogen niet groter zijn dan 1,20 meter hoog en 0,80 meter .

  • 11.

    De uitstalling moet op eerste aanzegging worden verwijderd, indien dit noodzakelijk is voor de uitvoering van werken van openbaar nut, in het belang van de openbare orde of veiligheid dan wel ter realisering van gemeentelijke plannen. Hierbij bestaat geen aanspraak op schadevergoeding.

  • 12.

    De door politie, brandweer of daartoe aangewezen ambtenaren gegeven aanwijzingen over de uitstallingen moeten stipt en onmiddellijk worden opgevolgd.

  • 13.

    De vergunninghouder dient te voorkomen dat de gemeente alsmede derden als gevolg van het gebruikmaken van de vergunning schade lijden. Voor eventuele schade, voortvloeiende uit het uitstallen van winkelwaar c.q. het plaatsen van reclameborden kan de gemeente Steenwijkerland nimmer aansprakelijk worden gesteld.

  • 14.

    In de gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslissen burgemeester en wethouders.

Reclame- en strooibiljetten

Artikel 4.4.4, eerste lid, APV regelt, dat degene die op de weg reclame- of strooibiljetten of dergelijke geschriften onder het publiek verspreidt, verplicht is de door het publiek op de plaats van uitreiking weggeworpen biljetten te verwijderen. Het tweede lid bepaalt, dat deze verplichting niet geldt voor verspreiding van dergelijke biljetten vanuit een luchtvaartuig.

Bij overtreding van het artikel lijkt het strafrechtelijk handhaven de meest aangewezen weg. Het hanteren van bestuursrechtelijke middelen, zoals intrekken vergunning of het toepassen van bestuursdwang is in deze gevallen niet mogelijk of biedt onvoldoende soulaas.

Met de opsporing van strafbare feiten zijn belast de politie of de buitengewone opsporingsambtenaren.

Overtreding van artikel 4.4.4 is strafbaar op grond van artikel 6.1, eerste lid, APV en kan worden gestraft met hechtenis van ten hoogste die maanden of een geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Verkiezingsreclame

In de gemeente Steenwijk worden tijdens verkiezingen speciale verkiezingsborden geplaatst. Uitsluitend verkiezingspamfletten mogen op deze borden worden geplaatst. In verkiezingstijd mogen op eigen terrein ook borden worden geplaatst. Op gemeentegrond mag behalve dan op de aangewezen verkiezingsborden geen verkiezingsreclame worden gemaakt.

7.2 Binnen randvoorwaarden toegestaan, met uitzondering van het buitengebied

Ook in deze paragraaf wordt een onderscheid gemaakt tussen bouwvergunningplichtige reclame en niet-bouwvergunningplichtige reclame. Het onderscheid hangt in een aantal gevallen af van de constructie van het bouwwerk. Reclamevormen die zowel bouwvergunningplichtig als niet-bouwvergunningplichtig kunnen zijn, worden ingedeeld in de categorie waarin ze naar verwachting in de gemeente Steenwijkerland het meeste voorkomen.

7.2.1 Toegestane bouwvergunningplichtige reclamevormen

afbeelding binnen de regeling

7.2.2 Toegestane overige reclamevormen

Spandoeken (Vergunningverlening taak Publiekszaken)

Op grond van artikel 2.1.5.1 APV is het verboden zonder vergunning spandoeken en dergelijke te bevestigen boven de weg. Spandoeken worden veelal gebruikt door verenigingen en charitatieve instellingen ter ondersteuning van campagnes / collectes. Voor bevestiging boven gemeentegrond moeten de volgende criteria in acht worden genomen:

  • -

    vergunning wordt alleen verleend voor ideële reclames;

  • -

    een vergunning wordt afgegeven voor een bepaalde termijn (maximaal twee weken), voor bepaalde aangevraagde locaties en voor maximaal 20 stuks per activiteit;

  • -

    spandoeken mogen in geen enkel geval de verkeersveiligheid in gevaar brengen;

  • -

    Spandoeken moeten op hun laagste punt minimaal 4,2 m boven het wegdek worden geplaatst;

  • -

    Spandoeken mogen alleen binnen de bebouwde kom worden geplaatst / bevestigd.

Aankondigingsborden (Vergunningverlening taak Publiekszaken)

Op grond van artikel 2.1.5.1 van de APV kan er een vergunning worden verleend voor aankondigingsborden. Om deze vorm van reclame goed te kunnen reguleren is ervoor gekozen om bepaalde straten aan te wijzen waar aankondigingsborden zijn toegestaan, met een maximum aantal per plaats. Daarnaast zijn er de volgende algemene regels opgesteld:

  • -

    aankondigingsborden zijn alleen binnen de bebouwde kom toegestaan. De borden zijn niet geschikt voor het gebied buiten de bebouwde kom, omdat zij door hun “kleine” formaat automobilisten ernstig kunnen afleiden en daardoor de verkeersveiligheid in gevaar brengen;

  • -

    gebruik is alleen toegestaan voor niet zuiver commerciële doeleinden;

  • -

    gebruik is alleen toegestaan voor activiteiten die plaats hebben in de gemeente Steenwijkerland en activiteiten die uitstraling hebben c.q. van belang zijn voor bewoners en bezoekers van Steenwijkerland;

  • -

    een vergunning wordt afgegeven voor een bepaalde termijn (maximaal twee weken);

  • -

    voor eenzelfde activiteit wordt maar één keer per kwartaal een vergunning afgegeven;

  • -

    in bepaalde gevallen kan een doorlopende vergunning worden afgegeven, bijvoorbeeld voor het theaterseizoen van De Meenthe;

  • -

    de minimumafstand tussen de reclames dient 50 m te zijn;

  • -

    de borden dienen een net uiterlijk te hebben en op/in metalen constructies rond lantaarnpalen te worden geplaatst (driehoeksborden).

  • -

    plaatsing is niet toegestaan binnen een afstand van 100 m van een rotonde, voetgangersoversteekplaats, kruising of andere aansluiting met een openbare weg;

  • -

    plaatsing mag geen schade toebrengen aan de weg, gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan;

  • -

    plaatsing rondom verkeersborden of bomen is verboden;

  • -

    plaatsing is alleen mogelijk langs de wegen vermeld in de tabel. In het algemeen is gekozen voor doorgaande wegen;

Plaats

Totaal per activiteit

Toegestane straten

Steenwijk

8

Vendelweg

Meppelerweg (ten westen van rotonde)

Tramlaan

Stationsstraat

Eesveenseweg (tussen spoorlijn en rotonde Oostermeenthe)

Gagelsweg

Middenweg

Tuk

4

Tukseweg

Steenwijkerwold

4

Oldemarktseweg ²

Gelderingen ²

Ten Holtheweg ²

Eesveen

2

Jhr. Mr. Dr. H.A. van Karnebeeklaan

Eesveenseweg ¹

Willemsoord

2

Steenwijkerweg

Paasloregel

Kon. Wilhelminalaan

Zuidveen

2

Zuidveenseweg ¹

Vollenhove

10

Invalsweg langs buitenhaven, tot Seidel Gasthuisstraat.

Voorpoort

Weg van Rollecate

Aan Boord

Oldemarkt

13

Frieseweg

Ossenzijlerweg

Kruisstraat

Kerkstraat

Koningin Julianaweg

Marktplein

Kalenberg

6

Kalenberg zuid (nabij kern)

Nieuweweg

Blankenham

2

Kerkbuurt

Ossenzijl

8

Hoogeweg

Hoofdstraat

Ossenzijlerweg

Lageweg

Kuinre

7

Sasplein

Vijverpark

Punterweg

Bouwdijk

Slijkenburgerdijk

Scheerwolde

4

Koningin Julianaweg

Scheerwoldeweg

St Jansklooster

2

Kloosterweg

Wetering

6

Wetering-Oost

Scheerwoldeweg

Dwarsgracht

2

De Rietlanden

Giethoorn

4

Beulakerweg

Belt-Schutsloot

4

Belterweg

Noorderweg

Wanneperveen

4

Veneweg (vanaf Blauwe Hand- Dinxterveen)

Blokzijl

5

Kuinderstraat (alleen nabij het busstation)

Bierkade

Oude Verlaat

Vollenhoofse Dijk

Prins Mauritsstraat

Totaal

99

¹ Dit zijn provinciale wegen, voor het plaatsen van aankondigingsborden op deze wegen kan op grond van het reclamebeleid een vergunning worden afgegeven, zolang de provincie Overijssel zich er niet tegen verzet.

² aankondigingsborden mogen niet worden geplaatst op het dorpsplein.

De bovenstaande tabel moet worden aangepast als de wegsituatie verandert, of als nieuwe wegen in aanmerking komen voor het plaatsen van aankondigingsborden.

Teneinde het tijdig verwijderen van de borden in de hand te kunnen houden werd daarvoor in het v.m. beleid van de gemeente Steenwijk het systeem van een borgsom gebruikt. Vooraf werd een borgsom van ƒ 750,00 betaald die werd teruggegeven als alle borden op tijd waren verwijderd. Borden die niet tijdig waren verwijderd werden door de gemeente verwijderd, de borgsom werd dan niet teruggegeven. Dit was echter een zeer onbevredigend systeem, dat ook een zware wissel trok op de afdeling financiën vanwege de daaraan gekoppelde betaalstroom. Gezocht werd dus naar een eenvoudiger systeem, waarbij toch voldoende prikkel overblijft voor de aanvrager om de borden tijdig te (doen) verwijderen.

Daarvoor wordt de volgende werkwijze vastgesteld:

Bij de aanvraag dient een éénmalige incasso-opdracht ten gunste van de gemeente Steenwijkerland ten bedrage van € 350,-- te worden meegezonden, waarbij betrokkene er mee instemt, dat de gemeente dit bedrag kan innen indien binnen de daartoe in de vergunning gestelde termijn de borden niet eigener beweging zijn verwijderd. De afdeling Publiekszaken, die de betreffende vergunningen afgeeft bewaakt de termijnen en verifieert via de cluster Toezicht en Handhaving van de afdeling VROM of betrokkene aan de voorwaarden heeft voldaan. In bevestigend geval, wordt de incassomachtiging aan betrokkene teruggestuurd. Indien (nog) niet aan de voorwaarden is voldaan, wordt betrokken nog éénmaal schriftelijk in de gelegenheid gesteld alsnog aan de voorwaarden te voldoen en bij in gebreke blijven daarvan wordt de machtiging aan financiën ter hand gesteld ter inning, waarna afd. Openbare Werken (BOR) gevraagd wordt de borden van gemeentewege te verwijderen. De ingevorderde gelden dienen ter bestrijding van de kosten en kunnen derhalve worden geboekt op het bedrijfsbudget van Openbare Werken (BOR).

Op deze wijze houdt de gemeente het initiatief, wordt betrokkene voldoende geprikkeld om tot verwijdering van de borden over te gaan, worden onnodige geldstromen vermeden en is betaling van de kosten, indien de gemeente zelf in actie moet komen verzekerd.

Voorgesteld wordt dan ook, het meezenden van de bedoelde incassoverklaring als indieningvereiste bij de vergunningaanvraag vast te stellen, bij ontbreken waarvan de vergunningaanvraag buiten behandeling wordt gelaten.

afbeelding binnen de regeling

Artikel 2.4.2, tweede lid, APV verbiedt het zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op de weg of op een onroerende zaak die vanaf de weg zichtbaar is, een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding, aan te plakken of op andere wijze aan te brengen.

Voorts is in het artikel geregeld dat het college aanplakborden kan aanwijzen, waarop zonder voorafgaande toestemming meningsuitingen en bekendmakingen (ideële reclame) kunnen worden aangebracht.

De gemeente Steenwijkerland beschikt heden ten dage over 2 plakzuilen die beschikbaar zijn voor het aanplakken van meningsuitingen. (1 nabij de locatie Gasthuispoort en 1 nabij de locatie Oosterpoort), beide in de stad Steenwijk. In de voormalige gemeenten Brederwiede en IJsselham waren geen aanplakzuilen aangewezen.

Formeel is het gebruik van deze zuilen beperkt tot ideële reclame. Praktijk is dat ze ook veelvuldig worden gebruikt voor het aankondigen van popconcerten, theatervoorstellingen, circussen e.d.

Er zijn geen ervaringsgegevens bekend over de mogelijkheden tot aanplakken op eigendommen van particulieren.

Het is raadzaam een zeer terughoudend beleid te voeren met betrekking tot het verlenen van toestemming voor het aanbrengen van aanplakbiljetten op objecten van de gemeente. Dit is vaak erg ontsierend. Wanneer er voldoende mogelijkheden tot het aanplakken van meningsuitingen en bekendmakingen zijn op aanplakzuilen, dan kan de gemeente als eigenaar het gebruik van andere, potentiële plakobjecten weigeren.

Discutabel is of het huidige aantal van 2 plakzuilen voldoende is. Dit is onder andere afhankelijk van de mogelijkheid tot aanplakken op particuliere eigendommen buiten Steenwijk. Is gebruik hiervan nagenoeg niet mogelijk, dan is het aantal van 2 plakzuilen in een gemeente van ruim 40.000 inwoners onvoldoende. De geldende norm is minimaal 1 plakzuil op 10.000 inwoners.

Voorlopig zullen geen plakzuilen worden bijgeplaatst:

Indien vorenstaande tot preblemen aanleiding gaat geven kan worden overwogen om

  • a.

    op voorhand de norm van 1 op 10.000 inwoners hanteren en in 2 andere grotere kernen een plakzuil plaatsen, of;

  • b.

    elke kern van redelijke omvang van een eigen plakzuil te voorzien (wellicht kan het koppengeld wijken en dorpen hiervoor worden aangewend).

Mocht deze situatie zich voordoen dan zullen daartoe afzonderlijke voorstellen worden geformuleerd.

De plakzuilen zijn gereserveerd voor ideële reclame. Feit is dat ze voor het maken van reclame voor popconcerten, theatervoorstellingen, kermissen en dergelijke ook veelvuldig worden gebruikt. Dit betreft de niet zuiver commerciële reclame. Het bekendmaken van deze reclame-uitingen is ook mogelijk door middel van zogenaamde aankondigingsborden (sandwich-/driehoeksborden). Tegen dit oneigenlijke gebruik wordt in principe niet handhavend opgetreden. Het gebruik van de plakzuilen voor de niet zuiver commerciële reclame lijkt vooralsnog niet bezwaarlijk. Het verruimen van de gebruiksmogelijkheden van de plakzuilen voor deze bekendmakingen zal door het college nader worden geregeld, door het bijstellen van de daartoe vastgestelde gebruiksvoorschriften. Komen na verloop van tijd klachten binnen over dit toch oneigenlijke gebruik van de plakzuilen, dan moet een en ander heroverwogen worden.

7.3 Binnen randvoorwaarden alleen toegestaan op bedrijventerreinen

Lichtkrant (bewegende letters op bord)

Deze reclame is met name in het donker zeer opvallend en wordt als storend ervaren in woongebieden en in het buitengebied. Op bedrijventerreinen kan reclame door middel van een lichtkrant worden toegestaan, mits de verkeersveiligheid door de lichtkrant niet in gevaar wordt gebracht. Ook mag de lichtkrant geen ernstige hinder opleveren voor andere bedrijven.

Reclamemasten

afbeelding binnen de regeling

Verwijsborden

Voor bedrijventerreinen worden speciale verwijsborden ontwikkeld door de afdeling grond- en economische zaken, elk bedrijf krijgt de mogelijkheid om op een legaal verwijsbord te komen. Andere verwijsborden worden niet toegestaan, alle bestaande legale en illegale verwijsborden moeten worden verwijderd. Verwijsborden van beperkte omvang en constructie kunnen worden aangemerkt als straatmeubilair ten dienste van het wegverkeer.

Reclamebord bij inrit

Deze borden worden toegestaan op alle bedrijventerreinen, maar kunnen ook worden toegestaan bij bedrijven die niet op een bedrijventerrein liggen. In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat de objecten in beginsel niet bouwvergunningplichtig zijn en onder de werking van art 4.7.2 van de APV worden gebracht tenzij van een evidente bouwconstructie sprake is. Deze borden kunnen niet worden aangemerkt als straatmeubilair.

De borden moeten aan de volgende criteria voldoen:

  • -

    de oppervlakte dient van beperkte omvang te zijn in relatie tot het object waarop het betrekking heeft e.e.a. ter beoordeling door de welstandscommissie

  • -

    de hoogte bedraagt niet meer dan anderhalve meter boven het maaiveld;

  • -

    het object is geplaatst op eigen terrein, nabij de inrit van de bedrijfsvestiging;

  • -

    per inrit is één object toegestaan, ook ingeval er meerdere bedrijven worden ontsloten door een inrit;

  • -

    de richting waarin het object geplaatst wordt dient haaks op de wegrichting te worden gekozen.;

  • -

    de verkeersveiligheid mag door het object niet in gevaar worden gebracht.

  • -

    Een bord uitsluitend weergevende de naam van de bewoner of het bedrijf en niet groter dan 0,75 m2 en in één richting niet groter dan één meter is vergunningsvrij, mits dit niet hoger wordt geplaatst dan 1 m boven het maaiveld.

7.4 In principe niet toegestane reclamevormen

Lichtaffiche

Lichtaffiches worden in beginsel niet toegestaan met uitzondering van abri’s. Op deze manier wordt de plaatsing van abri’s gestimuleerd, hetgeen ten goede komt aan het openbaar vervoer in de gemeente Steenwijkerland.

Reclamevitrines

Reclamevitrines zijn, in beginsel, alleen geschikt voor locaties binnen het stedelijk gebied. Het landelijk gebied leent zich niet voor deze vorm van reclame. Reeds legaal aanwezige vitrine’s (met vergunning) zullen gerespecteerd moeten worden.

7.5 Reclame langs de A 32

Langs de A32 wordt in beginsel geen enkele vorm van reclame wenselijk geacht. Daarom wordt in dit hoofdstuk extra aandacht besteed aan reclame langs de A32. In beginsel wordt elk reclame-object in welke vorm, omvang, constructie en wijze van bevestiging dan ook verboden.

Uitzonderingen:

  • 1.

    werk-in-uitvoeringsborden onder voorwaarde dat:

    • -

      de objecten zijn geplaatst bij of op de in uitvoering zijnde (bouw)werken of in de directe nabijheid daarvan;

    • -

      de objecten niet hinderlijk verlicht of aangelicht zijn;

    • -

      de objecten slechts feitelijke betekenis bevatten;

  • 2.

    gemeentelijke wervings- en promotieborden, gericht op de aantrekkelijkheid van het vestigingsklimaat of betrekking hebbend op de profilering van de gemeente;

  • 3.

    verwijsborden onder de hieronder beschreven voorwaarden.

Rijkswaterstaat geeft op rijkswegen in Nederland bewegwijzering aan. Bepaalde objecten die een groot aantal bezoekers trekken worden aangegeven op deze borden, bijvoorbeeld het Ecodrome, Ponypark Slagharen en het Thialf stadion. Objecten van kleinschalige aard komen niet in aanmerking voor bewegwijzering door Rijkswaterstaat. Kleinere bedrijven/instellingen dienen er zelf voor te zorgen dat bezoekers hen weten te vinden. De vraag is of de gemeente bedrijven/instellingen moet ondersteunen in bewegwijzering en in hoeverre zij dit moet doen.

In 1996 heeft de v.m. gemeente Steenwijkeen groot aantal borden langs de rijksweg laten verwijderen, de keuze is toen gemaakt om bepaalde bedrijven/instellingen de mogelijkheid te geven langs de rijksweg reclame te maken door middel van een verwijsbord. Aan bepaalde bedrijven zijn toen ook toezeggingen gedaan die moeten worden nagekomen. De volgende criteria zijn daarom opgesteld voor verwijsborden langs de rijksweg:

  • 1.

    aan beide zijden van de Rijksweg wordt nabij de afslag centrum slechts één constructie geplaatst, waarop maximaal vijf verwijsborden per constructie worden toegestaan;

  • 2.

    per instelling is slechts één verwijsbord aan beide zijden van de rijksweg toegestaan;

  • 3.

    per instelling wordt de naam of het soort bedrijf toegestaan, niet beide;

  • 4.

    per instelling is slechts één pictogram per bord toegestaan;

  • 5.

    instellingen zijn verplicht een contract af te sluiten voor de duur van vijf jaar met de gemeente en een onderhoudscontract met het bedrijf dat de borden plaatst; instellingen zijn zelf verantwoordelijk voor wijzigingen;

  • 6.

    alleen in de gemeente Steenwijkerland gevestigde instellingen komen voor verwijzing in aanmerking;

  • 7.

    de voorziening moet een brede groep bezoekers aantrekken;

  • 8.

    de voorziening moet een bovenlokale functie vervullen;

  • 9.

    verwijzing is toegestaan voor:

    • -

      conferentie- en zalencentra met aanvullende activiteiten, zoals -slaap en eetgelegenheid, sportmogelijkheden, theater en evenementen;

    • -

      rijksweg gebonden hotels en motels;

  • 10.

    na een periode van vijf jaar wordt opnieuw bezien, welke bedrijven er in aanmerking komen voor bewegwijzering langs de Rijksweg.

Instellingen die niet voldoen aan de hierboven gestelde criteria komen niet in aanmerking voor verwijzing langs de Rijksweg. Instellingen die wel in aanmerking komen voor bewegwijzering op andere wegen dan de Rijksweg kunnen worden vermeld op plattegrond-informatiekasten nabij afritten van de Rijksweg.

Bijlage I:

Overzichtskaart Binnenstad Gemeente SteenwijK

afbeelding binnen de regeling

Bijlage II: Artikelen 2.1.5.1 juncto 2.4.2 juncto 4.7.2 APV

Artikel 2.1.5.1 Voorwerpen of stoffen op, aan of boven de weg

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders de weg of een weggedeelte te gebruiken anders dan overeenkomstig de bestemming daarvan.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op:

  • a.

    vlaggen, wimpels en vlaggenstokken, indien zij geen gevaar of hinder kunnen opleveren voor personen of goederen en niet voor commerciële doeleinden worden gebruikt;

  • b.

    zonneschermen, mits deze zijn aangebracht boven het voor voetgangers bestemde gedeelte van de weg en mits:

    • -

      geen onderdeel zich minder dan (2,2) meter boven dat gedeelte bevindt; en

    • -

      geen onderdeel van het scherm, in welke stand dat ook staat, zich op minder dan (0,5) meter van het voor het rijverkeer bestemde gedeelte van de weg bevindt;

    • -

      geen onderdeel verder dan (1,5) meter buiten de opgaande gevel reikt;

  • c.

    de voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijze kortstondig op de weg gebracht worden in verband met laden of lossen ervan en mits degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten ervoor zorgt, dat onmiddellijk na het beëindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de voorwerpen of stoffen van de weg verwijderd zijn en de weg daarvan gereinigd is;

  • d.

    voertuigen;

  • e.

    voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard;

  • f.

    benzinepompen als bedoeld in artikel 2.1.6.14 en standplaatsen als bedoeld in artikel 5.2.3.

  • 3.

    Het is verboden op, in, over of boven de weg voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging schade toebrengen aan de weg, gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.

  • 4.

    Voor de toepassing van het tweede lid, onder c, wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 5.

    Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • b.

      indien het beoogde gebruik hetzij op zich zelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

  • 6.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Woningwet, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, of het Provinciaal wegenreglement van toepassing zijn of voor zover er sprake is van een evenement als bedoeld in artikel 2.2.1, of terras als bedoeld in artikel 2.3.1.2, vijfde lid, waarvoor vergunning is verleend.

Commentaar

Dit artikel geeft burgemeester en wethouders de mogelijkheid greep te houden op situaties die hinder of gevaar kunnen opleveren of ontsierend kunnen zijn. Voor de toepassing van dit artikel moet gedacht worden aan het plaatsen van reclameborden of zuilen, containers, meubilair ten behoeve van terrassen e.d.

Het begrip ‘weg’ in de APV is ruimer dan in de wegenverkeerswetgeving. Zie hiervoor de toelichting bij artikel 1.1 , eerste lid. Aan artikel 2.1.5.1 liggen als motieven ten grondslag de verkeersveiligheid en het gevaar of de hinder die de stoffen of voorwerpen voor personen of goederen kunnen opleveren. Het artikel beperkt zich niet tot het plaatsen, aanbrengen, of hebben van stoffen of voorwerpen op de weg, maar strekt zich tevens uit tot aan of boven de weg.

Het plaatsen van inboedels op de weg gebeurt dikwijls in het kader van de ontruiming van woningen. Het is echter in strijd met artikel 2.1.5.1. In de VNG-ledenbrief, kenmerk 97/39, wordt ingegaan op het toepassen van bestuurswang ten aanzien van op de weg geplaatste zaken. Ook het preventief optreden tegen dergelijke overtredingen wordt in deze ledenbrief behandeld.

Artikel 2.1.5.1 heeft ook betrekking op het op of aan de weg plaatsen van constructies (bij voorbeeld voor reclame), die zijn aan te merken als bouwwerken en onder de op de Woningwet gebaseerde bouwvergunning vallen. De jurisprudentie leert, dat er naast toetsing aan de redelijke eisen van welstand op grond van de Woningwet geen plaats is voor toetsing aan het motief welstand op grond van andere bepalingen zoals bij voorbeeld de APV, in casu artikel 2.1.5.1, vijfde lid, sub b.

Een door de Woningwet beschermd belang (bescherming van de welstand) mag dan niet worden meegewogen bij de beslissing over verlening van een vergunning als bedoeld in artikel 2.1.5.1. In artikel 2.1.5.1, zesde lid, wordt dit tot uitdrukking gebracht door te bepalen dat het in het eerste lid gestelde verbod niet geldt voor zover de Woningwet van toepassing is.

Aangenomen mag worden dat een te beperkend beleid met betrekking tot reclameconstructies op grond van artikel 2.1.5.1 niet als redelijk kan worden gekwalificeerd, nog daargelaten of dit in overeenstemming is met artikel 10 EVRM (Pres. Rb Zwolle 29-10-1997, KG 1997, 389). Immers, dit kan betekenen dat er in feite geen mogelijkheid van enige betekenis tot gebruik van het middel van verspreiding en bekendmaking zou overblijven.

Wel kunnen volgens de President beleidscriteria in de vorm van restricties voor wat betreft het aantal vergunningen (al dan niet per aanvrager per jaar), en de locatie en duur van elke vergunning worden gesteld (Pres. Rb Zwolle 26-9-1997, KG 1997, 338). Dit beleid kan worden onderbouwd met behulp van een politierapport of welstandsadvies. Zie met betrekking tot de plaatsing van reclames ook de toelichting bij artikel 4.7.2.

Gedragingen waarop artikel 2.1.5.1 zien, kunnen ook onder de reikwijdte van artikel 5 van de WVW 1994 vallen. Dit artikel bepaalt dat het voor een ieder verboden is zich zodanig te gedragen dat gevaar op de weg wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer op de weg wordt gehinderd of kan worden gehinderd. Voor zover een hinderlijke gedraging plaatsvindt op de weg, zoals omschreven in artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, is artikel 2.1.5.1 niet van toepassing.

Indien een evenement wordt gehouden, waartoe vergunning is verleend op basis van artikel 2.2.2, dan hoeft geen vergunning te worden verleend op basis van artikel 2.1.5.1. Het zesde lid coördineert het voorkomen van een samenloop van beide vergunningen. In het kader van een vergunning voor een evenement kan immers ook de verkeersveiligheid worden gewaarborgd.

Dit laat echter onverlet dat voor het plaatsen van aankondigingsborden voor het evenement wel een vergunning op basis van artikel 2.1.5.1. is vereist.

Voor een terras behorende bij een horecabedrijf wordt door de burgemeester vergunning verleend op basis van artikel 2.3.1.2., vijfde lid. Een vergunning op basis van artikel 2.1.5.1. is daarmee overbodig geworden. Het zesde lid coördineert de samenhang tussen beide artikelen.

Met betrekking tot het plaatsen van containers kan nog opgemerkt worden dat het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (CROW) in 1998 richtlijnen heeft uitgebracht getiteld ‘markering onverlichte obstakels’. Deze richtlijnen gaan in op het uniform plaatsen en markeren van verplaatsbare onverlichte obstakels (waaronder vuil- en opslagcontainers), inclusief mogelijke regelgeving met bijbehorende handhavings- en controlemogelijkheden. Deze CROW uitgave is in de bibliotheek van de VNG aanwezig.

Jurisprudentie

Terrassen

Ten aanzien van een vergunningaanvraag die betrekking heeft op de ingebruikname van de weg door bij een horecabedrijf behorende terrassen, beslist de burgemeester. Artikel 2.3.1.2, vierde lid, geeft de hierbij behorende regeling. Pres. Rb Middelburg 29-4-1997, KG 1997/239.

Weigering van een terrasvergunning wegens schaarse aanwezige ruimte kan niet gerekend worden tot de limitatieve weigeringsgronden. Deze weigeringsgrond strekt niet tot bescherming van het onbelemmerd gebruik van de openbare weg en de verkeersveiligheid. JG 1997.0079.

Aan een terrasvergunning mag het voorschrift worden verbonden dat bij markten, braderieën en evenementen, gedurende het tijdvak van een uur ervoor tot een uur erna, van de vergunning geen gebruik mag worden gemaakt. Dit vergunningvereiste dient immers ook het belang van een doelmatig gebruik en beheer van de weg. ABRS 17-6-1997, JG 1998.0027 en GS 1998, 148, 2 m.nt. H.Ph.J.A.M. Hennekens.

Reclame

Driehoeksreclameborden. Het standpunt van burgemeester en wethouders dat artikel 2.1.5.1. alleen van toepassing is als ook de Woningwet van toepassing is, wordt niet gehonoreerd. Pres. Rb Haarlem 27-10-1997, GS, 1998, 7069,3, m.nt. E. Brederveld, KG 1997/388.

Weigering van vergunning voor het maken van reclame voor een voetbalwedstrijd, aangezien deze reclame-uiting ontsierend zijn voor de omgeving. Het betreft commerciële reclame; art. 7 Grondwet, art. 10 EVRM en art. 19 IVBPR niet van toepassing. Artikel 10 EVRM en 19 IVBPR zijn alleen in het geding als de verspreiding van reclame (en uiteraard andere meningsuitingen) zo zeer aan banden zou worden gelegd dat de vrijheid reclame te maken zelf zou worden aangetast. ABRS 23-12-1994, JG 95.0207, AB 1995, 163.

APV-bepaling biedt geen ruimte voor de weigering van een vergunning voor reclameborden op basis van beleid volgens welk toestemming voor reclameborden uitsluitend wordt verleend voor plaatselijke, niet-commerciële evenementen. Artikel 2.1.5.1. kent een aantal limitatieve weigeringsgronden. De aard van de reclame, commercieel of niet-commercieel, valt daar niet onder. Pres. Rb Breda 9-11-1994, JG 95.0137, KG, 1995, 20. Zie ook Pres. Rb Zwolle 26-9-1997 en 29-10-1997, resp. KG 1997, 338 en 389. Een soortgelijke uitspraak betreft Pres. Rb ‘s Hertogenbosch 12-11-1998, KG 1999, 23. Weigering van vergunning voor reclameborden, aangezien het geen reclame voor een zeer bijzonder evenement betreft. Aard van een evenement is geen weigeringsgrond in de zin van artikel 2.1.5.1.

Aanschrijving tot het verwijderen van een spandoek in verband met de strijdigheid van het gebruik van de weg of een weggedeelte anders dan overeenkomstig de bestemming daarvan. De onderhavige reclame-aanduiding is gezien de bevestigingswijze en de constructie aan te merken als een ‘spandoek’.

Van een spandoek is niet alleen sprake wanneer een stoffen doek met opschrift dwars over de weg is gespannen, maar ook als het aan een gevel is aangebracht. Vz. ARRS 27-08-1993, JG 94.0054.

Door het verlenen van ontheffingen voor de duur van één jaar hebben burgemeester en wethouders duidelijk gemaakt dat het beleid ten aanzien van reclameborden en verkooprekken gewijzigd kan worden. Het in het geheel niet bieden van ruimte voor het verlenen van een ontheffing verdraagt zich niet met de APV. Vz. ABRS 3-1-1994, JG 94.0212.

Beleid dat inhoudt dat vergunningen voor uitstallingen in het kernwinkelgebied worden geweigerd is redelijk, mede gelet op de hoge voetgangersstroom en een onder consumenten gehouden enquête. ABRS 11-5-1998, JU 982110 (LOCI-databank). Hetzelfde geldt voor een beleid dat inhoudt dat objecten niet meer dan 40 cm uit de voorgevel mogen worden geplaatst, welk beleid wordt ondersteund met een welstandsadvies. ABRS 1-10-1998, JU 981188 (L0CI-databank).

Afvalcontainers

Plaatsing van een bedrijfsafvalcontainer op de openbare weg is in strijd met de bestemming. Bovendien komt het doelmatig en veilig gebruik van de weg in het geding. ARRS 30-12-1993, JG 94.0213, GS, 1994, 6995,5 m.nt. H.Ph.J.A.M. Hennekens. Afvalcontainers kunnen echter bouwwerken in de zin van de Woningwet zijn waarvoor een bouwvergunning is vereist. Dit hangt af van de constructie, omvang van de constructie en de plaatsgebondenheid. Artikel 8.2 APV, welk artikel vergelijkbaar is met 2.1.5.1, blijft buiten toepassing. ABRS 29-1-1998, GS 1998, 7054, 5 m.nt. J.M.H.F. Teunissen en MenR 1998, 54 m.nt. H.A.M. Geest.

Handhaving

APV-artikel kan gebruikt worden ten behoeve van een preventieve bestuursdwangaanschrijving ten aanzien van op de weg geplaatste zaken naar aanleiding van een ontruiming. Pres. Rb Haarlem 2-6-1997, JG 97.0163, m.nt. M. de Jong. Lastgeving dat een woningbedrijf bij toekomstige ontruimingen de goederen en afvalstoffen uiterlijk dezelfde dag voor 14.00 uur van de weg verwijderd moet hebben is een primair besluit waartegen bezwaar openstaat.

Rb Haarlem 6-6-1997, GS 1998, 7086, 4 m.nt. H.Ph.J.A.M. Hennekens.

Artikel 2.4.2 Plakken en kladden

  • 1.

    Het is verboden de weg of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2.

    Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op de weg of op dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is:

    • a

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding, aan te plakken of op andere wijze aan te brengen;

    • b

      met kalk, krijt, teer of een kleur- of verfstof enige afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5.

    Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 6.

    Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, welke geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 7.

    De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Commentaar

Eerste lid

In het eerste lid is sprake van een absoluut verbod. In de term ‘bekladden’ ligt reeds besloten dat het daarbij niet gaat om meningsuitingen als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet, artikel 10 EVRM en artikel 19 IVBPR.

Tweede lid

Het aanbrengen van aanplakbiljetten op onroerend goed kan worden aangemerkt als een middel tot bekendmaking van gedachten en gevoelens dat naast andere middelen zelfstandige betekenis heeft en met het oog op die bekendmaking in een bepaalde behoefte kan voorzien.

Op het in artikel 7 van de Grondwet gewaarborgde grondrecht zou inbreuk worden gemaakt als die bekendmaking in het algemeen zou worden verboden of van een voorafgaand overheidsverlof afhankelijk zou worden gesteld. Artikel 2.4.2 maakt op dit grondrecht geen inbreuk, aangezien het hierin neergelegde verbod krachtens het tweede lid uitsluitend een beperking van het gebruik van dit middel van bekendmaking meebrengt, voor zover door dat gebruik eens anders recht wordt geschonden.

De eis dat ‘plakken’ slechts is toegestaan indien dit geschiedt met toestemming van de rechthebbende, komt in het geval dat de gemeente die rechthebbende is, niet neer op het afhankelijk stellen van dat aanplakken van een voorafgaand verlof van de overheid als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet. De gemeente die als eigenares van een onroerend goed toestemming verleent of weigert, handelt namelijk in haar privaatrechtelijke hoedanigheid.

Artikel 2.4.2 verdraagt zich ook met artikel 10 EVRM en artikel 19 IVBPR, aangezien de beperking in de uitoefening van het recht op vrije meningsuiting dat uit de toepassing van artikel 2.4.2 kan voortvloeien, kan worden aangemerkt als nodig in een democratische samenleving ter bescherming van de openbare orde.

Ingevolge het bepaalde in het vierde lid geldt het plakverbod niet voor het aanbrengen van meningsuitingen op de door burgemeester en wethouders aangewezen aanplakborden en overeenkomstig de door dit college gestelde nadere regels.

Uit het arrest van de Hoge Raad van 17 oktober 1989 (NJ 1990, 222) blijkt dat pas wanneer op grond van de algemene ervaringsregelen aannemelijk is geworden dat rechthebbenden op zodanige schaal zouden weigeren in te stemmen met aanplakking dat in feite geen mogelijkheid tot gebruik van enige betekenis van dit middel tot verspreiding aanwezig is, van de gemeenten een min of meer voorwaardenscheppend beleid gevraagd wordt zodat aan het criterium ‘dat gebruik van enige betekenis moet overblijven’, ook feitelijk inhoud kan worden gegeven. Het hangt af van ‘bijzondere plaatselijke omstandigheden’ of er nog gesproken kan worden van gebruik van enige betekenis. Deze zullen dan ook onderzocht moeten worden, aldus de Hoge Raad in een uitspraak van 26 januari 1993 (NJ 1993, 534).

Jurisprudentie

Verzoek om vergunning voor het aanbrengen van borden aan lantaarnpalen ten behoeve van het plakken van affiches is terecht opgevat als verzoek om toestemming van de gemeente als eigenares van de lantaarnpalen. Betreft een privaatrechtelijke aangelegenheid. ARRS 30-12-1993, JG 94.0194, m.nt. J.M. van den Bosch-van Os, AB 1994, 578 m.nt R.M. van Male.

Een projectie van een lichtreclame is te beschouwen als een een andere wijze van aanbrengen dan aanplakken van een afbeelding of aanduiding als bedoeld in de APV. Vz ARRS 13-12-1992, JG 93.0261, GS (1993) 6965,3 m.nt E. Brederveld.

Ter zake van een bepaling van de APV Amsterdam met ongeveer gelijkluidende inhoud als art. 2.4.2 oordeelde de Hoge Raad dat ‘niet aannemelijk is geworden dat ten gevolge van het (...) verbod geen mogelijkheid van enige betekenis tot gebruik van het onderhavige middel van verspreiding en bekendmaking zou overblijven’. De bepaling is niet in strijd met art. 10 lid 2 EVRM, aangezien deze ‘presribed by law’ is en ‘necessary in a democratic society (...) for the prevention of disorder’ en ‘protection of the (...) rights of others’. HR 1-4-1997, NJ 1997, 457.

Artikel 4.7.2 Ontsierende, hinderlijke of gevaarlijke reclames e.d.

  • 1.

    Het is de rechthebbende op een onroerende zaak of een vaartuig alsmede de hoofdgebruiker van die zaak of dat vaartuig verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders deze zaak of het vaartuig of een daarop aanwezige zaak te gebruiken of het gebruik daarvan toe te laten voor het maken van handelsreclame met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg of vanaf een andere voor het publiek toegankelijke plaats zichtbaar is.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet ten aanzien van:

    • a

      opschriften, aankondigingen en afbeeldingen in het inwendig gedeelte van een onroerende zaak of een vaartuig;

    • b

      opschriften en aankondigingen op zuilen, borden, muren of andere constructies, aangewezen door de overheid;

    • c

      opschriften en aankondigingen betrekking hebbend op:

      • -

        openbare verkoping, aanbiedingen ter verkoop, verhuur of verpachting van een onroerende zaak of een vaartuig voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

      • -

        het beroep, de dienst, of het bedrijf dat in of op de onroerende zaak of het vaartuig wordt uitgeoefend of waarvoor die zaak of het vaartuig is bestemd, zomede op naamborden;

        mits deze opschriften en aankondigingen gezamenlijk geen grotere oppervlakte hebben dan 0,75 m2 en geen van alle een grotere afmeting in een richting hebben dan 1,25 meter en mits deze opschriften en aankondigingen zijn aangebracht op of aan een onroerende zaak of een vaartuig;

    • d

      opschriften betrekking hebbend op de naam of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken of op de namen van degenen die bij het ontwerp of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf en niet verlicht zijn, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

    • e

      opschriften en aankondigingen aan gebouwen en inrichtingen van openbaar vervoer, indien deze zijn aangebracht ten dienste van dat vervoer;

    • f

      opschriften en aankondigingen van kennelijk tijdelijke aard, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben, mits van het aanbrengen ervan tevoren door of vanwege de rechthebbende of de hoofdgebruiker van de onroerende zaak schriftelijk kennisgeving is gedaan aan burgemeester en wethouders en dit college niet binnen twee weken na ontvangst van die kennisgeving van enig bezwaar heeft doen blijken.

      Zodanige opschriften en aankondigingen worden geacht hun tijdelijk karakter te hebben verloren, wanneer deze gedurende meer dan 9 weken op de onroerende zaak of het vaartuig aanwezig zijn.

    • g

      opschriften en aankondigingen op voer-, vaar- en luchtvaartuigen die niet uitsluitend of in hoofdzaak worden gebruikt voor reclame.

  • 3

    Het in het eerste lid gesteld verbod geldt voorts niet voor zover de Woningwet, op de Wet Milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Monumentenwet, de gemeentelijke monumentenverordening of artikel 2.1.5.1 van toepassing is.

  • 4

    Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a

      indien de reclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • b

      in het belang van de verkeersveiligheid;

    • c

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak of een vaartuig;

    • d

      indien de reclame betrekking heeft op een activiteit, die ingevolge de gebruiksbepalingen van een geldend bestemmingsplan is verboden;

    • e

      indien de reclame in strijd is met als zodanig geformuleerd beleid, vastgelegd in “Nadere regels” als bedoeld in artikel 4.7.2b.

Commentaar

Algemeen

Het aanbrengen van handelsreclame (commerciële reclame) aan een onroerende zaak wordt in deze bepaling gebonden aan een vergunning van burgemeester en wethouders.

Volgens vaste jurisprudentie behoren reclame-uitingen in de commerciële sfeer niet tot het eigenlijke gebied van de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet. In het begrip handelsreclame ligt besloten dat het in artikel 4.7.2 gaat om reclame, waardoor geen gedachten of gevoelens worden geopenbaard. Zie ook de toelichting bij artikel 1.1. onder “handelsreclame”.

Het in artikel 4.7.2 gecreëerde vergunningenstelsel is derhalve niet in strijd met artikel 7 van de Grondwet. In artikel 7 van de herziene Grondwet wordt - in aansluiting aan de geldende jurisprudentie - in het vierde lid de handelsreclame met zoveel woorden van de vrijheid van drukpers uitgezonderd.

De bedoeling hiervan is uitsluitend die reclame-uitingen buiten de grondwettelijke bescherming over het openbaren van gedachten of gevoelens te houden, waaraan het ideële, maatschappelijke of politieke aspect ontbreekt.

De volgende vraag die zich opdringt is of artikel 4.7.2 ook in overeenstemming is met artikel 10 EVRM en 19 IVBP. De bescherming van het recht op vrije meningsuiting strekt zich in deze artikelen mede uit tot reclame. Deze vraag kan ons inziens bevestigend worden beantwoord. Allereerst is het de vraag of artikel 10 EVRM überhaupt wel ziet op zuivere handelsreclame. Weliswaar heeft de HR dit in algemene zin gesteld in een uitspraak van 13 februari 1987 (NJ 1987, 899), het Europese Hof heeft zich hierover nog niet éénduidig uitgesproken (zie o.a. EHRM 24 februari 1994, NJ 1994, 518). Wel mag er op grond van arresten van het Europese Hof vanuit worden gegaan dat de bescherming ten aanzien van commerciële reclame minder ver gaat dan de bescherming ten aanzien van andere uitingen gelet op de strekking van het verdrag. Echter ook indien er vanuit wordt gegaan dat alle handelsreclame onder artikel 10 EVRM en artikel 19 IVBPR valt, zijn beperkingen zoals een vergunningstelsel mogelijk zolang deze voorzien zijn bij wet. Hieronder worden ook gemeentelijke verordeningen verstaan naar algemeen wordt aangenomen. Daarnaast dienen de beperkingen noodzakelijk te zijn in een democratische samenleving ter bescherming van de in de artikel 10 EVRM en artikel 19 IVBP genoemde belangen. Hieronder vallen onder andere het voorkomen van wanordelijkheden en de bescherming van rechten van derden.

De rechtspraak lijkt deze visie te bevestigen. In een uitspraak van 23 december 1994 stelt de ABRS in een zaak waarin een driehoeksreclamebord wordt geweigerd dat artikel 10 EVRM en artikel 19 IVBP alleen in het geding zijn als de verspreiding van reclame zo zeer aan banden zou zijn gelegd dat de vrijheid om reclame te maken zelf zou worden aangetast (JG 95.0207, AB 1995, 163). Ook is in een uitspraak van de Hoge Raad ten aanzien van een aanplakverbod zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende bepaald dat dit niet in strijd is met artikel 10 EVRM en 19 IVBP aangezien het verbod bij wet is voorzien en noodzakelijk in een democratische samenleving ter voorkoming van wanordelijkheden en ter bescherming van rechten van derden (HR 1 april 1997, NJ 1997, 457).

Het voorgaande betekent dat zolang niet in een absoluut verbod, te absolute beperkingen of restrictief beleid is voorzien en er een duidelijke noodzaak voor de beperkingen bestaat, zodanig dat er feitelijk een mogelijkheid van enige betekenis van het middel van bekendmaking overblijft, het vergunningenstelsel op grond van artikel 4.7.2 houdbaar lijkt.

Uitzonderingen

Behalve ideële reclame is ook een aantal andere opschriften e.d. die kunnen dienen tot het maken van handelsreclame uitgezonderd van de vergunningsplicht, zie het tweede lid.

Voor al die uitgezonderde reclames geldt een stelsel van repressief toezicht. Zie artikel 4.7.3. Géén uitzondering is overigens opgenomen voor opschriften e.d. die worden aangebracht ter voldoening aan een wettelijke verplichting of krachtens een wettelijke bevoegdheid. Zulks is niet nodig omdat dergelijke opschriften e.d. geen betrekking hebben op handelsreclame.

Melding

Voor opschriften e.d. met een tijdelijk karakter (maximaal 9 weken) is een systeem van melding bij burgemeester en wethouders in het leven geroepen. Wanneer op die melding niet binnen twee weken door burgemeester en wethouders wordt gereageerd, mag - in afwijking van het in het eerste lid gestelde plaatsingsverbod - zonder vergunning tot plaatsing worden overgegaan.

Voor de praktische toepassing van dit stelsel is het wellicht mogelijk beleidslijnen te ontwikkelen aangaande wijze van plaatsing, materiaalgebruik, termijn verwijdering na afloop van de aangekondigde activiteit etc. Voor regelmatig terugkerende evenementen, zoals sportwedstrijden, culturele activiteiten e.d. zou met een éénmalige melding kunnen worden volstaan.

Afbakening met andere regelgeving

In het derde lid van artikel 4.7.2. wordt bepaald dat het in het eerste lid gestelde verbod niet geldt voor zover de Woningwet, de op de Wet Milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Monumentenwet, de Provinciale Landschapsverordening, de gemeentelijke monumentenverordening of artikel 2.1.5.1. van toepassing is.

Met de woorden ‘voor zover’ wordt tot uitdrukking gebracht dat een belang dat meegenomen moet worden in het kader van de aangegeven regelgeving niet nogmaals een rol mag spelen bij de besluitvorming omtrent de APV-vergunning. Indien een reclameconstructie bijvoorbeeld is aan te merken als `bouwwerk’ in de zin van artikel 40 Woningwet, is voor het plaatsen ervan een bouwvergunning vereist. Het welstandsbelang wordt dan meegewogen bij de beslissing inzake de verlening van de bouwvergunning en niet bij de beslissing inzake de verlening van de APV-vergunning. Artikel 8, zesde lid, van de Woningwet bepaalt verder dat de Bouwverordening voorschriften dient te bevatten omtrent het uiterlijk van bestaande gebouwen zowel op zich zelf als in verband met de omgeving. Indien de reclameconstructie een meldingplichtig bouwwerk is als bedoeld in artikel 42 Woningwet, kan krachtens het tweede lid door de Welstandscommissie worden beoordeeld of de constructie voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Een toetsing van de welstandseisen bij de beslissing omtrent de APV-vergunning is ook in dit geval niet meer ter zake.

Een reclameconstructie kan ook aangebracht worden op een bestaand gebouw zonder dat daarvoor een afzonderlijke bouwvergunning nodig is. Ingevolge het tweede lid van artikel 12 Woningwet kunnen dergelijke constructies niet worden getoetst aan welstandseisen. Het zou in strijd met het regime van de Woningwet zijn als op basis van de APV dergelijke vergunningvrije bouwwerken wel aan een welstandstoets zouden worden onderworpen.

Een en ander betekent niet dat naast het regime van de Woningwet geen plaats meer is voor vergunningverlening op basis van de APV. Hinder- of gevaarsaspecten welke verbonden zijn aan reclameconstructies aan gebouwen kunnen immers worden geregeld in een vergunning ex artikel 4.7.2 APV.

De Wet milieubeheer geeft een regeling over de directe en indirecte hinder vanuit vergunningplichtige inrichtingen. Inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer zijn bijvoorbeeld horecabedrijven (Bijlage I, categorie 18 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer. De afbakening ten opzichte van de Wet milieubeheer is alleen noodzakelijk ten aanzien van lichtreclame. Voorschriften over hinder veroorzaakt door lichtreclame aan de gevel van een horecabedrijf en voorschriften aan het energieverbruik van de lichtreclame moeten worden opgenomen in de milieuvergunning van het betreffende bedrijf of worden gebaseerd op het Besluit horecabedrijven Wet milieubeheer. Hinder in de zin van de Wet milieubeheer zal veelal samenvallen met het motief genoemd in het vierde lid, onder c, van artikel 4.7.2: het voorkomen of beperken van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak. Aan inrichtingen die niet vallen onder de werking van de Wet milieubeheer, bijvoorbeeld woonhuizen, kunnen voorschriften ten aanzien van reclame-uitingen worden opgelegd op basis van artikel 4.7.2 van de model APV.

Voor het aanbrengen van reclame op een beschermd monument is ingevolge artikel 14 van de Monumentenwet 1988 vergunning nodig van burgemeester en wethouders, dan wel van de minister van welzijn, volksgezondheid en cultuur indien deze op grond van artikel 17 van de Monumentenwet beslist op de vergunningaanvraag.

In de meeste provincies geldt een verordening op het landschapsschoon, die het aanbrengen van opschriften e.d. op onroerende zaken in bepaalde gedeelten van de gemeente - doorgaans de landelijke gedeelten - bindt aan een vergunning van gedeputeerde staten. Toetsingscriterium is daarbij het belang van het landschapsschoon.

Het plaatsen van reclameborden op de weg, wordt gereguleerd door artikel 2.1.5.1. Verwezen wordt naar de toelichting en jurisprudentie bij dit artikel. Het plaatsen van reclamevoertuigen op de weg wordt gereguleerd door artikel 5.1.6 van de model-APV.

Jurisprudentie

Reclameverordening onverbindend omdat het begrip ‘reclame’ zodanig ruim is gedefinieerd dat daaronder niet alleen commerciële reclame is te verstaan. ARRS 22-1-1981, NG 1981.

Bewegende reclame achter een raam wordt in ABRS van 17-9-1998, AB 1998, 431 als een zelfstandig verspreidingsmiddel aangemerkt. Dit verspreidingsmiddel wordt echter door een verbodstelsel met de mogelijkheid van ontheffingen niet te vergaand ingeperkt. Geen strijd met artikel 7 Grondwet.

Onderscheid commerciële reclame en reclame waardoor gedachten en gevoelens worden geopenbaard. ARRS 20-8-1981, GS, 1982, 6692,3.

Bouwvergunning vereist voor een reclamebord met opschrift Te koop/Te huur omdat de duur van de aanwezigheid ongewis is. ABRS 22-5-1997, JG 97.0180, m.nt. L.A.J.F. Timmermans. Zie ook ABRS 3-4-1997, JG 970180 m.nt. L.A.J.F. Timmermans, BR 1998, 2, p. 134 m.nt. J.W. Weerkamp.

Weigeringscriteria voor het plaatsen van een reclamebord in de APV (welstand, verkeer en overlast) zijn limitatief. Indien reclamevergunning wordt geweigerd, dient een weigering te zijn gebaseerd op één of meer van deze criteria. ABRS 24-9-1996, JG 97.0049.

Uit ABRS 12-8-1994, AB 1994, 681 blijkt dat weigering van een reclamevergunning op grond van een beleid dat reclame uit een oogpunt welstand en landschapsschoon niet in het buitengebied wordt toegestaan, niet houdbaar is. Welstandsaspecten van de reclame moeten afzonderlijk worden onderzocht.

Weigering van een reclamevergunning op grond van een beleid om geen reclameborden boven de pui-zone aan te brengen is niet onredelijk. Het feit dat dit bord dient ter vervanging van een bestaand bord doet hieraan niet af. ABRS 23-4-1998 (LOCI-databank JU 991007)

Definitie van het begrip ‘handelsreclame’. Lichtborden op makelaarskantoor zijn handelsreclame. ABRS 5-10-1995, JG 96.0031, GS, 1997, 7045,2 m.nt. E. Brederveld.

Definitie van het begrip ‘handelsreclame’. Lichtborden met naamsaanduiding van een bejaardeninstelling is geen handelsreclame. ABRS 20-7-1995, JG 96.0030, GS, 1997, 7045,3 m.nt. E. Brederveld.

Reclamebord op antieke wagens. Door het gebruik van de grond voor permanente plaatsing van deze voertuigen is sprake van het ‘gebruik van een onroerende zaak’. ARRS 10-6-1993, JG 94.0009.

Artikel 4.7.2a Verwijzingsborden

  • 1.

    Het is de rechthebbende op een onroerende zaak of een vaartuig alsmede de hoofdgebruiker van die zaak of dat vaartuig verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders deze zaak of het vaartuig of een daarop aanwezige zaak te gebruiken of het gebruik daarvan toe te laten voor het aanbrengen of laten aanbrengen van verwijzingsborden in welke vorm dan ook, die vanaf de weg of vanaf een andere voor het publiek toegankelijke plaats zichtbaar zijn.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet ten aanzien van:

    • a

      verwijzingsborden in het inwendig gedeelte van een onroerende zaak of een vaartuig of een daartoe behorend terrein;

    • b

      verwijzingsborden aangebracht door of namens de overheid;

    • c

      verwijzingsborden van kennelijk tijdelijke aard, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben, mits van het aanbrengen ervan tevoren door of vanwege de rechthebbende of de hoofdgebruiker van de onroerende zaak of het vaartuig schriftelijk kennisgeving is gedaan aan burgemeester en wethouders en dit college niet binnen twee weken na ontvangst van die kennisgeving van enig bezwaar heeft doen blijken.

      Zodanige verwijzingsborden worden geacht hun tijdelijk karakter te hebben verloren, wanneer deze gedurende meer dan 9 weken op de onroerende zaak of het vaartuig aanwezig zijn.

  • 3.

    Het in het eerste lid gesteld verbod geldt voorts niet voor zover de Woningwet, op de Wet Milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Monumentenwet, de gemeentelijke monumentenverordening of artikel 2.1.5.1 van toepassing is.

  • 4.

    Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a

      indien het verwijzingsbord, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • b

      in het belang van de verkeersveiligheid;

    • c

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak of een vaartuig;

    • d

      indien de verwijzing op doelmatige wijze door of vanwege de gemeente heeft plaatsgevonden of zal plaatsvinden;

    • e

      indien meer dan één verwijzingsbord per bedrijf of beroep wordt aangevraagd;

    • f

      indien de afmetingen van het verwijzingsbord groter zijn dan 0,3 m² en/of in één richting groter dan 1 m.

Commentaar

In de ingetrokken Verordening Landschapsschoon Brederwiede 1986 en later in de Algemene plaatselijke verordening Brederwiede was een regeling opgenomen omtrent het plaatsen van verwijzingsborden. Laatstgenoemde regeling is thans vervat in dit artikel. Dit ter voorkoming van onder andere een toestand van wanorde, waarbij en woud van borden kan ontstaan en er schade wordt toegebracht aan de andere te beschermen belangen, zoals aangegeven onder de weigeringsgronden.

De noodzaak tot het plaatsen van verwijzingsborden wordt bij een doelmatig, van gemeentewege verzorgd, verwijzingssysteem niet of nauwelijks aanwezig geoordeeld. Zeker in kwetsbare gebieden – waar met grote financiële offers van de overheid een sanering van de verwijzingsborden heeft plaatsgevonden – wordt het niet doelmatig gevonden aldaar nog met eigen verwijzingen te werken.

Ook is het denkbaar dat er in bepaalde gedeelten van de voormalige gemeente Brederwiede, waar nog geen doelmatig systeem van verwijzingsborden aanwezig is, daarbij met de verlening van de vergunning rekening te houden. In afwachting van de totstandkoming van een dergelijk systeem kan met tijdelijke vergunningen worden gewerkt.

Artikel 4.7.2b Stellen nadere regels

Burgemeester en wethouders kunnen, in aanvulling op het bepaalde in de artikelen 4.7.2 en 4.7.2a, nadere regels stellen omtrent te maken handelsreclame of aan te brengen verwijzingsborden. Deze regels kunnen ook betrekking hebben op de afmetingen en de omvang van opschriften, aankondigingen en verwijzingsborden.

Commentaar

In met name aan te wijzen gedeelten van de gemeente, gedacht is onder andere aan beschermde stads- en dorpsgezichten, bestaat de behoefte om verdergaande regels te stellen aan reclame- en verwijzingsborden. Het behoud van het landschapsschoon van de voormalige gemeente Brederwiede, dat geheel is gelegen binnen de grenzen van het nationaal landschap Noordwest-Overijssel, speelt daarbij een nog sterkere rol dan elders.

Artikel 4.7.3 Aanschrijving

Indien door een opschrift, aankondiging of afbeelding als bedoeld in het tweede lid van artikel 4.7.2, dan wel aangebracht voor een ander doel dan handelsreclame, de veiligheid van het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder voor de omgeving wordt veroorzaakt, zijn burgemeester en wethouders bevoegd de rechthebbende onderscheidenlijk de hoofdgebruiker van de onroerende zaak of het vaartuig aan te schrijven tot het treffen van maatregelen ter voorkoming, ter beperking of ter opheffing van dit gevaar of deze hinder. Degene tot wie de aanschrijving is gericht, of diens rechtsopvolger, is verplicht deze aanschrijving op te volgen.