Regeling vervallen per 01-01-2021

GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING SCHADEVERGOEDINGSSCHAP HSL-ZUID (INCL. A 16 EN A 4)

Geldend van 10-12-2016 t/m 31-12-2020 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2016

Intitulé

GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING SCHADEVERGOEDINGSSCHAP HSL-ZUID (INCL. A 16 EN A 4)

Hoofdstuk I. Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    De regeling: deze gemeenschappelijke regeling ingevolge de artikelen 94 en 95 van de Wet gemeenschappelijke regelingen;

  • b.

    Het Schap: het rechtspersoonlijkheid bezittend openbaar lichaam, bedoeld in artikel 3 van deze regeling en tevens bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1:1 van de Algemene wet bestuursrecht;

  • c.

    De Minister: de Minister van Infrastructuur en Milieu;

  • d.

    De deelnemers: de raden van de gemeenten Haarlemmermeer, Kaag en Braassem, Alphen aan den Rijn, Leiderdorp, Leiden, Lansingerland, Zoeterwoude, Zoetermeer, Rotterdam, Zwijndrecht, Binnenmaas, Strijen, Dordrecht, Moerdijk Breda, en de Minister.

  • e.

    De raad: de gemeenteraad van een aan deze gemeenschappelijke regeling deelnemende gemeente;

  • f.

    Het tracébesluit:

    • Het uitvoeringsbesluit HSL-Zuid als bedoeld in artikel 24 (oud) van de Tracéwet (inclusief de werken aan de A 16 van Prinsenbeek-Noord tot knooppunt Galder, de werken aan de A 58 tot aan de gemeentegrens van Breda, en de aanleg van knooppunt Princeville, die in dat tracébesluit zijn opgenomen), respectievelijk

    • De uitvoeringsbesluiten tot de verbreding van de A 4 (gedeelte Zoeterwoude-knooppunt Burgerveen), als bedoeld in artikel 15(oud) van de Tracéwet respectievelijk

    • Het uitvoeringsbesluit tot de verbreding van de A 16 (gedeelte Moerdijk tot Prinsenbeek-Noord), als bedoeld in artikel 15 (oud) van de Tracéwet;

  • g.

    HSL-Zuid: voor deze gemeenschappelijke regeling schadevergoedingsschap HSL-Zuid worden hieronder mede verstaan de werken aan de A 4 en A 16, voorzover onder f genoemd.

Hoofdstuk II. Doel en reikwijdte van de regeling

Artikel 2

  • 1. Het doel van de regeling is het bevorderen dat de behandeling van verzoeken om schadevergoeding die verband houden met de aanleg van de HSL-Zuid en de verbreding, verlegging en reconstructie van de A 16, zoals bedoeld in artikel 1 onder f, respectievelijk de A 4, zoals bedoeld in artikel 1 onder f, en de beslissing op die verzoeken doelmatig, deskundig en op gelijke wijze plaatsvinden. Door deze regeling wordt tevens voor de burgers duidelijkheid geschapen over de terzake bevoegde instantie.

  • 2. Op grond van de regeling kan slechts schadevergoeding op verzoek van degene die schade lijdt, of zal lijden, toegekend worden als de schade een gevolg is van het onherroepelijk tracébesluit en/of de daaruit rechtstreeks voortvloeiende besluiten en rechtmatige uitvoeringshandelingen van bestuursorganen, en deze schade redelijkerwijs niet of niet geheel ten laste van degene die schade lijdt behoort te blijven en voor zover vergoeding van deze schade niet of niet voldoende anderszins is verzekerd. De hoogte van de schadevergoeding wordt naar redelijkheid en billijkheid vastgesteld.

  • 3. Schade die het gevolg is van verlegging, verwijdering of vervanging van kabels en leidingen ten gevolge van de werken als bedoeld in artikel 1 valt niet onder deze regeling.

Hoofdstuk III. Het Schap

Artikel 3

  • 1. Er is een rechtspersoonlijkheid bezittend openbaar lichaam genaamd: Schadevergoedingsschap HSL-Zuid, hierna te noemen: het Schap.

  • 2. Het Schap is gevestigd te (nader te bepalen).

Artikel 4

De bestuursorganen van het Schap zijn:

  • a.

    Het algemeen bestuur;

  • b.

    Het dagelijks bestuur;

  • c.

    De voorzitter;

  • d.

    Het uitvoeringsorgaan, bedoeld in artikel 17.

Hoofdstuk IV. Het algemeen bestuur

Artikel 5

  • 1. Het algemeen bestuur bestaat uit evenveel leden als er deelnemers zijn.

  • 2. Één lid van het algemeen bestuur wordt door de Minister aangewezen. De Minister kan een plaatsvervanger aanwijzen voor het door de Minister aangewezen lid.

  • 3. De overige leden van het algemeen bestuur worden door de raden van de deelnemende gemeenten uit hun midden, de voorzitters van die raden inbegrepen, aangewezen. Elk der raden kan uit zijn midden een plaatsvervanger aanwijzen voor het door hem aangewezen lid van het algemeen bestuur. Artikel 15, eerste lid, Gemeentewet en X 8 Kieswet zijn van overeenkomstige toepassing op de in dit lid bedoelde leden.

  • 4. Het ten aanzien van de leden van het algemeen bestuur bepaalde in de Wet gemeenschappelijke regelingen en in deze regeling, is van overeenkomstige toepassing op hun plaatsvervangers.

  • 5. De leden van het algemeen bestuur bedoeld in het derde lid hebben ieder één stem. Het lid bedoelde in het tweede lid heeft het ingevolge artikel 14, derde lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen maximaal toegestane aantal stemmen.

Artikel 6

  • 1. Het door de Minister aangewezen lid van het algemeen bestuur wordt voor onbepaalde tijd benoemd.

  • 2. De leden, bedoeld in artikel 5 derde lid, worden benoemd voor een zittingsduur van vier jaar. Deze leden treden echter af op de dag waarop de zittingsperiode in de raad afloopt.

  • 3. De raad besluit in de eerste vergadering van elke zittingsperiode over de aanwijzing van het lid en zijn plaatsvervanger in het algemeen bestuur. Aftredende leden kunnen opnieuw als lid worden aangewezen.

  • 4. Een lid van het algemeen bestuur dat ophoudt lid van de raad of burgemeester te zijn houdt daarmee tevens op lid van het algemeen bestuur te zijn.

  • 5. Een lid van het algemeen bestuur kan ontslag nemen. Hij deelt zijn ontslag mede aan de raad of de Minister die hem heeft aangewezen. De raad of de Minister wijzen binnen één maand een nieuw lid van het algemeen bestuur aan.

  • 6. Van elke aanwijzing of wijziging in het algemeen bestuur doet de aanwijzende deelnemer schriftelijk mededeling aan het dagelijks bestuur.

Artikel 7

  • 1. Het algemeen bestuur vergadert tenminste tweemaal per jaar en voorts zo dikwijls de voorzitter dit nodig oordeelt, of indien tenminste een derde van het aantal leden als bedoeld in artikel 5, derde lid, of het lid als bedoeld in artikel 5, tweede lid, zulks schriftelijk, onder opgave van de te behandelen onderwerpen hebben/heeft verzocht. Op de vergadering van het algemeen bestuur is artikel 56 Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Het algemeen bestuur besluit bij meerderheid van stemmen. Wordt over een voorstel geen stemming gevraagd, dan is het aangenomen.

  • 3. Staken de stemmen, dan is het voorstel niet aangenomen. Is de vergadering niet voltallig, dan wordt bij staking van stemmen het nemen van een besluit verdaagd tot een volgende vergadering. Staken de stemmen in deze volgende vergadering opnieuw, ongeacht of deze voltallig is of niet, dan is het voorstel niet aangenomen.

  • 4. Is een voorstel door staking van de stemmen niet aangenomen, dan wordt over het voorstel beslist bij bindend advies dat uitgebracht wordt door een door het algemeen bestuur aan te wijzen commissie bestaande uit drie onafhankelijke deskundigen. Één van de onafhankelijke deskundigen wordt bij gewone meerderheid van stemmen door de leden als bedoeld in artikel 5 derde lid benoemd. Het lid als bedoeld in artikel 5 tweede lid benoemt één onafhankelijke deskundige. Beide op deze wijze benoemde onafhankelijke deskundigen benoemen tezamen de derde onafhankelijke deskundige.

Artikel 8

  • 1. Een lid van het algemeen bestuur is aan de raad die hem als lid heeft aangewezen verantwoor-ding verschuldigd voor de uitoefening van zijn lidmaatschap. Het door de Minister aangewezen lid is aan de Minister verantwoording verschuldigd voor de uitoefening van zijn lidmaatschap.

  • 2. Een lid van het algemeen bestuur kan door de raad die hem heeft benoemd ontslagen worden. Op de procedure van het ontslag van een dergelijk lid zijn de artikelen 49 en 50 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing. Het door de Minister aangewezen lid kan door de Minister worden ontslagen.

  • 3. Onverminderd artikel 16, vijfde lid, Wet gemeenschappelijke regelingen geeft een lid van het algemeen bestuur mondeling of schriftelijk de door één of meer leden van de raad, die hem als lid heeft aangewezen, gevraagde inlichtingen. Het door de Minister aangewezen lid geeft de Minister mondeling of schriftelijk de door de Minister gevraagde inlichtingen.

  • 4. Over al hetgeen het Schap betreft verstrekt het dagelijks bestuur de deelnemers desgevraagd inlichtingen.

Artikel 9

  • 1. Het algemeen bestuur is bij uitsluiting bevoegd, welke bevoegdheid door de raden of de colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemers aan het schap is overgedragen, ter zake van de behandeling van en de beslissing op een aanvraag om schadevergoeding als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening of artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening, doch uitsluitend voor zover deze schade verband houdt met schade voortvloeiende uit het onherroepelijk tracébesluit en/of daaruit rechtstreeks voortvloeiende bestuurbesluiten en rechtmatige uitvoeringshandelingen.

  • 2. Het algemeen bestuur is bij uitsluiting bevoegd ter zake van de behandeling van en de beslissing op een aanvraag om schadevergoeding op basis van artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 22 van de Tracéwet, welke bevoegdheden door de Minister zijn overgedragen, doch uitsluitend voor zover deze schade voortvloeit uit het onherroepelijk tracébesluit en daaruit rechtstreeks voortvloeiende bestuursbesluiten en rechtmatige uitvoeringshandelingen.

  • 3. Het algemeen bestuur kan de bevoegdheden, zoals vermeld in lid 1 en 2, mandateren aan de voorzitter.

Artikel 10

Op de behandeling van en de beslissing op een aanvraag om schadevergoeding als bedoeld in artikel 9 is de door het algemeen bestuur vastgestelde procedureverordening van toepassing.

Hoofdstuk V. Het dagelijks bestuur

Artikel 11

  • 1. Het dagelijks bestuur bestaat uit tenminste drie leden, te weten de voorzitter, het door de Minister aangewezen lid van het algemeen bestuur en ten minste één ander door het algemeen bestuur uit zijn midden aangewezen lid.

  • 2. Elk lid van het dagelijks bestuur heeft één stem.

  • 3. Het door de Minister benoemde lid van het dagelijks bestuur wordt benoemd voor onbepaalde tijd. De overige leden van het dagelijks bestuur worden aangewezen voor een zittingsduur van vier jaar. Zij treden af wanneer de zittingsperiode in de gemeenteraad afloopt of wanneer zij ophouden voorzitter van de raad te zijn.

  • 4. Het algemeen bestuur besluit in de eerste vergadering van elke zittingsperiode over de aanwijzing van door het algemeen bestuur aan te wijzen leden van het dagelijks bestuur en de plaatsvervangers daarvan. Aftredende leden van het dagelijks bestuur kunnen opnieuw als lid van het dagelijks bestuur aangewezen worden.

  • 5. Het lid dat ophoudt lid van het algemeen bestuur te zijn, houdt tevens op lid van het dagelijks bestuur te zijn.

  • 6. Indien tussentijds een plaats in het dagelijks bestuur beschikbaar komt, wijst het algemeen bestuur zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval binnen 6 maanden, een nieuw lid aan. Wanneer de ontstane vacature gepaard gaat met een vacature in het algemeen bestuur, dan vangt de termijn van 6 maanden aan op het moment dat het dagelijks bestuur de mededeling als bedoeld in artikel 6, zesde lid, ontvangt.

Artikel 12

  • 1. Het dagelijks bestuur is belast met:

    • a.

      De voorbereiding van alles waarover in de vergadering van het algemeen bestuur zal worden beraadslaagd en besloten;

    • b.

      De zorg voor de uitvoering van de besluiten van het algemeen bestuur;

    • c.

      Het beheren van de inkomsten en uitgaven van het Schap;

    • d.

      De zorg voor de controle op het geldelijk beheer en de boekhouding;

    • e.

      Het nemen van alle conservatoire maatregelen zowel in als buiten rechte en het doen van alles wat nodig is ter voorkoming van verjaring of verlies van recht of bezit;

    • f.

      Het verstrekken van inlichtingen aan de deelnemers aan deze regeling.

  • 2. Het dagelijks bestuur vergadert zo dikwijls de voorzitter dit nodig oordeelt of indien een ander lid van het dagelijks bestuur zulks schriftelijk, onder opgave van de te behandelen onderwerpen, heeft verzocht. In het laatste geval wordt de vergadering binnen drie weken gehouden. Op de vergadering van het dagelijks bestuur is artikel 56 Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

Artikel 13

  • 1. De leden van het dagelijks bestuur zijn, tezamen en ieder afzonderlijk, aan het algemeen bestuur verantwoording verschuldigd voor het door hen gevoerde bestuur en beleid.

  • 2. Onverminderd artikel 16, vijfde lid, Wet gemeenschappelijk regelingen geven zij schriftelijk of mondeling aan het algemeen bestuur de door één of meer leden van het algemeen bestuur gewenste inlichtingen.

Artikel 14

  • 1. Een lid van het dagelijks bestuur kan ontslag nemen. Hij deelt zijn ontslag mede aan de raad of de Minister die hem in het algemeen bestuur benoemd heeft.

  • 2. Een lid van het dagelijks bestuur kan door het algemeen bestuur ontslagen worden. Het lid van het dagelijks bestuur dat is aangewezen door de Minister kan niet door het algemeen bestuur ontslagen worden, maar alleen door de Minister.

Hoofdstuk VI. De voorzitter

Artikel 15

  • 1. De voorzitter van het algemeen bestuur wordt door het algemeen bestuur uit zijn midden aangewezen bij meerderheid van stemmen.

  • 2. De voorzitter van het algemeen bestuur is tevens voorzitter van het dagelijks bestuur.

  • 3. Het algemeen bestuur wijst één lid van het dagelijks bestuur bij meerderheid van stemmen aan als plaatvervangend voorzitter. De voorzitter kan niet tevens plaatsvervangend voorzitter zijn. De plaatsvervangend voorzitter vervangt de voorzitter bij diens afwezigheid.

Artikel 16

  • 1. De voorzitter is belast met de leiding van de vergaderingen van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur.

  • 2. De voorzitter is belast met de uitvoering van besluiten van het dagelijks bestuur en tekent de stukken die van het algemeen bestuur en/of dagelijks bestuur uitgaan.

  • 3. De voorzitter neemt, indien het algemeen bestuur hem daartoe overeenkomstig artikel 9 lid 3 heeft gemandateerd, de besluiten op verzoeken om schadevergoeding.

  • 4. De voorzitter vertegenwoordigt het Schap in en buiten rechte. Hij kan een door hem aan te wijzen persoon machtigen om deze vertegenwoordiging namens hem uit te oefenen. Aan deze machtiging kan de voorzitter voorwaarden verbinden. Indien de voorzitter behoort tot het bestuur van een gemeente die partij is in een geding waarbij het Schap is betrokken, oefent de plaatsvervangend voorzitter de in dit lid bedoelde bevoegdheid uit.

Hoofdstuk VII. Het uitvoeringsorgaan

Artikel 17

  • 1. Het algemeen bestuur kan een uitvoeringsorgaan instellen dat belast wordt met de voorbereiding en uitvoering van de op grond van artikel 9 genoemde beslissingen. Het uitvoeringsorgaan is over de wijze waarop het zijn taken vervult verantwoording verschuldigd aan het algemeen bestuur.

  • 2. Het uitvoeringsorgaan wordt door het algemeen bestuur samengesteld uit een voordracht van door de Minister en de raden aangewezen personen.

  • 3. De leden van het uitvoeringsorgaan zijn ieder afzonderlijk verantwoording verschuldigd aan zowel het dagelijks bestuur als het algemeen bestuur.

Hoofdstuk VIII. Ondersteuning

Artikel 18

  • 1. De Minister stelt, gehoord het dagelijks bestuur, de bestuursorganen van het Schap voldoende ondersteuning, waaronder een secretaris, ter beschikking. De secretaris woont de vergaderingen van het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en het uitvoeringsorgaan bij.

  • 2. De secretaris ondertekent mede alle stukken die van het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en het uitvoeringsorgaan uitgaan.

  • 3. De Minister benoemt, gehoorde het dagelijks bestuur, tevens een plaatsvervangend secretaris die de secretaris vervangt bij diens afwezigheid.

Hoofdstuk IX. Financien

Artikel 19

De met de uitoefening van de in artikel 9 genoemde bevoegdheden gemoeide kosten komen ten laste van het Rijk.

Hoofdstuk X. archief

Artikel 20

De voorschriften omtrent de zorg, de bewaring en het beheer van de bescheiden van de Minister zijn van overeenkomstige toepassing op de zorg, de bewaring en het beheer van de bescheiden van het Schap.

Hoofdstuk XI. Uittreding, wijziging en opheffing

Artikel 21

Een deelnemer kan uittreden bij besluit van de raad van de betrokken gemeente, onderscheidenlijk bij besluit van de Minister. Het besluit tot uittreding treedt in werking met ingang van de dag na de bekendmaking van het besluit.

Artikel 22

  • 1. Tot wijziging van de regeling wordt op voorstel van het algemeen bestuur besloten door de raden en de Minister.

  • 2. Een wijziging van de regeling komt tot stand als het in het eerste lid bedoelde voorstel is aanvaard door de raden van tenminste twee derde van de deelnemende gemeenten en de Minster.

  • 3. Het besluit tot wijziging treedt in werking met ingang van de dag na bekendmaking van het besluit.

Artikel 23

  • 1. De regeling eindigt op 1 januari 2021. Tot eerdere opheffing of verlening van de regeling kan worden besloten op voorstel van het algemeen bestuur door de raden en de Minister.

  • 2. Een besluit tot opheffing of verlenging is tot stand gekomen zodra het in het eerste lid bedoelde voorstel is aanvaard door de raden van tenminste twee derden van de deelnemende gemeenten, en de Minister.

  • 3. Het besluit tot tussentijdse opheffing of beëindiging treedt in werking één jaar na de bekendmaking van het besluit.

  • 4. Het algemeen bestuur regelt de gevolgen, daaronder in ieder geval begrepen de financiële gevolgen, van de beëindiging, de verlenging en de tussentijdse opheffing van de regeling.

  • 5. In geval van beëindiging of tussentijdse opheffing besluit het algemeen bestuur tot liquidatie en stelt daarbij tevens een liquidatieplan vast.

  • 6. Zo nodig blijven de bestuursorganen van het Schap ook na het tijdstip van beëindiging of tussentijdse opheffing in functie totdat de liquidatie van het Schap is voltooid.

Hoofdstuk XII. Slotbepalingen

Artikel 24

De in aritkel 26, tweede lid, Wet gemeenschappelijke regelingen voorgeschreven bekendmaking van de regeling, alsmede van de besluiten tot uittreding, wijziging, beëindiging, verlenging of tussentijdse opheffing geschiedt door de Minister.

Artikel 25

Deze regeling treedt in werking op de eerste dag van de maand na die waarin zij is opgenomen in het register bedoeld in artikel 27, tweede lid, Wet gemeenschappelijke regelingen (oud).

Artikel 26

Deze regeling kan worden aangehaald als “Gemeenschappelijke regeling schadevergoedingsschap HSL-Zuid”.

Bijlage I. NADEELCOMPENSATIEVERORDENING HSL-ZUID

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze procedureverordening wordt verstaan onder:

  • a.

    De regeling: de gemeenschappelijke regeling schadevergoedingsschap HSL-Zuid ingevolge de artikelen 94 en 95 van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

  • b.

    Het algemeen bestuur: het algemeen bestuur van het schadevergoedingsschap HSL-Zuid als bedoeld in hoofdstuk IV van de gemeenschappelijke regeling schadevergoedingsschap HSL-Zuid.

  • c.

    Het uitvoeringsorgaan: het uitvoeringsorgaan van het schadevergoedingsschap HSL-Zuid als bedoeld in hoofdstuk VII van de gemeenschappelijke regeling schadevergoedingsschap HSL-Zuid.

  • d.

    De commissie: de adviescommissie als bedoeld in artikel 5 van deze verordening.

  • e.

    Verzoek: een verzoek om schadevergoeding als bedoeld in artikel 3 van deze verordening.

  • f.

    Verzoeker: de belanghebbende die een verzoek als bedoeld in artikel 3 van deze verordening indient.

  • g.

    Het tracébesluit:

    • Het uitvoeringsbesluit HSL-Zuid als bedoeld in artikel 24 van de Tracéwet (inclusief de werken aan de A 16 van Prinsenbeek-Noord tot knooppunt Galder, de werken aan de A 58 tot aan de gemeentegrens van Breda, en de aanleg van knooppunt Princeville, die in dat tracébesluit zijn opgenomen), respectievelijk

    • De uitvoeringsbesluiten tot de verbreding van de A 4 (gedeelte Zoeterwoude-knooppunt Burgerveen), als bedoeld in artikel 15 van de Tracéwet respectievelijk

    • Het uitvoeringsbesluit tot de verbreding van de A 16 (gedeelte Moerdijk tot Prinsenbeek-Noord), als bedoeld in artikel 15 van de Tracéwet;

Artikel 2 Het recht op schadevergoeding

  • 1.

    Het algemeen bestuur kent, gelet op artikel 2 van de regeling, op verzoek van degene die schade lijdt, of zal lijden, schadevergoeding toe als de schade een gevolg is van het onherroepelijke tracébesluit en de daaruit rechtstreeks voortvloeiende besluiten en/of rechtmatige uitvoerings-handelingen van bestuursorganen, mits deze schade niet of niet geheel ten laste van degene die schade lijdt behoort te blijven en voorzover vergoeding van deze schade niet of niet voldoende anderszins is verzekerd. De hoogte van de schadevergoeding wordt naar redelijkheid en billijkheid vastgesteld.

  • 2.

    De vergoeding wordt bepaald in geld; niettemin kan het algemeen bestuur de vergoeding toekennen in een andere vorm dan een betaling van een geldsom.

  • 3.

    Het recht op vergoeding van schade ontstaat niet eerder dan na het onherroepelijk worden van het tracébesluit.

  • 4.

    Het algemeen bestuur beslist niet eerder op een ingekomen verzoek dan nadat het recht op schadevergoeding is ontstaan.

Artikel 3 Het verzoek om schadevergoeding

  • 1.

    Het verzoek om schadevergoeding wordt gericht aan het algemeen bestuur van het schap en wordt zo spoedig mogelijk na inwerkingtreding van het tracébesluit schriftelijk ingediend bij het uitvoeringsorgaan van het Schap.

  • 2.

    Het verzoek wordt ondertekend en bevat ten minste:

    • De naam en het adres van de verzoeker;

    • De dagtekening;

    • Een aanduiding van het besluit en/of handelen dat de schade naar het oordeel van de verzoeker heeft veroorzaakt;

    • Voorzover mogelijk een opgave van aard en omvang van de schade, alsmede een specificatie van het bedrag van de schade;

    • Indien een vergoeding in natura wordt gewenst: een omschrijving van de wijze waarop de schade naar het oordeel van verzoeker dient te worden vergoed en een opgave van de kosten die hieraan verbonden zijn naar het oordeel van verzoeker.

  • 3.

    De verzoeker verschaft tevens de gegevens en bescheiden die voor het nemen van de beslissing op zijn verzoek nodig zijn en waarover verzoeker redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

  • 4.

    Het uitvoeringsorgaan bevestigt de ontvangst van het verzoek zo spoedig mogelijk, doch ten minste binnen twee weken na de ontvangst ervan, en stelt de verzoeker in kennis van de te volgen procedure.

  • 5.

    Indien, naar het oordeel van het uitvoeringsorgaan niet of onvoldoende is voldaan aan het bepaalde in het tweede en derde lid, stelt het uitvoeringsorgaan verzoeker in de gelegenheid het verzuim te herstellen binnen een termijn van acht weken na verzending van de brief waarin verzoeker op het verzuim is gewezen.

Artikel 4 Vereenvoudigde behandeling van het verzoek

  • 1.

    Het algemeen bestuur neemt het verzoek niet in behandeling indien het niet overeenkomstig artikel 3 is ingediend.

  • 2.

    Het algemeen bestuur wijst het verzoek zonder nader onderzoek af indien het naar het oordeel van het algemeen bestuur kennelijk ongegrond is.

  • 3.

    Het besluit van het algemeen bestuur om het verzoek niet in behandeling te nemen of wegens kennelijke ongegrondheid af te wijzen, wordt aan de verzoeker bij aangetekende brief medegedeeld binnen acht weken na ontvangst van het verzoek of binnen vier weken na ontvangst van de ingevolge artikel 3, vijfde lid, ingezonden ontbrekende gegeven of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

  • 4.

    Het algemeen bestuur kan de in het vorige lid genoemde termijnen eenmaal met ten hoogste acht weken verlengen. Het uitvoeringsorgaan stelt de verzoeker daarvan schriftelijk in kennis.

Artikel 5 De adviescommissie

  • 1.

    Indien geen toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 4, eerst of tweede lid, stelt het uitvoeringsorgaan een commissie in. De commissie heeft tot taak het algemeen bestuur van advies te dienen over de op het verzoek te nemen beslissing.

  • 2.

    De door het uitvoeringsorgaan te benoemen commissie wordt samengesteld uit personen die voorkomen op een door het algemeen bestuur samengetelde lijst van personen die benoembaar zijn in een adviescommissie.

  • 3.

    De commissie bestaat uit drie onafhankelijke deskundigen. In eenvoudige gevallen kan het uitvoeringsorgaan volstaan met de benoeming van slechts één onafhankelijke deskundige.

  • 4.

    De commissie wordt ingesteld binnen acht weken na ontvangst van het verzoek of binnen vier weken na ontvangst van de ingevolge artikel 3, vijfde lid, ingezonden ontbrekende gegevens.

  • 5.

    Het uitvoeringsorgaan kan de in het vorige lid genoemde termijnen eenmaal met ten hoogste acht weken verlengen. Het uitvoeringsorgaan stelt de verzoeker hiervan schriftelijk in kennis.

  • 6.

    Het uitvoeringsorgaan stelt verzoeker schriftelijk in kennis van de benoemde commissie. Deze kennisgeving bevat de namen van de deskundigen, hun beroep en de plaats waar zij hun werkzaamheden plegen te verrichten. De verzoeker kan binnen twee weken na verzending van de kennisgeving schriftelijk bedenkingen uiten tegen de voorgenomen samenstelling, in welk geval het uitvoeringsorgaan eenmalig tot een andere benoeming zal overgaan.

Artikel 6 Het door de commissie te verrichten onderzoek

  • 1.

    Door de commissie wordt een onderzoek ingesteld naar:

    • De vraag of de schade een gevolg is van een besluit of uitvoeringshandeling als bedoeld in artikel 2, tweede lid van de regeling;

    • De omvang van de schade;

    • De vraag of de schade redelijkerwijs niet, of niet geheel ten laste van de verzoeker dient te blijven;

    • De vraag of de vergoeding van de schade geheel of gedeeltelijk anderszins is verzekerd;

    • De vraag of en in hoeverre er aanleiding bestaat om een bijdrage in de deskundigenkosten toe te kennen.

  • 2.

    De commissie brengt schriftelijk verslag uit over haar bevindingen, welke bevindingen gemotiveerd dienen te worden. De commissie adviseert het algemeen bestuur over de hoogte van de uit te keren vergoeding en doet, indien daar aanleiding voor is, voorstellen voor maatregelen of voorzieningen waardoor de schade, anders dan door een vergoeding in geld, beperkt of ongedaan kan worden gemaakt. De waarde van deze maatregelen en voorzieningen gaat de hoogte van de vergoeding van de anders op hetzelfde verzoek uit te keren vergoeding in geld niet te boven.

Artikel 7 Bevoegdheden en verplichtingen

  • 1.

    Het uitvoeringsorgaan stelt aan de commissie, al dan niet op verzoek, de gegevens ter beschikking die nodig zijn voor en goede vervulling van haar taak. Artikel 4 van de Wet openbaarheid van bestuur is van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    De verzoeker verschaft de commissie de gegevens en bescheiden die voor de advisering nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Indien de verzoeker meent dat de door hem verstrekte gegevens strikt vertrouwelijk zijn dan dient dit door de verzoeker uitdrukkelijk te worden aangegeven.

  • 3.

    De commissie kan inlichtingen en adviezen inwinnen bij derden. Indien met het verstrekken van inlichtingen, of het verlenen van adviezen door derden kosten gemoeid zijn, oefent de commissie deze bevoegdheid eerst uit na instemming van het uitvoeringsorgaan.

  • 4.

    De commissie kan indien nodig een plaatsopneming houden.

Artikel 8 Procedure adviescommissie

  • 1.

    De commissie stelt de verzoeker in kennis van de te volgen procedure.

  • 2.

    De commissie stelt verzoeker, het uitvoeringsorgaan en eventueel meegebrachte deskundigen in de gelegenheid tot het geven van een mondelinge toelichting. Van de toelichtingen wordt een verslag gemaakt welk verslag aan de verzoeker en aan het uitvoeringsorgaan wordt toegezonden.

  • 3.

    Voordat de commissie haar definitieve advies opstelt, stelt de commissie een conceptadvies op. Dit conceptadvies wordt uiterlijk zes maanden nadat de commissie is ingesteld aan de verzoeker en het uitvoeringsorgaan toegezonden. Indien niet binnen deze termijn een conceptadvies opgesteld kan worden, deelt de commissie aan verzoeker en het uitvoeringsorgaan gemotiveerd mee waarom deze termijn overschreden wordt. Zij geeft daarbij tevens een termijn aan waarbinnen het conceptadvies aan de verzoeker en aan het uitvoeringsorgaan zal worden toegezonden. Deze termijn bedraagt ten hoogste zes maanden.

  • 4.

    Verzoeker en het uitvoeringsorgaan maken uiterlijk binnen vier weken na verzending van het conceptadvies eventuele bedenkingen daartegen schriftelijk aan de commissie kenbaar.

  • 5.

    De commissie stelt haar definitieve advies vast binnen vier weken na het verstrijken van de in het vierde lid genoemde termijn. Deze termijn kan door de commissie, onder opgaaf van redenen, eenmaal met ten hoogste vier weken verlengd worden. Het definitieve advies wordt terstond door de commissie aan verzoeker en het uitvoeringsorgaan toegezonden.

  • 6.

    In eenvoudige gevallen kan de commissie met goedvinden van partijen bepalen dat zij, in afwijking van de in deze verordening beschreven procedure, een verkorte behandeling zal toepassen.

Artikel 9 Het besluit op het verzoek om schadevergoeding

  • 1.

    Het algemeen bestuur beslist binnen zes weken na ontvangst van het advies van de commissie op het verzoek om schadevergoeding, doch niet eerder dan nadat het recht op schadevergoeding is ontstaan. De motivering van het besluit wordt vermeld bij de bekendmaking van het besluit. Ter motivering kan worden volstaan met een verwijzing naar het advies van de commissie. Indien het besluit afwijkt van het advies van de commissie wordt dit gemotiveerd. De bekendmaking van het besluit van het algemeen bestuur geschiedt uiterlijk zes weken na het nemen van dat besluit, door middel van toezending of uitreiking aan de verzoeker.

  • 2.

    Het algemeen bestuur kan het nemen van het besluit, onder opgaaf van redenen, eenmaal voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 10 Betaling

  • 1.

    Het uitvoeringsorgaan draagt binnen zes weken na het onherroepelijk worden van het besluit van het algemeen bestuur zorg voor betaling van de te vergoeden schade, eventueel verhoogd met, wanneer daartoe aanleiding bestaat, de wettelijke rente.

  • 2.

    In het geval het besluit van het algemeen bestuur een vergoeding betreft in een andere vorm dan geld, dan wordt binnen een redelijke termijn na het onherroepelijk worden van de in artikel 2 van de regeling bedoelde besluiten, een aanvang gemaakt met de werkzaamheden zoals deze zijn vastgesteld in het besluit van het algemeen bestuur.

Artikel 11 Voorschot

  • 1.

    De verzoeker, die naar redelijke verwachting in aanmerking komt voor een vergoeding in geld, kan bij het algemeen bestuur om een voorschot verzoeken. Dit verzoek dient schriftelijk te worden ingediend bij het uitvoeringsorgaan. Het algemeen bestuur beslist op het verzoek, gehoord de commissie als voor de behandeling van het verzoek waarvoor een voorschot wordt gevraagd een commissie wordt ingesteld.

  • 2.

    Indien het algemeen bestuur besluit tot het verlenen van een voorschot wordt daarmee geen aanspraak op schadevergoeding erkend.

  • 3.

    Het voorschot kan uitsluitend worden verleend indien de verzoeker schriftelijk de verplichting aanvaardt tot gehele en onvoorwaardelijke terugbetaling van hetgeen ten onrechte als voorschot is of wordt uitbetaald. Het algemeen bestuur kan daarvoor zekerheidsstelling verlangen.

  • 4.

    Het algemeen bestuur kan ambtshalve na het besluit als bedoeld in artikel 9 lid 1, hangende de bezwaar- en/of beroepsprocedure overgaan tot het toekennen van een voorschot, onder dezelfde voorwaarden als bedoeld in lid 3.

Artikel 12 Hardheidsclausule

Indien een strikte toepassing van deze verordening zou leiden tot een beslissing die onmiskenbaar als onredelijk moet worden aangemerkt kan van het gestelde in artikel 2, eerste lid, worden afgeweken.

Artikel 13 Publicatie en citeertitel

Deze procedureverordening wordt met toelichting in ieder geval in de Staatscourant gepubliceerd en kan worden aangehaald als: “Nadeelcompensatieverordening HSL-Zuid”.