Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening participatie schoolgaande kinderen Wet werk en bijstand

Geldend van 01-01-2013 t/m 31-12-2014

Intitulé

Verordening Participatie schoolgaande kinderen Wet werk en bijstand.

De raad van de gemeente Stichtse Vecht,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 11 september 2012;

gehoord de werksessie van 2 oktober 2012;

gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel g, van de Wet werk en bijstand;

overwegende, dat het van wezenlijk belang wordt geacht dat kinderen zich door maatschappelijke participatie kunnen ontplooien en ontwikkelen en daarin niet belemmerd worden door de financiële positie van de ouder(s),

dat gemeenten daaraan dienen bij te dragen door het voeren van beleid, gericht op inkomensondersteuning van ouders met schoolgaande kinderen;

besluit

vast te stellen de

Verordening participatie schoolgaande kinderen Wet werk en bijstand

Paragraaf I Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    wet: de Wet werk en bijstand;

  • b.

    maatschappelijke participatie: het deelnemen aan activiteiten met een sportief, educatief, sociaal dan wel cultureel karakter door schoolgaande kinderen van ouders met een laag inkomen.

  • c.

    voorziening: een vorm van financiële ondersteuning of ondersteuning in natura, gericht op de maatschappelijke participatie van schoolgaande kinderen van ouders met een laag inkomen, ter bevordering van maatschappelijke participatie;

  • d.

    schoolgaand kind: ten laste komende kind van een ouder met een laag inkomen, voor wie de leer- of kwalificatieplicht, bedoeld in artikel 4 van de Leerplichtwet, geldt;

  • e.

    laag inkomen: een inkomen tot 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

Artikel 2 Toepassingsbereik

  • 1. De gemeenteraad beschouwt het als zijn taak om de maatschappelijke participatie te bevorderen en het aantal schoolgaande kinderen dat belemmeringen ondervindt in die participatie door de financiële positie van hun ouders, terug te dringen.

  • 2. Deze verordening stelt regels over de wijze waarop de in het eerste lid genoemde taak door het college wordt uitgevoerd, met inbegrip van de wijze waarop invulling wordt gegeven aan het begrip maatschappelijke participatie.

Paragraaf 2 Beleid met betrekking tot maatschappelijke participatie

Artikel 3 Verantwoordelijkheid college

  • 1. Het college zet zich in voor het tot stand komen en ondersteunen van diensten door rechtspersonen die naar zijn oordeel bijdragen aan maatschappelijke participatie.

  • 2. Het college biedt voorzieningen aan, die gericht zijn op maatschappelijke participatie.

  • 3. Indien een voorziening, bedoeld in het tweede lid, het rechtskarakter heeft van categoriale bijzondere bijstand, bedoeld in artikel 35, vijfde lid, van de wet, draagt het college er zorg voor dat deze bijstand uitsluitend wordt verstrekt aan een belanghebbende met een inkomen tot 110 procent van de op hem van toepassing zijnde bijstandsnorm.

  • 4. Het college werkt bij het bevorderen van maatschappelijke participatie samen met natuurlijke en rechtspersonen, voor zover die samenwerking naar het oordeel van het college daaraan bijdraagt.

Artikel 4 Beleid en voorzieningen

Het college geeft uitvoering aan het volgende beleid ter bevordering van de maatschappelijke participatie van schoolgaande kinderen:

  • a.

    Categoriale bijzondere bijstand ten behoeve van de bekostiging van indirecte studiekosten. Deze bijstand is bestemd voor schoolgaande kinderen in de vorm van een financiële tegemoetkoming

  • b.

    Individuele bijzondere bijstand ten behoeve van eigen bijdrage peuterspeelzaal voor zogenaamde doelgroepkinderen, verder bijzondere bijstand voor individueel te beoordelen aanvragen.

  • c.

    Reductieregeling ten behoeve van sportieve, culturele en educatieve activiteiten in de vorm van de U-pas waarbij het lidmaatschap van de deelnemende sportverenigingen voor kinderen tot en met zestien jaar helemaal gratis is.

  • d.

    Subsidiëring van jeugdsportfonds.

Artikel 5 Vorm van een voorziening

  • 1. Tenzij de gemeenteraad anders heeft bepaald, stelt het college de vorm van een voorziening vast.

  • 2. Bij het bepalen van de vorm van een voorziening kiest het college voor de vorm die naar zijn oordeel het meest doeltreffend is om de maatschappelijke participatie te bevorderen.

Paragraaf 3 Slotbepalingen

Artikel 6 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2013.

Artikel 7 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening participatie schoolgaande kinderen Wet werk en bijstand.

18 december 2012

Voorzitter Griffier

TOELICHTING

Verordening participatie schoolgaande kinderen Wet werk en bijstand

Algemeen deel

Maatschappelijke participatie van kinderen is van groot belang met het oog op een zelfredzame toekomst. In dat verband is het gewenst dat inkomensondersteuning ten behoeve van die participatie rechtstreeks aan zoveel mogelijk minderjarige kinderen van de doelgroep ten goede komt. Doordat in artikel 8 van de WWB een onderdeel is toegevoegd worden gemeenteraden verplicht regels op te nemen in een verordening over de wijze waarop meegewerkt wordt aan het bevorderen van de maatschappelijke participatie. Daarom heeft de regering er voor gekozen om de gemeenteraden voor te schrijven dat zij gehouden zijn een verordening op te stellen met betrekking tot het verlenen van categoriale bijzondere bijstand voor de kosten in verband met maatschappelijke participatie van ten laste komende kinderen die onderwijs of een beroepsopleiding volgen (conform artikel 35, vijfde lid, van de WWB). De gemeenteraden zijn gehouden om in ieder geval in de verordening invulling te geven aan het begrip maatschappelijke participatie.

Betekenis verordeningsplicht en inhoud verordening

Strekking van de verordeningsplicht is dat gemeenten werk maken van maatschappelijke participatie van kinderen. Daartoe zijn in de vorige kabinetsperiode extra middelen aan het gemeentefonds toegevoegd. De verordeningsplicht verandert niets aan de gemeentelijke beleidsvrijheid op dit punt.

Met de verordeningsplicht krijgen colleges de opdracht om op lokaal niveau gerichte participatiebevorderende maatregelen te treffen voor schoolgaande kinderen. Aan de opgelegde verordeningsplicht is voldaan als maatregelen ter bevordering van kinderparticipatie opgenomen worden in de WWB-verordening. Dergelijke maatregelen kunnen ook gevonden worden in andere regelingen, bijv. een reductieregeling specifiek voor schoolgaande kinderen ten behoeve van het lidmaatschap van een sportvereniging of van activiteiten van een culturele instelling.

Met de verplichting om regels te stellen in een verordening, wordt beoogd het vastleggen van voorschriften gericht aan het college, met het oogmerk dat het college verder vorm geeft aan de door de gemeenteraad voorgeschreven opdracht om voorzieningen te treffen die kinderparticipatie bevorderen.

Deze verordening heeft het karakter van een instructieregeling, vergelijkbaar met de Handhavingsverordening WWB, waarmee het college opgedragen wordt binnen bepaalde beleidsmatige kaders uitvoering te geven aan kinderparticipatie. Tevens wordt het college met deze verordening voor zover nodig gefaciliteerd om kinderparticipatie in de praktijk vorm te geven.

ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING

Verordening participatie schoolgaande kinderen Wet werk en bijstand

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Gebruikte begrippen waarvan de betekenis niet zondermeer duidelijk is worden hier omschreven. Het begrip ‘maatschappelijke participatie’ is hier omschreven, ter uitvoering van de opdracht van de wetgever, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel g WWB. Er is gekozen voor een ruime betekenis. Maatschappelijke participatie kan op vele wijzen plaatsvinden en niet ieder kind is hetzelfde. Om die reden wordt het begrip op deze plaats in zo algemeen mogelijke bewoordingen gedefinieerd, en wordt het toegespitst op ouders van schoolgaande kinderen, met een laag inkomen.

Het begrip ‘voorziening’ is in de verordening gebruikt en heeft een ruime betekenis gekregen. Een dergelijke voorziening kan bijzondere bijstand zijn maar ook een tegemoetkoming of kostenvergoeding dan wel een subsidie of verstrekking ‘in natura’, zolang dit maar bijdraagt aan de participatie.

‘Schoolgaand kind’ is gedefinieerd. Schoolgaande kinderen staan centraal in het beleid m.b.t. maatschappelijke participatie. Dit begrip wordt ook genoemd in artikel 8, eerste lid, onderdeel g, WWB maar niet nader omschreven. Onder schoolgaande kinderen wordt in dit verband verstaan, niet alleen kinderen die feitelijk schoolgaand zijn, maar ook zij die de verplichting hebben omdat ze onder de leerplicht of kwalificatieplicht vallen.

Het begrip ‘laag inkomen’ is omschreven, omdat daarmee in deze verordening de doelgroep van het gemeentelijk armoedebeleid wordt aangeduid.

Artikel 2 Toepassingsbereik

In artikel 2 is verduidelijkt wat de gemeenteraad als zijn taak aanmerkt. Die taak is enerzijds gelegen in het in algemene zin vergroten van de maatschappelijke participatie van de doelgroep (kwalitatief) en anderzijds het terugdringen van het aantal kinderen dat onvoldoende participeert (kwantitatief). In het tweede lid is aangegeven wat gegeven die taken, het doel is van deze verordening. Dat is het stellen van regels voor het bestuursorgaan dat belast is met uitvoering van deze verordening, het college.

Artikel 3 Verantwoordelijkheid college

Met betrekking tot het beleid, gericht op maatschappelijke kinderparticipatie, krijgt het college in dit artikel nog enkele opdrachten. Allereerst is in lid 1 bepaald dat het college zich inzet voor dienstverlening door derden aan kinderen die bijdraagt aan maatschappelijke participatie. Maatschappelijke participatie is niet een exclusieve taak van de overheid. Ook allerlei maatschappelijke instellingen dragen daaraan bij. Het college krijgt de opdracht om te zoeken naar wegen om de dienstverlening van dergelijke instellingen te ondersteunen zodat de participatie wordt bevorderd.

In het tweede lid is vastgelegd dat het college de opdracht krijgt om zelfstandig vormen van ondersteuning te creëren die de participatie ondersteunen. Zoals ook uit artikel 4 volgt, bepaalt het college de vorm, tenzij de vorm in deze verordening is bepaald.

Het derde lid bepaalt dat voorzieningen met het karakter van categoriale bijstand, onder de beperking van de inkomensgrens van 110% van de toepasselijke bijstandsnorm vallen.

Het vierde lid geeft uitdrukking aan de idee dat samenwerking met maatschappelijke instellingen gewenst c.q. noodzakelijk is in het bevorderen van maatschappelijke participatie.

Artikel 4 Beleid en voorzieningen

Aangegeven wordt welk beleid er gevoerd word door de gemeenteraad c.q. aan welk beleid het college uitvoering moet geven. Dit beleid wordt in korte schetsen in hoofdlijnen aangeduid. Daarbij wordt aangegeven waarop het beleid is gericht, voor wie het is bestemd, welke voorzieningen er worden verstrekt, in welke vorm en ter hoogte van welk bedrag.

Een alternatief, waarmee de door de wetgever nagestreefde transparantie en verantwoording ook worden bereikt is, om te verwijzen naar de betreffende regelingen, de voorzieningen die worden aangeboden kort aan te duiden en de regeling aan te merken als een regeling waarmee uitvoering wordt gegeven aan de opdracht van de wetgever in artikel 8, eerste lid, onderdeel g WWB.

Artikel 5 Vorm van een voorziening

Het college kiest de vorm van een voorziening, tenzij daarover reeds iets is bepaald in deze verordening of de gemeenteraad langs andere wegen daarover ander een standpunt inneemt. Uitgangspunt is de meest doeltreffende vorm, uiteraard voor zover dat financieel- en uitvoeringstechnisch realiseerbaar is.

Artikel 6 Inwerkingtreding

De datum van inwerkingtreding is 1 januari 2013 Hoewel in artikel 78v WWB is opgenomen dat de verordeningsplicht geen structureel karakter heeft, is geen concrete datum genoemd waarop die plicht komt te vervallen.

Artikel 7 Citeertitel

Spreekt voor zich.