Regeling vervallen per 01-01-2013

Besluit Nadere Regelen Wet Maatschappelijke Ondersteuning

Geldend van 01-01-2012 t/m 31-12-2012

Intitulé

Besluit Nadere Regelen Wet Maatschappelijke Ondersteuning

Het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente Stein;

gelezen het daartoe strekkende voorstel behandeld in haar vergadering van 8 november 2011;

gelet op het bepaalde in de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Verordening Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Stein.

besluit

vast te stellen: “het Besluit Nadere Regelen Wet Maatschappelijke Ondersteuning, gemeente Stein 2012”.

Besluit Nadere Regelen Wet Maatschappelijke Ondersteuning

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen 4

Artikel 1 Begripsbepalingen 4

Hoofdstuk 2 Bijzondere regels over het verstrekken in natura en als PGB 4

Artikel 2 Regels rond verstrekkingen 4

Artikel 3 Toepasselijke voorwaarden bij verstrekking 5

Hoofdstuk 3 Eigen bijdragen en eigen aandeel 5

Artikel 4 Opleggen eigen bijdrage en eigen aandeel 5

Artikel 5 Omvang eigen bijdrage en eigen aandeel 5

Hoofdstuk 4 Verstrekking als Persoonsgebonden budget 5

Artikel 6 Voorwaarden en bepalingen verbonden aan een persoonsgebonden budget 5

Artikel 7 Vaststelling en uitbetaling PGB hulp bij het huishouden 6

Artikel 8 Vaststelling en uitbetaling PGB vervoers- en woonvoorzieningen 6

Hoofdstuk 5 Woonvoorzieningen

Artikel 9 Soorten individuele woonvoorzieningen 6

Artikel 10 Het primaat van de verhuizing en uitraasruimte 7

Artikel 11 Primaat van de losse woonunit 7

Artikel 12 Uitsluitingen 7

Artikel 13 Hoofdverblijf en bezoekbaar maken woning 7

Artikel 14 Weigeringsgronden 8

Artikel 15 Terugbetaling bij verkoop 8

Artikel 16 Kostensoorten woningaanpassingen 8

Artikel 17 Hoogte van de financiële tegemoetkoming 9

Artikel 18 Gereedmelding, vaststelling en uitbetaling financiële tegemoetkoming woningaanpassing 9

Artikel 19 Het verwerven van grond 9

Artikel 20 Financiering van niet door het college gefinancierde deel van de kosten 10

Artikel 21 Kosten in verband met keuring, reparatie en onderhoud 10

Artikel 22 Kosten in verband met tijdelijke huisvesting 10

Artikel 23 Huurderving 10

Hoofdstuk 6 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel 11

Artikel 24 Vormen van vervoersvoorzieningen 11

Artikel 25 Primaat algemene voorzieningen/Collectief vraagafhankelijk vervoer 11

Artikel 26 Het primaat van het collectief vraagafhankelijk vervoer 11

Artikel 27 Omvang in gebied en in kilometers 11

Artikel 28 Hoogte van de financiële tegemoetkoming 11

Hoofdstuk 7 Verplaatsen in en rond de woning per vervoermiddel 11

Artikel 29 Vormen van rolstoelvoorzieningen 12

Artikel 30 Incidenteel of dagelijks rolstoelgebruik en sportrolstoel 12

Artikel 31 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners 12

Hoofdstuk 8 Advisering en samenhangende afstemming 12

Artikel 32 Samenhangende afstemming 12

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen 12

Artikel 33 Inwerkingtreding 12

Artikel 34 Citeertitel 12

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. Alle begrippen die in dit Besluit Nadere Regelen worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Stein 2012.

  • 2. In dit Besluit Nadere Regelen wordt verstaan onder:

  • 3. Verordening: de Verordening Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Stein 2012.

  • 4. Hulp bij het huishouden basis: alleen schoonmaakwerkzaamheden

  • 5. Hulp bij het huishouden plus: schoonmaakwerkzaamheden en ondersteuning in de huishouding.

Hoofdstuk 2 Bijzondere regels over het verstrekken in natura en als persoonsgebonden budget

Artikel 2 Regels rond verstrekkingen

  • 1.

    Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager.

  • 2.

    Het college zal de aanvrager voor het nemen van een besluit op een aanvraag informeren over de vormen van hulp bij het huishouden en de keuze van de aanvrager schriftelijk vastleggen in het besluit op de aanvraag.

  • 3.

    De door het college ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden te verstrekken voorziening kan worden verstrekt voor een periode van maximaal 5 jaar of zoveel korter dan noodzakelijk is, waarna het college een herindicatie zal uitvoeren.

  • 4.

    Verstrekking als persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien:

    • a.

      op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget;

    • b.

      betrokkene in een schuldhulpverleningstraject zit, waaronder tevens begrepen een schuldsanering op grond van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen;

    • c.

      indien de verwachting is dat een voorziening noodzakelijk is voor een periode die korter is dan de economische levensduur dan wel de verwachte noodzakelijke duur van de voorziening kan het college besluiten deze voorziening enkel in natura te verstrekken.

    • d.

      indien de verwachting is dat een voorziening in de vorm van hulp bij het huishouden noodzakelijk is voor een periode korter dan 3 maanden.

  • 5.

    Verstrekking van een voorziening, zowel als voorziening in natura dan wel als persoonsgebonden budget, is niet mogelijk indien een voorziening als algemeen gebruikelijk is aan te merken. De onderstaande voorzieningen worden in ieder geval door het college vastgesteld als algemeen gebruikelijke voorzieningen:

    • ·

      Vervoer:

      • a.

        Fiets [standaardfiets, fiets met verlaagde instap, fiets met trapondersteuning/hulpmotor]

      • b.

        Tandem [standaardtandem, tandem met trapondersteuning/hulpmotor, tandem met verlaagde instap].

      • c.

        Bromfiets [ook bromfiets in speciale uitvoering].

      • d.

        Auto-aanpassingen [automatische transmissie; stuurbekrachtiging; elektrisch bedienbare ramen; warmtewerend glas; airco]

      • e.

        Een standaard buggy voor kinderen tot de leeftijd van 4 jaar. Bij een aangepaste buggy zijn de meerkosten van de aanpassingen t.o.v. de standaardbuggy niet algemeen gebruikelijk.

    • ·

      Woonvoorzieningen:

      • a.

        Centrale verwarming.

      • b.

        Douche [waaronder ook vervanging van een lavet door een douche; eerste aanleg van een douche en vervanging van bad door douche].

      • c.

        Standaard beugels [30 en 60 cm] bij toilet en douche.

      • d.

        Kranen [eenhendelkranen, thermostatische kranen en kranen met temperatuurbegrenzer].

      • e.

        Kookplaat [Keramische en inductiekookplaat]

      • f.

        Douchekop op glijstang

      • g.

        Toilet [hangend toilet, vast verhoogd toilet en toiletverhoger]

      • h.

        Condensdroger

    • ·

      Rolstoelen/scootmobielen:

Accesoires die niet noodzakelijk zijn ter compensatie van de beperkingen van de ondersteunings-behoevende, maar wel als nuttige accessoires aangeboden worden:

  • ·

    Regenpakken, winterbekleding, been/voetenzak.

  • ·

    Rolstoelhandschoenen.

  • ·

    Accessoires als asbak, bandenpomp, bagagetas, rolstoelovertrek en spaakbeschermers.

  • ·

    Hulp bij het huishouden: Als een cliënt 9 maanden van een jaar particuliere hulp heeft en op het moment van de aanvraag, nog steeds hulp heeft, die activiteiten overneemt waarmee de cliënt bij het voeren van het huishouden problemen ondervindt, dan wordt de particuliere hulp als algemeen gebruikelijk beschouwd voor de overgenomen activiteiten.

  • 3.

    Een voorziening die uitsluitend in natura kan worden verstrekt is het collectief vraagafhankelijk vervoer.

    Artikel 3. Toepasselijke voorwaarden bij verstrekking

    Indien een voorziening in natura wordt verstrekt zijn, bij een verstrekking in bruikleen, de bruikleenvoorwaarden zoals genoemd in de beschikking van toepassing. Indien een voorziening wordt gehuurd van de leverancier of een zorgaanbieder wordt ingeschakeld om hulp in de vorm van hulp bij het huishouden te leveren, is de huurovereenkomst of dienstverleningsovereenkomst tussen de (zorg)leverancier en de aanvrager van toepassing.

    Hoofdstuk 3 Eigen bijdragen en eigen aandeel

    Artikel 4 opleggen eigen bijdragen en eigen aandeel

    • 1.

      De te betalen eigen bijdrage of eigen aandeel zal worden vastgesteld en geïnd door het Centraal Administratie Kantoor [CAK] zoals is bepaald in het Bijdragebesluit Zorg in artikel 16a lid 4 onder b. conform artikel 4 lid 1 onder 3 van de Algemene Maatregel van Bestuur [gepubliceerd Staatsblad 450 van 2 oktober 2006].

    • 2.

      De opgelegde eigen bijdrage of eigen aandeel voor woon- en vervoersvoorzieningen wordt geïnd gedurende 39 perioden van 4 weken.

    • 3.

      De eigen bijdrage of het eigen aandeel mag niet meer bedragen dan de kostprijs van de voorziening.

    • 4.

      De opgelegde eigen bijdrage voor hulp bij het huishouden zal worden geïnd gedurende de gehele periode dat de voorziening wordt geleverd.

    Artikel 5 Omvang eigen bijdragen en eigen aandeel

    De bedragen en het percentage die gelden voor een eigen bijdrage of eigen aandeel zijn gelijk aan de bedragen

    zoals opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning, Stb 2006 nr. 450, artikel 4.1, lid 1, zoals

    jaarlijks aangepast door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

    Hoofdstuk 4 Verstrekking als persoonsgebonden budget

    Artikel 6. Voorwaarden en bepalingen verbonden aan een persoonsgebonden budget

    • 1.

      Op het persoonsgebonden budget zoals genoemd in de artikelen 6 lid 1 en 6a van de wet, zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

    • a.

      een persoonsgebonden budget wordt alleen verstrekt ten aanzien van individuele voorzieningen;

    • b.

      de omvang van het persoonsgebonden budget wordt, met uitzondering van het persoonsgebonden budget voor vergoeding van een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5 lid 2 van de Wet op de loonbelasting 1964, afgeleid van de tegenwaarde van de in de betreffende situatie te verstrekken voorziening in natura, indien nodig aangevuld met een vergoeding voor bijkomende kosten.

    • 2.

      De toekenning van het te verstrekken persoonsgebonden budget, de omvang en de looptijd ervan worden in de beschikking opgenomen.

    • 3.

      Bij de beschikking wordt een programma van eisen verstrekt waarin is aangegeven aan welke vereisten de met het persoonsgebonden budget te verwerven voorziening dient te voldoen.

    • 4.

      Na verzending van de beschikking wordt het persoonsgebonden budget ter beschikking gesteld door storting op de rekening van de aanvrager, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan.

Artikel 7 Vaststelling en uitbetaling PGB hulp bij het huishouden

  • 1.

    Als persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden wordt een bedrag beschikbaar gesteld dat afhankelijk is van het aantal uren en minuten per week waarvoor de aanvrager is geïndiceerd.

  • 2.

    Indien voor de belanghebbende een combinatie van hulp bij het huishouden basis en hulp bij het huishouden plus is geïndiceerd wordt bij de berekening uitgegaan van het totaal aantal uren basis en plus, vermenigvuldigd met het uurtarief voor hulp bij het huishouden plus.

3.Het persooonsgebonden budget kan bestaan uit: a. een persooonsgebonden budget b. een financiële tegemoetkoming voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964.

4.De bedragen voor een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden bedragen: a. voor hulp bij het huishouden door een niet daartoe opgeleid persoon die niet werkzaam is voor een instelling of als ZZP-er: € 13,61 per uur

b.voor hulp bij het huishouden door een daartoe opgeleid persoon werkzaam voor een instelling of als ZZP-er: € 16,76 per uur (alleen van toepassing op bestaande klanten)

c.voor hulp bij het huishouden plus, waarvoor bijzondere deskundigheden zijn vereist, door een persoon die daarvoor in het bijzonder is opgeleid, werkzaam voor een instelling of als ZZP-er: € 20,94 per uur.

5.Voor alle bestaande klanten zullen de tarieven zoals genoemd in artikel 4 op 1 april 2012 in werking treden.

6.Het PGB voor de hulp bij het huishouden wordt na toekenning op basis van 4-wekelijkse bevoorschotting uitgekeerd.

Artikel 8. Vaststelling en uitbetaling PGB vervoers- en woonvoorzieningen

  • 1. Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen en hulpmiddelen bij wonen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de nieuwprijs van de goedkoopst-adequate voorziening, verhoogd met een bedrag voor onderhoud/reparatie en verzekering dat is gebaseerd op het gemiddelde bedrag voor onderhoud/reparatie en verzekering over 5 jaar.

  • 2. Na de economische levensduur kan de belanghebbende een nieuwe aanvraag voor een persoonsgebonden budget indienen.

  • 3. Indien binnen de economische levensduur de voorziening niet langer adequaat is worden alleen de extra kosten voor een aanpassing vergoed. Als dit niet mogelijk is wordt een PGB verstrekt voor het aanschaffen van een nieuwe voorziening.

  • 4. Indien de voorziening vroegtijdig vervangen moet worden worden de extra kosten berekend, onder aftrek van de restwaarde conform de gemeentelijke restwaardeberekening.

  • 5. Indien de voorziening binnen de economische levensduur niet langer meer noodzakelijk is, is de belanghebbende verplicht om de voorziening terug te geven aan de gemeente danwel de restwaarde terug te betalen aan de gemeente

  • 6. De belanghebbende kan met het PGB de voorziening kopen of huren maar wordt daarmee geen eigenaar van de voorziening en mag dit dan ook niet vervreemden.

  • 7. Bij verhuizing krijgt de belanghebbende de keuze om de voorziening in eigendom over te dragen aan het college danwel naar rato het niet gebruikte deel van het PGB terug te betalen.

  • 8. De verstrekking van een PGB wordt na toekenning op basis van bevoorschotting in één keer overgemaakt naar de bankrekening van de belanghebbende.

Hoofdstuk 5 Wonen in een geschikt huis

Artikel 9 Soorten individuele woonvoorzieningen.

De in hoofdstuk 5, artikel 10 van de verordening genoemde voorzieningen kunnen bestaan uit:

  • a.

    een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten;

  • b.

    een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening;

  • c.

    een niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening;

  • d.

    een uitraasruimte;

  • e.

    tijdelijke huisvesting;

  • f.

    huurderving;

  • g.

    onderhoud, keuring en reparatie.

Artikel 10 Het primaat van de verhuizing en de uitraasruimte.

  • 1.

    Een belanghebbende kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 9 onder a in aanmerking worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen het normale gebruik van de woning belemmeren.

  • 2.

    Een belanghebbende kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 9 onder b, c, e,f en g in aanmerking worden gebracht wanneer de in het eerste lid genoemde voorziening niet

    mogelijk is of niet de goedkoopst adequate voorziening is.

  • 3.

    Het college kan ook een voorziening als bedoeld in artikel 9, onder a, toekennen aan een persoon die, op schriftelijk verzoek van het college, een reeds aangepaste woning ten behoeve van een ondersteuningsbehoevende met beperkingen ontruimt.

  • 4.

    Een belanghebbende kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 9, onder d in aanmerking worden gebracht wanneer sprake is van een aanwezige gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg, waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie

    waarin deze persoon tot rust kan komen.

  • 5.

    Het primaat van de verhuizing zoals dat is neergelegd in artikel 10 van de verordening en artikel 9 onder a

van dit besluit blijft in ieder geval buiten toepassing indien:

  • a.

    er in beginsel niet binnen een tijdsbestek van zes maanden een woning beschikbaar komt waar naartoe kan worden verhuisd;

  • b.

    de huur van de woning waar naartoe kan worden verhuisd niet valt binnen de grenzen van de Wet huurtoeslag;

  • c.

    de kosten van woningaanpassing van de door de aanvrager bewoonde woning minder bedragen dan 125% van de kosten van verhuizing, noodzakelijke herinrichting en eventuele aanvullende woningaanpassingen;

  • d.

    er een contra-indicatie tot verhuizen aanwezig is op grond van objectieve psychische en/of sociale redenen;

Artikel 11 Primaat van de losse woonunit

Indien een bouwkundige woonvoorziening dient te bestaan uit een aanbouw aan of een aanzienlijke verbouwing van een woning, zal het college een herplaatsbare losse woonunit verstrekken indien daartegen geen bezwaren van overwegende aard bestaan en dit de goedkoopst-adequate oplossing is.

Artikel 12 Uitsluitingen

De bepalingen van hoofdstuk 5, artikel 10 van de verordening zijn niet van toepassing op het treffen van voorzieningen aan AWBZ-instelling, hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, kamerverhuur en specifiek op personen met beperkingen en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.

Artikel 13 Hoofdverblijf en bezoekbaar maken woning

  • 1. Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen.

  • 2. In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan een woonvoorziening getroffen worden voor het bezoekbaar maken van één woonruimte in de gemeente Stein indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling.

  • 3. De woonvoorziening betreft slechts het bezoekbaar maken van de in het tweede lid bedoelde woonruimte met een maximumbedrag van € 4.538,--..

  • 4. Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan dat de aanvrager de woonruimte, de woonkamer en een toiletvoorziening kan bereiken en kan gebruiken.

Artikel 14 Weigeringsgronden

De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in dit hoofdstuk wordt geweigerd indien:

  • a.

    de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolg van beperkingen geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

  • b.

    de aanvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college;

  • c.

    deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen;

  • d.

    de woonvoorziening, aangevraagd wordt op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht intredende noodzaak;

  • e.

    de aanvrager verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden, verhuisd is naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg, of er in de verlaten woonruimte geen problemen met het normale gebruik van de woning zijn ondervonden.

  • f.

    voor zover de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit

    de aard van de in de woning gebruikte materialen.

  • g.

    de aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen, uitsluitend voor zover de aanvraag een verhuiskostenvergoeding betreft.

Artikel 15 Terugbetaling bij verkoop

  • 1. De woningeigenaar die een voorziening genoemd in artikel 9 onder b heeft ontvangen van meer dan € 25.000,- en die binnen een periode van 10 jaar na de datum van gereedmelding van de werkzaamheden de woning verkoopt, is gehouden de gemeente een deel van de voorziening terug te betalen. 2. De hoogte van het terug te betalen bedrag als bedoeld in lid 1 is gelijk aan het bedrag van de voorziening van aftrek van € 25.000,-, verminderd met 10 procent per jaar. 3. Lid 1 is niet van toepassing indien de woning wordt verkocht aan de aanvrager ten behoeve van wie de voorziening is verleend of een andere aanvrager aan wie op grond van deze verordening een vergelijkbare voorziening zou zijn toegekend.

  • 4. De woningeigenaar als bedoeld in lid 1 is verplicht om binnen 1 maand na het passeren van de akte het college hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen.

Artikel 16 Kostensoorten woningaanpassingen

Bij het vaststellen van de financiële tegemoetkoming in de kosten van een woningaanpassing wordt rekening gehouden met de volgende kostensoorten:

1 De aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening. Indien de voorziening in zelfwerkzaamheid wordt getroffen dan vervalt de post loonkosten en komen alleen de materiaalkosten voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking.

2 De risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991. Indien de voorziening in zelfwerkzaamheid wordt getroffen dan vervalt de post loonkosten en komen alleen de materiaalkosten voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking.

3 Het architectenhonorarium tot ten hoogste 10 procent van de aanneemsom. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen.

4 De kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2 procent van de aanneemsom. In afwijking van het vorige geldt voor woningbouwverenigingen de afspraken die gemaakt zijn in de daartoe vastgestelde overeenkomst tussen de gemeente en de woningcorporaties.

5 De leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening.

6 De verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting.

7 Renteverlies en/of rentekosten, in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover deze verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen.

8 De prijs van bouwrijpe grond indien noodzakelijk als niet binnen het oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden, gemaximeerd op hetgeen gesteld is in artikel 23 van de verordening.

9 De door het college (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn.

10 De kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing.

11 De kosten van heraansluiting op de openbare nutsvoorziening.

12 De aantoonbare administratiekosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de aanvrager tot 10 procent van de aanneemsom met een maximum van € 340,34. In afwijking van het vorige gelden voor sociale huurwoningen de afspraken die gemaakt zijn in de daartoe vastgestelde overeenkomst tussen de gemeente en de woningcorporaties.

Artikel 17 Hoogte van de financiële tegemoetkoming

  • 1. De financiële tegemoetkoming van een woningaanpassing is de tegenwaarde van het bedrag van de aanvaarde aanpassingskosten op basis van offertes en eventueel verhoogd met een bedrag voor de kosten van onderhoud, keuring en reparatie.

  • 2. De financiële tegemoetkoming van een woningaanpassing wordt uitbetaald aan de hoofdbewoner van een woning in eigendom of eigenaar van de woning waaraan de voorzieningen zijn getroffen.

  • 3. In afwijking van het gestelde in lid 1 wordt bij standaardaanpassingen de hoogte van de financiële tegemoetkoming voor een woningaanpassing bepaald aan de hand van een genormeerde prijslijst zoals die met de woningcorporaties overeengekomen is.

  • 4. De financiële tegemoetkoming voor de kosten van keuring, onderhoud en reparatie wordt vastgesteld op basis van een door het college goedgekeurde offerte.

  • 5. De financiële tegemoetkoming voor de verhuiskostenvergoeding bedraagt bij een inkomen tot en met 1,5 maal het norminkomen:€ 2.250,00;

Artikel 18 Gereedmelding, vaststelling en uitbetaling financiële tegemoetkoming woningaanpassing

1 Terstond na voltooiing van de werkzaamheden in het kader van een voorziening als bedoeld in artikel 8 onder b en d maar uiterlijk binnen 15 maanden na het verlenen van de financiële tegemoetkoming, verklaart de woningeigenaar aan B&W dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid.

2 De gereedmelding als bedoeld in het eerste lid gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder de financiële tegemoetkoming is verleend.

  • 3

    De gereedmelding als bedoeld in het eerste lid is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming.

  • 4

    Degene aan wie de financiële tegemoetkoming in de kosten als bedoeld in het eerste lid wordt uitbetaald, dient gedurende een periode van vijf jaar alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar te houden.

    Artikel 19 Het verwerven van grond

    • 1.

      Voor zover het treffen van voorzieningen, als bedoeld in artikel 9 onder b betreft het uitbreiden van een bestaande woning, dan wel het groter bouwen van een nieuw te bouwen woning dan zonder de voorzieningen nodig zou zijn, kunnen B&W een financiële tegemoetkoming verlenen voor de extra te verwerven grond tot het aantal vierkante meters per vertrek en een gedeelte van de buitenruimte bij de woning.

    • 2.

      Het aantal m2 waarvoor ten hoogste een financiële tegemoetkoming kan worden verleend als bedoeld in artikel 2.8 van de verordening, aangegeven per vertrek in een zelfstandige woning:

    soort vertrek

    aantal m 2 waarvoor ten hoogste financiële tegemoetkoming wordt verleend in geval van aanbouw van een vertrek

    aantal m 2 waarvoor ten hoogste financiële tegemoetkoming wordt verleend in geval van uitbreiding van een reeds aanwezig vertrek

    woonkamer

    30

    6

    keuken

    10

    4

    zit- slaapkamer

    18

    8

    eenpersoonsslaapkamer

    10

    4

    tweepersoonsslaapkamer

    18

    4

    toiletruimte

    2

    1

    badkamer: - wastafelruimte

    - doucheruimte

    - badruimte

    2

    3

    4

    1

    2

    2

    entree/gang/hal

    5

    2

    berging

    6

    4

    3. Het aantal m2 verhard pad tussen de openbare weg en de hoofdingang tot een woonruimte, dan wel tussen een tweede ingang en een berging en/of tuinpoort dat bij het nieuw aanleggen van paden, dan wel bij het aanpassen van bestaande paden ten hoogste voor financiële tegemoetkoming in aanmerking komt is 20m2.

    Artikel 20 Financiering van niet door het college gefinancierde deel van de kosten

    B&W verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten als bedoeld in artikel 9 onder b en c indien in de financiering van het niet door het college gefinancierde deel van de voorziening is voorzien.

    Artikel 21 Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie

    1 B&W verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie indien:

    a de woonvoorziening in het kader van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning, de Wet voorzieningen gehandicapten dan wel de Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten of de Beschikking Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten is verleend, en

    b de aanvrager ten tijde van het onderhoud, de keuring of reparatie de woonruimte als hoofdverblijf bewoont en de kosten betrekking hebben op een woonvoorziening als bedoeld in artikel 9.

    Artikel 22 Kosten in verband met tijdelijke huisvesting

    1 B&W kunnen een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting verlenen die door de aanvrager moeten worden gemaakt in verband met het aanpassen van:

    a zijn huidige woonruimte;

    b de door de aanvrager nog te betrekken woonruimte.

    2De financiële tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid wordt uitsluitend verleend voor de periode dat de aan te passen woonruimte ten gevolge van het realiseren van de woningaanpassing niet bewoond kan worden en de aanvrager als gevolg daarvan voor dubbele woonlasten komt te staan.

    3 B&W verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als bedoeld in het eerste lid indien de aanvrager redelijkerwijs niet kan voorkomen dat hij dubbele woonlasten heeft.

    4 De hoogte van een door het college te verlenen financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting is gelijk aan de werkelijk gemaakte kosten, met een maximum van het bedrag genoemd in artikel 13 eerste lid onder a van de Wet huurtoeslag

    5 De maximale duur gedurende welke de financiële tegemoetkoming kan worden verstrekt, bedraagt zes maanden.

    Artikel 23 Huurderving

    • 1

      In geval van huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte kunnen B&W een financiële tegemoetkoming verlenen aan de eigenaar van de woning in verband met derving van huurinkomsten.

    • 2

      Een financiële tegemoetkoming in verband met de derving van huurinkomsten wordt slechts verstrekt indien de betreffende woonruimte is aangepast voor meer dan € 5.000,00 dan wel indien er in de betreffende woonruimte een traplift is geplaatst.

    • 3

      De hoogte van een door het college te verlenen financiële tegemoetkoming in de kosten van huurderving is gelijk afhankelijk van de kale huur van de woonruimte, met een maximum van het bedrag genoemd in artikel 13 eerste lid onder a van de Wet huurtoeslag.

    • 4

      De maximale duur gedurende welke de financiële tegemoetkoming kan worden verstrekt, bedraagt zes maanden.

    Hoofdstuk 6 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

    Artikel 24 Vormen van vervoersvoorzieningen

    De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen, te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

    • a.

      een collectieve vraagafhankelijke vervoersvoorziening (zowel collectief als individueel);

    • b.

      een vervoersvoorziening in natura;

    • c.

      een persoonsgebonden budget te besteden aan een vervoersvoorziening.

    • d.

      een financiële tegemoetkoming voor het gebruik van (eigen) auto/(rolstoel)taxi.

    Artikel 25 Primaat algemene voorzieningen/collectief vraagafhankelijk vervoer

    • 1.

      Een ondersteuningsbehoevende kan voor de in artikel 24 onder a vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen:

    • a.

      het gebruik van het openbaar vervoer of;

    • b.

      het bereiken van het openbaar vervoer onmogelijk maken.

    Artikel 26 Het primaat van het collectief vraagafhankelijk vervoer

    • 1.

      Een ondersteuningsbehoevende kan voor de in artikel 24, onder b, c en d vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht wanneer:

    • a.

      aantoonbare beperkingen het gebruik van een collectief systeem als bedoeld in artikel 24, onder a, onmogelijk maken dan wel;

    • b.

      een collectief systeem als bedoeld in artikel 24, onder a, niet aanwezig is.

    Artikel 27 Omvang in gebied en in kilometers

    • 1.

      Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag, tenzij zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de aanvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.

    • 2.

      De te verstrekken vervoersvoorziening zal maatschappelijke participatie door middel van lokale verplaatsingen tot een aantal van 2.000 kilometer mogelijk maken.

      Artikel 28 Hoogte van de financiële tegemoetkoming

      • 1.

        Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor:

        • a.

          het gebruik van een [eigen] auto/taxi bedraagt € 675,00;

        • b.

          het gebruik van een rolstoeltaxi bedraagt € 1.012,50.

      • 2.

        Op de bedragen genoemd in lid 1 wordt een korting van 25% toegepast indien aan belanghebbende eveneens een voorziening bedoeld in artikel 23 onder b, van de verordening, is toegekend

      • 3.

        Op de bedragen genoemd in lid 1 wordt een korting van 25% toegepast indien aan de partner van de belanghebbende eveneens een vergoeding als bedoeld in lid 1 is toegekend.

      • 4.

        In afwijking van het bepaalde in lid 1 onder a geldt dat de hoogte van de vervoerskostenvergoeding voor het gebruik van een bruikleenauto, die is verstrekt op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet [AAW], gelijk is aan de bedragen die hiervoor jaarlijks door het UWV worden vastgesteld.

Hoofdstuk 7 Verplaatsen in en rond de woning per vervoermiddel

Artikel 29 Vormen van rolstoelvoorzieningen

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het verplaatsen in en om de woning dan wel voor sportbeoefening te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een rolstoelvoorziening in natura;

  • b.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een rolstoelvoorziening;

Artikel 30 Incidenteel of dagelijks rolstoelgebruik

Een ondersteuningsbehoevende kan voor de in artikel 29, onder a en b vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden.

Artikel 31 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners

In uitzondering op het gestelde in artikel 30 komt een persoon die verblijft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling uitsluitend voor een rolstoelvoorziening in aanmerking indien hij geen recht heeft op een vergelijkbare voorziening, welke kan worden verstrekt op grond van de AWBZ.

Hoofdstuk 8 Advisering en samenhangende afstemming

Artikel 32 Samenhangende afstemming

Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager wordt bij het onderzoek inzake het advies ex artikel 21 van de Verordening indien van toepassing aandacht besteed aan:

  • a.

    de algemene gezondheidstoestand van de aanvrager;

  • b.

    de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager;

  • c.

    de woning en de woonomgeving van de aanvrager;

  • d.

    de psychisch en sociaal functioneren van de aanvrager;

  • e.

    de sociale omstandigheden van de aanvrager.

Bij de besluitvorming en de motivering van het besluit wordt door het college bij deze bevindingen aangesloten.

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen

Artikel 33. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2012, onder gelijktijdige intrekking van het Besluit Nadere Regelen Maatschappelijke Ondersteuning Gemeente Stein 2011.

Artikel 34. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als Besluit Nadere Regelen Wet Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Stein 2012.

Aldus vastgesteld in de collegevergadering van 8 november 2011

de burgemeester de secretaris