Beleidsregels woonsituatie gemeente Stein 2021

Geldend van 28-11-2023 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels woonsituatie gemeente Stein 2021

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stein,

gelet op artikel 27 van de Participatiewet;

Besluit vast te stellen:

Beleidsregels woonsituatie gemeente Stein 2021.

Artikel 1 Begripsomschrijving

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • a.

    het college: het college van burgemeester en wethouders;

  • b.

    de wet: de Participatiewet;

  • c.

    woonkosten: huur of eigenaarslasten van een door belanghebbende bewoonde woning;

  • d.

    kennismakingsperiode: een periode van maximaal 6 maanden waarin het college bijstandsgerechtigde(n) toestemming geeft om samen te wonen op proef, zoals bedoeld in deze regeling, zonder consequenties voor de uitkering;

  • e.

    bijstandsgerechtigde: de persoon met een uitkering voor het levensonderhoud op grond van de Participatiewet (hierna: PW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (hierna: IOAW) of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (hierna: IOAZ).

Artikel 2 Verlaging in verband met woonsituatie

Verlaging in verband met woonsituatie De verlaging in verband met de woonsituatie, zoals bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt:

  • a.

    20% van de gehuwdennorm als bedoeld in artikel 21 onder b van de wet voor de belanghebbende van 21 jaar of ouder die een woning bewoont waaraan voor hem geen woonkosten zijn verbonden;

  • b.

    20% van de gehuwdennorm als bedoeld in artikel 21 onder b van de wet voor de belanghebbende van 21 jaar of ouder die geen woning bewoont, die een briefadres heeft in de gemeente Stein en die géén kosten maakt voor maatschappelijke opvang.

  • c.

    18% van de gehuwdennorm als bedoeld in artikel 21 onder b van de wet voor de belanghebbende van 21 jaar of ouder die geen woning bewoont, die een briefadres heeft in de gemeente Stein en die kosten maakt voor maatschappelijke opvang.

Artikel 3 Verlaging in verband met verblijf in inrichting

  • 1. Bij opname in een inrichting, korter dan 1 jaar, wordt de bijstand ongewijzigd voortgezet gedurende de lopende maand plus de daaropvolgende maand. Op de eerste van de maand daarna is de norm van artikel 23 Participatiewet van toepassing. Bij terugkeer naar de oorspronkelijk bewoonde woning wordt de norm wel direct aangepast.

  • 2. Wanneer bij het begin van of gedurende de opname blijkt dat belanghebbende langer dan een jaar wordt opgenomen buiten de gemeente, of wanneer blijkt dat belanghebbende niet meer terug kan keren naar deze gemeente, dan wijzigt de domicilie in die van de gemeente van verblijf. De uitkering voor levensonderhoud wordt ongewijzigd voortgezet gedurende de lopende maand plus de daaropvolgende maand. Daarna wordt de uitkering beëindigd en zal belanghebbende in zijn nieuwe gemeente van verblijf een uitkering moeten aanvragen.

Artikel 4 Kennismakingsperiode

  • 1. Het college kan op aanvraag aan één of aan beide personen die een uitkering ontvangt of ontvangen, op grond van de Pw, IOAW of IOAZ een kennismakingsperiode verlenen, voor een periode van maximaal 6 maanden.

  • 2. De kennismakingsperiode vangt niet eerder aan dan nadat het college schriftelijk toestemming heeft verleend.

  • 3. Gedurende de kennismakingsperiode ontvangt de bijstandsgerechtigde een uitkering naar de norm die de belanghebbende ontving ten tijde van de aanvraag van de kennismakingsperiode, waarbij wel rekening gehouden kan worden met overige wijzigingen.

  • 4. De kennismakingsperiode moet worden aangevraagd in de gemeente waar de bijstandsgerechtigde, of de afzonderlijke bijstandsgerechtigden, de uitkering ontvang(en). Wanneer er sprake is van twee partners die ieder een bijstandsuitkering ontvangen in een andere gemeenten, dan bestaat het recht op de kennismakingsperiode alleen wanneer beide colleges hierin toestemmen.

Artikel 5 Voorwaarden voor de kennismakingsperiode

Het college verleent toestemming voor de kennismakingsperiode wanneer wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1.

    aanvragers hebben niet eerder met elkaar samengewoond,

  • 2.

    er is geen sprake (geweest) van kostgangerschap of onderhuur (van aanvragers),

  • 3.

    beide aanvragers houden hun eigen woonruimte aan,

  • 4.

    indien één van de partners voor een periode van langer dan 28 dagen ten tijde van de kennismakingsperiode in een inrichting als bedoeld in artikel 1 onderdeel f van de Pw verblijft, houdt het recht op de kennismakingsperiode op te bestaan. Wanneer de partner niet langer meer in de inrichting verblijft, kan de kennismakingsperiode opnieuw worden aangevraagd. Bij toekenning herleeft het recht op de kennismakingsperiode voor de periode dat van de oorspronkelijk toegekende 6 maanden resteert. Dit geldt ook wanneer één van beide partners langer dan 28 dagen in het buitenland verblijft en bij detentie.

Artikel 6 Uitsluitingen kennismakingsperiode

Geen kennismakingsperiode wordt verleend indien de aanvragers al eerder het hoofdverblijf hebben gehad op dezelfde woning en

  • a.

    zij met elkaar gehuwd zijn geweest of

  • b.

    uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de andere of

  • c.

    er sprake is van een samenlevingscontract of ondertrouw of

  • d.

    zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding als bedoeld in artikel 3 lid 3 Pw.

Artikel 7 Intrekken, inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2021.

  • 2. Deze beleidsregels worden aangehaald als: “Beleidsregels woonsituatie gemeente Stein 2021”.

Ondertekening

Aldus besloten door het college van de gemeente Stein in de vergadering van 15 december 2020.

burgemeester

M.F.H. Leurs-Mordang

gemeentesecretaris

W.R.J.H. Ploeg

Toelichting op de beleidsregels woonsituatie gemeente Stein 2021

Artikel 2

Het college heeft op grond van artikel 27 van de wet de bevoegdheid om de norm, bedoeld in de artikelen 20 en 21 lager vast te stellen voor zover de belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet als gevolg van zijn woonsituatie, waaronder begrepen het niet aanhouden van een woning. In artikel 2 van de beleidsregels is invulling gegeven aan deze bevoegdheid. Het toepassingsbereik is daarbij beperkt tot de in artikel 21 genoemde belanghebbenden van 21 jaar of ouder.

In onderdeel a is een verlaging opgenomen voor de situatie waarin aan de woning voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden. Het wordt nodeloos ingewikkeld geacht om hier ook nog onderscheid te maken naar de mate waarin woonkosten ontbreken. Indien een belanghebbende uitzonderlijk lage woonkosten heeft, kan dat uiteraard wel aanleiding zijn om met toepassing van artikel 18 lid 1 van de wet de bijstand lager vast te stellen.

In artikel 1 is het begrip “woonkosten” nader omschreven. Het hebben van kosten voor water, gas, licht en dergelijke, is volgens constante jurisprudentie voor belanghebbende niet afdoende om een verlaging te voorkomen. Als in een bepaald geval geen huur- of hypotheeklasten verschuldigd zijn, is dat echter niet in alle gevallen zonder meer voldoende reden voor de verlaging, omdat er ook andere jegens een derde verschuldigde woonlasten kunnen zijn ( zie b.v.

ECLI:NL:RBSHE:2010:BN5850). Artikel 18 lid 1 van de wet biedt – evenals onder de Toeslagenverordening WWB - voldoende ruimte om in dergelijke situaties de hoogte van de bijstand adequaat te kunnen vaststellen.

In de onderdelen b en c wordt de verlaging vastgesteld ingeval er door belanghebbende in het geheel geen woning wordt bewoond en indien belanghebbende staat ingeschreven op een briefadres in de gemeente Stein. Een belanghebbende die geen woning bewoont wordt geacht lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te hebben vanwege het ontbreken van woonkosten. In onderdeel b is de verlaging vastgesteld op 20% (van de gehuwdennorm) indien belanghebbende een briefadres heeft en geen kosten maakt voor maatschappelijke opvang. In onderdeel c is de verlaging vastgesteld op 18% (van de gehuwdennorm) in gevallen waarin belanghebbende wel kosten maakt voor maatschappelijke opvang. Met dit laatste worden met name gevallen bedoeld die gebruik maken van ondersteuning door de Stichting Moveoo.

Artikel 3

Bij opname in een inrichting, korter dan 1 jaar, wordt de bijstand ongewijzigd voortgezet gedurende de lopende maand plus de daaropvolgende maand. Op de eerste van de maand daarna is de norm van artikel 23 Participatiewet van toepassing. Bij terugkeer naar de oorspronkelijk bewoonde woning wordt de norm wel direct aangepast.

Gehuwden

De norm voor beide partners is dan de som van de norm die voor ieder van hen als alleenstaande of alleenstaande ouder zouden gelden. Dit wil zeggen dat aan de achterblijvende partner de norm voor een alleenstaande (ouder) toekomt (artikel 21 onderdelen a en b Participatiewet) en voor de opgenomen partner de norm voor een in een inrichting verblijvende alleenstaande (ouder) (artikel 23 lid 1 onderdelen a en b Participatiewet).

Voorbeeld

Een alleenstaande 43 jaar wordt op 12 januari opgenomen in een inrichting in de zin van artikel 1 Participatiewet. De opname zal vermoedelijk een half jaar duren. De lage norm wordt van kracht per 1 maart.

Wanneer bij het begin van of gedurende de opname blijkt dat belanghebbende langer dan een jaar wordt opgenomen buiten de gemeente, of wanneer blijkt dat belanghebbende niet meer terug kan keren naar deze gemeente, dan wijzigt de domicilie in die van de gemeente van verblijf. De uitkering voor levensonderhoud wordt ongewijzigd voortgezet gedurende de lopende maand plus de daaropvolgende maand. Daarna wordt de uitkering beëindigd en zal belanghebbende in zijn nieuwe gemeente van verblijf een uitkering moeten aanvragen.

Nieuwe uitkering

Wanneer belanghebbende geen lopende uitkering heeft maar bij aanvraag al blijkt te verblijven in een inrichting, dan wordt de uitkering toegekend naar de norm verblijf in een inrichting.

Artikel 4

Dit artikel is een zgn. “kan-bepaling” waaruit blijkt dat het college de bevoegdheid heeft om een kennismakingsperiode te verlenen. Normaliter gaan we ervan uit dat een kennismakingsperiode eenmalig aan bijstandsgerechtigde(n) wordt verleend. Er kunnen zich echter situaties voordoen waarbij het college besluit om nog eens een kennismakingsperiode toe te kennen. Dit kan bijvoorbeeld gaan om situaties waarbij de relatie tijdens de kennismakingsperiode is stukgelopen en waarbij de bijstandsgerechtigde later een nieuwe relatie aangaat (met een andere partner) en graag opnieuw van een kennismakingsperiode gebruik wil maken. Het college wil dan niet uitsluiten dat een verzoek tot gebruikmaking van de kennismakingsperiode meerdere malen kan worden toegekend. We willen hiervoor geen vaste regels vaststellen, omdat we in dergelijke gevallen uitgaan van individueel maatwerk ten gunste van de bijstandsgerechtigde. Dat geldt echter ook andersom indien het voor het college aannemelijk is, dat er misbruik van deze regeling wordt gemaakt, waarbij het bijvoorbeeld aantoonbaar of aannemelijk is dat het instrument kennismakingsperiode wordt ingezet om een (structureel) financieel voordeel te bewerkstelligen dat tegenstrijdig is met de aard en de geest van deze regeling. Dan heeft het college de bevoegdheid om een volgende kennismakingsperiode af te wijzen. In een dergelijke situatie zal het besluit individueel gemotiveerd worden.

De kennismakingsperiode is een tijdelijk/kortdurend verblijf van maximaal 6 maanden. Een kennismakingsperiode moet vooraf worden aangevraagd en gaat niet eerder in dan nadat het verzoek schriftelijk is gehonoreerd. Bij de toekenning wordt een aanvangsdatum genoemd.

Gedurende de kennismakingsperiode behoud de bijstandsgerechtigde de reeds toegekende norm voorafgaande aan de kennismakingsperiode (norm alleenstaande resp. alleenstaande ouder). Er dient ook tijdens de kennismakingsperiode wel rekening te worden gehouden met andere wijzigingen in de woon- of leefsituatie, bijvoorbeeld als nog een andere persoon op hetzelfde adres komt inwonen of vertrekt.

Als de bijstandsgerechtigde door schending van de inlichtingenplicht tijdens de kennismakingsperiode te veel bijstand ontvangt en het college dit terugvordert, dan geldt de hoofdelijke aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 59 tweede lid Participatiewet niet voor de andere partner. De hoofdelijke aansprakelijkheid geldt wel voor de terugvorderingen die het gevolg zijn van verzwegen gewijzigde omstandigheden op grond waarvan het college alsnog het besluit had moeten nemen dat er niet langer sprake was van het recht op een kennismakingsperiode. Dit is bijvoorbeeld aan de orde als beide partners zich bij een andere instantie hebben gepresenteerd of geregistreerd als gezamenlijke huishouding.

Artikel 5

Lid 1 en 2:

De kennismakingsperiode is bedoeld voor aanvragers die willen ervaren hoe het is om dag in dag uit samen te verblijven in dezelfde woning. Mensen voor wie dit niet nieuw is (omdat ze eerder met elkaar hebben samengewoond of op een andere manier een woning hebben gedeeld) worden uitgesloten van een kennismakingsperiode.

Lid 3:

Ook het opzeggen van de eigen huurwoning e.d. is een indicatie dat onzekerheid over een toekomstige gezamenlijke huishouding ontbreekt.

Bij een kennismakingsperiode wordt de uitkering ongewijzigd voortgezet zodat de ene partner, die bij de partner in gaat wonen, de eigen woning kan aanhouden.

Bij thuiswonenden doet zich deze noodzaak van het aanhouden van een eigen woning niet voor.

Artikel 6

Met de uitsluitingsgronden geeft het college gevolg aan het onweerlegbaar rechtsvermoeden ten aanzien van het voeren van een gezamenlijke huishouding zoals dat is beschreven in artikel 3 lid 4 van de Participatiewet. De kennismakingsperiode is ook niet bedoeld voor mensen die al een huwelijksdatum hebben gepland. Dit kan blijken indien aanvrager(s) al in ondertrouw zijn gegaan, d.w.z. dat aanvragers officieel aan de gemeente - om precies te zijn aan de ambtenaar van de burgerlijke stand – hebben gemeld dat ze gaan trouwen.