Regeling vervallen per 01-01-2021

Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ

Geldend van 10-10-2018 t/m 31-12-2020

Intitulé

Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ

Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ

De raad van de gemeente Stein;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 27-09-2018, Zaakid 097190493;

gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a en d, van de Participatiewet, artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

gezien het advies van Adviesraad Sociaal Domein Stein;

besluit vast te stellen de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Gemeente Stein 2018.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijving

Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet.

De Wet: de Participatiewet

Het college: het college van burgemeester en wethouders.

Bijstandsnorm:

toepasselijke bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de Participatiewet, of

grondslag van de uitkering als bedoeld in artikel 5 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 5 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen voor zover sprake is van een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.

Uitkering:

algemene bijstand op grond van de Participatiewet of

een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.

Artikel 2. Het toepassen van een verlaging

Als de belanghebbende naar het oordeel van het college de uit de wet voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt dan wel anderszins tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan betoont wordt overeenkomstig de wet en deze verordening een verlaging toegepast.

Artikel 3. Berekeningsgrondslag

  • 1.

    Een verlaging van de bijstandsnorm van de algemene bijstand wordt toegepast op de norm, zoals die voor belanghebbende geldt in de periode waarop de verlaging betrekking heeft.

  • 2.

    Het college kan besluiten tot het verlagen van de bijzondere bijstand indien de verwijtbare gedraging van belanghebbende, in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 4. Het besluit

In het besluit tot verlaging worden, voor zover van toepassing, vermeld: de reden, de duur en het percentage van de verlaging. Een eventuele afwijking van de in deze verordening vastgestelde standaardverlaging wordt in het besluit gemotiveerd.

Artikel 5. Afzien van verlaging

  • 1.

    Het college ziet af van een verlaging als elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

  • 2.

    Het college kan volstaan met een schriftelijke waarschuwing indien:

    • a.

      het een eerste verwijtbare gedraging betreft, of;

    • b.

      de gedraging meer dan een jaar voor constatering daarvan door het college heeft plaatsgevonden.

  • 3.

    Het college kan afzien van een verlaging als het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 4.

    Als het college afziet van een verlaging op grond van dringende redenen, wordt belanghebbende hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld.

Artikel 6. Ingangsdatum en tijdvak van een verlaging

  • 1.

    Voor zover de bijstand of uitkering nog niet is uitbetaald, wordt de verlagingtoegepast op de betaling van de betreffende bijstand of uitkering over die maand.

  • 2.

    Voor zover uitkering over de afgelopen maand reeds is uitbetaald gaat de verlaging de eerst volgende kalendermaand in. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende grondslag.

  • 3.

    Een verlaging kan met terugwerkende kracht worden toegepast op de uitkering over de periode waarop de gedraging betrekking heeft gehad of over de periode waarin de gedraging heeft plaatsgevonden als een verlaging overeenkomstig het eerste lid niet mogelijk is omdat de uitkering is beëindigd of ingetrokken.

  • 4.

    In afwijking van het tweede lid wordt, voor zover het een zelfstandige betreft, die een uitkering voor het levensonderhoud in de vorm van een geldlening op grond van het Bbz 2004 heeft ontvangen, de maatregel met terugwerkende kracht betrokken bij de definitieve vaststelling van die bijstand.

Hoofdstuk 2. Niet nakomen van de niet geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling

Artikel 7. Gedragingen Participatiewet

Gedragingen van een belanghebbende waardoor algemeen geaccepteerde arbeid niet wordt verkregen of een verplichting op grond van de artikelen 9, 9a en 55 van de wet niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • a.

    eerste categorie: het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

tweede categorie:

  • i.

    het niet of onvoldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de wet;

  • ii.

    het onvoldoende nakomen van verplichtingen als bedoeld in de artikelen 9, eerste lid, of 55 van de wet, voor zover het gaat om een belanghebbende jonger dan 27 jaar, gedurende vier weken na een melding als bedoeld in artikel 43, vierde en vijfde lid, van de wet, voor zover deze verplichtingen niet worden genoemd in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet;

  • iii.

    het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder, bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de wet;

  • iv.

    het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de wet;

    • b.

      derde categorie: het niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen, voor zover dit niet voortvloeit uit een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de wet.

Artikel 8. Gedragingen IOAW en IOAZ

Gedragingen van een belanghebbende waardoor algemeen geaccepteerde arbeid niet wordt verkregen of een verplichting op grond van de artikelen 37 en 38 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de artikelen 37 en 38 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • a.

    eerste categorie: het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

tweede categorie:

  • i.

    het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

  • ii.

    het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de artikelen 36, eerste lid, en artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening;

  • iii.

    het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken de verplichtingen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 38, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • iv.

    het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel f, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 37, eerste lid, onderdeel f, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • b.

      derde categorie:

  • i.

    het niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

  • ii.

    het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

  • iii.

    het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;

  • iv.

    het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening.

Artikel 9. Hoogte en duur van de verlaging

  • 1.

    De verlaging, bij gedragingen als bedoeld in de artikelen 7 en 8, wordt vastgesteld op:

    • a.

      10% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;

    • b.

      25% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;

    • c.

      100% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie.

  • 2.

    Het college kan een verlaging van categorie c verrekenen over de maand van oplegging van de maatregel en ten hoogste de twee volgende maanden, waarbij over de eerste maand ten minste 1/3 van het bedrag van de verlaging wordt verrekend.

Hoofdstuk 3. Niet nakomen van de geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling

Artikel 10. Duur verlaging bij schending geüniformeerde arbeidsverplichting

Als een belanghebbende een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet niet of onvoldoende nakomt, bedraagt de verlaging 100 procent van de bijstandsnorm gedurende een maand.

Artikel 10a. Niet nakomen medewerkingsverplichting als bedoeld in artikel 17 lid 2 van de Participatiewet

Als de belanghebbende een door het college opgelegde verplichting als bedoeld in artikel 17 lid 2 van de wet niet of onvoldoende nakomt, bedraagt de maatregel gedurende een maand:

  • a.

    20% bij het niet tijdig voldoen aan het verzoek om binnen de gestelde termijn de gevraagde informatie in te leveren dan wel op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen. Onder niet tijdig wordt verstaan binnen 24 uur na het verstrijken van de gestelde termijn of het tijdstip van de afspraak.

  • b.

    40% bij het voor een tweede maal niet voldoen aan het verzoek om binnen de gestelde termijn de gevraagde informatie in te leveren dan wel op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen. Onder niet wordt mede verstaan het wel reageren later dan 24 uur na het verstrijken van de gestelde termijn of het tijdstip van de afspraak.

  • c.

    100% bij het meer dan tweemaal niet voldoen aan het verzoek om binnen de gestelde termijn de gevraagde informatie in te leveren dan wel op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen. Onder niet wordt mede verstaan het wel reageren later dan 24 uur na het verstrijken van de gestelde termijn of het tijdstip van de afspraak.

Hoofdstuk 4. Overige gedragingen die leiden tot een verlaging

Artikel 11. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1.

    Bij tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, anders dan door gedragingen als bedoeld in hoofdstuk 2 en 3, vindt een verlaging plaats:

    • a.

      met 10% van de bijstandsnorm gedurende de periode die belanghebbende niet op bijstand zou zijn aangewezen indien hij op verantwoordelijke wijze de middelen waarover hij beschikte of redelijkerwijze kon beschikken zou hebben aangewend, met dien verstande dat deze periode niet langer dan 36 maanden is.

    • b.

      met 100 % van de bijstandsnorm gedurende maximaal 3 maanden als de bijstandsafhankelijkheid wordt veroorzaakt door een bestuurlijke boete als gevolg van het bij herhaling schenden van een in een andere uitkeringsregeling geldende inlichtingenverplichting, met dien verstande dat de verlaging zal worden gematigd in de situaties als omschreven in artikel 3 en 4 van de Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive.

    • c.

      met een op basis van de zich voordoende individuele omstandigheden door het college te bepalen bedrag, indien belanghebbende verwijtbaar de hem opgelegde verplichtingen niet of niet behoorlijk nakomt of door eigen schuld geen aanspraak kan maken op een voorliggende voorziening.

Artikel 12. Verlagingen van uitkeringen krachtens het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004

  • 1.

    Indien de zelfstandige niet voldoet aan de verplichtingen zoals bedoeld in artikel 38,eerste en tweede lid, van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004, wordt een op basis van de zich voordoende individuele omstandigheden door het college te bepalen tijdelijke verlaging van de bijstand vastgesteld.

  • 2.

    Indien aan de zelfstandige onder toepassing van artikel 38, derde lid, van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 de verplichting tot arbeidsinschakeling, zoals bedoeld in artikel 9 van de wet, niet of onvoldoende nakomt, wordt de verlaging vastgesteld onder toepassing van hoofdstuk 2 en 3 van deze verordening.

Artikel 13. Zeer ernstige misdragingen

Als een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de wet als bedoeld in artikel 9, zesde lid, van die wet, wordt een verlaging opgelegd van 100 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand.

Artikel 14. Niet nakomen van overige verplichtingen

Als een belanghebbende een door het college opgelegde verplichting als bedoeld in artikel 55 van de Participatiewet niet of onvoldoende nakomt, wordt een verlaging toegepast. De verlaging wordt vastgesteld op 25% van de bijstandsnorm gedurende één maand.

Hoofdstuk 5. Samenloop en recidive

Artikel 15. Samenloop van gedragingen

  • 1.

    Als sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de wet genoemde verplichtingen, wordt één verlaging opgelegd. Voor het bepalen van de hoogte en duur van de verlaging wordt uitgegaan van de gedraging waarop de hoogste verlaging is gesteld.

  • 2.

    Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de wet genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd. Deze verlagingen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is.

  • 3.

    Als sprake is van één gedraging die schending oplevert van zowel een in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de wet genoemde verplichting als een in artikel 17, eerste lid, van de wet genoemde verplichting, wordt geen verlaging opgelegd, voor zover voor die schending een bestuurlijke boete wordt opgelegd.

  • 4.

    Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van zowel een in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet genoemde verplichting als een in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet genoemde verplichting, waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is.

Artikel 16. Recidive

  • 1.

    Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de wet, wordt de termijn van de verlaging zoals bedoeld in artikel 10 van deze verordening vastgesteld op twee maanden.

  • 2.

    Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging anders dan bedoeld in het eerste lid opnieuw schuldig maakt aan eenzelfde verwijtbare gedraging, wordt telkens de duur van de oorspronkelijke verlaging verdubbeld.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Artikel 17. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na de dag van bekendmaking en gelijktijdig wordt de ‘Afstemmingsverordening Participatiewet gemeente Stein’, vastgesteld door de raad op 22 februari 2018 ingetrokken, alsmede de op 2 juni 2016 vastgestelde Afstemmingsverordening Participatiewet gemeente Stein.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Afstemmingsverordening Participatiewet gemeente Stein 2018.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 27 september 2018.

De voorzitter,

De griffier,