Regeling vervallen per 01-01-2022

Verordening Jeugdhulp Stichtse Vecht 2019

Geldend van 15-07-2019 t/m 31-12-2021

Intitulé

Verordening Jeugdhulp Stichtse Vecht 2019

De raad van de gemeente Stichtse Vecht,

Gelet op,

- de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, vierde lid, van de Jeugdwet;

- het voorstel van burgemeester en wethouders van 26 maart 2019;

- de bespreking in de commissie Sociaal Domein van 14 mei 2019;

Overwegende dat:

• de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd, waarbij het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt;

• dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen, met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening, over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen, de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld, voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget alsmede misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet, en regels ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan;

• het voorts wenselijk is te bepalen onder welke voorwaarden degene aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot diens sociale netwerk;

BESLUIT

vast te stellen de Verordening Jeugdhulp Stichtse Vecht 2019

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

1. In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. het college : het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht;

b. algemene voorziening : jeugdhulpvoorziening op grond van de wet die rechtstreeks toegankelijk is zonder voorafgaand (diepgaand) onderzoek naar de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige of zijn ouders en die bijdragen aan de eigen mogelijkheden, zoals bedoeld in artikel 2 tweede lid van deze verordening;

c. andere voorziening : wettelijke voorziening anders dan in het kader van de Jeugdwet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;

d. Awb : Algemene wet bestuursrecht

e. familiegroepsplan : ondersteuningsplan of plan van aanpak opgesteld door de ouders, samen met bloedverwanten, aanverwanten of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren.

f. gebruikelijke hulp : hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van ouders en/of andere verzorgers of opvoeders;

g. hulpvraag : behoefte van een jeugdige of zijn ouders aan jeugdhulp in verband met opgroeien, opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de wet;

h. individuele voorziening : op de jeugdige of zijn ouders toegesneden voorziening als bedoeld in artikel 2, derde lid van deze verordening;

i. jeugdhulpaanbieder : rechtspersoon of natuurlijk persoon die bedrijfsmatig/beroepsmatig jeugdhulp verleent onder verantwoordelijkheid van de gemeente;

j. Ondersteuningsplan : (art. 4.1.2. van de wet) Een document waarin de ondersteuningsbehoefte van de jeugdige en/of zijn ouders is vastgelegd, samen met de doelen (beoogde resultaten) en hoe deze te bereiken, evenals de bijdragen die zowel het college als de hulpvrager en zijn sociale netwerk hieraan kunnen leveren.

k. pgb : persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet, zijnde een door het

college verstrekt budget aan een jeugdige of zijn ouders, dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken;

l. wet : Jeugdwet (2015)

2. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Jeugdwet, het Besluit Jeugdwet, de Awb en de Algemene Verordening Gegevensbescherming.

Artikel 2. Onafhankelijk cliëntondersteuning

Het college zorgt ervoor dat jeugdigen en/of hun ouders een beroep kunnen doen op onafhankelijke en kosteloze cliëntondersteuning, waarbij het belang van de jeugdige uitgangspunt is.

Artikel 3. Vertrouwenspersoon

1. Het college zorgt ervoor dat degenen ten aanzien van wie zij gehouden zijn voorzieningen te treffen op grond van de wet of deze verordening een beroep kunnen doen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

2. Het college wijst hen erop dat zij zich desgewenst kunnen laten bijstaan door een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

Artikel 4. Vormen van jeugdhulp

1. Het college is verantwoordelijk voor het verstrekken van jeugdhulp in de vorm van algemene voorzieningen en individuele voorzieningen.

2. De volgende algemene voorzieningen zijn in ieder geval beschikbaar:

a. Jeugd- en jongerenwerk

b. Onderwijs

c. (School)maatschappelijk werk

d. Opvoedondersteuning

e. Jeugdgezondheidszorg

f. Advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling (AMHK)/Veilig Thuis

g. Vertrouwenspersoon

h. Kindertelefoon

i. Kinderopvang, buitenschoolse opvang en peuterspeelzaalwerk

3. De volgende individuele voorzieningen zijn in ieder geval beschikbaar:

a. Crisistoegang

b. Crisishulp- en opvang

c. Generalistische Basis GGZ en Specialistische GGZ

d. Jeugdzorgplus

e. Residentiële jeugdhulp en 3-milieus voorzieningen

f. Pleegzorg en gezinshuizen

g. Hulp voor Ernstige Enkelvoudige Dyslexie (EED)

h. Specialistische jeugdhulp

i. Dagbehandeling

j. Vervoer van een jeugdige van en naar de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden

k. Jeugdbescherming en Jeugdreclassering

l. Gezinsbegeleiding en Individuele begeleiding

m. Dagbesteding

n. Kortdurend verblijf

o. Gezinsbehandeling en Individuele behandeling

4. Binnen de kaders van de wet en deze verordening kan een individuele voorziening worden verstrekt wanneer door het college is vastgesteld dat:

a. inzet van jeugdhulp noodzakelijk is gezien de aard en ernst van de hulpvraag;

b. de jeugdige met eigen mogelijkheden, of met inzet van zijn ouders, andere personen uit het eigen netwerk, vrijwilligers of gebruikelijke hulp, geen afdoende oplossing kan vinden voor zijn hulpvraag;

c. algemene of andere (voorliggende) voorzieningen in de betreffende situatie niet afdoende blijken.

5. Het college kan in uitvoeringsregels nadere regels opstellen ter uitvoering van het bepaalde in dit artikel.

Paragraaf 2. Toegang tot jeugdhulp

Artikel 5. Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist, gecertificeerde instelling of jeugdarts

1. Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist, gecertificeerde instelling en jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder, als en voor zover genoemde jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.

2. Het college legt het verlenen van een individuele voorziening vast in een brief. Indien de jeugdige en/of ouder meerdere hulpvragen in een kalenderjaar heeft, wordt waar mogelijk volstaan met het verzenden van één brief per kalenderjaar.

Artikel 6. Toegang jeugdhulp via de gemeente, melding hulpvraag

1. Jeugdigen en/of ouders kunnen een behoefte aan jeugdhulp telefonisch, schriftelijk of digitaal melden bij het college. Als de jeugdige en/of zijn ouders daarom verzoeken, draagt het college ten behoeve hiervan zorg voor ondersteuning bij het verhelderen van de ondersteuningsbehoefte.

2. Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk en wijst de jeugdige en/of zijn ouders voor het onderzoek op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning en op de mogelijkheid om binnen zes weken een familiegroepsplan op te stellen. Als de jeugdige en/of zijn ouders daarom verzoeken, draagt het college zorg voor ondersteuning bij het opstellen van een familiegroepsplan.

3. In spoedeisende gevallen beslist het college na een melding onverwijld tot verstrekking van een tijdelijke individuele voorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek, bedoeld in artikel 7 van deze verordening, en de aanvraag van de jeugdige en/of zijn ouders of vraagt het college een machtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de wet.

4. Jeugdigen en/of ouders kunnen zich rechtstreeks wenden tot een algemene voorziening.

Artikel 7. Onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren

  • 1.

    Het college onderzoekt in een gesprek met de jeugdige en/of zijn ouders, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken na ontvangst van de melding:

  • a.

    de behoeften, persoonskenmerken, en voorkeuren van de jeugdige en/of zijn ouders, de veiligheid en ontwikkeling van de jeugdige;

  • b.

    of sprake is van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptiegerelateerde problemen, en zo ja:

  • 1°. welke problemen of stoornissen dat zijn;

  • 2°. welke ondersteuning, hulp en zorg naar aard en omvang nodig zijn voor de jeugdige om, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau, gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren;

  • 3°. of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouders (met gebruikelijke hulp) en de personen die tot hun sociale omgeving behoren toereikend zijn om zelf de nodige ondersteuning, hulp en zorg te kunnen bieden, en

  • 4°. voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn, de mogelijkheden om met de inzet van een andere voorziening, algemene voorziening of individuele voorziening te voorzien in de nodige ondersteuning, hulp en zorg;

  • c.

    hoe bij de bepaling van de aangewezen vorm van jeugdhulp zo goed mogelijk rekening kan worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en/of zijn ouders, en

  • d.

    indien van toepassing, hoe de toekenning van een individuele voorziening zo goed mogelijk kan worden afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen.

  • 2.

    Als de jeugdige en/of zijn ouders een familiegroepsplan hebben opgesteld, betrekt het college dat bij het onderzoek. Het onderzoek vindt dan, in afwijking van het eerste lid, uiterlijk binnen zes weken na ontvangst van de familiegroepsplan plaats.

  • 3.

    Het college informeert de jeugdige en/of zijn ouders over de gang van zaken bij het onderzoek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure.

  • 4.

    Bij het onderzoek wordt aan de jeugdige en/of zijn ouders medegedeeld welke mogelijkheden bestaan om te kiezen voor de verstrekking van een pgb. De jeugdige en/of zijn ouder wordt in begrijpelijke bewoordingen ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 5.

    De jeugdige en/of zijn ouders verschaffen het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen.

  • 6.

    Bij het onderzoek stelt het college de identiteit van de jeugdige en/of zijn ouders vast aan de hand van een door hen ter inzage verstrekt document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

  • 7.

    Het college kan in overleg met de jeugdige en/of zijn ouders afzien van een huisbezoek.

  • 8.

    Het college kan in uitvoeringsregels nadere regels opstellen ter uitvoering van het bepaalde in dit artikel.

Artikel 8. Verslag

Het college verstrekt aan de jeugdige en/of zijn ouders een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek (het verslag), dit is het ondersteuningsplan. Het verslag wordt binnen de onderzoekstermijn als genoemd in artikel 7, eerste lid van de verordening opgesteld. Opmerkingen of latere aanvullingen van de jeugdige en/of zijn ouders worden aan het verslag toegevoegd.

Artikel 9. Deskundig oordeel en advies

Het college vraagt een deskundige die beschikt over relevante deskundigheid als bedoeld in artikel 2.1 van het Besluit Jeugdwet of een daartoe door hem aangewezen adviesinstantie om advies, als dit nodig is voor de deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening, bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de wet.

Artikel 10. Aanvraag

1. Jeugdigen en/of ouders kunnen een aanvraag om een individuele voorziening schriftelijk of digitaal indienen bij het college. Een aanvraag wordt ingediend door middel van:

a. een door het college vastgesteld formulier, of webformulier bij een digitale aanvraag, of

b. een door de jeugdige en/of zijn ouders ondertekend verslag als bedoeld in artikel 8 van deze verordening of ondertekend familiegroepsplan, wanneer op het verslag aangegeven is dat het een aanvraag betreft.

2. Onverminderd het bepaalde in artikel 6,7 en 8 van deze verordening kunnen jeugdigen en/of ouders te allen tijde een aanvraag indienen.

3. De voorziening wordt toegekend met ingang van de datum waarop de hulpvraag is gemeld bij de gemeente of huisarts/medisch specialist/gecertificeerde instelling/jeugdarts of met ingang waarop de voorziening na datum melding wordt ingezet. De voorziening kan met terugwerkende kracht worden toegekend indien de noodzaak en de passendheid van de voorziening nog is vast te stellen.

4. In afwijking van het derde lid kan geen voorziening met terugwerkende kracht worden toegekend indien het hulptraject reeds is afgerond en de hulp niet langer noodzakelijk is, tenzij het hulptraject is ingezet na verwijzing van de huisarts medisch specialist/gecertificeerde instelling/jeugdarts.

5. Het college legt het verlenen dan wel afwijzen van een individuele voorziening vast in een beschikking als bedoeld in artikel 11 van deze verordening.

Artikel 11. Inhoud beschikking

1. In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt in ieder geval aangegeven of de voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en worden de gemaakte afspraken met de jeugdige en/of zijn ouders vastgelegd.

2. Bij het verstrekken van een voorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

a. welke individuele voorziening verstrekt wordt en wat het beoogde resultaat daarvan is;

b. wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

c. de geldigheidsduur van de beschikking;

d. hoe de voorziening wordt verstrekt, indien van toepassing, en

e. welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn, indien van toepassing.

f. Dat een verzoek om verlenging van de voorziening tijdig dient te worden aangevraagd door de jeugdige en/of ouders.

3. Bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

a. voor welk resultaat het pgb kan worden aangewend;

b. welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

c. wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

d. wat de duur is van de verstrekking van het pgb , en

e. de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

f. dat een verzoek om verlenging van de voorziening tijdig dient te worden aangevraagd door de jeugdige en/of ouders.

4. Bij aanwezigheid van een ondersteuningsplan en/of budgetplan maken deze onderdeel uit van de beschikking. In deze plannen kunnen de aspecten als genoemd in lid 1 tot en met lid 3 worden opgenomen.

5. In de beschikking wordt aan de jeugdige en/of zijn ouders informatie verstrekt over de rechten en de plichten op grond van de wet, de verordening en de nadere regels.

Paragraaf 3. Pgb jeugdhulp

Artikel 12. Aanvullende voorwaarden voor pgb

1. Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 8.1.1 van de wet;

2. Op de aanvraag voor een individuele voorziening in de vorm van een pgb zijn de voorwaarden omtrent individuele voorzieningen, zoals beschreven in deze verordening en de wet, van toepassing.

3. Een aanvraag voor een individuele voorziening in de vorm van een pgb kan door de jeugdige en/of zijn ouders worden ingediend bij het college op een ter beschikking gesteld format of webformulier, waarin is opgenomen:

a. welke jeugdhulp de jeugdige en/of zijn ouders gezien de hulpvraag willen inkopen met het pgb en wat het beoogde resultaat is;

b. indien van toepassing: op welke wijze het beoogde resultaat bijdraagt aan de doelen die in het familiegroepsplan beschreven staan;

c. op welke wijze de jeugdige en/of zijn ouders de aan het pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uitvoeren, dan wel wie hiertoe is gemachtigd;

d. waarom de jeugdige en/of zijn ouders de jeugdhulp “in natura” niet passend vinden;

e. op welke wijze de kwaliteit van de jeugdhulp is gewaarborgd;

f. een onderbouwde begroting.

4. Het college stelt de benodigde omvang van de individuele voorziening in uren of dagdelen vast aan de hand van de door de jeugdige en/of zijn ouders ingediende aanvraag als bedoeld in het derde lid.

5. Een pgb kan alleen worden aangewend voor de in de aanvraag beschreven vorm, duur en omvang van jeugdhulp. Een pgb bevat geen vrij besteedbaar budget. Het college kan voorts een aanvraag voor een pgb weigeren:

a. voor zover het pgb is bedoeld of wordt gebruikt voor de betaling van tussenpersonen of belangenbehartigers;

b. voor zover het pgb is bedoeld of wordt gebruikt voor begeleidings-, administratie-, of beheerkosten in verband met het pgb;

c. voor zover het pgb is bedoeld of wordt gebruikt voor andere kosten dan het leveren van de benodigde hulp. Onder andere kosten wordt o.a. verstaan reis- en verblijfskosten voor zorgverleners, kosten voor feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering;

d. voor het zover het pgb is bedoeld voor vervoer door het eigen sociale netwerk, waarbij wel een beoordeling kan plaatsvinden voor een pgb voor de kilometervergoeding op grond van artikel 13 lid 5 van deze verordening;

e. Indien de ondersteuning die de jongere en/of zijn ouders met het pgb wenst in te kopen naar het oordeel van het college niet of niet in voldoende mate zal bijdragen aan het bereiken van het beoogde resultaat;

f. Het college kan nadere regels stellen voor de bepalingen genoemd onder a tot en met e van dit lid.

6. Het college kent een pgb voor niet-professionele zorg vanuit het sociale netwerk alleen toe:

a. Indien de jeugdige en/of zijn ouders motiveert waarom dit tot een gelijk of beter resultaat leidt dan de inzet van een professionele zorgverlener.

b. Indien de persoon uit het sociale netwerk die de zorg verleent heeft aangegeven dat de zorg aan de jeugdige en/of zijn ouders voor hem niet leidt tot overbelasting.

c. Voor zover door het college professionele hulp niet noodzakelijk wordt geacht.

Artikel 13. Hoogte van een pgb – tarief

  • 1.

    De omvang van het pgb bedraagt nooit meer dan de tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate te verstrekken voorziening in natura.

  • 2.

    De hoogte van het pgb wordt berekend aan de hand van de benodigde omvang van de individuele voorziening in uren of dagdelen maal het tarief of prijs:

  • a.

    waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het budget de jeugdige en/of zijn ouders in staat stelt tijdig kwalitatief goede jeugdhulp van derden te betrekken, en

  • b.

    waarbij rekening is gehouden met redelijke overheadkosten van derden van wie de jeugdige en/of zijn ouders de jeugdhulp willen betrekken.

  • 3.

    Indien het pgb is gebaseerd op een uurtarief of gemiddeld resultaattarief, wordt onderscheid gemaakt tussen het tarief voor zorg in natura, een formeel tarief en een informeel tarief:

    • a.

      het tarief voor zorg in natura is gebaseerd op het goedkoopste tarief zoals afgesproken is met de contracteerde aanbieders. Tevens wordt bij dit tarief rekening gehouden met overige specifieke tariefafspraken die met de aanbieder van zorg in natura overeen zijn gekomen;

    • b.

      het formele tarief is gebaseerd op het tarief van zorg in natura minus 20% overheadkosten, tenzij met inachtneming van het bepaalde in het eerste lid het tarief in het individuele geval niet toereikend is;

    • c.

      Het informele tarief bedraagt maximaal het op grond van de Wet langdurige zorg geldende uurtarief voor hulp van niet-professionele zorgverleners, en indien de uurprijs lager is dan dit tarief, 60% van het zorg in natura tarief. Het wettelijke minimum loon inclusief vakantietoeslag en vakantie-uren is de ondergrens.

  • 4.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 2 en 3 onder c, kan de hoogte van het pgb voor informele hulp gelijk zijn aan:

  • a.

    de maximale hoogte van de tegemoetkoming per kalendermaand voor een hulp uit het sociaal netwerk zoals opgenomen in artikel 8ab van de Regeling Jeugdwet, tenzij op basis van het budgetplan van de jeugdige en/of ouders kan worden volstaan met een lagere tegemoetkoming,of;

  • b.

    de tegemoetkoming per kalendermaand voor schoonmaakmiddelen, levensmiddelen, kleding of reiskosten zoals bedoeld in artikel 8ab van de Regeling Jeugdwet. De tegemoetkoming wordt berekend aan de hand van de richtbedragen van het Nibud.

  • 5.

    Onder vervoerskosten als bedoeld in artikel 4 lid 3 onder j van deze Verordening vallen de

werkelijke reiskosten op basis van het tarief van het Openbaar Vervoer, dan wel bij eigen vervoer tegen een kilometervergoeding per kilometer conform de richtlijnen van de Reisregeling Binnenland. Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de kortste route (per auto) overeenkomstig de ANWB routeplanner.

  • 6.

    De tarieven voor zorg in natura worden door het college vastgesteld. Deze tarieven kunnen worden gewijzigd en het college kan per tarief en voorziening bepalen welk indexcijfer hierbij wordt gehanteerd.

  • 7.

    Het tarief op basis waarvan het pgb is berekend blijft in stand zolang de toekenning geldig is.

Paragraaf 4. Overige bepalingen jeugdhulp

Artikel 14. Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen individuele voorziening en pgb’s en misbruik of oneigenlijk gebruik van de Jeugdwet

1. Het college informeert de jeugdige en/of zijn ouders in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een individuele voorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

2. Onverminderd artikel 8.1.2 van de wet doen een jeugdige en/of zijn ouders op verzoek of zo snel mogelijk uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening of pgb.

3. Onverminderd artikel 8.1.4 van de wet kan het college een beslissing aangaande een individuele voorziening herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

a. de jeugdige en/of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

b. de jeugdige en/of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening of op het pgb zijn aangewezen;

c. de individuele voorziening of het pgb niet meer toereikend is;

d. de jeugdige langer dan 2 maanden verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet;

e. de jeugdige en/of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het pgb, of

f. de jeugdige en/of zijn ouders de individuele voorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.

4. Als het college een beslissing op grond van het derde lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het

college van degene die opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verschaft geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten individuele voorziening of het ten onrechte genoten pgb.

5. Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken voor zover blijkt dat het pgb binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden, tenzij dit de jeugdige en/of zijn ouders niet te verwijten valt.

6. Het college kan de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van de persoon aan wie het pgb is verstrekt een ernstig vermoeden is gerezen dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 8.1.4, eerste lid, onder a, d of e, van de wet.

7. Het college kan de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname als sprake is van een omstandigheid als bedoeld in het derde lid, onder d;

8. Het college stelt de pgb-houder schriftelijk op de hoogte van het verzoek op grond van het zesde en zevende lid.

Artikel 15. Onderzoek naar kwaliteit en recht- en doelmatigheid individuele voorzieningen en pgb’s

1. Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van individuele voorzieningen en pgb’s met het oog op de beoordeling van de kwaliteit en recht- en doelmatigheid daarvan.

2. Het college stelt de jeugdige en/of zijn ouders in de beschikking op de hoogte van de onderzoeksmogelijkheden van het college als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 16. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de

tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren

kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:

a. de aard en omvang van de te verrichten taken;

b. de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

c. een redelijke toeslag voor overheadkosten;

d. een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

e. kosten voor bijscholing van het personeel;

f. branche afhankelijk kwaliteitskeurmerk zoals beschreven in artikel 4.1.5 lid 5 van de wet en paragraaf 5.1 van Besluit Jeugdwet.

g. onvoorziene maar wel relevante (ter beoordeling van het college) kosten;

h. gebruik meldcode kindermishandeling inclusief scholing van personeel hiervoor.

Artikel 17. Inspraak en medezeggenschap

1. Het college betrekt de ingezetenen van de gemeente bij de voorbereiding van het beleid betreffende jeugdhulp overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

2. Het college stelt cliënten en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

3. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

4. Het college kan uitvoeringsregels vaststellen ter uitvoering van het tweede en derde lid.

Artikel 18. Klachtregeling

Het college stelt een regeling vast voor de afhandeling van klachten die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen, verzoeken en aanvragen als bedoeld in de wet en deze verordening.

Artikel 19. Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt jaarlijks geëvalueerd. Het college zendt hiertoe, startend één jaar na de inwerkingtreding van deze verordening aan de gemeenteraad een

verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.

Artikel 20. Hardheidsclausule

1. In gevallen betreffende de uitvoering van deze verordening waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

2. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige en/of zijn ouders/verzorgers afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 21. Intrekken oude verordening

De Verordening Jeugdhulp Stichtse Vecht, Weesp, Wijdemeren 2015 wordt per 15 juli 2019 ingetrokken.

Artikel 22. Inwerkingtreding en citeertitel

1. Deze verordening treedt in werking op 15 juli 2019.

2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Jeugdhulp Stichtse Vecht 2019.

1 juli 2019

Griffier Voorzitter

Toelichting op de Verordening Jeugdhulp Stichtse Vecht 2019

Algemene toelichting

Deze verordening geeft uitvoering aan de Jeugdwet. Met deze wet wordt uitgegaan van een jeugdhulpplicht door gemeenten. Het college treft een voorziening op het gebied van jeugdhulp indien naar het oordeel van het college een jeugdige of een ouder jeugdhulp nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen. Deze voorziening wordt dan pas getroffen voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouders ontoereikend zijn.

Door het instellen door het college van deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening wordt de jeugdige in staat gesteld:

a gezond en veilig op te groeien;

b te groeien naar zelfstandigheid, en

c voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.

In de Jeugdwet is in de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1 vastgelegd dat de gemeenteraad regels stelt bij verordening en met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet over:

a over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en algemene voorzieningen,

b de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;

c over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen;

d de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de Jeugdwet wordt vastgesteld;

e de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet,

f op welke wijze ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, worden betrokken bij de uitvoering van de Jeugdwet,

g ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan. Daarbij wordt rekening gehouden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden;

Daarnaast kan op grond van artikel 8.1.1, vierde lid, bij verordening bepaald worden onder welke voorwaarden de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot zijn sociale netwerk.

Artikel 2.9 van de Jeugdwet biedt verder de ruimte om met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Jeugdwet nadere regels te stellen. Deze verordening maakt hier gebruik van.

Deze verordening kan niet los worden gezien van het beleidsplan, dat de raad op grond van artikel 2.2 van de Jeugdwet eveneens dient vast te stellen. In dit beleidsplan wordt het door het gemeentebestuur te voeren beleid vastgelegd met betrekking tot preventie en jeugdhulp, de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering.

Vormen van jeugdhulp

Een voorziening voor jeugdhulp kan een breed spectrum van verschillende soorten hulp omvatten.

Uit de memorie van toelichting op de wet (Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3) komt naar voren dat de burger recht heeft op een duidelijk beeld van het aanbod van voorzieningen binnen de gemeente. Deze verordening bevat daarom een nadere uitwerking artikel 2.9, onder a, van de wet, waarin is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen (Paragraaf 1).

In de verordening is op het gebied van jeugdhulp onderscheid gemaakt tussen algemene (vrij toegankelijke) en individuele (niet vrij toegankelijke) voorzieningen.

Voor een deel van de hulpvragen zal volstaan kunnen worden met een algemene voorziening. Hier kunnen de jeugdige en zijn ouders gebruik van maken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een besluit nodig hebben. De jeugdige en zijn ouders kunnen zich voor deze jeugdhulp dus rechtstreeks tot de jeugdhulpaanbieder wenden.

Een individuele voorziening zal vaak betrekking hebben op meer gespecialiseerde hulp. Voor deze vormen van hulp beoordeelt het college eerst of de jeugdige en/of zijn ouders deze hulp daadwerkelijk nodig hebben.

Toeleiding naar individuele voorzieningen

De toeleiding naar jeugdhulp in de vorm van een individuele voorziening kan op verschillende manieren plaatsvinden.

Toegang jeugdhulp via de gemeente

Een hulpvraag van een jeugdige en/of zijn ouder kan binnenkomen bij de gemeente. De beslissing

door de gemeente welke zorg een jeugdige en/of zijn ouder precies nodig heeft, komt tot stand in overleg met die jeugdige en/of zijn ouders. In een gesprek tussen een door de gemeente ingezette deskundige en de jeugdige en/of zijn ouders zal gekeken worden wat de jeugdige en/of zijn ouders eventueel zelf of met behulp van hun netwerk kunnen doen aan het probleem. Als aanvullend daarop een voorziening op het gebied van jeugdhulp nodig is, dan zal eerst gekeken worden of dit een algemene voorziening is of een individuele voorziening. Is het laatste het geval dan geeft het college daar een beschikking voor af.

Toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist

De Jeugdwet regelt daarnaast dat de jeugdhulp toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist.

In de praktijk zullen de huisarts, medisch specialist en jeugdarts advies geven over welke specifieke vorm van hulp nodig is.. De jeugdhulpaanbieder beoordeelt vervolgens op basis van zijn professionele autonomie welke voorziening precies nodig is (de behandelvorm), hoe vaak iemand moet komen (de omvang) en hoe lang (de duur). Daarbij dient de gecontracteerde jeugdhulpaanbieder zich te houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van zijn contract- of subsidierelatie, en met de regels die daarover zijn neergelegd in deze verordening. Deze afspraken hebben tot doel dat de gemeente zo nodig de procesregie kan oppakken.

Verder zijn er afspraken tussen de artsen en de gemeentelijke toegang over doorverwijzing. Deze afspraken bieden een handvat voor de integrale benadering rond het kind. Zodat, met name bij multiproblematiek, de integrale benadering kan worden geborgd en er geen nieuwe ‘verkokering’ zal plaatsvinden, waarbij professionals niet goed van elkaar weten dat zij bij het gezin betrokken zijn.

Hierbij is het vanuit gegevensbescherming van belang dat de ouders en/ of de jeugdige in beginsel altijd op de hoogte zijn van/ betrokken worden bij het delen van persoonlijke informatie tussen professionals.

Toegang via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting

Een andere ingang tot de jeugdhulp is via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter (via een

kinderbeschermingsmaatregel of een maatregel tot jeugdreclassering), het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting. De gecertificeerde instelling is verplicht om bij de bepaling van de in te zetten jeugdhulp in het kader van een door de rechter opgelegde kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering te overleggen met de gemeente. Uiteraard kan bij dit overleg een kostenafweging plaatsvinden. De gemeente is op haar beurt vervolgens gehouden de jeugdhulp in te zetten die deze partijen nodig achten ter uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel of de jeugdreclassering. Deze leveringsplicht van de gemeente vloeit voort uit het feit dat uitspraken van rechters te allen tijde moeten worden uitgevoerd om rechtsgelijkheid en rechtszekerheid te kunnen garanderen. Ook hier geldt dat de gecertificeerde instelling in beginsel gebonden is aan de jeugdhulp die de gemeente heeft ingekocht. Als de kinderrechter een ondertoezichtstelling of gezagsbeëindiging uitspreekt, wijst hij gelijktijdig in de beschikking de gecertificeerde instelling aan die de maatregel gaat uitvoeren. Dit kan de rechter juist omdat de raad voor de kinderbescherming in zijn verzoekschrift een concreet advies geeft over welke gecertificeerde instelling de maatregel zou moeten uitvoeren. De raad voor de kinderbescherming neemt een gecertificeerde instelling in zijn verzoekschrift op die na overleg met de gemeente en gezien de concrete omstandigheden van het geval hiervoor het meest geschikt lijkt. De raad voor de kinderbescherming is verplicht om hierover met de gemeente te overleggen. Deze toegang wordt al in de Jeugdwet zelf geregeld en komt verder dus niet terug in deze verordening.

Toegang via de advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling (AMHK)/Veilig Thuis

Ten slotte vormt ook Veilig Thuis een toegang tot onder andere jeugdhulp. Veilig Thuis geeft advies over vermoedens en gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling, onderzoekt indien nodig op basis van een melding of er sprake is van kindermishandeling, motiveert zo nodig ouders tot accepteren van jeugdhulp en legt daartoe contacten met de hulpverlening. Deze toegang wordt al in de Jeugdwet zelf geregeld en komt verder dus niet terug in deze verordening.

Artikelsgewijze toelichting

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begrippen

Lid 1 onderdeel e: algemene voorziening

Een algemene voorziening is een voorziening die vrij toegankelijk is voor degene die zich hiertoe wendt voor ondersteuning of hulp. Er vindt geen toegangsbeoordeling plaats, dan wel een zeer beperkte. Dit laatste betekent dat voorafgaand geen diepgaand onderzoek wordt gedaan naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers.

Voor een algemene voorziening is in beginsel geen verleningsbeschikking nodig. De Jeugdwet spreekt in artikel 2.9 onderdeel a van 'overige voorziening'. In de memorie van toelichting op de Jeugdwet spreekt de wetgever echter over een algemene of vrij toegankelijke voorziening. Ook de praktijk spreekt vaak over algemene dan wel vrij toegankelijke voorzieningen. Dit sluit ook aan bij de terminologie van de Wmo 2015. Omdat 'algemene voorziening' de meest gangbare term is, is deze overgenomen in de verordening.

Lid 1 onderdeel h: gebruikelijke hulp

Gebruikelijke hulp is de normale, dagelijkse zorg die ouders en/of andere verzorgers of opvoeders vanuit eigen mogelijkheden geacht worden elkaar onderling te bieden. Voor jeugdigen geldt dat ouders de tot hun gezin behorende minderjarige kinderen behoren te verzorgen, op te voeden en toezicht aan hen te bieden, ook al is er sprake van een jeugdige met een ziekte, aandoening of beperking. Het betreft hulp op het gebied van persoonlijke verzorging, begeleiding en verblijf.

Dit begrip is van belang om te bepalen of jeugdhulp moet worden ingezet voor begeleiding, persoonlijke verzorging en verblijf. Uitgangspunt is dat deze jeugdhulp niet hoeft te worden ingezet voor zover het gebruikelijk is dat, ouders, verzorgers of opvoeders, die tot dezelfde leefeenheid horen, elkaar deze hulp bieden.

Lid 2

Begrippen die al zijn omschreven in de Jeugdwet, het Besluit Jeugdwet, de Algemene wet bestuursrecht, en de Wet bescherming persoonsgegevens zijn vanzelfsprekend ook van toepassing op deze verordening. Hiervan zijn in deze verordening daarom geen begripsomschrijvingen opgenomen.

Artikel 2. Onafhankelijk cliëntondersteuning

De cliëntondersteuning is onafhankelijk en kosteloos voor de inwoner. Hierbij gaat het om onafhankelijke ondersteuning van de cliënt met informatie, advies en algemene ondersteuning. De ondersteuning heeft als doel bij te dragen aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening voor de cliënt op het gebied van zorg, preventieve zorg, jeugdhulp, maatschappelijke zorg, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen.

Het college draagt er zorg voor dat onafhankelijke cliëntondersteuning beschikbaar is. Bij deze vorm van ondersteuning is het belang van de cliënt uitgangspunt.

Artikel 3. Vertrouwenspersoon

In artikel 2.6 lid 1 onderdeel f van de Jeugdwet is bepaald dat het college ervoor verantwoordelijk is dat jeugdigen, hun ouders of pleegouders een beroep kunnen doen op een vertrouwenspersoon. Met de vertrouwenspersoon wordt een functionaris bedoeld, waarbij onafhankelijkheid, beschikbaarheid en toegankelijkheid belangrijke factoren zijn voor een goede invulling van deze functie.

De wet adresseert het college rechtstreeks en vraagt niet om hierover bij verordening een regeling op te stellen. Dit artikel is toch in de verordening opgenomen vanwege het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van jeugdigen en ouders te geven. In paragraaf 4.1 van het Besluit Jeugdwet is een nadere uitwerking gegeven van de taken en bevoegdheden van de vertrouwenspersoon.

Artikel 4. Vormen van Jeugdhulp

Lid 1 tot en met 3

De wetgever geeft in de memorie van toelichting aan dat de door de gemeente te treffen voorziening zowel een algemene (vrij toegankelijke) voorziening kan zijn als een individuele voorziening. Een individuele voorziening zal vaak betrekking hebben op meer gespecialiseerde zorg. De gemeente bepaalt zelf welke hulp vrij toegankelijk is en welke niet. Voor de individuele voorzieningen zal door de gemeente of door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts en de jeugdhulpaanbieder eerst beoordeeld moeten worden of de jeugdige of zijn ouders deze ondersteuning daadwerkelijk nodig hebben.

Een voorziening kan een breed spectrum van verschillende soorten ondersteuning, hulp en zorg

omvatten. Een beschrijving is gewenst omdat de wetgever gemeenten opdraagt ervoor te zorgen dat de burger zich een beeld kan vormen van de voorzieningen in het kader van jeugdhulp.

In dit artikel worden de diverse vormen van jeugdhulp nader omschreven.

Lid 4

In artikel 2.9 onderdeel a van de Jeugdwet is bepaald dat de gemeenteraad bij verordening moet aangeven wat de voorwaarden voor toekenning van een individuele voorziening zijn. In dit lid is ter uitwerking van deze verplichting een kader gegeven.

Onder a:

De inzet van jeugdhulp dient noodzakelijk te zijn gezien de ernst van de hulpvraag.

Onder b:

In dit artikel wordt eigen kracht verwoord door de formulering ‘eigen mogelijkheden’. Eigen kracht is geen wettelijke term, vandaar dat met de formulering in dit artikel is aangesloten bij de formulering uit artikel 2.3 lid 1 Jeugdwet: ‘eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen’. Tevens is in onderdeel a duidelijk gemaakt dat gebruikelijke hulp als een invulling wordt gezien van de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen.

Belangrijk is dat bij het beoordelen van de problematiek allereerst gekeken wordt in hoeverre het eigen sociale netwerk van de betrokkene ondersteuning kan bieden. Dit is een van de belangrijkste uitgangspunten van de Jeugdwet: het inschakelen, herstellen en versterken van de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige, zijn ouders en hun omgeving (artikel 2.1 onderdeel d van de Jeugdwet). Pas als blijkt dat jeugdige of zijn ouders er zelf, met hulp van de omgeving, niet of slechts gedeeltelijk uitkomen, moet het college een voorziening treffen. Uit deze bepaling volgt tevens dat geen voorziening hoeft te worden toegekend voor zover het naar algemeen aanvaarde maatstaven gebruikelijk is dat deze zorg wordt geboden door de partners, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. We spreken dan van gebruikelijke hulp.

Onder c:

Een algemene (vrij toegankelijke) voorziening heeft voorrang boven een individuele voorziening. Met andere woorden: is er een algemene voorziening beschikbaar die volledig tegemoet komt aan de ondersteuningsbehoefte van de jeugdige of zijn ouders, dan hoeft het college geen individuele voorziening te treffen.

Het college hoeft evenmin een voorziening te verstrekken als jeugdige of zijn ouders gebruik kunnen maken van een andere (voorliggende) voorziening. Het gaat dan om een voorziening op grond van een andere wet dan de Jeugdwet (bijvoorbeeld Wmo of Wlz). Dit vloeit overigens reeds voort uit artikel 1.2 van de Jeugdwet, maar is voor de volledigheid ook hier opgenomen.

Wanneer slechts een gedeelte van de ondersteuningsbehoefte opgelost kan worden door bijvoorbeeld het eigen netwerk of een andere voorliggende voorziening, zal het college nog steeds een voorziening moeten treffen voor de resterende ondersteuningsbehoefte.

Lid 5

Het college kan in uitvoeringsregels nadere regels opstellen ter uitvoering van het bepaalde in dit artikel. Zo kan het college nadere regels stellen over welke voorzieningen op basis van het tweede en derde lid van dit artikel beschikbaar zijn. Verder kan het college in de uitvoeringsregels bijvoorbeeld een nadere invulling geven aan het begrip gebruikelijke hulp.

Paragraaf 2. Toegang tot jeugdhulp

Artikel 5 en 6 Toegang jeugdhulp

Er is een laagdrempelige, herkenbare, integrale toegang voor jeugd en/of ouders/verzorgers

georganiseerd, waar signalen, vragen over en verzoeken om hulp snel en adequaat worden behandeld of worden doorgeleid. Zowel deskundigheid als mandaten van de professionals is geregeld. Hiertoe behoort ook crisiszorg.

De toegang werkt volgens de principes van eigen mogelijkheden: eerst wordt, samen met de jeugdige en ouder/verzorger bekeken wat zij zelf, dan wel met behulp van het eigen netwerk kunnen doen.

Als dat niet mogelijk is, of niet voldoende oplevert, wordt met de jeugdige en ouder/verzorger gekeken wat aanvullend nodig is om de eigen mogelijkheden te versterken. Intensiteit en duur van de ondersteuning hangt samen met de mogelijkheden, compenserende factoren, aard en ernst van de situatie. Zo licht mogelijk waar kan en zwaarder waar nodig.

De ondersteuning gaat van preventief, algemeen en vrij toegankelijk tot gespecialiseerd en niet vrij

toegankelijk. Indien nodig kan de jeugdige aanspraak maken op een individuele voorziening of een

persoonsgebonden budget.

Artikel 5. Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

De Jeugdwet regelt dat er een directe verwijzingsmogelijkheid door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar de jeugdhulp bestaat (artikel 2.6, eerste lid, onderdeel g, van de Jeugdwet). Deze verwijzingsmogelijkheid bestaat dus naast de gemeentelijk georganiseerde toegang tot jeugdhulp.

De verwijzingsmogelijkheid door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts geldt zowel voor de algemene voorzieningen als de individuele voorzieningen. Met een dergelijke verwijzing kan de jeugdige rechtstreeks aankloppen bij de jeugdhulpaanbieder. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder (bijvoorbeeld de jeugdpsychiater, de gezinswerker of orthopedagoog) zijn die na de verwijzing (stap 1) beoordeelt welke jeugdhulp precies nodig is. Deze bepaalt in overleg met de jeugdige of ouder daadwerkelijk de concrete inhoud, vorm, omvang en duur van de benodigde jeugdhulp. Deze aanbieder stelt dus feitelijk vast wat naar zijn oordeel de inhoud van de benodigde voorziening dient te zijn en hij zal zijn oordeel mede baseren op de protocollen en richtlijnen die voor een professional de basis van zijn handelen vormen (stap 2). Zie ook de algemene toelichting.

In het tweede lid is bepaald dat in alle gevallen een brief wordt afgegeven. Om te voorkomen dat jeugdigen en/of ouders meerdere brieven ontvangen (waarvan de inhoud hetzelfde is), wordt waar mogelijk volstaan met het verzenden van één brief per kalenderjaar.

Artikel 6. Toegang jeugdhulp via de gemeente, melding hulpvraag

Lid 1

De hulpvraag is het eerste contact van jeugdige en/of ouders met het college om aan te geven dat er een behoefte aan jeugdhulp is bij jeugdige en/of ouders. Dit is dus geen aanvraag in de zin van de Awb. Na een hulpvraag kan een aanvraag om een individuele voorziening volgen door een belanghebbende. Maar dit hoeft niet. Bijvoorbeeld als uit het onderzoek bedoeld in artikel 7 blijkt dat de hulpvraag en het probleem op een andere manier kunnen worden opgelost.

Lid 2

Zodra de hulpvraag is ontvangen brengt het college de jeugdige en zijn ouders op de hoogte van de mogelijkheid van onafhankelijke cliëntondersteuning en van de mogelijkheid om een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de wet op te stellen.

Lid 3

Deze bepaling regelt de toeleiding naar jeugdhulp in crisissituaties. Onder spoedeisende gevallen worden gevallen verstaan waar onmiddellijke start van de hulp nodig is (en het besluit niet kan worden afgewacht), omdat er sprake is van een acute bedreiging van veilig kunnen opgroeien en zich veilig kunnen ontwikkelen. In dergelijke spoedeisende gevallen, kan het besluit tot inzet van een individuele voorziening genomen worden na de daadwerkelijke start van de hulp.

Lid 4

De jeugdige of zijn ouders die een beroep willen doen op een algemene voorziening kunnen hier direct naartoe zonder eerst een hulpvraag te hebben gemeld bij het college.

Artikel 7. Onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren

Lid 1

Onder a:

Na een hulpvraag volgt een onderzoek. In het eerste lid wordt bepaald dat het onderzoek (inclusief verslag, zie artikel 8 van deze verordening) binnen zes weken afgerond dient te zijn.

Het college moet op grond van artikel 2.3 lid 4 onderdeel a Jeugdwet redelijkerwijs rekening houden met de individuele omstandigheden en behoeften van de jeugdige en zijn ouders bij het bepalen van de geschikte voorziening. Met deze bepaling heeft de wetgever aansluiting willen zoeken bij de Wmo (TK 2012-2013, 33 684, nr. 3, p. 142).

Het college moet bij het onderzoek naar de hulpvraag in kaart brengen wat de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige en de ouders zijn. Bovendien moet het college aan kunnen geven hoe met deze persoonlijke omstandigheden rekening is gehouden bij het bepalen van de in te zetten jeugdhulp. Overigens betekent het rekening houden met behoeften en persoonskenmerken niet dat deze leidend moeten zijn bij het bepalen van de aangewezen voorziening. Het college heeft een eigen verantwoordelijkheid om zelfstandig onderzoek te doen en de hulpbehoefte vast te stellen.

Voor een zorgvuldig beoordeling van de hulpvraag én van een eventuele aanvraag is het van belang dat alle feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht. Voor een zorgvuldig onderzoek is veelal persoonlijk contact nodig om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn ouders te krijgen. Het ligt daarom ook voor de hand dat tijdens een gesprek met de jeugdige en zijn ouders het een en ander wordt besproken. Of dit gesprek op een gemeentelocatie plaatsvindt, op school, bij de jeugdige of zijn ouders thuis, of bij een andere deskundige zal afhankelijk van de concrete situatie en wens jeugdige en/of ouders worden besloten. Indien nodig voor het onderzoek, kan ook sprake zijn van meerdere (opeenvolgende) gesprekken.

In het gesprek zou duidelijk moeten worden hoe ook de meest complexe individuele voorzieningen kunnen worden getroffen. De wetgever omkleedt de procedure om te komen tot een individuele voorziening met allerlei waarborgen rond een deskundige beoordeling. Het kan zelfs gaan om diagnostiek om voor een psychiatrische behandeling in aanmerking te komen of voor een verblijf in 24-uursopvang. Dat zijn zwaarwegende beslissingen waaraan professioneel onderzoek en afweging ten grondslag ligt.

Onder a en b:

Verder wordt in het eerste lid bepaald op welke wijze een aanvraag voor jeugdhulp wordt beoordeeld, waarbij de stappen die de CRvB in de uitspraak (CRvB 01-05-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1477) heeft vastgesteld terugkomen:

1 stel vast wat de hulpvraag is;

2 breng de problemen gedetailleerd in kaart;

3 stel vast welke hulp in aard en omvang nodig is, zodat de jeugdige:

- gezond en veilig kan opgroeien;

- kan groeien naar zelfstandigheid;

- voldoende zelfredzaam is;

- maatschappelijk kan participeren;

4 stel vast of de jeugdige, ouders, en/of sociaal netwerk de problemen (deels) zelf kunnen oplossen (met gebruikelijke hulp) en of er gebruik kan worden gemaakt van een andere of algemene voorziening.

Onder c:

Het college dient daarnaast redelijkerwijs rekening te houden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en/of ouders bij het bepalen van de aangewezen jeugdhulp (artikel 2.3 lid 4 onderdeel b Jeugdwet).

Onder d:

Bij het onderzoek wordt tevens beoordeeld hoe de toekenning van de individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen (artikel 2.9 Jeugdwet). Hierbij valt te denken aan een voorziening die een jeugdige ontvangt op grond van de Zvw en/of een voorziening op het gebied van passend onderwijs.

Lid 2

Het college dient een familiegroepsplan te betrekken bij het onderzoek. Een deugdelijk familiegroepsplan legt het college zeker niet naast zich neer. Indien er sprake is van een familiegroepsplan start de termijn van 6 weken, zoals genoemd is in het eerste lid, vanaf de eerste dag dat het familiegroepsplan ontvangen is.

Het familiegroepsplan beoogt ouders, familieleden en anderszins direct betrokkenen de mogelijkheid te geven om (ook in de preventieve fase) voor gedwongen of vrijwillige jeugdhulp mee te denken en te helpen aan een oplossing. Inwoners zijn in veel gevallen goed in staat verantwoordelijkheid te nemen voor problemen in eigen familie- of vriendenkring. Sociale samenhang draagt daarnaast bij aan het welzijn van jeugdigen.

Als er een familiegroepsplan is opgesteld, kan dit als plan van aanpak gaan gelden. Wel kan het in de loop van het traject nodig blijken het plan te actualiseren. De hulpverlener zal dat dan bij de opstellers van het familiegroepsplan aan moeten kaarten. Ook is de uitvoering van een familiegroepsplan begrensd door het professionele kader op grond van de te hanteren professionele standaard als bedoeld in artikel 453 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, artikel 4.1.1, tweede lid, juncto 4.1.5, eerste lid, van de Jeugdwet en de verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Deze eisen zijn geoperationaliseerd in het Kwaliteitskader van het Besluit Jeugdwet. De professional zal dus vanuit zijn beroepsuitoefening moeten toetsen of hij uitvoering kan geven aan het familiegroepsplan en daarover in gesprek moeten gaan met betrokkenen, met als ondergrens de veiligheid en gezonde ontwikkeling van de jeugdige.

Lid 4

De jeugdige en/of zijn ouders worden geïnformeerd over de mogelijkheden te kiezen voor een persoonsgebonden budget. Deze informatieplicht volgt uit artikel 8.1.6 van de Jeugdwet.

Lid 5 en 6

Voor of tijdens het gesprek verschaffen de jeugdige of zijn ouders aan het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen. De jeugdige of zijn ouders verstrekken in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

Lid 7

Indien de hulpvraag al bekend is, en het bijvoorbeeld over een vervolgvraag gaat, dan kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders ook van het onderzoek en/of gesprek worden afgezien.

Artikel 8. Verslag

Deze bepaling is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure. De invulling van deze verslagplicht is vormvrij.

Wel wordt aangesloten bij de praktijk van de Wmo 2015. In de memorie van toelichting op het wetsvoorstel Wmo 2015 (Kamerstukken II 2013/14 33 841, nr.3) staat dat het college een weergave van de uitkomsten van het onderzoek verstrekt om de cliënt in staat te stellen een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening. Dat moet in beginsel schriftelijk.

Een goede weergave maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de jeugdige en/of ouder. Bij meer complexe onderzoeken zal uiteraard een uitgebreidere weergave noodzakelijk zijn. De gemeente gebruikt de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek ook als het ondersteuningsplan. Het college en de jeugdige en/of ouders ondertekenen het plan. Het later toevoegen van opmerkingen of het aanbrengen van wijzigingen of het herstellen van feitelijke onjuistheden is vormvrij.

Artikel 9. Deskundig oordeel en advies

Uit het onderzoek en het gesprek tussen de jeugdige en/of zijn ouders en de gemeente kan naar voren komen dat er al professionals vanuit andere domeinen betrokken zijn of zouden moeten zijn. In dat geval kan de gemeente informatie nodig hebben van die instantie. Dit kan op verschillende manieren vorm krijgen.

De ouder kan zelf voor de nodige informatie uit deze domeinen zorgen. Of er kan voor gekozen worden dat gezamenlijk het gesprek aan wordt gegaan met deze andere professionals. Dan is toestemming voor het doorbreken van de geheimhoudingsplicht niet nodig.

Ook kan de gemeente ervoor kiezen informatie op te vragen namens en met toestemming van de jeugdige en/of zijn ouders. Hierbij wordt de jeugdige en/of zijn ouders gevraagd toestemming te geven aan de betrokken instantie als dit nodig is om een geheimhoudingsplicht te doorbreken.

Artikel 10. Aanvraag

Algemeen

Deze bepaling is een uitwerking van artikel 2.9, onder a, van de Jeugdwet, waarbij is bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval regels stelt met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening. Een aanvraag is nodig om een verleningsbeschikking voor een individuele voorziening te verkrijgen.

Lid 1 en 2

De Awb is van toepassing. Een belanghebbende, in de regel zijn dat de jeugdige of ouders met gezag, kan daarom een aanvraag (laten) indienen voor een individuele jeugdhulpvoorziening. Hiervoor kan altijd een aanvraagformulier worden opgevraagd opvragen bij de gemeente. De gebruikelijk gang van zaken is echter dat de jeugdige of zijn ouder als eerste stap contact opneemt met de gemeente voor een gesprek met een consulent. Dit gesprek kan telefonisch of digitaal via de website aangevraagd worden. Via de consulent kan de jeugdige of ouder vervolgens de beschikking krijgen over een aanvraagformulier.

In de Awb worden regels gegeven omtrent de aanvraag. Deze verordening wijkt daarvan niet af. Dat betekent in ieder geval dat - op grond van artikel 4:1 van de Awb - een aanvraag om een individuele voorziening schriftelijk moet worden ingediend bij het college. Ook staat de mogelijkheid open om een digitale aanvraag in te dienen.

Ook is de mogelijkheid opgenomen om een door de jeugdige of zijn ouders ondertekend verslag of ondertekend familiegroepsplan als aanvraag aan te merken.

In de Jeugdwet is geen termijn opgenomen om te beslissen op een aanvraag. De regeling in artikel 4:13 van de Awb geldt daarom onverkort. Dit betekent dat een beschikking dient te worden gegeven binnen een termijn van acht weken na ontvangst van de aanvraag. Indien een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, dient het bestuursorgaan dit binnen deze termijn aan de aanvrager mede te delen en daarbij een redelijk termijn te noemen waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien (artikel 4:14, derde lid, van de Awb).

Deze termijnen zijn maximumtermijnen. Indien nodig kan na een aanvraag binnen enkele dagen een individuele voorziening worden verstrekt, in complexe situaties kan in het belang van een zorgvuldige besluitvorming een langere termijn nodig zijn. Bijvoorbeeld, indien een langer durend diagnosetraject benodigd is, kan dit ook tot een wat langere afhandelingsduur van de aanvraag leiden.

Lid 3

De Jeugdwet geeft geen richtlijnen over het al dan niet toekennen van een voorziening met terugwerkende kracht.

Indien een jeugdhulptraject nog niet is afgerond als de jeugdige of ouder zich meldt, probeert het college alsnog vast te stellen of de ingezette ondersteuning een noodzakelijke en passende voorziening is voor de jeugdige of de ouder. Kan het college die beoordeling niet meer maken, dan is dit voor het risico van de jeugdige of ouder(s). Maar is die beoordeling nog wel mogelijk en wordt de ingezette ondersteuning passend en nodig geacht, dan kan de voorziening met terugwerkende kracht worden toegekend.

Lid 4

Volgens jurisprudentie op het gebied van de Wmo (Rechtbank Oost-Brabant,

ECLI:NL:RBOBR:2014:3092) behoort het onderzoeken van de noodzaak van een voorziening niet tot de compensatieplicht van de gemeente indien een hulptraject reeds is afgerond voor dat een aanvraag is ingediend, en er geen sprake meer is van belemmeringen.

In navolging hiervan is opgenomen dat indien een jeugdhulptraject reeds is afgerond en er niet langer sprake is van opgroeiproblemen/beperkingen, geen jeugdhulpvoorziening wordt toegekend.

Dit dient zorgvuldig afgewogen te worden.

Artikel 11. Inhoud beschikking

Bij het al dan niet toekennen van jeugdhulp, of het tussentijds wijzigen van de rechten en plichten rondom een jeugdhulpvoorziening, zal het college een beschikking afgeven. Hiertegen kan de jeugdige of zijn ouders bezwaar en beroep indienen. De mogelijkheid om bezwaar in te dienen tegen de beschikking en ook de daarop volgende mogelijkheid van beroep bij de rechter is geregeld in de Awb en geldt in beginsel voor alle beschikkingen. Uitzonderingen zijn onder meer beschikkingen die inhouden dat gesloten jeugdhulp nodig is of een door de gecertificeerde instelling genomen besluit tot verlening van jeugdhulp op grond van artikel 3.5 lid 1 van de Jeugdwet. De jeugdige of zijn ouders moeten op basis van de beschikking die hij ontvangt de informatie krijgen die nodig is om zijn rechtspositie te bepalen en te begrijpen. Hiervoor is nodig dat de beschikking de jeugdige en/of zijn ouders goed en volledig informeert. In dit artikel zijn de essentialia opgenomen die in ieder geval in de beschikking moeten worden opgenomen.

Paragraaf 3. Pgb jeugdhulp

Artikel 12. Aanvullende voorwaarden voor pgb

Lid 1 en 2

Op een aanvraag voor een pgb zijn de voorwaarden van een individuele voorziening van toepassing.

Indien de jeugdige of zijn ouders dit wensen, verstrekt het college hun een persoonsgebonden budget dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken. Het college verstrekt slechts een pgb als aan de volgende voorwaarden is voldaan (artikel 8.1.1 lid 2 Jeugdwet):

a De jeugdige of zijn ouders zijn naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat tot een redelijke waardering van de belangen ter zake. Of ze zijn met hulp uit hun sociale netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde, gecertificeerde instelling of aanbieder van gesloten jeugdhulp, in staat de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren.

b De jeugdige of zijn ouders stellen zich gemotiveerd op het standpunt dat zij de individuele voorziening die wordt geleverd door een aanbieder, niet passend achten.

c Naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort en die de jeugdige of zijn ouders van het budget willen betrekken, van goede kwaliteit is.

Alleen als aan alle 3 voorwaarden is voldaan, verstrekt het college een pgb.

Lid 3

Een aanvraag voor een pgb dient ingediend te worden op een door het college ter beschikking gesteld format. Op dit format zijn de genoemde onderwerpen opgenomen, aan de hand waarvan een gemotiveerde aanvraag kan worden ingediend voor een pgb. Gemeenten kunnen waarborgen vragen over de kwaliteit van hulp die wordt geboden bij een persoonsgebonden budget (art. 8.1.1, tweede lid, onder c van de wet). De in dit lid genoemde onderwerpen moeten daarom in ieder geval opgenomen zijn.

Lid 5:

Een aanvraag voor een pgb kan geweigerd worden "voor zover" de kosten van het pgb hoger zijn dan de kosten van de individuele voorziening (artikel 8.1.1 lid 4 onderdeel a van de Jeugdwet). De situatie waarin het door de jeugdige of zijn ouders beoogde aanbod duurder is dan het aanbod van het college betekent dus niet bij voorbaat dat het pgb om die reden geheel geweigerd kan worden. De jeugdige of zijn ouders kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Het college kan het pgb slechts weigeren voor het gedeelte dat duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen doordat de gemeente vanwege inkoopvoordelen individuele voorzieningen al snel goedkoper zal kunnen leveren dan wanneer iemand zelf ondersteuning inkoopt met een pgb. Verder kan het college kan een persoonsgebonden budget weigeren indien het college eerder toepassing heeft gegeven aan artikel 8.1.4, eerste lid, onderdeel a, d of e van de wet. Deze artikelen gaan over de situaties waarin sprake is geweest van een herziening of intrekking van de voorziening.

De bovengenoemde weigeringsgronden zijn in de wet vastgelegd. In de verordening zijn in dit lid onder a tot en met e overige redenen aangegeven op grond waarvan een pgb kan worden geweigerd. Bepaald wordt dat college de aanvraag voor een pgb kan weigeren:

- voor zover het pgb is bedoeld of wordt gebruikt voor de betaling van tussenpersonen of belangenbehartigers, omdat dit geen jeugdhulpvoorziening is;

- voor zover het pgb is bedoeld of wordt gebruikt voor begeleidings-, beheer-, of administratiekosten in verband met het pgb, omdat de aanvragers in staat worden geacht hiertoe zelf in staat te zijn;

- Voor zover het pgb is bedoeld of wordt gebruikt voor andere kosten dan het leveren van de benodigde hulp. Onder andere kosten wordt o.a. verstaan reis- en verblijfskosten, kosten voor feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering voor zorgverleners, omdat deze kosten - indien van toepassing - ook in het tarief van de ingekochte zorg in natura zijn inbegrepen: de kosten dienen dan ook onderdeel uit te maken van het tarief;

- Voor het zover het pgb is bedoeld voor vervoer door het eigen sociale netwerk. Dit past bij de visie van de gemeente dat inwoners zoveel mogelijk op eigen kracht, met hulp van hun netwerk, oplossen. In uitzonderlijke gevallen kan hiervan uiteraard worden afgeweken. Alle ondersteuning is immers maatwerk. Een kilometervergoeding als bedoeld in artikel 13 lid 5 van deze verordening kan wel beoordeeld worden.

- Indien de ondersteuning die de jeugdige en/of zijn ouders met het pgb wenst in te kopen naar het oordeel van het college niet of niet in voldoende mate zal bijdragen aan het bereiken van het beoogde resultaat.

Lid 6

Deze bepaling is een uitwerking van artikel 8.1.1 lid 3 van de Jeugdwet dat de gemeenteraad de bevoegdheid geeft te bepalen onder welke voorwaarden de pgb-houder de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.

Artikel 13. Hoogte van een pgb – tarief

Lid 1 en 2

In de verordening moet in ieder geval worden bepaald op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld (artikel 2.9 onderdeel c van de Jeugdwet). Daarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn. De maximale hoogte van een pgb is begrensd op de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college ingekochte individuele voorziening in natura. Dit neemt niet weg dat er altijd uitzonderingen zullen zijn, waarbij maatwerk nodig is ter bepaling van het pgb tarief. Deze uitzonderingen betreffen bijvoorbeeld situaties waarbij kinderen zijn aangewezen op specifiek zwaardere zorg of specialistische jeugd GGZ, die niet gecontracteerd dan wel ingekocht is.

Lid 3 en 6

De gemeenteraad kan in de verordening differentiëren tussen de hoogte van het persoonsgebonden budget voor professionele jeugdhulp en niet-professionele jeugdhulp (Zie Memorie van Toelichting, artikelsgewijs TK 2012-2013, 33 684, nr. 3, p. 151). Deze artikelonderdelen bevatten de grondslag hiervoor.

Voor professionele jeugdhulp wordt een formeel tarief gehanteerd van het tarief van zorg in natura minus 20%.

Voor niet-professionele hulp wordt een informeel tarief gehanteerd. De markt voor niet-professionele hulp is een andere dan de markt voor professionele hulp. Niet-professionele hulp betrekt de inwoner in de regel uit het sociale netwerk. Vandaaruit redenerend, is er voor niet-professionele hulp een lager tarief dan voor dezelfde ondersteuning door een professional. Het informele tarief bedraagt maximaal het op grond van de Wet langdurige zorg geldende uurtarief voor hulp van niet-professionele zorgverleners, en indien de uurprijs lager is dan dit tarief, 60% van het zorg in natura tarief.

Een informeel pgb moet aan de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag voldoen. Dit betekent dat het tarief gelijk moet zijn aan het minimumuurloon inclusief vakantietoeslag en vakantie-uren. Hoewel de vakantie-uren in de meeste gevallen niet meegenomen hoeven te worden in het tarief, omdat dit namelijk alleen geldt voor zorgverleners die worden ingeschakeld met een arbeidsovereenkomst, is ervoor gekozen om de vakantietoeslag en vakantie-uren standaard in het uurtarief op te nemen. Overigens wordt opgemerkt dat het informele tarief op grond van de Wet langdurige zorg geldende uurtarief voor hulp, hoger is dan het eerder genoemde uurtarief op grond van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag inclusief vakantietoeslag en vakantie-uren.

De tarieven voor zorg in natura worden door het college vastgesteld.

Lid 4

In afwijking van het bepaalde in artikel 2 en 3, onder c, kan de hoogte van het pgb voor informele hulp gelijk zijn aan

  • de maximale hoogte van de tegemoetkoming per kalendermaand voor een hulp uit het sociaal netwerk zoals opgenomen in artikel 8ab van de Regeling Jeugdwet, tenzij op basis van het budgetplan van de cliënt kan worden volstaan met een lagere tegemoetkoming of;

  • de tegemoetkoming per kalendermaand voor schoonmaakmiddelen, levensmiddelen, kleding of reiskosten zoals bedoeld in artikel 8ab van de Regeling Jeugdwet. De tegemoetkoming wordt berekend aan de hand van de richtbedragen van het Nibud.

Deze mogelijkheid is per 1 mei 2019 in de Regeling Jeugdwet opgenomen. Van deze mogelijkheid kan gebruik worden gemaakt wanneer geen gebruik wordt gemaakt van het pgb-tarief.

Lid 5

Op grond van artikel 2.3 lid 2 Jeugdwet kan alleen het vervoer van een jeugdige naar een locatie waar jeugdhulp wordt geboden onder de jeugdhulpplicht vallen. In dit artikel wordt bepaald hoe de hoogte van het pgb voor de vervoerskosten wordt bepaald. Indien een reiskostenvergoeding wordt verstrekt op grond van artikel 13 lid 4 onder b van deze verordening kan geen reiskostenvergoeding op grond van dit artikel worden toegekend.

Lid 6 en 7

Het college stelt de tarieven voor zorg in natura vast. Vanwege ontwikkelingen in de prijsindex van het Centraal Bureau voor de Statistiek en de NEA-index is het nodig om jaarlijks bedragen te kunnen actualiseren. De indexatie vindt in de regel per 1 januari plaats.

Het tarief op basis waarvan het pgb is berekend blijf in stand zolang de toekenning geldig is.

Paragraaf 4. Overige bepalingen jeugdhulp

Artikel 14. Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen individuele voorzieningen en pgb’s en misbruik of oneigenlijk gebruik van de Jeugdwet

Lid 1

Om te voorkomen dat ten onrechte individuele voorzieningen en pgb’s worden verstrekt en misbruik of oneigenlijk gebruik te voorkomen informeert het college de jeugdige en zijn ouders in begrijpelijke taal over de rechten en de plichten die verbonden zijn aan het verkrijgen van jeugdhulp.

Lid 2

Deze bepaling berust mede op artikel 8.1.2 lid 1 van de Jeugdwet, waarin is vastgelegd dat de jeugdige of zijn ouders het college alle informatie verstrekt die van belang kan zijn voor de verlening van een pgb. Ook de overige onderdelen van artikel 8.1.2 en artikel 8.1.3 en 8.1.4 geven handen en voeten aan de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik en zijn opgenomen in deze verordening. De wettekst van de artikelen 8.1.2 tot en met 8.1.4 is veelal beperkt tot de pgb. Waar mogelijk en zinvol, is dit ter uitwerking van de delegatiebepaling in artikel 2.9, onder d, van de wet, in de verordening uitgebreid tot de individuele voorziening in natura. Hiervoor kan ook steun gevonden worden in de tekst van de toelichting op artikel 8.1.2, waarbij is vermeld dat de in het eerste lid geregelde inlichtingenverplichting als uitgangspunt heeft dat van de jeugdige en zijn ouders aan wie een individuele voorziening of een daaraan gekoppeld pgb is verstrekt, verlangd kan worden dat ze voldoende gegevens en inlichtingen verstrekken om het college in staat te stellen te beoordelen of het beroep op die individuele voorziening of het daaraan gekoppelde pgb terecht is gedaan. Indien het de jeugdige of zijn ouders redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat er feiten en omstandigheden, of daarin opgetreden wijzigingen, zijn die van invloed kunnen zijn op de toekenning van de individuele voorziening of het daaraan gekoppelde pgb, dienen zij dit onverwijld aan het college te melden. Verstrekken zij niet onverwijld uit eigen beweging of op verzoek van het college alle gevraagde inlichtingen en bewijsstukken, dan heeft dat gevolgen voor de toekenning van de voorziening of het daaraan gekoppelde pgb. Het college kan niet alleen bij een aanvraag, maar ook in andere stadia concrete informatie en bewijsstukken van de belanghebbende vragen.

Lid 3

Deze bepaling regelt in welke gevallen het college een besluit tot verlening van een individuele voorziening kan intrekken of herzien. De bepaling is afgeleid van artikel 8.1.4 van de Jeugdwet die de herziening en intrekking regelt van verstrekte pgb's. Deze bepaling in de verordening breidt dit uit tot de individuele voorziening in natura. Het gaat hier om een 'kan'-bepaling. Het college is dus niet verplicht gebruik te maken van zijn bevoegdheid tot herziening of intrekking.

Lid 4

Intrekking of herziening van een jeugdhulpvoorziening kan leiden tot de conclusie dat ten onrechte of teveel hulp is verleend. Deze bepaling regelt dat het college in dat geval bevoegd is de geldswaarde terug te vorderen van de teveel of ten onrechte genoten individuele voorziening in natura, dan wel van het teveel of ten onrechte verstrekte pgb. Terugvordering is niet geregeld in de Jeugdwet. Het is daarom van belang deze bepaling op te nemen in de verordening. Net zoals bij herziening en intrekking gaat het bij terugvordering om een bevoegdheid van het college.

Lid 5

Deze bepaling is ook een ‘kan-bepaling’. Het college is dus niet verplicht om na het verlopen van de termijn de beslissing tot verlening van het pgb in te trekken. Het college kan desgewenst het hierbij te hanteren beleidskader neerleggen in een beleidsregel.

Lid 6 tot en met 8

Op grond van dit artikel kan het college aan de SVB verzoeken pgb betalingen op te schorten als daar een gegronde reden voor is. Hierbij wordt aangesloten bij de gronden zoals vermeld in de Jeugdwet.

Artikel 15. Onderzoek naar kwaliteit en recht- en doelmatigheid individuele voorzieningen en pgb’s

Op grond van artikel 2.9 onderdeel d van de Jeugdwet moeten in de verordening regels worden gesteld over de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening in natura of een pgb alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Deze bepaling is een uitwerking van deze wettelijke plicht. Essentieel is dat het college periodiek controles uitvoert naar het gebruik en de besteding van voorzieningen op grond van deze wet. Het college informeert de jeugdige of zijn ouders in de beschikking als bedoeld in artikel 11 over de mogelijkheid van het college tot het nader instellen van nader onderzoek.

Artikel 16. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Het college kan de uitvoering van de Jeugdwet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten

en plichten van de jeugdige of zijn ouders, door aanbieders laten verrichten (artikel 2.11, eerste lid, van de Jeugdwet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van jeugdhulp,

kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.12 va de Jeugdwet). Daarbij dient in ieder rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.

Om te voorkomen dat er alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit

artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat er een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.

Artikel 17. Inspraak en medezeggenschap

Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.10 van de Jeugdwet in samenhang met artikel 2.1.3 lid 3 van de Wmo 2015. Op grond van die bepalingen moet in de verordening worden geregeld hoe ingezetenen, waaronder in ieder geval jeugdigen en ouders, worden betrokken bij de vormgeving van het jeugdbeleid.

Lid 1

Deze bepaling verwijst naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat er eenzelfde inspraakprocedure geldt voor zowel het jeugdbeleid als op andere terreinen.

Lid 4

Deze bepaling laat het aan het college over om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven.

Artikel 18. Klachtenregeling

De gemeente is op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn.

In hoofdstuk 9 van de Awb zijn de regels vastgelegd over klachtbehandeling en de mogelijkheid om na de afhandeling van de klacht de bevoegde ombudsman te verzoeken een onderzoek in te stellen. Daarom wordt in deze verordening volstaan met dit artikel.

Daarnaast verplicht de Jeugdwet in artikel 4.2.1. e.v. de jeugdhulpaanbieders een klachtenregeling op te stellen. In de regel wordt eerst de jeugdhulpaanbieder aangesproken bij klachten over de wijze van behandeling. Pas wanneer dit klachtrecht niet bevredigend is, of bij gedragingen van gemeenteambtenaren, dan komt de gemeentelijke klachtmogelijkheid in zicht. In deze situaties is de gemeentelijke regeling voor klachtafhandeling van overeenkomstige toepassing.

Artikel 19. Evaluatie

De raad vindt het wenselijk dat jaarlijks een evaluatie van het door het college gevoerde beleid plaatsvindt.

Artikel 20. Hardheidsclausule

Dit artikel bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige of zijn ouders kan afwijken van de bepalingen van deze verordening (en dus niet van de in de wet zelf genoemde bepalingen). Zo nodig wordt hierbij advies ingewonnen. Afwijken kan alleen maar ten gunste, en nooit ten nadele van de betrokken jeugdige of zijn ouders.

Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Het college moet in verband met precedentwerking dan ook duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.

Artikel 21. Intrekken oude verordening

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 22. Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.

De raad van de gemeente Stichtse Vecht,

Gelet op,

- de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, vierde lid, van de Jeugdwet;

- het voorstel van burgemeester en wethouders van 26 maart 2019;

- de bespreking in de commissie Sociaal Domein van 14 mei 2019;

Overwegende dat:

de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd, waarbij het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt;

dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen, met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening, over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen, de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld, voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget alsmede misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet, en regels ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan;

het voorts wenselijk is te bepalen onder welke voorwaarden degene aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot diens sociale netwerk;

BESLUIT

vast te stellen de Verordening Jeugdhulp Stichtse Vecht 2019

Ondertekening