Regeling vervallen per 01-08-2012

Algemene Plaatselijke Verordening Ten Boer

Geldend van 01-01-2011 t/m 31-07-2012

Intitulé

Algemene Plaatselijke Verordening Ten Boer

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

Artikel 1.2 Beslissingstermijn

Artikel 1.3 Indiening aanvraag

Artikel 1.4 Voorschriften en beperkingen

Artikel 1.5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

Artikel 1.6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

Artikel 1.7 Vergunning of ontheffing voor onbepaalde tijd

Artikel 1.8 Algemene weigeringsgronden

HOOFDSTUK 2 OPENBARE ORDE

Afdeling 1 Orde en veiligheid op de weg

Paragraaf 1 Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2.1.1.1 Samenscholing en ongeregeldheden

Paragraaf 2 Optochten en betogingen

Artikel 2.1.2.2 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

Artikel 2.1.2.3 Afwijking termijn

Artikel 2.1.2.4 Te verstrekken gegevens

Paragraaf 3 Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2.1.3.1 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

Paragraaf 4 Vertoningen e.d. op de weg

Artikel 2.1.4.1. Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan

Paragraaf 5 Bruikbaarheid van de weg

Artikel 2.1.5.2 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

Artikel 2.1.5.3 Maken en veranderen van een uitweg

Paragraaf 6 Veiligheid van de weg

Artikel 2.1.6.3 Uitzicht belemmerende beplanting of voorwerp

Artikel 2.1.6.4 Openen straatkolken e.d.

Artikel 2.1.6.12 Veiligheid op het ijs

Afdeling 2 Toezicht op evenementen

Artikel 2.2.1 Begripsomschrijvingen

Artikel 2.2.2 Evenementen

Artikel 2.2.3 Uitzonderingen vergunningsplicht

Artikel 2.2.4 Ordeverstoring

Afdeling 3 Toezicht op openbare inrichtingen

Paragraaf 1 Toezicht op horecabedrijven

Artikel 2.3.1.1 Begripsomschrijvingen

Artikel 2.3.1.4 (Vervallen)

Artikel 2.3.1.5 Tijdelijk geldende sluitingsuren; tijdelijke sluiting

Artikel 2.3.1.6 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf

Artikel 2.3.1.7 Ordeverstoring

Artikel 2.3.1.8 Burgemeester en wethouders als bevoegd bestuursorgaan

Artikel 2.3.1.9 Zakelijke karakter van de vergunning

Artikel 2.3.1.10 Toegang ambtenaren van politie

Artikel 2.3.1.11 Handel in horecabedrijven

Paragraaf 2 (Vervallen)

Paragraaf 3 Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2.3.3.1 Speelgelegenheden

Afdeling 4 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2.4.1 (Vervallen)

Artikel 2.4.1a Betreden gesloten woning, lokaal

Artikel 2.4.2 Plakken en kladden

Artikel 2.4.3 Vervoer plakgereedschap e.d.

Artikel 2.4.4 Vervoer inbrekerswerktuigen

Artikel 2.4.8 Hinderlijk drankgebruik

Artikel 2.4.9 Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen

Artikel 2.4.10 Gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten

Artikel 2.4.14 Bewakingsapparatuur

Artikel 2.4.17 Loslopende honden, verboden plaatsen, identificatie

Artikel 2.4.18 Verontreiniging door honden

Artikel 2.4.19 Gevaarlijke honden

Artikel 2.4.20 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

Artikel 2.4.21 (Vervallen)

Afdeling 5 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2.5.1 Begripsomschrijvingen

Artikel 2.5.2 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

Artikel 2.5.3 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht

Artikel 2.5.4 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

Artikel 2.5.5 Handel te water

Afdeling 6 Route gevaarlijke stoffen

Artikel 2.6.1 (Vervallen)

Afdeling 7 Vuurwerk

Artikel 2.7.1 Begripsomschrijving

Artikel 2.7.2 Afleveren van vuurwerk

Artikel 2.7.3 Bezigen van vuurwerk

Afdeling 8 Drugsoverlast

Artikel 2.8.1 Sluiting van drugspanden

Artikel 2.8.2 Verbod begeven op de weg om drugs te verhandelen

HOOFDSTUK 3 BORDELEN, SEKSWINKELS E.D.

Artikel 3.1 Bordelen e.d.

Artikel 3.2 Sekswinkels e.d.

Artikel 3.3 Seksclubs, seksbioscopen, seksautomatenhallen e.d.

Artikel 3.4 Uitlokken ontucht; kwetsing openbare zedelijkheid

HOOFDSTUK 4 BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE

Afdeling 1 Voorschriften ter uitvoering van voorschrift 2.12 van het Besluit horeca-inrichtingen milieubeheer

Artikel 4.1.1 Begripsomschrijvingen

Artikel 4.1.2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

Artikel 4.1.3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

Artikel 4.1.5 (Vervallen)

Artikel 4.1.6 (Vervallen)

Artikel 4.1.7 Overige geluidhinder

Afdeling 2 Afvalstoffen (vervallen)

Paragraaf 3 Ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen(vervallen)

Paragraaf 4 Inzameling van andere categorieën van afvalstoffen

Artikel 4.4.5 Straatvegen

Artikel 4.4.6 Natuurlijke behoefte doen

Artikel 4.4.8 Toestand van sloten

Afdeling 5 Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4.5.1 Begripsomschrijvingen

Artikel 4.5.2 Kapverbod

Artikel 4.5.3 Aanvraag vergunning

Artikel 4.5.3a Weigeringsgronden

Artikel 4.5.5 Bijzondere vergunningsvoorschriften

Artikel 4.5.6 Herplant-/instandhoudingsplicht

Artikel 4.5.7 Schadevergoeding

Artikel 4.5.8 Bestrijding iepziekte

Afdeling 6 Bescherming van flora en fauna

Artikel 4.6.1 Bescherming groenvoorzieningen

Afdeling 7 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4.7.1 Opslag bromfietsen, motorvoertuigen, caravans, afvalstoffen, mest, ingekuilde landbouw-producten e.d.

Artikel 4.7.2 Ontsierende, hinderlijke of gevaarlijke reclames e.d.

Artikel 4.7.3 Aanschrijving

HOOFDSTUK 5 ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE

Afdeling 1 Parkeerexcessen

Artikel 5.1.1 Begripsomschrijvingen

Artikel 5.1.2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

Artikel 5.1.3 Defecte voertuigen

Artikel 5.1.4 Voertuigwrakken

Artikel 5.1.5 Caravans e.d.

Artikel 5.1.6 Parkeren van reclamevoertuigen

Artikel 5.1.7 Parkeren van grote voertuigen

Artikel 5.1.8 Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen

Artikel 5.1.10 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

Artikel 5.1.11 Overlast door fiets of bromfiets

Afdeling 2 Collecteren, venten, standplaatsen en snuffelmarkten

Artikel 5.2.3 Standplaatsen: uitstallingen op de weg

Afdeling 3 Openbaar water

Artikel 5.3.1 Gebruik van openbaar water

Artikel 5.3.2 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

Artikel 5.3.3 Voorschriften ligplaats

Artikel 5.3.4 Verbod innemen ligplaats

Artikel 5.3.5 Beschadigen van waterstaatswerken en oevers

Artikel 5.3.6 Reddingsmiddelen

Artikel 5.3.7 Veiligheid op het water

Artikel 5.3.8 Overlast aan vaartuigen

Afdeling 4 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5.4.1 Crossterreinen

Artikel 5.4.2 Beperking gemotoriseerd verkeer en ruiterverkeer in natuurgebieden

Afdeling 5 Stoken van vuur

Artikel 5.5.1 Verbod vuur te stoken

Afdeling 6 Lijkbezorging en asverstrooiing

Artikel 5.6.1 Begripsomschrijving

Artikel 5.6.2 Tijdvak voor begraven e.d.

Artikel 5.6.3 Onbetamelijk gedrag op een begraafplaats

Artikel 5.6.4 Aanwijzingen

Artikel 5.6.5 incidentele asverstrooiing

Artikel 5.6.6 idem

Afdeling 7 Benoemen van openbare ruimte en het nummeren van bouwwerken, gebouwen, complexen, afgebakende terreinen, lig- en standplaatsen

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 5.7.1 Begripsomschrijvingen

Paragraaf 2 Het benoemen van openbare ruimte en het nummeren van bouwwerken, gebou-wen, complexen, afgebakende terreinen en van ligplaatsen of standplaatsen

Artikel 5.7.2 Benoemen van de openbare ruimte e.d.

Artikel 5.7.3 Huisnummering

Artikel 5.7.4

Paragraaf 3 Plaatsen van naam- en nummerborden

Artikel 5.7.5 Gedoogplicht aanduidingen

Artikel 5.7.6 Verplicht aanbrengen huisnummer

Paragraaf 4 Uitvoeringsvoorschriften

Artikel 5.7.7

HOOFDSTUK 6 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 6.1 Strafbepaling

Artikel 6.1a Toezichthouders

Artikel 6.2 (Vervallen)

Artikel 6.3 Betreden dan wel binnentreden woningen, andere gebouwen en terreinen

Artikel 6.4 Inwerkingtreding

Artikel 6.5 Overgangsbepaling

Artikel 6.6 Citeertitel

Algemene Plaatselijke Verordening Ten Boer 2008" (oud)

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:

A.Weg:

1 de weg , als bedoel in artikel 1, eerste lid , onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede de daaraan liggende en als zodanig aangeduide parkeerter-reinen.

2 de - al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijke pleinen en open plaatsen, parken, plantsoenen, speelweiden, bossen en andere natuurterreinen, ijsvlakten en aanlegplaatsen voor vaartuigen;

3 de voor het publiek toegankelijke stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen, die uitsluitend tot voor bewoning in gebruik zijnde ruimte toegang geven en niet afsluitbaar zijn;

4 andere voor het publiek toegankelijke, al dan niet afsluitbare stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen; de afsluitbare alleen gedurende de tijd dat zij niet door of vanwege degene die daartoe naar burgerlijk recht bevoegd is, zijn afgesloten.

B.Openbaar water:

alle wateren die - al dan niet met enige beperking - voor het publiek bevaarbaar of anderszins toegankelijk zijn.

C.Bebouwde kom:

de bebouwde kom of kommen waarvan gedeputeerde staten de grenzen hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 27, tweede lid, van de Wegenwet, bij hun besluit van 29 april 1993, provinciaal blad nummer 25.

D.Rechthebbende:

een ieder die over enige zaak enige zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht.

E.Voertuigen:

alle voertuigen als bedoel in artikel 1, onder a en onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van:

1 treinen en trams;

2 kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen.

F.Vaartuigen:

alle vaartuigen, daaronder mede verstaan drijvende werktuigen, alsmede woonschepen, glijboten en ponten.

G.Woonschepen:

schepen uitsluitend of hoofdzakelijk als woning gebezigd of tot woning bestemd.

H.Bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke op de plaats van bestem-ming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

I.Gebouw:

elk bouwwerk dat een voor personen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

J.Vee:

dieren die behoren tot de diersoorten genoemd in bijlage A van de Meststoffenwet.

K.Handelsreclame:

iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen.

Nieuw

L. Bevoegd gezag:

Bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 1.2 Beslissingstermijn

1 Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

2 Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde onder 1 en in afwijking van artikel 1.3 van de APV geldt voor grote evenementen een aanvraagtermijn van 12 weken

  • 4.

    In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2.1.4.2.

    (aanlegvergunning), artikel 4.3.2. (kapverbod) of artikel 4.5.2. (handelsreclame).

Artikel 1.3 Indiening aanvraag

1 Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken voor het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bevoegde bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

2 Voor bepaalde, door het bevoegde bestuursorgaan aan te wijzen vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste 8 weken.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde onder 1 en in afwijking van artikel 1.3 van de APV geldt voor grote evenementen een aanvraagtermijn van 12 weken

  • 4.

    In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2.1.4.2. (aanlegvergunning), artikel 4.3.2. (kapverbod) of artikel 4.5.2. (handelsreclame).

Artikel 1.4 Voorschriften en beperkingen

1 Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

2 Degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1.5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel 1.6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

a indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

b indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

c indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

d indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een redelijke termijn;

e indien de houder of zijn rechtverkrijgende dit verzoekt.

Artikel 1.7 Vergunning of ontheffing voor onbepaalde tijd

Een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1.8 Algemene weigeringsgronden

De vergunning of ontheffing kan door het daartoe bevoegde gezag worden geweigerd in het belang van:

  • a.

    de openbare orde;

  • b.

    de openbare veiligheid;

  • c.

    de volksgezondheid;

  • d.

    de bescherming van het milieu.

HOOFDSTUK 2 OPENBARE ORDE

Afdeling 1 Orde en veiligheid op de weg

Paragraaf 1 Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2.1.1.1 Samenscholing en ongeregeldheden

1 Het is verboden op de weg deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden.

2 Een ieder, die op de weg aanwezig is bij enig voorval, waardoor er wanordelijkheden ontstaan of drei-gen te ontstaan of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis, waardoor er wanordelijkheden ontstaan of drei-gen te ontstaan, dan wel zich be-vindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

3 Het is verboden zich te begeven of te bevinden op terreinen, wegen of weggedeelten, wanneer deze door of vanwege het bevoegd gezag in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van wanordelijkheden zijn afgezet.

4 De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

5 Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Paragraaf 2 Optochten en betogingen

Artikel 2.1.2.2 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

1 Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, moet daarvan voor de openbare aankondiging ervan en ten minste 48 uur voordat deze gehouden zal worden, schriftelijk kennis geven aan de burgemeester, met inachtneming van hetgeen in artikel 2.1.2.4, eerste lid hierover is bepaald.

2 Onder openbare plaats wordt verstaan een plaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, juncto tweede lid, van de Wet openbare manifestaties, te weten een plaats die krachtens bestemming of vast gebruik open staat voor het publiek, met uitzondering van een gebouw of besloten plaats als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Grondwet.

Artikel 2.1.2.3 Afwijking termijn

De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in artikel 2.1.2.2 eerste lid, genoemde termijn van 48 uur verkorten en een mondelinge kennisgeving ontvankelijk verklaren.

Artikel 2.1.2.4 Te verstrekken gegevens

1 Bij de kennisgeving kan de burgemeester een opgave verlangen van:

a naam en adres van degene die de betoging houdt;

b het doel van de betoging;

c de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

d de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

e voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling;

f maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

2 Degene die de kennisgeving doet ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

Paragraaf 3 Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2.1.3.1 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

1 Het is verboden gedrukte of geschreven stukken of afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden, aan te bevelen of bekend te maken op of aan door burgemeester en wethouders aangewezen wegen of gedeelten daarvanGTB.

2 Burgemeester en wethouders kunnen de werking van het in het eerste lid gestelde verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

3 Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van de in het eerste lid bedoelde gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

4 Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Paragraaf 4 Vertoningen e.d. op de weg

Artikel 2.1.4.1 het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan

  • 1.

    Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, als:

    a het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    b het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

  • 2.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan in het belang van de openbare orde of de woon- en

    leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van terrassen en uitstallingen.

  • 3.

    Het bevoegd bestuurorgaan kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor:

    a evenementen als bedoeld in art. 2:24;

    b standplaatsen als bedoeld in art. 5:19.

  • 5.

    Het verbod in het eerste lid van dit artikel geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, art. 5 van de Wegenverkeerswet of het Provinciaal wegenreglement.

Paragraaf 5 Bruikbaarheid van de weg

Artikel 2.1.5.2 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

1 Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

2 Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat, alsmede alle niet-openbare ontsluitingswegen van gebouwen.

3 Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het Rijk, de provincie, de gemeente of het waterschap bij het uitvoeren van zijn/haar publiekrechtelijke taak.

4 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement van Groningen of de Telecommunicatiewet en de daarop gebaseerde telecommunicatieverordening van toepassing is.

Artikel 2.1.5.3 Maken en veranderen van een uitweg

1 Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders:

a een uitweg te maken naar de weg;

b van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;

c verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

2 Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

3.Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het Rijk, de provincie, de gemeente of het waterschap bij het uitvoeren van zijn/haar publiekrechtelijke taak.

4 Ten aanzien van verzoeken voor een tweede uitrit voor één perceel geldt dat deze slechts in uitzonderlijke gevallen worden gehonoreerd

4 Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor zover de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, de Waterschapskeur of het wegenreglement van de provincie Groningen van toepassing is.

  • 5.

    Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      het voorkomen of beperken van schade of overlast, door de werkzaamheden toegebracht aan de gemeente of aan derden;

    • c.

      de bruikbaarheid van de weg;

    • d.

      het veilig en doelmatig gebruik van de weg;

    • e.

      het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • f.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • g.

      de bescherming van groenvoorzieningen;

    • h.

      de bescherming van het milieu.

Paragraaf 6 Veiligheid van de weg

Artikel 2.1.6.1 Veroorzaken van gladheid

1 Het is verboden bij vorst of dreigende vorst water op de weg te werpen, uit te storten of te laten lopen.

2 Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover artikel 427, aanhef en onder 4e van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 van toepassing is.

Artikel 2.1.6.3 Uitzicht belemmerende beplanting of voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daardoor op andere wijze hinder of gevaar ontstaat.

Artikel 2.1.6.4 Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of enigerlei andere afsluiting, die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2.1.6.12 Veiligheid op het ijs

1 Het is verboden:

a voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

b bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a bedoelde ijsvlakten, te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

2 Een ieder is verplicht op eerste vordering van een ambtenaar van politie onmiddellijk het ijs te verlaten ter voorkoming van gevaar voor personen of goederen.

Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover het Wetboek van Strafrecht of het vaarwegen-reglement Groningen van toepassing is.

Afdeling 2 Toezicht op evenementen

Artikel 2.2.1 Begripsomschrijving

  • 1. In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • a.

      bioscoopvoorstellingen;

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 160 eerste lid, onder h van de Gemeentewet en artikel snuffelmarkt van deze verordening;

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • d.

      het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

    • e.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • f.

      activiteiten als bedoeld in de artikel 2.3.3.1 (speelgelegenheden) van deze verordening.

  • 2. Onder evenement wordt mede verstaan:

    • a.

      een herdenkingsplechtigheid;

    • b.

      een braderie;

    • c.

      een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2.1.2.1. op de weg;

    • d.

      een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg.

Artikel 2.2.2 Evenementen

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2. Naast de weigeringsgronden genoemd in artikel 1.8 van deze verordening, kan de vergunning ook worden geweigerd indien:

    • a.

      de aard en het karakter van de locatie waarvoor een vergunning is aangevraagd zich verzetten tegen het houden van een evenement of;

    • b.

      door het toestaan van het aangevraagde evenement of de aangevraagde evenementen geen gevarieerd programma van evenementen ontstaat.

  • 3. De burgemeester kan gebieden en periodes aanwijzen waarin beperkingen worden gesteld aan het aantal te houden evenementen.

  • 4. Het verbiedt van het eerste lid geldt niet voor een wedstrijd op of aan de weg, voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto 148 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2.2.3 Uitzondering vergunningsplicht

  • 1. Het verbod genoemd in artikel 2.2.2 (verboden zonder vergunning een evenement te organiseren), geldt niet voor eendaagse evenementen, mits:

    • a.

      het aantal bezoekers op enig moment niet meer bedraagt dan 100 personen;

    • b.

      het evenement wordt gehouden tussen 9:00 en 24:00 uur;

    • c.

      het evenement niet plaatsvindt op de rijbaan of anderszins een belemmering vormt voor het verkeer, tenzij daarvoor een ontheffing is verleend;

    • d.

      slechts enkele kleine objecten worden geplaatst met een oppervlakte van minder dan 10m² per object;

    • e.

      sprake is van een aanwijsbare organisator;

    • f.

      aan evenementen worden de volgende geluidsnormen opgelegd: tot 20:00 uur gelden er geen geluidsnormen, de op- en afbouw moet in beginsel tussen 8:00 en 20:00 uur plaatsvinden en vanaf 20:00 uur tot de vergunde eindtijd is een geluidsniveau van maximaal 85dB toegestaan.

  • 2. De organisator van het evenement als bedoeld in het eerste lid stelt de burgemeester tenminste drie weken voorafgaand aan het evenement van het houden daarvan in kennis op een ander door de burgemeester te bepalen wijze.

  • 3. De organisator dient zich te houden aan de voorschriften die de burgemeester stelt met het oog op een ordelijk en veilig verloop van een evenement als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2.2.4 Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

Afdeling 3 Toezicht op openbare inrichtingen

Paragraaf 1 Toezicht op horecabedrijven

Artikel 2.3.1.1 Begripsomschrijvingen

1 Onder horecabedrijf wordt in deze paragraaf verstaan:

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimten waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een horecabedrijf worden in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis, clubhuis.

2 Onder horecabedrijf als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan een bij dit bedrijf behorend terras en de andere aanhorigheden.

3 Een terras in de zin van deze paragraaf is een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf waar zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken en/of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid en/of verstrekt.

4 Onder houder wordt in deze paragraaf verstaan: degene die een horecabedrijf exploiteert op grond van het bepaalde in artikel 2.3.1.2 of artikel 2.3.1.3.

5 Deze paragraaf verstaat niet onder bezoekers:

a de gezinsleden van de houder, alsmede diens elders wonende bloed- en aanverwanten, in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot en met de derde graad;

b de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede personen bedoeld in artikel 438, derde lid van het Wetboek voor Strafrecht,

c de personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 2.3.1.4 (Vervallen)

Artikel 2.3.1.5 Tijdelijk geldende sluitingsuren; tijdelijke sluiting

De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor één of meer horecabedrijven, tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2.3.1.4 geldende sluitingsuren vaststellen.

Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover artikel 13b van de Opiumwet van toepassing is.

Artikel 2.3.1.6 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf

Het is bezoekers van een horecabedrijf verboden gedurende de tijd dat dit bedrijf krachtens een op grond van artikel 2.3.1.5 genomen besluit gesloten dient te zijn, zich daarin of aldaar te bevinden.

Artikel 2.3.1.7 Ordeverstoring

Het is verboden in een horecabedrijf de orde te verstoren.

Artikel 2.3.1.8 Burgemeester en wethouders als bevoegd bestuursorgaan

Indien een horecabedrijf als bedoeld in artikel 2.3.1.1 geen inrichting is in de zin van artikel 174 Gemeentewet treedt niet de burgemeester maar het college van burgemeester en wethouders op als bevoegd bestuursorgaan ten behoeve van de artikelen 2.3.1.2 tot en met 2.3.1.5.

Artikel 2.3.1.9 Zakelijk karakter van de vergunning

1 De vergunning als bedoeld in artikel 2.3.1.2 is overdraagbaar.

2 In geval van overdracht van de in het eerste lid bedoelde vergunning dient de nieuwe houder van de vergunning onmiddellijk hiervan schriftelijk mededeling te doen aan de burgemeester onder vermelding van zijn naam en zijn adres.

Artikel 2.3.1.10 Toegang ambtenaren van politie

De houder van een horecabedrijf is verplicht ervoor te zorgen dat ambtenaren van politie vanaf de weg onmiddellijk en onbelemmerd toegang hebben tot zijn bedrijf:

a gedurende de tijd dat het bedrijf voor bezoekers geopend is; dan wel

b gedurende de tijd dat het bedrijf gesloten dient te zijn en indien die ambtenaren van politie, gebruik makend van hun bevoegdheden op grond van artikel 6.3, hun vermoeden uiten dat daarin of aldaar bezoekers aanwezig zijn.

Artikel 2.3.1.11 Handel in horecabedrijven

1 Het is de houder van een horecabedrijf verboden toe te laten dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in dat bedrijf enig voorwerp verhandelt.

2 Het in het eerste lid gesteld verbod geldt niet voor openbare verkopingen en veilingen.

3 In dit artikel wordt verstaan onder:

  • a.

    horecabedrijf: het horecabedrijf als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste en tweede lid;

  • b.

    houder: de houder als bedoeld in artikel 2.3.1.1, vierde lid.

Paragraaf 2 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf(Vervallen)

Paragraaf 3 Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2.3.3.1 Speelgelegenheden

  • 1.

    Dit artikel verstaat onder speelgelegenheid: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op

    • a.

      speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder c, van de Wet op de

      Kansspelen vergunning is verleend.

    • b.

      Speelgelegenheden waarvoor de minister van Justitie of de Kamer van Koophandel bevoegd is vergunning te verlenen

    • c.

      Speelgelegenheden alwaar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de Kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten

  • 3.

    De burgemeester weigert de vergunning

    • a.

      indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid en de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid.

    • b.

      indien de exploitatie van een speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

Afdeling 4 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2.4.1 Betreden gesloten woning, lokaal

Het is verboden een krachtens artikel 174a Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2.

    Het is verboden een krachtens artikel 13b, van de Opiumwet gesloten voor publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3.

    Dit verbod geldt niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of lokaal wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 2.4.2 Plakken en kladden

1 Het is verboden de weg of dat gedeelte van een roerende of onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

2 Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op de weg of op dat gedeelte van een roerende of onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is:

a een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding, aan te plakken of te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen ;

b met kalk, krijt, teer of een kleur- of verfstof enige afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen.

3 Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

4 Burgemeester en wethouders kunnen aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

5 Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

6 Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, welke geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingenGTB.

7 De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2.4.3 Vervoer plakgereedschap e.d.

1 Het is verboden tussen des avonds 10 uur en des morgens 6 uur op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur- of verfstof of verfgereedschap.

2 Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing, indien de in dat lid bedoelde materialen of gereedschappen niet zijn gebezigd of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2.4.2.

Artikel 2.4.4 Vervoer inbrekerswerktuigen

1 Het is verboden tussen des avonds 10 uur en des morgens 6 uur op de weg te vervoeren of bij zich te hebben lopers, valse sleutels, touwladders, lantaarns of enig ander gereedschap, voorwerp of middel, dat ertoe kan dienen zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

2 Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien de in dat lid bedoelde gereedschappen, voorwerpen of middelen niet bestemd of gebruikt zijn voor de in dat lid bedoelde handelingen.

Artikel 2.4.8 Hinderlijk drankgebruik. Het is verboden op of aan wegen die deel uitmaken van

een door het college aangewezen gebied alcoholhoudende drank te nuttigen, dan wel al dan niet geopende flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben met de kennelijke bedoeling op of aan de hier bedoelde wegen tot nuttiging van de drank over te gaan.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing:

    • a.

      op terrassen van inrichtingen waarin een horecabedrijf of een horecawerkzaamheid wordt

      uitgeoefend, waar alcoholhoudende drank wordt verstrekt voor gebruik ter plaatse;

    • b.

      op dagen en tijdstippen, voor welke het door de burgemeester op grond van artikel 35

      van de Drank- en Horecawet is toegestaan zwakalcoholische drank voor gebruik ter plaatse

      te verstrekken

Artikel 2.4.9 Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen

1 Het is verboden:

a zich zonder redelijk doel in een portiek of poort van een openbaar gebouw op te houden, of

b in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een openbaar gebouw te zitten of te liggen.

2 Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van gebouwen, die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van een zodanig gebouw.

Artikel 2.4.10 Gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen dan wel te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

Artikel 2.4.12 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.

Het is verboden op de door de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt welke publiek trekt.

Artikel 2.4.14 Bewakingsapparatuur

Het is verboden zonder toestemming bewakingsapparatuur te gebruiken indien daarmee personen kunnen worden gadegeslagen in een ander gebouw, vaartuig of besloten erf

Artikel 2.4.17 Loslopende honden, verboden plaatsen, identificatie

  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    a binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat die hond aangelijnd is;

    b op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door burgemeester en wethouders aangewezen plaats

    c op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een door middel van tatoeage aangebracht identificatiemerk, die de eigenaar of houder duidelijk doen kennen.

  • 2. Het verbod geldt niet voor zover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap laat begeleiden door een geleidehond en de hond als zodanig aantoonbaar gekwalificeerd is of indien een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond.

Artikel 2.4.18 Verontreiniging door honden

1 De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat die hond zich niet van uitwerpselen ontdoet:

a op een gedeelte van de weg dat is bestemd of mede is bestemd voor het verkeer van voetgangers;

b op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide;

c op een andere door burgemeester en wethouders aangewezen plaats.

2 Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod genoemd in het eerste lid onder a. niet geldt.

3.De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde gebod wordt opgeheven, indien de eigenaar of houder van de hond er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.

Artikel 2.4.19 Gevaarlijke honden

1 Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op of aan de weg of op het terrein van een ander:

a anders dan kort aangelijnd, nadat burgemeester en wethouders aan de eigenaar of de houder hebben bekendgemaakt dat zij die hond gevaarlijk of hinderlijk achten en zij een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vinden;

b anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf, nadat burgemeester en wethouders de eigenaar of de houder hebben bekendgemaakt dat zij die hond gevaarlijk of hinderlijk achten en zij een aanlijn- en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vinden.

2 In afwijking van artikel 2.4.17, aanhef en onder c, geldt voor het bepaalde in het eerste lid bovendien dat de hond moet zijn voorzien van een door burgemeester en wethouders nader te omschrijven, optisch leesbaar, niet verwijderbaar identificatiekenmerk in het oor of in de buikwand.

3 In het eerste lid wordt verstaan onder:

a muilkorf: een muilkorf als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Regeling agressieve dieren

b kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1,50 meter.

4 Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing voor zover de Regeling agressieve dieren van toepassing is.

Artikel 2.4.20 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd gedeelten van de gemeente of bepaalde plaatsen aan te wijzen waar het ter voorkoming of opheffing van overlast of van schade aan de openbare gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren:

a aanwezig te hebben, dan wel

b aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen ter voorkoming of opheffing van overlast of van schade aan de openbare gezondheid gestelde regels; dan wel

c aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven of mede is aangegeven.

2 Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats een daarbij aangeduid dier of daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door burgemeester en wethouders gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben tot een groter aantal dan door hen is aangegeven.

3 Burgemeester en wethouders kunnen de rechtheb-bende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

4 Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer van toepassing is.

Artikel 2.4.21 Wilde dieren (Vervallen)

Afdeling 5 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2.5.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • A.

    Handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht

  • B.

    Verkoopregister: het aantekening houden van het verkopen of op andere wijze overdragen van alle

    gebruikte en ongeregelde goederen door de handelaar.

Artikel 2.5.2 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:

a het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

b de datum van verkoop of overdracht van het goed;

c een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voor zover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed;

d de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;

e de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

Artikel 2.5.3 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

a wanneer hij overeenkomstig het bepaalde in artikel 437 ter, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de burgemeester of de door deze aangewezen ambtenaar er schriftelijk van in kennis stelt dat hij van het opkopen een beroep of gewoonte maakt, daarbij tevens schriftelijk opgave te doen van zijn woonadres en van het volledig adres van elke lokaliteit door hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik genomen;

b de onder a bedoelde functionaris onder aanbieding van zijn register(s) onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen, schriftelijk in kennis te stellen van een verandering van zijn woonadres, zomede van het adres of de adressen van een bij hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik zijnde lokaliteit;

c aan de hoofdingang van de lokaliteit waar de onderneming is gevestigd een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar voorkomt;

d indien hij in de gelegenheid is enig goed te verkrijgen waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat het van misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan, hiervan onverwijld kennis te geven aan de onder a. bedoelde functionaris;

e zijn administratie op eerste aanvraag ter inzage te geven aan de burgemeester of een daartoe door de burgemeester aangewezen ambtenaar.

f wanneer hij heeft opgehouden van het opkopen een beroep of gewoonte te maken, onderscheidenlijk het beroep van handelaar niet langer uitoefent, de onder a bedoelde functionaris hiervan onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen.

Artikel 2.5.4 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

Het is de handelaar of een voor hem handelend persoon verboden enig door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen dat het onder zijn berusting is, over te dragen of daarin enige wijziging aan te brengen tenzij deze wijziging van geen invloed is op de herkenbaarheid van het goed.

Afdeling 6 Consumentenvuurwerk

Artikel 2.6.1 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk:

Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk(Vuurwerbesluit)van toepassing is.

Artikel 2.6.2 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

1.Het is verboden in de uitoefning van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stllen aanwezig te houden, zonder vergunning van het college van de gemeente waar het bedrijf is of zal worden gevestigd.

Artikel 2.6.3 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

1 Het is verboden consumentenvuurwerk te bezigen op een door burgemeester en wethouders in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

2 Het is verboden vuurwerk op of aan de weg of op een voor publiek toegankelijke plaats te bezigen indien zulks gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

3 De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voor zover artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

4 Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Afdeling 7 Drugsoverlast

Artikel 2.7.1 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in de artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

HOOFDSTUK 3 PROSTITUTIEBEDRIJVEN, SEKSWINKEL, STRAATPROSTITUTIE E.D.

Paragraaf 1 Begripsomschrijvingen en nadere regels

Artikel 3.1.2. Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    Prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • b.

    Prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • c.

    Prostitutiebedrijf: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een prostitutiebedrijf worden in elk geval verstaan: een erotische massagesalon, sekstheater, bordeel of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • d.

    Escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

  • e.

    Sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin goederen van erotisch- pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht;

  • f.

    Exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een prostitutiebedrijf of escortbedrijf exploiteert of exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

  • g.

    Beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent in een prostitutiebedrijf of escortbedrijf;

  • h.

    Bezoeker: degene die aanwezig is in een prostitutiebedrijf, met uitzondering van:

    • 1.

      de exploitant;

    • 2.

      de beheerder;

    • 3.

      de prostituee;

    • 4.

      het personeel dat in het prostitutiebedrijf werkzaam is;

    • 5.

      toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.1a Apv;

    • 6.

      andere personen van wie aanwezigheid in het prostitutiebedrijf wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 3.1.3. Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college van burgemeester en wethouders of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3.1.4. Nadere regels

Met het oog op de in artikel 3.3.2. genoemde belangen, kan het college van burgemeester en wethouders over de uitoefening van de bevoegdheden in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

Paragraaf 2 Prostitutiebedrijf, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke

Artikel 3.2.1. Prostitutiebedrijf en escortbedrijf

  • 1. Het is verboden een prostitutiebedrijf of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan( Het aantal prostitutiebedrijven is niet hoger dan 1).

  • 2. In de aanvraag om vergunning en in de vergunning als bedoeld in het tweede lid worden in ieder geval vermeld:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      de persoonsgegevens van de beheerder;

    • c.

      de aard van het prostitutiebedrijf of het escortbedrijf.

    • d.

      het aantal werkzame prostituees;

    • e.

      de plaatselijke en kadastrale ligging van het prostitutiebedrijf door middel van een situatietekening met een schaal van tenminste 1:1000 en een plattegrond van het prostitutiebedrijf door middel van een tekening met een schaal van tenminste 1:100;

    • f.

      bewijs van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel; en

    • g.

      bewijs waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is tot het gebruik van de ruimte bestemd voor het prostitutiebedrijf.

  • 3. De vergunning wordt verleend voor een periode van vier jaar. Na 44 maanden zal opnieuw vergunning voor een volgende periode moeten worden aangevraagd.

  • 4. De burgemeester kan een aanvraagformulier vaststellen.

Artikel 3.2.2. Gedragseisen exploitant en beheerder

  • 1. De exploitant en de beheerder:

    • a.

      staan niet onder curatele en zijn niet ontzet uit de ouderlijke macht of voogdij;

    • b.

      zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

    • c.

      hebben de leeftijd van éénentwintig jaar bereikt.

  • 2. Naast de gestelde eisen in het eerste lid, zijn de exploitant en de beheerder niet:

    • a.

      met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

    • b.

      binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

      c. binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van duizend gulden of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

      • bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

      • de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 250a, 252, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

      • de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

      • de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de Kansspelen;

      • de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

      • de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 3. Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

    • a.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan zevenhonderd vijftig gulden bedraagt;

    • b.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 4. De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

    • a.

      bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

    • b.

      bij intrekking van de vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van de vergunning.

  • 5. De exploitant of beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een escortbedrijf of prostitutiebedrijf dat voor ten minste één maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3.2.1. is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.

Artikel 3.2.3. Sluitingsuur

  • 1. De burgemeester kan de openingstijden en het verplichte sluitingsuur van een prostitutiebedrijf vaststellen.

  • a. Het is verboden een prostitutiebedrijf voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven buiten de toegestane openingstijden, of zonder dat de ingevolge artikel 3.2.1. op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in het prostitutiebedrijf aanwezig is.

  • b. Het is een bezoeker van een prostitutiebedrijf verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die prostitutiebedrijf krachtens het eerste lid en eerste lid onder a, dan wel krachtens artikel 3, eerste lid gesloten dient te zijn.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de burgemeester door middel van een vergunningvoorschrift

    als bedoeld in artikel 1.43 voor een afzonderlijke prostitutiebedrijf andere sluitingstijden vaststellen

  • 3. Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften van toepassing zijn.

Artikel 3.2.4.

Tijdelijke afwijking sluitingsuur; (tijdelijke) sluiting

  • 1.

    Met het oog op de in artikel 3.3.2, tweede lid, genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan;

  • a.

    tijdelijke andere dan krachtens artikel 3.2.3, eerste lid, geldende sluitingsuren vaststellen;

  • b.

    van een afzonderlijke prostitutiebedrijf al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3.2.5

Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

  • 1.

    Het is verboden een prostitutiebedrijf voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3.2.1. op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de prostitutiebedrijf aanwezig is.

  • 2.

    De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

  • a.

    geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en

  • b.

    geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel 3.2.6.

Straat- en raamprostitutie

  • 1.

    Het is verboden op of aan de weg, op een andere voor publiek toegankelijke plaats of op een plaats, zichtbaar vanaf de weg of vanaf een andere voor publiek toegankelijke plaats iemand door woord, houding, gebaar of op enigerlei andere wijze tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken.

  • 2.

    Een ieder die van een ambtenaar van politie in het belang van de naleving van het bepaalde in het eerste lid, het bevel krijgt zich van de daar bedoelde plaats te verwijderen in een bepaalde richting is verplicht aan dat bevel gevolg te geven.

  • 3.

    Het is degene aan wie dit door of namens burgemeester en wethouders in het belang van de openbare orde of zedelijkheid is bekendgemaakt, verboden zich anders dan in een openbaar middel van vervoer te bevinden op of aan door burgemeester en wethouders aangewezen wegen en plaatsen gedurende de uren daarbij genoemd.

  • 4.

    Het in het derde lid gestelde verbod geldt gedurende het in de bekendmaking genoemde periode van ten hoogste twaalf weken.

Artikel 3.2.7. Sekswinkels

Het is de rechthebbende op onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren. Onder onroerende zaak wordt mede verstaan een gedeelte daarvan.

Artikel 3.2.8. Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

  • 1. Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen.

  • 2. Het in het eerste lid gesteld verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet.

Artikel 3.2.9. Toezicht door opsporingsambtenaren en toezichthouders

  • 1. De exploitant en de beheerder van een prostitutiebedrijf of escortbedrijf zijn verplicht ervoor te zorgen dat politieambtenaren vanaf de weg onmiddellijk en onbelemmerd toegang hebben tot de inrichting:

  • a. gedurende de tijd dat deze voor bezoekers geopend is;

  • b. gedurende de tijd dat deze voor bezoekers gesloten dient te zijn, indien die opsporingsambtenaren hun vermoeden dat daarin bezoekers aanwezig zijn.

  • 2. De burgemeester is bevoegd om toezichthouders aan te wijzen. De exploitant en de beheerder van een prostitutiebedrijf of escortbedrijf zijn verplicht hen op hun verzoek toegang te verlenen

HOOFDSTUK 4 BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE

Afdeling 1 Geluid- en lichthinder.

Artikel 4.1.1. Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Besluit: het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer;

  • b.

    inrichting: een inrichting als bedoeld in het Besluit;

  • c.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • d.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • e.

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen.

Artikel 4.1.2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1. De voorschriften 1.1.1., 1.1.5, 1.1.7 en 1.1.8 van de bijlage onder B van het Besluit gelden niet voor negen (9) door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2. Het voorschrift 1.5.1 van de bijlage onder B van het Besluit geldt niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3. In een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer van de volgende delen:..

  • 4. Het college maakt de aanwijzing tenminste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 5. Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

Artikel 4.1.3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1. Het is een inrichting toegestaan maximaal 3 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de voorschriften 1.1.1, 1.1.5, 1.1.7 en 1.1.8 uit de bijlage onder B van het Besluit niet van toepassing zijn mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 2. Het is een inrichting toegestaan maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij het voorschrift 1.5.1 uit de Bijlage onder B van het Besluit niet van toepassing is mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 3. Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.

  • 4. De kennisgeving wordt geacht eerst dan te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 5. De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

Artikel 4.1.7 Overige geluidhinder

1 Het is verboden toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

2 Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid bepaalde ontheffing verlenen.

3 Het in het eerste lid bepaalde geldt niet, voor zover artikel 2.4.16, artikel 5.5a.2, de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Wet geluidhinder, de Wegenverkeerswet 1994, de Zondagswet, het Wetboek van Strafrecht, de Luchtvaart-wet, het Reglement Verkeerstekens en verkeersregels 1990 of het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen van toepassing zijn.

Afdeling 2 Afvalstoffen(vervallen)

Afdeling 4 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging(vervallen)

Artikel 4.4.5 Straatvegen

Het is verboden op een door burgemeester en wethouders ten behoeve van de werkzaamheden van de gemeentelijke reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.

Artikel 4.4.6 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op of aan de weg zijn natuurlijke behoefte te doen buiten een daarvoor bestemde inrichting of plaats.

Artikel 4.4.8 Toestand van sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

Afdeling 5 Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4.5.1 Begripsomschrijvingen

1 In deze afdeling wordt verstaan onder:

a houtopstand: hakhout, een houtwal of een of meer bomen;

b hakhout: een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;

c dunning: velling ter bevordering van het voortbestaan van de houtopstand;

d bebouwde kom: de bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld ingevolge artikel 1, vijfde lid, van de Boswet.

e iepziekte: de aantasting van iepen door de schimmel Ophiostom ulmi (Buism.) Nannf. (syn. Ceratocytis ulmi (Buism.) C. Moreau);

f iepenspintkever: het insekt, in elk ontwikkelingsstadium, behorende tot de soorten Scolytus scolytus (F.), Scolytus multistriatus (Marsh) en Scolytus pygmaeus.

2 In deze afdeling wordt onder vellen mede verstaan rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

Artikel 4.5.2 Kapverbod

1 Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders houtopstand te vellen of te doen vellen.

2 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:

a wegbeplantingen en eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voor zover bestaande uit populieren of wilgen, tenzij deze zijn geknot;

b vruchtbomen en windschermen om boomgaarden;

c fijnsparren, niet ouder dan twaalf jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;

d kweekgoed;

e houtopstand die bij wijze van dunning moet worden geveld;

f houtopstand die deel uitmaakt van als zodanig bij het Bosschap geregistreerde bosbouwondernemingen en gelegen is buiten de bebouwde kom, tenzij de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt die:

  • -

    ofwel geen grotere oppervlakte heeft dan 10 are

  • -

    ofwel bestaat uit rijbeplanting van niet meer dan 20 bomen, gerekend over het totale aantal rijen;

    g houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving of last van burgemeester en wethouders, zulks onverminderd het bepaalde in artikel 4.5.6.

  • 3.

    het in het eerste lid gestelde verbod geldt eveneens niet voor bomen dunner dan 15 cm (diameter gemeten op 1,50 m. hoogte)

Artikel 4.5.3 Aanvraag vergunning

De vergunning moet worden aangevraagd door of namens dan wel met toestemming van degene die krachtens zakelijk recht of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.

Wanneer het bureau Laser aan burgemeester en wethouders een afschrift heeft toegezonden van de ontvangstbevestiging als bedoeld in artikel 2 van de Boswet, beschouwen burgemeester en wethouders dit afschrift mede als een vergunningaanvraag.

Artikel 4.5.3a Weigeringsgronden

De vergunning kan worden geweigerd op grond van:

a de natuurwaarde van de houtopstand;

b de landschappelijke waarde van de houtopstand;

c de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;

d de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

e de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;

f de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.

Artikel 4.5.5 Bijzondere vergunningsvoorschriften

1 Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door burgemeester en wethouders te geven aanwijzingen moet worden herplant.

Wordt een voorschrift als bedoeld in het eerste lid gegeven, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.

Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan tevens behoren het voorschrift dat de vergunning pas van kracht wordt met ingang van de dag na de dag waarop de bezwaartermijn afloopt en dat indien gedurende de bezwaartermijn een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan, de vergunning niet van kracht wordt voordat op dat verzoek is beslist.

Artikel 4.5.6 Herplant-/instandhoudingsplicht

1 Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, zonder vergunning van burgemeester en wethouders is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kunnen burgemeester en wethouders aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn.

2 Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.

3 Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kunnen burgemeester en wethouders aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.

4 Degene aan wie een verplichting als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid is opgelegd, alsmede diens rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

Artikel 4.5.7 Schadevergoeding

Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende door de toepassing van artikel 4.5.2, artikel 4.5.5 of artikel 4.5.6, schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te komen en waarvan de vergoeding niet anderszins is verzekerd, kennen burge-meester en wethouders hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

Artikel 4.5.8 Bestrijding iepziekte

1 Indien zich op een terrein een of meer iepen bevinden die naar het oordeel van burgemeester en wethouders gevaar opleveren voor verspreiding van de iepziekte of voor vermeerdering van iepenspintkevers, is de rechthebbende, indien hij daartoe door burgemeester en wethouders is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn:

a indien de iepen in de grond staan, deze te vellen;

b de iepen te ontschorsen en de schors te vernietigen;

c of de niet ontschorste iepen of delen daarvan te vernietigen of zodanig te behandelen dat verspreiding van de iepziekte wordt voorkomen.

3 a het is verboden gevelde iepen of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren.

b het verbod is niet van toepassing op geheel ontschorst iepenhout en op iepenhout met een doorsnede kleiner dan 4 cm.

c Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het onder a van dit lid gestelde verbod.

Afdeling 6 Bescherming van flora en fauna

Artikel 4.6.1 Bescherming groenvoorzieningen

Het is in een voor publiek toegankelijk park of plantsoen of in bij de gemeente in onderhoud zijnde groenstroken, grasperken of bloembakken verboden enige schade toe te brengen aan een boom of een bloem- of heesterperk, dan wel aldaar bloemen te plukken.

Afdeling 7 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4.7.1 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen e.d.

1 Burgemeester en wethouders kunnen, in de openlucht, buiten de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is een of meer van de volgende daarbij nader aangeduide, voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben, anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels:

a onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

b bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

c caravans, kampeerwagens, boten, tenten en andere dergelijke, gewoonlijk voor recreatieve doeleinden gebezigde voorwerpen, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;

d mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen;

e afvalstoffen.

f.autowrakken

2 In het eerste lid wordt onder weg verstaan, hetgeen daaronder verstaan wordt in artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994.

3 Het is verboden op een door burgemeester en wethouders krachtens het eerste lid aangewezen plaats een door hen aangeduid voorwerp of stof:

a op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben; dan wel

b op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels.

4 Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer, het besluit beheer Autowrakken, de Wet op de Ruimtelijke Ordening of de desbetreffende provinciale verordening van toepassing is.

Artikel 4.7.1a Stankoverlast door gebruik van dierlijke meststoffen

  • 1. Dit artikel verstaat onder:

  • a. dierlijke meststoffen: dierlijke meststoffen als bedoeld in artikel 1 van de Meststoffenwet;

    b emissiearm aanwenden: gebruiken van dierlijke meststoffen op de wijze die is aangegeven in de bij het Besluit gebruik dierlijke meststoffen 1998 behorende bijlage II, met dien verstande echter dat onder 3, punt a onder 2e gelezen moet worden: ‘tijdens het uitrijden van de dierlijke mest deze gelijktijdig wordt ondergewerkt’;

    c grond: bouwland, maïsland en grasland.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het Besluit gebruik meststoffen is het verboden op gronden

    dierlijke meststoffen uit te rijden, op te brengen, te doen uitrijden of te doen opbrengen op

    zaterdag, zondag en algemeen erkende feest- en gedenkdagen.

  • 3. Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing voorzover de dierlijke mest

    emissiearm, als bedoeld in dit artikel, wordt aangewend.

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van de in het tweede lid gestelde verboden.

  • 5. Vervoer van dierlijke meststof als dunne mest dient te geschieden in volledig gesloten

    transportmiddelen die in een zindelijke staat verkeren.

Artikel 4.7.2 Vergunningsplicht handelsreclame

  • 1.

    Het is verboden om zonder vergunning van het bevoegd gezag op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg zichtbaar is.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor onverlichte:

  • a.

    opschriften, aankondigingen of afbeeldingen in het inwendig gedeelte van een onroerende zaak, die niet kennelijk gericht zijn op zichtbaarheid vanaf de weg;

  • b.

    opschriften of aankondigingen op of aan onroerende zaken, daartoe aangewezen door de overheid;

  • c.

    opschriften of aankondigingen kleiner dan 0,50 m2 en de langste zijde korter dan 1 meter die betrekking hebben op:

  • -

    een openbare verkoping of een aanbieding ter verkoop, verhuur of verpachting van een onroerende zaak, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

  • -

    het beroep, de dienst of het bedrijf dat in of op de onroerende zaak wordt uitgeoefend of waarvoor die zaak is bestemd;

  • d.

    opschriften die betrekking hebben op de naam of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken of op de namen van degenen die bij het ontwerp of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

  • e.

    opschriften of aankondigingen op of aan onroerende zaken dienstbaar aan het openbaar vervoer, indien deze zijn aangebracht ten dienste van dat vervoer.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor opschriften of aankondigingen van kennelijk tijdelijke aard, voor

    zolang zij feitelijke betekenis hebben, mits:

  • a.

    van het aanbrengen ervan tevoren schriftelijk kennisgeving is gedaan aan het college;

  • b.

    het college niet binnen twee weken na ontvangst van die kennisgeving van enig bezwaar heeft doen blijken;

  • c.

    deze opschriften of aankondigingen niet langer dan negen weken op de onroerende zaak aanwezig zijn.

  • 4.

    Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

  • a.

    indien de handelsreclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

  • b.

    in het belang van de verkeersveiligheid;

  • c.

    in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van een in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

5 De weigeringsgrond van het vierde lid, onder a, geldt niet voorbouwwerken.

Artikel 4.7.3 Eisen aan niet-vergunningsplichtige handelsreclame

Het is verboden door een opschrift, aankondiging of afbeelding als bedoeld in artikel 4.7.2., tweede lid,de veiligheid van het verkeer in gevaar te brengen of ernstige hinder voor de omgeving te

veroorzaken.

HOOFDSTUK 5 ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE

Afdeling 1 Parkeerexcessen

Artikel 5.1.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    wegen: alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten

  • b.

    voertuigen: alle voertuigen met uitzondering van:

  • 1.

    treinen en trams;

  • 2.

    tweewielige fietsen en tweewielige bromfiets;

  • 3.

    invalidenvoertuigen in de zin van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • 4.

    kruiwagens, kinderwagens en dergelijke voertuigen, rolstoelen;

  • c.

    parkeren: het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen.

Artikel 5.1.2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

1 Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

a drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een dezer voertuigen; dan wel

b de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

2 Tot de voertuigen bedoeld in het eerste lid worden niet gerekend:

a voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, zulks gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

b voertuigen gebezigd voor persoonlijk gebruik van de in het eerste lid genoemde persoon.

3 Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.3 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmede als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5.1.4 Voertuigwrakken

1 Het is verboden een voertuigwrak op de weg te plaatsen of te hebben.

2 Onder voertuigwrak wordt verstaan: een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert.

3 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover de Wet milieubeheer van toepassing is.

Artikel 5.1.5 Caravans e.d.

  • 1. Het is de rechthebbende of houder van kampeerwagens, caravans, magazijnwagens, aanhangwagens, keetwagens of andere dergelijke voertuigen die voor de recreatie dan wel anderszins uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden worden gebezigd verboden deze langer dan vijf werkdagen achtereen te doen of te laten staan op wegen, waaronder mede worden begrepen openbare parkeerterreinen.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen van het onder het eerste en het tweede lid gestelde verbod ontheffing verlenen, mits het uiterlijk aanzien van de gemeente niet wordt geschaad, of, voor zover van toepassing, de evenredige verdeling van de beschikbare openbare parkeerruimte niet wordt aangetast.

  • 3. Het in het eerste en tweede lid gestelde verbod geldt niet voor zover de bij of krachtens de Wet op de openluchtrecreatie gestelde voorschriften, de Provinciale caravan- en tentenverordening, het Provinciaal Wegenreglement of de provinciale landschapsverordening van toepassing is.

Artikel 5.1.6 Parkeren van reclamevoertuigen

1 Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

2 Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.7 Parkeren van grote voertuigen

1 Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door burgemeester en wethouders aangewezen plaats, waar dit naar hun oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

2 Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door burgemeester en wethouders aangewezen weg, waar dit parkeren naar hun oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

3 Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

4 Burgemeester en wethouders kunnen van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.8 Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen

1 Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

2 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5.1.10 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1.

    Het is verboden met een voertuig, fiets of bromfiets te rijden door dan wel deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of een van gemeenteweg aangelegde beplanting of groenstrook.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing:

  • a.

    op wegen, zoals bedoeld in artikel 5.1.1. , onder a.;

    b op voertuigen die nodig zijn en gebruikt worden ter uitvoering van werkzaamheden door of vanwege de overheid;

    c op voertuigen, waarmede standplaats wordt of is ingenomen op terreinen welke mede of uitsluitend voor dit doel zijn bestemd.

3 Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.11 Overlast door fiets of bromfiets

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen op de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, dan wel ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

  • 2.

    Het is verboden fietsen of bromfietsen, die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een verwaarloosde toestand verkeren, op de weg te laten staan.

Afdeling 2 Collecteren, venten, standplaatsen en snuffelmarkten

Artikel 5.2.3 Standplaatsen: uitstallingen op de weg

1 Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders op of aan de weg of aan een openbaar water dan wel op een andere - al dan niet met enige beperking - voor publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats:

a met een voertuig, een kraam, een tafel of enig ander middel een standplaats in te nemen of te hebben teneinde in de uitoefening van de handel goederen te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken, dan wel diensten aan te bieden;

b anderszins goederen uit te stallen of uitgestald te hebben om deze te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken aan publiek.

2 Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan, dat daarop zonder vergunning van burgemeester en wethouders standplaats wordt of is ingenomen of goederen worden of zijn uitgestald als bedoeld in het eerste lid.

3 Het in het eerste lid, onder b, gestelde verbod geldt niet ten aanzien van het uitgestald hebben van gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet. Alsdan geldt ook het in het tweede lid gestelde verbod niet.

4 De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet op de plaats die is aangewezen voor het houden van een door de gemeenteraad ingestelde markt, zulks gedurende de tijden dat de markt gehouden wordt voor een evenement als bedoeld in artikel 2.2.1, of voor het organiseren van een markt als bedoeld in artikel 5.2.4.

5 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover de Wet milieubeheer, de Woningwet, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het wegenreglement van de provincie Groningen van toepassing is.

6 Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

a in het belang van de openbare orde;

b in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

c in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

d in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;

e wanneer als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel der gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning een redelijk verzorgingsni-veau voor de consument ter plaatse in gevaar komt;

f vanwege de strijd met een geldend bestemmingsplan.

7 Burgemeester en wethouders houden de beslissing op een aanvraag voor een standplaatsvergunning aan, indien de aanvraag tevens een milieuwetplichtige activiteit betreft en indien geen toepassing kan worden gegeven aan het zesde lid, tot de dag waarop de beslissing over de milieuvergunningaanvraag is genomen.

Artikel 5.2.4. Organiseren van een snuffelmarkt

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een snuffelmarkt te organiseren.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluiten dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

  • 3.

    Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van de openbare orde.

Afdeling 3 Openbaar water

Artikel 5.3.1 Gebruik van openbaar water

1 Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in, of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben.

2 Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard.

3 Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover het de Scheepvaartverkeerwet,de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening,

het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken of het vaarwegenreglement Groningen van toepassing is.

Artikel 5.3.2 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

1 Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door burgemeester en wethouders aangewezen gedeelten van openbaar water.

2 Burgemeester en wethouders kunnen aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:

a nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;

b beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

3 Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken of het vaarwegenreglement Groningen van toepassing is.

Artikel 5.3.3 Aanwijzingen ligplaats

1 Onverminderd het krachtens het tweede lid van artikel 5.3.2 bepaalde kunnen burgemeester en wethouders aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieu-hygiëne en het aanzien van de gemeente.

2 De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege burgemeester en wethouders gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

3 Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken of het vaarwegenreglement Groningen van toepassing is.

Artikel 5.3.4 Verbod innemen ligplaats

Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens de artikelen 5.3.2, tweede lid en 5.3.3 bepaalde.

Artikel 5.3.5 Beschadigen van waterstaatswerken en oevers

1 Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde vaarten, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroei-ing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.

2 Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover artikel 350 Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Binnenvaartpolitiereglement of het vaarwegenreglement Groningen van toepassing is.

Artikel 5.3.6 Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel, dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

Artikel 5.3.7 Veiligheid op het water

1 Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

2 Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken of het vaarwegenreglement Groningen van toepassing is.

Artikel 5.3.8 Overlast aan vaartuigen

1 Het is verboden zonder redelijk doel zich vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

2 Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.

Afdeling 4 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5.4.1 Crossterreinen

1 Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel z, en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

2 Burgemeester en wethouders kunnen terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Zij kunnen daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:

a in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

b in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

c in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten en/of van het publiek.

3 Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeers-wet 1994 daaronder verstaat.

4 Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer of het Besluit geluidsproductie sportmotoren van toepassing is.

Artikel 5.4.2 Beperking verkeer in natuurgebieden

1 Burgemeester en wethouders kunnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen aanwijzen ten aanzien waarvan zij verklaren, dat het rijden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel z, Reglement verkeersre-gels en verkeersteken-s 1990 of een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i, van het Reglement verkeersregels en verkeersteken-s 1990, een fiets of een paard aldaar overlast kan veroorza-ken of schade kan berokkenen aan milieuwaardenGTB.

2 Het is verboden op krachtens het eerste lid aangewezen plaatsen:

a zich met een motorvoertuig of een bromfiets als bedoeld in het vorige lid of met een fiets of een paard te bevinden, dan wel;

b zich met een motorvoertuig, met een bromfiets of met een fiets of een paard te bevinden op een in die aanwijzing aangeduid tijdstip.

3 Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor berijders van paarden.

a ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van verkeer en waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;

b die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de door burgemeester en wethouders aangewezen plaatsen;

c die worden gebruikt in verband met werken welke krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

d van de zakelijke gerechtigden en huurders en pachters van percelen gelegen binnen de door burgemeester en wethouders aangewezen plaatsen;

e voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d. bedoelde personen.

4 Het in het tweede lid gestelde verbod geldt voorts niet:

a op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994;

b binnen de bij of krachtens de provinciale 'Verordening stiltegebieden' aangewezen stiltegebieden, ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'.

5 Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

Afdeling 5 Stoken van vuur

Artikel 5.5.1 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

1 Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

2 Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

3 De ontheffing bedoeld in het tweede lid kan worden geweigerd:

a in het belang van de openbare orde en veiligheid;

b ter bescherming van de woon- en leefomgeving;

c ter bescherming van de flora en de fauna;

d.ter voorkoming van hinder of nadelige beïnvloeding van het milieu door rook, roet, stof, walm of stank.

4 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover:

a op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften;

b de provinciale milieuverordening;

c artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, Wetboek van strafrecht van toepassing is; of

d het betreft verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke,sfeervuren, zoals terrashaarden, vuurkorven en dergelijke of vuur voor koken, bakken en braden, indien dat geen gevaar, overlast of hinder oplevert voor de omgeving.

Afdeling 5a Carbidschieten

Artikel 5.5a.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • I.

    carbidschieten: het in een (melk)bus, container, opslagvat of ander daarmee gelijk te stellen voorwerp op explosieve wijze verbranden van acetyleengas afkomstig van een reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water of gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen.

  • II.

    bevoegd bestuursorgaan: het college van burgemeester en wethouders of, voorzover het openbare vermakelijkheden als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet betreft, de burgemeester.

Artikel 5.5a.2 Verbodsbepalingen

  • 1. Carbidschieten in de openlucht is verboden.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet in de volgende gevallen:

  • a. voor zover carbidschieten plaatsvindt op 31 december tussen 10.00 uur en 1 januari 02.00 uurvan het daarop volgende jaar, waarbij gebruik wordt gemaakt van bussen met een maximale inhoud van 1 liter, mits daarbij geen handelingen worden verricht of nagelaten waarvan degene die het carbidschieten verricht weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat daardoor gevaar kan optreden voor mens en milieu;

  • b. voor zover carbidschieten plaatsvindt op 31 december tussen 10.00 uur en 1 januari 02.00 uur van het daarop volgende jaar op een erf behorende bij een woning buiten de bebouwde kom, waarbij gebruik gemaakt wordt van bussen met een maximale inhoud van 60 liter mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

    I er maximaal vier personen aanwezig zijn die carbidschieten, waaronder een meerderjarig bewoner van de betreffende woning die ervoor zorg draagt dat deze voorwaarden worden nageleefd;

    II er geen handelingen worden verricht of nagelaten waarvan degene die het carbidschieten verricht weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat daardoor gevaar kan optreden voor mens en milieu;

    III er in totaal niet meer dan twee bussen worden gebruikt;

    IV er naast de onder I genoemde personen geen publiek aanwezig is anders dan bewoners van de betreffende woning;

    V de afstand vanaf de plek waar het carbidschieten plaatsvindt tot gebouwen van derden tenminste 100 meter bedraagt;

    VI het vrijschootsveld tenminste 75 meter bedraagt; dit terrein is in eigendom van of wordt gehuurd of gepacht door een bewoner van de betreffende woning en daarin zijn geen openbare pad en/of wegen gelegen;

    VII indien het carbidschieten plaatsvindt na zonsondergang dient het schietterrein goed te worden verlicht.

  • 3. Het bevoegd bestuursorgaan kan ter voorkoming van gevaar, schade of overlast of in het belang van de natuurbescherming, plaatsen GTBin de gemeente aanwijzen waar het gestelde in het tweede lid niet van toepassing is.

  • 4. Het bevoegde bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 5. Dit artikel is niet van toepassing, voor zover de Wet milieubeheer, de Wet wapens en munitie, de Wet milieugevaarlijke stoffen, de Wet vervoer gevaarlijke stoffen of het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Afdeling 6 Lijkbezorging en asverstrooiing

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 5.6.1 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent terrein.

Artikel 5.6.2 Tijdvak voor begraven e.d.

Het is verboden te begraven of urnen met asbus bij te zetten buiten het tijdvak van 17.00 uur tot 09.00 uur.

Artikel 5.6.3 Onbetamelijk gedrag op een begraafplaats

Het is verboden op een begraafplaats nodeloos rumoer te maken of zich anderszins onbetamelijk te gedragen.

Artikel 5.6.4 Aanwijzingen

Een ieder is verplicht de aanwijzingen op te volgen, die door of namens de rechtheb-bende op een begraafplaats gegeven worden met betrekking tot het uitvoeren van werkzaamheden of in het belang van de orde en rust op de begraaf-plaats.

Artikel 5.6.5

  • 1.

    Incidentele asverstrooiing is verboden op:

  • a.

    verharde delen van de weg

  • b.

    schoolpleinen en kinderspeelplaatsen

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen een besluit nemen waarin voor een bepaalde termijn wordt verboden dat op andere plaatsen dan genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen op verzoek van de nabestaande die zorgdraagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid tot incidentele asverstrooiing op verharde delen van de weg. Geen ontheffing wordt verleend van het verbod tot incidentele asverstrooiing op school-pleinen en kinderspeelplaatsen.

Artikel 5.6.6

Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

Afdeling 7 Benoemen van openbare ruimte en het nummeren van bouwwerken, gebouwen, complexen, afgebakende terreinen, lig- en standplaatsen

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 5.7.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    openbare ruimte: alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, pleinen, plaatsen, plantsoenen en alle wateren die, al dan niet met enige beperking, voor het publiek bevaarbaar of anderszins toegankelijk zijn, alsmede daarin begrepen alle bouw- en kunstwerken die daar onderdeel van uitmaken;

  • b.

    bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond en bedoeld om ter plaatse te functioneren;

  • c.

    gebouw: elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

  • d.

    afgebakend terrein: een terrein, waarop zich geen bouwwerken bevinden en dat afzonderlijk wordt gebruikt;

  • e.

    ligplaats: een deel van het openbare water dat door burgemeester en wethouders is aangewezen voor het permanent afmeren van een woonschip of een woonark;

  • f.

    standplaats: een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, van andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;

  • g.

    burgemeester en wethouders: het college van burgemeester en wethouders;

  • h.

    nummer: een nummer bestaande uit een of meer Arabische cijfers, al dan niet met toevoeging van een letter of een cijfercombinatie;

  • i.

    object: een bouwwerk, gebouw, complex, afgebakend terrein, ligplaats of standplaats;

  • j.

    rechthebbende: ieder, die krachtens eigendom of een beperkt zakelijk recht zodanig beschikking heeft over een onroerende zaak, dat hij naar burgerlijk recht bevoegd is met betrekking tot die zaak te handelen als in de verordening is voorgeschreven, zomede de beheerder;

  • k.

    uitvoeringsvoorschriften: nadere bepalingen van technische en administratieve aard.

Paragraaf 2 Het benoemen van openbare ruimte en het nummeren van bouwwerken, gebouwen, complexen, afgebakende terreinen en van ligplaatsen of standplaatsen

Artikel 5.7.2 Benoemen van de openbare ruimte e.d.

  • 1. Burgemeester en wethouders verdelen de gemeente, al dan niet op basis van bouwblokken, in wijken en buurten en duiden deze aan met nummers, zo nodig aangevuld met letters of namen.

  • 2. De raad kan de openbare ruimte, gehoord de Cultuurhistorische werkgroep, en gemeentelijke bouwwerken benoemen.

Artikel 5.7.3 Huisnummering

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen aan een object of aan een te onderscheiden deel daarvan een nummer toekennen.

  • 2.

    Aan een object dat een nummer heeft gekregen moet het nummer op een doeltreffende wijze zijn aangebracht.

Artikel 5.7.4

  • 1.

    De door burgemeester en wethouders aan delen van de openbare ruimte en aan gemeentelijke bouwwerken toegekende namen worden zichtbaar en in voldoende aantallen ter plaatse aangebracht.

  • 2.

    Het is een ieder, die daartoe niet bevoegd is, verboden aan delen van de openbare ruimte, aan de daaraan liggende gemeentelijke bouwwerken en aan ligplaatsen of standplaatsen namen of nummers toe te kennen door deze op zichtbare wijze aan te brengen.

  • 3.

    Het is een ieder, die daartoe niet bevoegd is, verboden aan zijn onroerende zaak nummers toe te kennen door deze op zichtbare wijze aan te brengen.

Paragraaf 3 Plaatsen van naam- en nummerborden

Artikel 5.7.5 Gedoogplicht aanduidingen

  • 1. Indien burgemeester en wethouders het nodig oordelen dat borden met een wijk- of buurtaanduiding, borden met straatnamen, huisnummerverzamelwoorden en verwijsaanduidingen aan een bouwwerk, een gebouw, een muur, paal, schutting of andere soort terreinafscheiding worden aangebracht is de rechthebbende verplicht toe te laten dat de hier bedoelde borden vanwege of op verzoek en overeenkomstig de aanwijzingen van burgemeester en wethouders worden aange-bracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2. De rechthebbende dient er zorg voor te dragen dat naamborden vanaf de openbare weg duidelijk leesbaar blijven.

Artikel 5.7.6 Verplicht aanbrengen huisnummer

  • 1.

    Tenzij door burgemeester en wethouders anders is besloten, is de rechthebbende van een object verplicht het nummer, zoals bedoeld in artikel 5.7.3, eerste lid, aan te brengen op een wijze zoals in artikel 5.7.7, eerste lid, is bepaald.

  • 2.

    De rechthebbende is verplicht het in het eerste lid genoemde nummer binnen vier weken na kennisgeving van het besluit van burgemeester en wethouders aan te brengen.

  • 3.

    Indien een object nog niet is voltooid, wordt het nummer binnen vier weken na de voltooiing aangebracht.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen de in het tweede en derde lid genoemde termijn verlengen.

Paragraaf 4 Uitvoeringsvoorschriften

Artikel 5.7.7

  • 1.

    Burgemeester en wethouders stellen nadere technische uitvoeringsvoorschriften vast voor de wijze van nummeren en voor het aanbrengen van nummerborden.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders stellen, met oog op het interbestuurlijk en maatschappelijk belang van een systematische registratie van door hen uitgegeven namen en nummers, nadere registratieve voorschriften.

HOOFDSTUK 6 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 6.1 Strafbepaling

1 Overtreding van bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

2 Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover ten aanzien van overtreding van bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften of beperkingen in hogere regelingen straf is bepaald.

Artikel 6.1a Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij het besluit van burgemeester en wethouders d.d. 2 september 2010 aangewezen personen.

Artikel 6.2 Opsporingsambtenaren (Vervallen)

Artikel 6.3 Betreden dan wel binnentreden woning, andere gebouwen en terreinen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6.4 Inwerkingtreding

1 Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na bekendmaking in de Noorderkrant waarin zij is geplaatst.

2 Op dat tijdstip worden de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Ten Boer, zoals vastgesteld bij besluit van de raad van de gemeente Ten Boer d.d. 28 mei 2008, ingetrokken.

Artikel 6.5 Overgangsbepalingen

1 Vergunningen en ontheffingen hoe ook genaamd verleend krachtens verordeningen bedoeld in artikel 6.4, tweede lid blijven indien en voor zover het gebod of verbod waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken nog gedurende 5 jaren na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht.

2 Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens verordeningen bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, blijven - indien en voor zover de bepalingen in gevolge welke deze voorschriften en bepalingen zijn opgelegd, ook zijn vervat in deze verorde-ning en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken nog gedurende 5 jaren na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht.

3 Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing hoe ook genaamd op grond van een verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid is ingediend en voor het tijdstip van inwerking-treding van deze verordening nog niet op die aanvrage is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van deze verordening toegepast.

4 Op een aanhangig beroep of bezwaarschrift, betreffende een vergunning of onthef-fing, bedoeld in het eerste lid, dan wel een voorschrift of beperking bedoeld in het tweede lid dat voor of na het tijdstip bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, is ingekomen binnen de voordien geldende beroepstermijn, wordt beslist met toepassing van de verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid.

5 In afwijking van het in het eerste lid bepaalde, blijft een vergunning of ontheffing - hoe ook genaamd - van kracht, totdat onherroepelijk is beslist op een aanvraag voor een, krachtens een in deze verordening overeenkomstig opgenomen gebod of verbod vereiste vergunning of ontheffing, indien deze aanvraag ten minste zestig dagen voor afloop van de in het eerste lid genoemde termijn bij het bevoegde bestuursorgaan is ingediend.

6 Met uitzondering van artikel 2.1.6.6 zijn gebods- of verbodsbepalingen waarvoor een vergunning of ontheffing vereist is krachtens deze verordening en niet voorkomend in een verordening als bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, niet van toepassing:

  • a.

    gedurende 12 maanden na het in werking treden van deze verordening;

  • b.

    ook na de onder a bepaalde termijn, voor zover degene die de vergunning of ontheffing nodig heeft, binnen deze termijn een aanvraag als bedoeld in artikel 1.2 heeft ingediend, totdat onherroepelijk op deze aanvraag is beslist.

    De intrekking van de verordening bedoeld in artikel 6.4, derde lid, heeft geen gevolgen voor

    de geldigheid van op basis van die verordening genomen nadere regels, beleidsregels en

    aanwijzingsbesluiten, indien en voor zover de rechtsgrond waarop de aanwijzingsbesluiten zijn gebaseerd ook vervat is in deze verordening en voorzover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.

Artikel 6.7 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald onder de titel Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Ten Boer 2010.

ÿ