Regeling vervallen per 01-01-2021

de Financiële verordening gemeente Stein 2017

Geldend van 24-02-2017 t/m 31-12-2020

Intitulé

de Financiële verordening gemeente Stein 2017

Financiële verordening gemeente Stein 2017

De Raad van de gemeente Stein;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van Stein

gelet op artikel 212 van de Gemeentewet,

besluit vast te stellen: de Financiële verordening gemeente Stein 2017

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    administratie: het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten

    behoeve van het besturen, het functioneren en het beheersen van (onderdelen van) de organisatie van

    de gemeente Stein en ten behoeve van de verantwoording die daarover moet worden afgelegd.

  • c.

    netto schuld: bruto schuld minus de omvang van de geldelijke bezittingen die niet ingezet zijn voor de

    publieke taak.

    Onder bruto schuld wordt verstaan het totaal van langlopende leningen, kortlopende schulden,

    crediteuren en overlopende passiva. Onder geldelijke bezittingen die niet zijn ingezet voor de publieke

    taak wordt verstaan het totaal van langlopende uitzettingen, vorderingen, liquide middelen en

    overlopende activa.

  • d.

    taakvelden: eenheden waarin de programma’s worden onderverdeeld. Onder deze taakvelden

    hangen tevens producten c.q. kostenplaatsen.

  • e.

    rechtmatigheid: handelen in overeenstemming met de begroting en van toepassing zijnde wettelijke

regelingen.

f.programma: een samenhangende verzameling van producten, gericht op het bereiken van

vooraf bepaalde maatschappelijke effecten.

g.product: een samenhangende verzameling van werkplanproducten, gericht op het

realiseren van vooraf bepaalde resultaten.

h.werkplanproduct: een samenhangende verzameling van activiteiten, gericht op het

h. realiseren van vooraf bepaalde afspraken. Het werkplanproduct vormt de basis voor de

registratie van budgetten in de financiële administratie.

Hoofdstuk 2. Begroting en verantwoording

Artikel 2. Programma-indeling

  • 1.

    De raad stelt bij aanvang van iedere nieuwe raadsperiode een programma-indeling voor die

    raadsperiode vast.

  • 2.

    De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode op voorstel van het college de taakvelden per programma vast.

  • 3.

    De raad stelt op het voorstel van het college per programma relevante indicatoren vast voor het meten

    van en het afleggen van verantwoording over de gemeentelijke doelstellingen en de maatschappelijke

effecten van het gemeentelijk beleid. Het voorstel van het college bevat ten minste de verplichte beleidsindicatoren, bedoeld in artikel 25, tweede lid, onder a, van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten

Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken

  • 1.

    Bij de begroting en de jaarstukken worden het overzicht van de overhead en de baten en lasten per taakveld weergegeven.

  • 2.

    Bij de uiteenzetting van de financiële positie van de begroting wordt van de nieuwe investeringen per investering het benodigde investeringskrediet weergegeven en wordt van de lopende investeringen het geautoriseerde investeringskrediet en de raming van de uitputting van het krediet in het lopende boekjaar weergegeven.

  • 3.

    Bij de uiteenzetting van de financiële positie in de begroting wordt in aanvulling op het bepaalde in artikel 20 en 21 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten inzicht gegeven in de ontwikkeling van de schuldpositie als gevolg van de begroting, de meerjarenraming en de investeringen.

  • 4.

    In de jaarrekening wordt van de investeringen en meerjarige projecten de uitputting van de

    geautoriseerde investeringskredieten en de actuele raming van de totale uitgaven weergegeven.

  • 5.

    In de begroting zal een overzicht worden gegeven van de taakveldenraming ingedeeld naar programma’s, en bij het jaarverslag wordt een overzicht gegeven van de taakveldenrealisatie ingedeeld naar de programma’s.

Artikel 4. Kaders begroting

Het college biedt in het voorjaar aan de raad een nota aan met een voorstel voor het beleid en de financiële

kaders van de begroting voor het volgende begrotingsjaar en de meerjarenraming. De raad stelt deze nota vast.

Artikel 5. Autorisatie begroting en investeringskredieten en begrotingswijzigingen

  • 1. De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de totale lasten en de totale baten per programma en het overzicht algemene dekkingsmiddelen.

  • 2. Met het vaststellen van de begroting autoriseert de raad eveneens de voorgestelde

    investeringskredieten.

  • 3. Bij de begrotingsbehandeling geeft de raad aan van welke nieuwe investeringen hij op een later tijdstip een apart voorstel voor autorisatie van het investeringskrediet wil ontvangen. De overige nieuwe

    investeringen worden bij de begrotingsbehandeling met het vaststellen van de financiële positie

    geautoriseerd.

  • 4. Indien het college voorziet dat een geautoriseerd budget of investeringskrediet dreigt te worden overschreden, wordt dit door het college in de eerstvolgende raadsvergadering aan de raad gemeld. Het college voegt hierbij een voorstel voor wijziging van het budget of het investeringskrediet of een voorstel voor bijstelling van het beleid. Melding vindt alleen plaats als het verschil op programmaniveau groter is dan € 25.000,- ; in andere gevallen vindt melding in de bestuursrapportages c.q. in de jaarrekening plaats. Eventuele overschotten (groter dan € 25.000,-) worden eveneens in de bestuursrapportages toegelicht.

  • 5. Voor investeringen in de loop van het begrotingsjaar die niet in de begroting zijn opgenomen, legt het college vooraf aan het aangaan van verplichtingen een investeringsvoorstel en een voorstel voor het autoriseren van een investeringskrediet aan de raad voor.

Artikel 6. Tussentijdse rapportage

  • 1.

    Het college informeert de raad door middel van tussentijdse rapportages over de realisatie van de begroting van de gemeente over de eerste vier maanden (1e bestuursrapportage) en de eerste acht maanden (2e bestuursrapportage) van het begrotingsjaar.

  • 2.

    De tussenrapportage bevat een uiteenzetting over de uitvoering en de bijstelling van het beleid en een overzicht met de bijgestelde raming van:

    • a.

      de baten en lasten per programma;

    • b.

      het overzicht van de algemene dekkingsmiddelen;

    • c.

      het totale saldo van de baten en de lasten volgend uit de onderdelen a en b;

    • d.

      de (beoogde) toevoegingen en onttrekkingen aan reserves per programma;

    • e.

      het resultaat, volgend uit de onderdelen c en d, alsmede een realisatie en raming van

de productenrealisatie en de realisatie en raming van de uitputting van de investeringskredieten.

3.In de tussenrapportage worden afwijkingen op de oorspronkelijke ramingen van de baten en lasten in de

begroting groter dan € 25.000,- op programmaniveau toegelicht, evenals mutaties die om andere redenen van belang zijn en wordt een voorstel voor aanpassing van het budget voorgelegd aan de raad.

4.In de tussenrapportage worden afwijkingen op de oorspronkelijke ramingen van de

4. investeringskredieten groter dan € 50.000,- toegelicht en wordt een voorstel voor aanpassing van het

4. budget voorgelegd aan de raad.

Artikel 7. Informatieplicht

1.Algemeen uitgangspunt is dat er sprake moet zijn van een actieve informatieplicht vanuit het college naar de raad toe; bepalend hierbij zijn niet alleen de in deze verordening beschreven situaties maar veeleer de politiek bestuurlijke relevantie van de omstandigheden.

2.De raad wordt geïnformeerd via de tussentijdse rapportage, via het agendapunt begrotingswijziging of via een afzonderlijk raadsvoorstel conform de geautoriseerde procedure voor begrotingswijzigingen opgenomen in de nota van uitgangspunten.

3.Het college informeert in ieder geval vooraf de raad en neemt pas een definitief besluit nadat de raad in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college te brengen inzake:

-Het aangaan of verlenen van geldleningen, anders dan opgenomen in het besluit treasury-statuut;

-Het garanderen van geldleningen

-Het verstrekken van kapitaal aan instellingen en ondernemingen

-De aankoop en verkoop van onroerend goed, behoudens rechtshandelingen die als niet-ingrijpend voor de gemeente kunnen worden beschouwd (zoals aangegeven in het protocol artikel 169 Gemeentewet);

4.Nieuwe (meerjarige) verplichtingen waaraan financiële verplichtingen zijn verbonden;

5.Besluiten welke niet passen binnen het kader van de begroting.

Artikel 8. EMU-saldo

Wanneer het Rijk de gemeente bericht dat alle gemeenten samen het collectieve aandeel van gemeenten in het EMU-tekort, bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Wet houdbare overheidsfinanciën, hebben overschreden, informeert het college de raad of een aanpassing van de begroting nodig is. Als het college een aanpassing nodig acht, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.

Hoofdstuk 3. Financieel Beleid

Artikel 9. Waardering & afschrijving vaste activa

1.Voor het waarderen en afschrijven van vaste activa worden de regels uit het Besluit begroting en

verantwoording provincies en gemeenten gehanteerd.

  • 2.

    Geactiveerde kosten voor onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief wordt afgeschreven in vijf jaar.

  • 3.

    Kosten voor het sluiten van geldleningen en het saldo van agio en disagio worden geactiveerd en de afschrijvingstermijn is gelijk aan de looptijd van de betreffende lening.

  • 4.

    De materiële vaste activa met economisch nut worden lineair afgeschreven. De maximale termijnen zijn opgenomen in de bijlage. Er wordt niet afgeschreven op gronden en terreinen.

  • 5.

    Investeringen met een verkrijgingprijs van minder dan € 10.000,- worden niet

geactiveerd, uitgezonderd gronden en terreinen. Deze laatst genoemden worden altijd geactiveerd;

  • 6.

    Investeringen met een levensduur korter dan twee jaar worden eveneens niet geactiveerd;.

  • 7.

    Aankoop en vervaardiging van activa (zowel met economisch al maatschappelijk nut) worden onder aftrek van bijdragen van derden lineair afgeschreven over de verwacht levensduur van het actief of een kortere door de raad aan te geven levensduur.

  • 8.

    Voor investeringen wordt een systematiek van rentetoerekening toegepast. Over de boekwaarde per één januari wordt rente berekend. Voor grondexploitatie geldt dat de toegestane toe te rekenen rente wordt gebaseerd op de daadwerkelijk te betalen rente over het vreemd vermogen. Indien de gemeente geen externe financiering heeft, dan wordt geen rente toegerekend aan bouwgronden in exploitatie. De rente aan bouwgronden in exploitatie wordt toegerekend over de boekwaarde van de bouwgronden in exploitatie per 1 januari van het betreffende boekjaar. Dit wordt per grondexploitatiecomplex (kortweg grex) berekend.

Artikel 10. Kostprijsberekening

  • 1.

    Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van goederen, werken en diensten wordt een systeem van kostentoerekening gehanteerd. Bij de kostentoerekening worden naast de directe kosten alleen die indirecte kosten betrokken, die rechtstreeks samenhangen met de door de gemeente verleende diensten.

  • 2.

    Bij de berekening van de kostprijs worden de bijdragen aan en onttrekkingen van voorzieningen/ reserves betrokken voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa, de kapitaallasten van de in gebruik zijnde activa en voor rioolrechten en afvalstoffenheffing de compensabele BTW.

  • 3.

    De omslagrente is een rentepercentage voor de verdeling van de totale rentelasten. Deze bestaan uit de rente over de aangetrokken geldleningen van de gemeente en de rentelasten over de eigen financieringsmiddelen, zoals reserves en voorzieningen (de zgn. bespaarde rente). Het percentage van de omslagrente wordt bepaald door de totale rentelasten te delen door het totaalbedrag van alle vaste activa.

  • 4.

    Doorbelasten van overhead: Als gevolg van de gewijzigde voorschriften in het BBV, wordt de overhead vanaf 2017 niet meer verdeeld over diverse posten in de begroting, maar wordt het volledige bedrag zichtbaar gemaakt op één product (overhead) als onderdeel van programma 5.

Uitgangspunt blijft echter, dat de gemeente de integrale kosten via de heffingen in rekening kan brengen. Dat zijn de directe kosten vermeerderd met een redelijke opslag voor de overhead. Voor het bepalen van die redelijke overhead werd onder het oude BBV aangesloten bij de manier waarop in de begroting de overhead werd toegerekend. Door de wijziging in de voorschriften kan dat niet meer. De overhead kan alleen buiten de begroting om aan de tarieven worden toegerekend. In verband daarmee is het noodzakelijk om daarvoor een systematiek te bepalen.

De gemeente is vrij in de wijze waarop overhead aan heffingen wordt doorberekend. Omdat bij de toerekening van overhead altijd sprake is van arbitraire keuzes, is een relatief eenvoudige methode goed te rechtvaardigen. In de begroting 2017 is uitgegaan van het toerekenen van overhead aan de heffingen op basis van de omvang van het betreffende taakveld. Het opslagpercentage wordt dan als volgt berekend:

Overhead/totale lasten taakvelden excl overhead excl mutatie reserves = opslagpercentage

Artikel 11. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

Het college doet de raad jaarlijks een voorstel voor de hoogte van de gemeentelijke tarieven voor belastingen,

rioolrechten, afvalstoffenheffing en leges etc, waarvan het tarief jaarlijks wordt geactualiseerd.

Artikel 12. Reserves en voorzieningen

  • 1. Het college biedt de raad eens in de 4 jaar een nota reserves en voorzieningen aan. Deze nota wordt door de raad vastgesteld en behandelt:

    • a.

      de vorming van reserves;

    • b.

      de vorming en besteding van voorzieningen;

  • 2. Bij een voorstel voor de instelling van een bestemmingreserve voor een bestedingsvoornemen wordt minimaal aangegeven:

    • a.

      het specifieke doel van de reserve;

    • b.

      de voeding van de reserve;

    • c.

      de maximale hoogte van de reserve; en

    • d.

      de maximale looptijd.

Artikel 13. Prijzen economische activiteiten

Het college past bij economische activiteiten de gedragsregels als bedoeld in hoofdstuk 4b (Overheden

en overheidsbedrijven) van de Mededingingswet toe, tenzij het activiteiten betreft die de gemeenteraad

heeft aangewezen als activiteiten die plaatsvinden in het algemeen belang.

Artikel 14. Financieringsfunctie

  • 1.

    Het college zorgt bij het uitoefenen van de financieringsfunctie voor:

    • a.

      het aantrekken van voldoende financiële middelen en het uitzetten van overtollige gelden om de

programma’s binnen de door de raad vastgestelde kaders van de begroting uit te voeren;

b.het beheersen van de risico’s verbonden aan de financieringsfunctie zoals renterisico’s, koersrisico’s

en kredietrisico’s;

c.het beperken van de kosten van leningen en het bereiken van een voldoende rendement op

uitzettingen;

d.het beperken van de interne verwerkingskosten en externe kosten bij het beheren van de

geldstromen en financiële posities.

  • 2.

    Het college neemt bij het uitvoeren van de financieringsfunctie de volgende richtlijnen in acht:

    • a.

      Ten behoeve van de uitoefening van de publieke taak kunnen leningen aangegaan, leningen

verstrekt of garanties verleend worden. Voor het overige worden de liquide middelen in de schatkist

van het Rijk aangehouden, zoals opgenomen in de ministeriële regeling gepubliceerd op 13

december 2013 in de Staatscourant en verwerkt in de Wet financiering decentrale overheden (Fido)

b.Voor het aantrekken van financieringen met een looptijd langer dan één jaar worden tenminste twee

prijsopgaven bij verschillende financiële instellingen opgevraagd.

c.Met de Staat der Nederlanden is er een rekening-courant overeenkomst op grond waarvan over de

middelen beschikt kan worden.

  • d.

    Derivaten worden uitsluitend gebruikt voor het beperken van financiële risico’s;

  • e.

    Indien een liquiditeitsbehoefte ontstaat, kan in de vorm van dag- en kasgeldleningen en kredietlimiet

op de rekening courant kortlopende middelen aangetrokken worden.

f.Toegestane instrumenten bij het aantrekken van financiering met een looptijd langer dan 1 jaar zijn

onderhandse geldleningen en vaste geldleningen.

  • g.

    Overeenkomsten voor het aangaan van leningen of het verlenen van garanties luiden in euro.

    • 3.

      Het college informeert de raad vooraf als de wettelijke kasgeldlimiet, bedoeld in artikel 1, onder f, van de

Wet financiering decentrale overheden, of de wettelijke renterisiconorm, bedoeld in artikel 1, onder h,

van de Wet financiering decentrale overheden, dreigt te worden overschreden.

4.Bij het verstrekken van garanties en het aangaan van financiële participaties uit hoofd van de publieke taak bedingt het college zoveel mogelijk zekerheden. Het college motiveert in zijn besluit het openbaar belang van dergelijke verstrekkingen van garanties en financiële participaties.

Hoofdstuk 4. Financieel beheer en interne controle

Artikel 15. Administratie

  • 1.

    De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:

    • a.

      het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente als geheel en in de

afdelingen;

b.het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van activa met economisch nut,

activa met maatschappelijk nut, voorraden, vorderingen, schulden, reserves en voorzieningen;

c.het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en investeringskredieten

en voor het maken van kostencalculaties;

d.het verschaffen van informatie over indicatoren met betrekking tot de gemeentelijke productie van

goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid;

e.het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid

van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving;

f.de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie,

alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving.

Artikel 16. Interne controle

1.Het college zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening, bedoeld in artikel 213,

derde lid, onder a van de Gemeentewet, en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de

balansmutaties, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder b van de Gemeentewet, voor de jaarlijkse

interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de

beheershandelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.

2.Het college zorgt voor systematische controle van de registratie en de ontwikkeling van de bezittingen

en het vermogen van de gemeente met dien verstande dat de waardepapieren, de voorraden, de

uitstaande leningen, de debiteurenvorderingen, de liquiditeiten, de opgenomen leningen, de

kortlopende schulden en de vorderingen van de crediteuren jaarlijks worden gecontroleerd en

registergoederen en bedrijfsmiddelen tenminste eenmaal in de 5 jaar. Bij afwijkingen in de registratie

neemt het college maatregelen voor herstel van de tekortkomingen.

Hoofdstuk 5. Financiële organisatie

Artikel 18. Financiële organisatie

  • 1.

    Het college zorgt voor en legt vast:

    • a.

      een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidig toewijzing van de

gemeentelijke taken aan de afdelingen;

b.een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden, verantwoordelijkheden, zodat aan de

eisen van interne controle wordt voldaan en de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie aan

beleids- en beheersorganen is gewaarborgd;

c.de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de

toegekende budgetten en investeringskredieten;

d.de interne regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende

informatievoorziening van de financieringsfunctie;

e.de te maken afspraken met de afdelingen over de te leveren prestaties, de daarvoor beschikbare

middelen en de wijze en frequentie van rapportage over de voortgang van de activiteiten en

uitputting van middelen;

f.de kostenverdeelsleutels voor het eenduidig toewijzen van de lasten en baten aan de producten

van de productraming en de productenrealisatie.

g.de toerekening van overheadkosten en rente aan taken en activiteiten conform BBV, ter

vervanging van de kostenverdeelsleutels (met ingang van de begroting 2017) genoemd onder f;

  • h.

    het beleid en interne regels voor de inkoop en aanbesteding van goederen, werken en diensten;

  • i.

    het beleid en de interne regels voor de steunverlening en de toekenning van subsidies aan

ondernemingen en instellingen;

opdat aan de eisen van rechtmatigheid, controle en verantwoording wordt voldaan.

Hoofdstuk 6. Paragrafen

Artikel 19. Paragrafen

1.In de begroting en de jaarrekening van de gemeente Stein worden minimaal de verplichte paragrafen

opgenomen. De verplichte paragrafen zijn opgenomen in het “ Besluit Begroting en Verantwoording

provincies en gemeenten (BBV)”.

2.In de paragrafen wordt een toelichting gegeven en verantwoording afgelegd over het gevoerde

beleid. Het college gaat daarbij in op tenminste de verplichte onderdelen per paragraaf zoals deze in

het BBV zijn opgenomen.

3.Indien gewenst kan de raad besluiten om (eventueel tijdelijk) over aanvullende zaken in de

paragrafen te worden geïnformeerd. Deze aanvulling zal dan vervolgens onderdeel uitmaken van de

toelichting en verantwoording in de paragrafen.

4.In het geval dat voor de verplichte paragrafen specifieke beleidsnota’s door het college en/of de raad

zijn vastgesteld worden de uitgangspunten en afspraken overgenomen in de begroting. Bij de

jaarrekening zal hiermede verantwoording over worden afgelegd. Tevens bereidt het college

voorstellen tot aanpassing van de beleidsnota’s voor, indien op grond van gewijzigde

omstandigheden of anderszins daar aanleiding toe is.

Hoofdstuk 7. Slotbepalingen

Artikel 20. Intrekken oude verordening en overgangsrecht

De financiële verordening gemeente Stein van 28 februari 2014 wordt ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de jaarrekening en het jaarverslag en bijbehorende stukken van het begrotingsjaar voorafgaand aan het jaar waarin deze verordening in werking treedt en op de begroting, jaarrekening en jaarverslag en bijbehorende stukken van het begrotingsjaar dat samenvalt met het jaar waarin deze verordening in werking treedt.

Artikel 21. Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2017.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als Financiële verordening gemeente Stein 2017.

Artikel 22. Citeertitel

Deze verordening wordt in de gemeentelijke stukken aangehaald onder de naam ‘Financiële verordening gemeente Stein 2017’.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van…..

De Raad voornoemd,

de Griffier, de Voorzitter,

ALGEMENE TOELICHTING OP DE VERORDENING

Inleiding

Artikel 212 van de nieuwe gemeentewet (zie box) stelt dat de raad een verordening opstelt over de uitgangspunten van het financieel beleid, het financieel beheer en de financiële organisatie. Het doel van het artikel 212 Gemeentewet is dat de raad de uitgangspunten vastlegt voor de uitvoering van de financiële functie.

Artikel 212 Gemeentewet

1.

De raad stelt bij verordening de uitgangspunten voor het financiële beleid, alsmede de regels voor het financiële beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie vast. Deze verordening dient te waarborgen dat aan de eisen van rechtmatigheid, verantwoording en controle wordt voldaan.

2.

De verordening bevat in ieder geval:

  • a.

    regels voor waardering en afschrijving van activa;

  • b.

    grondslagen voor de berekening van de door het gemeentebestuur in rekening te brengen prijzen en

    van tarieven voor rechten als bedoeld in artikel 229b, alsmede, voor zover deze wordt geheven, voor

    de heffing bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer;

  • c.

    regels inzake de algemene doelstellingen en de te hanteren richtlijnen en limieten van de

financieringsfunctie, alsmede inzake de administratieve organisatie van de financieringsfunctie,

daaronder begrepen taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende

informatievoorziening.

Financiële functie

Artikel 212 heeft betrekking op de financiële functie. De financiële functie omvat alle directe en indirecte activiteiten en processen ter uitvoering van de onderwerpen die zijn opgenomen in het Besluit Begroting en Verantwoording: het BBV.

De kernonderwerpen in het besluit zijn de begroting en rekening, de paragrafen en de financiële positie en in relatie daarmee de balans. Het zijn onderwerpen waarbij vooral de raad een centrale rol vervult. De begroting betreft immers het vaststellen van de beschikbare gelden en de programma’s die daarmee gerealiseerd moeten worden.

Om de financiële positie te beoordelen, moet de vraag beantwoord worden of de financiën van de gemeenten op, met name, de langere termijn gezond zijn. De begroting en de financiële positie hangen nauw samen. Zo kan de begroting sluitend zijn, terwijl de meerjarige financiële positie kwetsbaar is. Andersom kan de financiële positie gezond zijn en de rekening een tekort laten zien. De raad zal de begroting steeds in relatie moeten bezien met de financiële positie. De begroting en de financiële positie zijn in onderlinge samenhang van belang voor het inzicht in de gemeentelijke financiën.

De paragrafen gaan over onderwerpen die van invloed zijn op de begroting en de financiële positie en waarbij sprake is van bestuurlijke en financiële risicofactoren. Onderstaande figuur vat deze onderwerpen samen, uitgaande van de begrippen financieel beleid, financieel beheer en financiële organisatie.

Hieronder worden de begrippen financieel beleid, financieel beheer en financiële organisatie toegelicht.

Financieel beleid

Het financieel beleid omvat de uitgangspunten voor de financiële functie. In de eerste plaats zijn dat de algemene uitgangspunten en doelen voor uitoefening, organisatie en werking van de financiële functie en de daarbij behorende informatievoorziening. Ten tweede gaat het specifiek om uitgangspunten die de budgettaire ruimte beïnvloeden. Artikel 212 Gemeentewet noemt in dat verband drie onderwerpen:

  • o

    de regels voor de waardering en afschrijving van activa

  • o

    de grondslagen voor de berekening van de tarieven, heffingen en prijzen die gemeenten heffen

  • o

    de doelstellingen, richtlijnen en limieten voor de financieringsfunctie.

Financieel beheer

Het financieel beheer omvat de activiteiten die moeten bewerkstelligen dat de uitvoering van de begroting volgens de gestelde plannen en doelen en binnen de gestelde kaders plaatsvinden en dat de financiële positie daarmee in overeenstemming is.

Zeker voor de begroting hangen de activiteiten nauw samen met de planning & control cyclus. Het gaat daarbij niet alleen om de financiële aspecten, maar evenzeer om de programmatische: welke maatschappelijke effecten worden beoogd en welke prestaties moeten daarvoor geleverd worden?

Financiële organisatie

De financiële organisatie ondersteunt het financieel beheer. Het gaat daarbij ten eerste om de verdeling van taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de raad, het college en de ambtelijke organisatie. Ten tweede gaat het om de inrichting en het onderhoud van de (administratieve) systemen die de activiteiten en processen van het financieel beheer ondersteunen. Deze systemen ondersteunen niet alleen de geldstromen (wat mag het kosten), maar evenzeer de prestaties (output). Tot de systemen behoren ook management controlsystemen binnen de ambtelijke organisatie, tussen de ambtelijke organisatie en het college en tussen het college en de raad.

Ontwikkelingen in de financiële functie

De laatste jaren is de betekenis van de financiële functie veranderd. Er is sprake van een

verschuiving van een administratief-technische naar een bredere en bestuurlijke functie.

Onderstaande elementen krijgen daardoor meer gewicht:

  • o

    de bestuurlijke planning & control van de raad en het college;

  • o

    de informatievoorziening aan het college en de raad;

  • o

    de (financiële aspecten van de) programma’s die de gemeente nastreeft en de plaats en functie daarin van de begroting en de jaarstukken;

  • o

    de meerjarige financiële positie;

  • o

    het beheersen van het begrotingsevenwicht, mede door het onderkennen en beheersen van risico’s.

De nieuwe ontwikkelingen zijn terug te vinden in het Besluit Begroting en Verantwoording. Dit besluit geeft de algemene regels die de wetgever voor de financiële functie stelt. De verordening is in hoge mate gebaseerd op (de uitgangspunten van) het besluit. Belangrijke elementen daarvan zijn de programmabegroting en jaarrekening, de paragrafen over bestuurlijk-financiële risico’s, de financiële positie en de balans.

Dualisme

Het dualisme brengt een scheiding van taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden tussen de raad en het college. De raad heeft een kaderstellende en controlerende functie, het college een uitvoerende functie. De begrotingsuitvoering, het bewaken van de financiële positie en de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige besteding zijn daarmee grotendeels taken van het college geworden. Dat geldt ook voor het inrichten van de ambtelijke organisatie en voor de administratieve systemen die noodzakelijk zijn voor een goede uitoefening van de financiële functie. Wel moet het college daarbij de kaders in acht nemen die de raad stelt. Deze verordening artikel 212 Gemeentewet geeft is gebaseerd op genoemde taakverdeling tussen de raad en het college.

Structuurkenmerken van de verordening.

Allereerst regelt de verordening de relatie tussen de raad en het college. Taken van de raad en van het college komen beide aan de orde. De verordening regelt niet – inherent aan het dualisme – de relatie tussen het college en de ambtelijke organisatie. In de bestaande organisatieregels van de gemeente Stein, het mandaatbesluit, het budgetteringsreglement en diverse andere onderdelen is op het gebied van de relatie college en ambtelijk apparaat al het nodige geregeld.

Het tweede kenmerk is dat de verordening aansluit bij de opzet van het Besluit Begroting en Verantwoording, met name de onderdelen begroting, de financiële positie en de paragrafen. De verordening is bovendien gebaseerd op de modelverordening van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG).

Het derde kenmerk is de duale taakverdeling tussen de raad en het college. In de hoofdstukken komen het onderscheid in kaderstelling, uitvoering, verantwoording en controle naar voren.

Het vierde kenmerk is dat de verordening vooral voor de begroting belangrijke elementen van planning en control vermeldt, zowel voor de raad als voor het college.

Inhoudelijke opmerkingen over de verordening.

Het eerste hoofdstuk bevat de algemene bepalingen.

Het tweede hoofdstuk gaat over de beleidscyclus. De raad stelt de kaders voor de uitvoering van de begroting. Hij doet dat vooral door het vaststellen van de programmabegroting en de beantwoording van de 3-w-vragen: wat willen we bereiken (de beleidsdoelstellingen, inclusief de maatschappelijke effecten en beleidsindicatoren), wat gaan we daar voor doen (de prestaties, bestaande uit te leveren goederen en diensten) en wat mag dat kosten? Het college voert vervolgens de begroting uit en zorgt voor de beheersing van deze uitvoering. Vervolgens rapporteert het college aan de raad aan de hand van de drie w-vragen.

De raad bepaalt in de verordening een rolverdeling tussen de raad en het college en formuleert een aantal prestatie-eisen, bijvoorbeeld aan de interne controle van de rechtmatige besteding.

Het derde hoofdstuk behandelt het financieel beleid. Hier komen investeringen, reserves en voorzieningen, activering en afschrijving, financiering en kostprijsberekening aan de orde, onderwerpen die (in)direct van invloed zijn op de financiële positie van gemeenten. De artikelen in dit hoofdstuk voldoen aan het voorschrift dat de verordening in ieder geval regels stelt voor de kostprijsberekeningen, de waardering van activa en de treasuryfunctie (zie artikel 212, tweede lid). Evenals in hoofdstuk 1 komt de rolverdeling tussen de raad en het college naar voren. Zo stelt de raad een aantal prestatie-eisen aan de uitvoering, het beheer en de interne controle.

In het vierde hoofdstuk staan het financieel beheer en de interne controle centraal. In het vijfde hoofdstuk komen de uitgangspunten voor de financiële organisatie en de administratie aan de orde. De raad moet er immers van op aankunnen dat de aansturing, taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de ambtelijke organisatie goed zijn geregeld c.q. vastgelegd. Bovendien moeten er administratieve systemen zijn die de uitvoering van de begroting, het inzicht in de financiële positie en de toepassing van de paragrafen ondersteunen. Deze systemen dienen tevens de rapportages en verantwoording van de ambtelijke organisatie aan het college en de rapportage van het college aan de raad te ondersteunen.

Het zesde hoofdstuk gaat over de paragrafen. Hier worden de verplichte paragrafen behandeld zoals opgenomen in het “ Besluit Begroting en Verantwoording.

Het laatste hoofdstuk bevat de slotbepalingen.

Afschrijvingstermijnen

Materiele vaste activa

Afschrijvingstermijn

Grond en terreinen

Grond en terreinen

Geen

Woonruimten en bedrijfsgebouwen

Nieuwbouw woonruimten en bedrijfsgebouwen

40 jaar

Grond-, weg- en waterbouwkundige werken

Wegen

Aanleg/rehabilitatie woonstraat

60 jaar

Aanleg/rehabilitatie gebiedsontsluitingsweg/fietspad

40 jaar

Parkeerplaats

25 jaar

Rotonde

15 jaar

Verlichting

Openbare verlichting, lichtmasten

30 jaar

Openbare verlichting, armaturen

15 jaar

Riolering

Bergbezinkvoorziening (bouwkundig deel)

50 jaar

Bergbezinkvoorziening (electronisch en mechanisch deel)

25 jaar

Vrijvervalriolering

70 jaar

Relinen riolering (in plaats van vervanging riool)

70 jaar

Afkoppelen hemelwater in het wegdek

Per project beoordelen

Pompinstallaties (bouwkundig deel)

25 jaar

Pompinstallaties (elektronisch en mechanisch deel)

15 jaar

Rioleringen buitengebied (persriool)

45 jaar

Vervoermiddelen

Zware transportmiddelen

15 jaar

Bedrijfsauto’s

5 jaar

Overig

Veiligheidsvoorzieningen/telefooninstallaties/meubilair en (buiten)inventaris

10 jaar

Technische installaties

15 jaar

Werktuigbouwkundige installaties

20-25 jaar

Automatiseringsapparatuur en -programmatuur

3-6 jaar