Regeling vervallen per 22-02-2017

Verordening participatie schoolgaande kinderen Wet werk en bijstand

Geldend van 24-04-2013 t/m 21-02-2017

Intitulé

Verordening participatie schoolgaande kinderen wet werk en bijstand.

De raad van de gemeente Ten Boer

gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van Ten Boer d.d. 2 april 2013, nummer 009;

gelet op artikel 147 eerste lid van de Gemeentewet, artikel 8, eerste lid, onderdeel g, tweede lid, onderdeel d en artikel 35, vijfde lid van de Wet werk en bijstand;

Overwegende,

dat de gemeenteraad op grond van de Wet werk en bijstand bij verordening regels dient te stellen over de verlening van categoriale bijzondere bijstand voor de kosten in verband met de maatschappelijke participatie van ten laste komende schoolgaande kinderen;

dat de gemeenteraad het als zijn taak beschouwd om de maatschappelijke participatie te bevorderen van schoolgaande kinderen van ouders met inkomen op minimumniveau en daarmee het aantal kinderen dat wordt belemmerd in hun participatie door de financiële positie van hun ouders terug te dringen;

BESLUIT

vast te stellen de volgende “Verordening participatie schoolgaande kinderen Wet werk en bijstand”.

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      wet: de Wet werk en bijstand (WWB)

    • b.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ten Boer;

    • c.

      belanghebbende: een persoon als bedoeld in artikel 2, eerste lid;

    • d.

      kind: het in Nederland woonachtige ten laste komende schoolgaande eigen of stiefkind;

    • e.

      ten laste komend kind: het kind jonger dan 18 jaar voor wie de alleenstaande ouder of de gehuwde aanspraak kan maken op kinderbijslag op grond van de Algemene kinderbijslagwet;

    • f.

      schoolgaand kind: kind jonger dan 18 jaar, voor wie de leer- of kwalificatieplicht, bedoeld in de Leerplichtwet, geldt;

    • g.

      echtgenoot: degene die gehuwd of ongehuwd met belanghebbende een gezamenlijke huishouding voert als bedoeld in artikel 3 van de wet;

    • h.

      gezin: een gezin als bedoeld in artikel 4 van de wet;

    • i.

      peilmaand: de maand september van het schooljaar waarvoor wordt aangevraagd;

    • j.

      sociaal minimum: inkomen ter hoogte van de voor belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm als bedoeld in de wet, exclusief vakantietoeslag;

    • k.

      voorziening: verstrekkingen als bedoeld in artikel 6;

    • l.

      goed: een goed als bedoeld in artikel 6;

    • m.

      activiteit: een activiteit als bedoeld in artikel 6, tweede lid;

    • n.

      maatschappelijke participatie: het deelnemen aan activiteiten met een sportief, educatief, sociaal dan wel cultureel karakter door schoolgaande kinderen van ouders met een inkomen op minimumniveau, met het oogmerk een sociaal isolement te voorkomen of te doorbreken.

  • 2.

    Voor zover in deze verordening niet anders is bepaald, worden begrippen in deze verordening gebruikt in dezelfde betekenis als in de wet.

Artikel 2 Doelgroep en doel

  • 1.

    Deze verordening is van toepassing op een persoon die woonachtig is in de gemeente Ten Boer, die een ten laste komend schoolgaand kind heeft en die beschikt over een (gezins-) inkomen ter hoogte van maximaal 110% van het sociaal minimum.

  • 2.

    Deze verordening beoogt de maatschappelijke participatie van schoolgaande kinderen te bevorderen door een voorziening als bedoeld in artikel 6 aan te bieden aan degene die behoort tot de doelgroep als bedoeld in het voorgaande lid en voldoet aan de overige voorwaarden van deze verordening.

Artikel 3 Aanvraag

  • 1.

    De belanghebbende dient een aanvraag in bij het college onder overlegging van de bij de aanvraag vereiste gegevens en bewijsstukken.

  • 2.

    Het college kan bepalen dat de aanvraag geschiedt met behulp van een voor deze voorziening vastgesteld en beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

  • 3.

    Een aanvraag kan door belanghebbende worden ingediend gedurende de periode 1 september tot 1 mei van het schooljaar waarvoor de aanvraag is bedoeld.

  • 4.

    Het college besluit over de aanvraag binnen acht weken na ontvangst van alle benodigde gegevens.

Artikel 4 Inkomen

Deze verordening is van toepassing op een belanghebbende die alleen, dan wel indien gehuwd tezamen met diens echtgenoot, in de peilmaand beschikt over een netto maandinkomen exclusief vakantietoeslag ter hoogte van maximaal 110% van het in de peilmaand geldende sociaal minimum.

Artikel 5 Te verstrekken gegevens bij de aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag voor een voorziening als bedoeld in artikel 6 bevat:

    • a.

      naam, adres, woonplaats, geboortedatum en burgerservicenummer van de belanghebbende;

    • b.

      naam en geboortedatum van het kind voor wie de voorziening wordt aangevraagd;

    • c.

      indien van toepassing: naam en geboortedatum van de echtgenoot;

    • d.

      banknummer van de belanghebbende;

    • e.

      kopie van een legitimatiebewijs van de belanghebbende als bedoeld in artikel 1, eerste lid onderdeel 1 tot en met 3 van de Wet op de identificatieplicht;

    • f.

      kopie van de loonstrook in de peilmaand van alle werkgevers en/of specificatie in de peilmaand van alle uitkeringen van de belanghebbende en diens echtgenoot;

    • g.

      indien het betreft een 16- of 17-jarig kind: schriftelijke gegevens waaruit blijkt dat het kind onderwijs of een opleiding volgt;

    • h.

      schriftelijke gegevens waaruit blijkt dat sprake is van het bestrijden van concrete kosten van het goed of de activiteit waarvoor wordt aangevraagd;

    • i.

      overige gegevens die het college nodig acht om te kunnen besluiten over de aanvraag van de voorziening.

  • 2.

    Gegevens als bedoeld in het eerste lid onder a tot en met g worden niet opgevraagd voor zover deze reeds bij het college bekend zijn.

Artikel 6 Voorziening

  • 1.

    De voorziening ten behoeve van het kind voor wie wordt aangevraagd, kan bestaan uit een tegemoetkoming in de kosten van de aanschaf van een computer met toebehoren ten bedrage van € 300,-; of

  • 2.

    De voorziening ten behoeve van het kind voor wie wordt aangevraagd, kan bestaan uit een tegemoetkoming in de kosten van:

    • a.

      huiswerkbegeleiding ten bedrage van € 300,-; of

    • b.

      het lidmaatschap en kleding of instrument van een sport- of muziek- of padvindersvereniging ten bedrage van € 150,-; of

    • c.

      een abonnement of cursus en kleding of instrument bij een sport- , ballet-, dans- of muziekschool of de jonge onderzoekers ten bedrage van € 150,-;

    • d.

      een abonnement op een tijdschrift bedoeld voor de ontwikkeling van kinderen of jeugdigen ten bedrage van € 50,-; of

    • e.

      een andere activiteit en daarmee verband houdend goed, bij een organisatie die op dezelfde wijze als onder a tot en met d de maatschappelijke participatie of ontwikkeling van schoolgaande kinderen bevordert, dit ter beoordeling van het college.

  • 3.

    Uit de opsomming van voorzieningen als bedoeld in voorgaande leden kan per kind één voorziening per schooljaar worden verstrekt.

  • 4.

    In afwijking van het derde lid kan een voorziening als bedoeld in het eerste lid slechts ten behoeve van één kind per gezin, per vijf schooljaren worden verstrekt. Indien het gezin uit drie of meer ten laste komende schoolgaande kinderen bestaat, kan voor maximaal twee van die kinderen per vijf schooljaren een voorziening als bedoeld in het eerste lid worden verstrekt.

  • 5.

    Met ingang van het schooljaar 2014-2015 worden de bedragen genoemd in dit artikel jaarlijks geïndexeerd op basis van het op grond van artikel 402a, boek 1 van het Burgerlijk Wetboek door de Minister van Veiligheid en Justitie jaarlijks vast te stellen indexeringspercentage voor de kosten van levensonderhoud. De bedragen worden op hele euro’s naar boven afgerond.

Artikel 7 Bewijs van concrete kosten

  • 1.

    De belanghebbende dient voordat een voorziening kan worden toegekend, aan te tonen dat sprake is van het bestrijden van concrete kosten die betrekking hebben op het goed of de activiteit waarvoor de voorziening is aangevraagd.

  • 2.

    De concrete kosten van een goed of activiteit kunnen worden aangetoond door het overleggen van een factuur of bewijs van gehele of gedeeltelijke betaling van de betreffende kosten of reparatiekosten. De factuur of het bewijs van betaling dient op naam van de aanvrager of diens echtgenoot of het betreffende kind te zijn gesteld en moet betrekking hebben op het betreffende schooljaar.

  • 3.

    De concrete kosten van een goed of activiteit als bedoeld in het tweede lid van artikel 6 kunnen ook worden aangetoond door het overleggen van een schriftelijk bewijs van het betreffende lidmaatschap, abonnement of de betreffende inschrijving. Het bewijs moet betrekking hebben op het betreffende schooljaar.

  • 4.

    In afwijking van de voorgaande leden, kan de belanghebbende die het goed nog niet heeft verworven of nog geen verplichting ten aanzien van de activiteit is aangegaan, volstaan met het overleggen van een prijsopgave of naam, adres en banknummer van de betreffende leverancier of organisatie. In deze gevallen is artikel 8 van toepassing.

Artikel 8 Rechtstreekse betaling

Indien de belanghebbende het goed waarvoor is aangevraagd nog niet heeft verworven of nog geen verplichting is aangegaan ten aanzien van de activiteit waarvoor is aangevraagd, wordt de tegemoetkoming in de kosten rechtstreeks betaald aan de betreffende leverancier of organisatie.

Artikel 9 Niet tot de doelgroep behorende belanghebbende

Een voorziening wordt eveneens toegekend aan degene die niet primair tot de doelgroep van deze verordening behoort, maar die voor het overige in vergelijkbare omstandigheden verkeert. Hierbij wordt de voorziening afgestemd op de mate waarin de situatie van belanghebbende verschilt van degene die primair tot de doelgroep behoort.

Artikel 10 Slotbepalingen

  • 1.

    Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening participatie schoolgaande kinderen Wet werk en bijstand.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking op de dag na die van bekendmaking en werkt terug tot en met 1 januari 2013.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 24 april 2013.

Algemene toelichting

Artikel 8, onderdeel g WWB bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels moet stellen over het verlenen van categoriale bijzondere bijstand aan een persoon met een hem ten laste komend kind dat onderwijs of een beroepsopleiding volgt met betrekking tot de kosten in verband met maatschappelijke participatie van dat kind. Hierbij moet in ieder geval worden bepaald op welke wijze invulling wordt gegeven aan het begrip ‘maatschappelijke participatie’ (artikel 8, tweede lid, onderdeel d WWB).

Deze vorm van categoriale bijstand kan uitsluitend worden verstrekt aan personen met maximaal een inkomen van 110 % van de op hem of haar van toepassing zijnde bijstandsnorm (artikel 35, negende lid WWB).

De verordeningsplicht is een uitvloeisel van de motie Blanksma-Spekman waarin de regering wordt gevraagd om gemeenten te stimuleren bij te dragen aan het terugdringen van het aantal kinderen uit arme gezinnen dat om financiële redenen maatschappelijk niet meedoet.

Kinderen moeten in hun kansen en mogelijkheden tot ontwikkeling niet worden belemmerd door de slechte financiële positie van hun ouders. Maatschappelijke participatie van een kind is van groot belang met het oog op zijn of haar kansen op een zelfredzame toekomst.

Hoewel de motie is uitgewerkt in een verordeningsplicht ten aanzien van de WWB-regeling voor categoriale bijstand ten behoeve van schoolgaande kinderen, kunnen de kosten van maatschappelijke participatie ook door individuele bijzondere bijstand of een (andere) generieke regeling worden gecompenseerd. De strekking van de verordeningsplicht is namelijk dat gemeenten werk maken van maatschappelijke participatie van kinderen. Voor gemeenten die al maatregelen hebben genomen om de participatie van kinderen te bevorderen betekent dit dat zij hun beleid rechtstreeks in de verordening kunnen opnemen en daarmee voldaan hebben aan hun verordeningsplicht, aldus de parlementaire stukken bij het wetsontwerp Aanscherping WWB.In de gemeente Ten Boer was al in 2000 de Verordening participatiefonds vastgesteld, waarin onder meer voor schoolgaande kinderen voorzieningen waren getroffen om hun maatschappelijke participatie te bevorderen (hiermee had de gemeente feitelijk eigenlijk al aan de verordeningsplicht voldaan). In 2011 werden daarnaast tijdelijk de ‘Beleidsregels armoedebeleid voor kinderen september – december 2011’ van kracht. Met ingang van 1 januari 2013 is de Verordening Participatiefonds ingetrokken om plaats te maken voor een nieuwe verordening die specifiek uitvoering geeft aan de motie Blanksma-Spekman. Onderhavige verordening is hiervan het resultaat. Hierbij is, wat betreft de inhoud van de verordening, aansluiting gezocht bij de hiervoor genoemde Beleidsregels omdat zij een duidelijke invulling geven aan het begrip ‘maatschappelijke participatie van schoolgaande kinderen’.

Alhoewel de regering er vanuit gaat dat de meeste ouders zich inzetten voor een goede toekomst voor hun kind, wil de regering voorkomen dat deze specifieke ondersteuning voor andere zaken kan worden aangewend. Om die reden acht de regering het wenselijk om de categoriale bijzondere bijstand aan deze groep in beginsel in natura en niet in een geldbedrag uit te keren (artikel 48, vierde lid WWB). Als verstrekking in natura naar het oordeel van het college leidt tot een ondoelmatige uitvoering hiervan, kan gekozen worden voor een andere vorm. Gelet op de zeer vele soorten van activiteiten – die zich ook nog regelmatig buiten de gemeentegrenzen zullen afspelen – waarvoor een vergoeding kan worden verkregen, en de uitvoeringskosten die met verstrekking in natura gepaard gaan, heeft de gemeente gekozen voor een geldelijke bijdrage. De verordening is wel zodanig vorm gegeven dat wordt gewaarborgd dat de gevraagde voorziening aan het betreffende kind ten goede komt (o.a. door bewijs te vragen dat sprake is van concrete kosten).Aangezien de tegemoetkomingen uitdrukkelijk ten goede moeten komen aan kinderen die schoolgaand zijn, is bij het vaststellen van de peilmaand, aanvraagtermijn, periode waarop de aanvraag en de bewijsstukken betrekking moet hebben etc., als uitgangspunt het ‘schooljaar’ genomen in plaats van het ‘kalenderjaar’ zoals meestal gebruikelijk is.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepaling

Schoolgaande kinderen staan centraal in het beleid m.b.t. maatschappelijke participatie. Onder ‘schoolgaande kind’ (onderdeel f) wordt in dit verband niet alleen bedoeld kinderen die feitelijk schoolgaand zijn, maar ook zij die de verplichting hebben omdat ze onder de leerplicht of kwalificatieplicht vallen.

Onder sociaal minimum (onderdeel j) wordt verstaan de voor belanghebbende van toepassing zijn bijstandsnorm, waarbij met bijstandsnorm wordt bedoeld de wettelijke norm plus toeslag.

Voor het overige spreken de begripsbepalingen voor zich.

Artikel 2 Doelgroep

De doelgroep betreft kort gezegd ouders met schoolgaande kinderen waarvoor zij kinderbijslag ontvangen, die moeten rondkomen van een minimuminkomen.

Het recht op onderhavige vorm van bijstand komt niet toe aan het kind zelf, maar aan de ouder(s) van dat kind (zie ook artikel 13, eerste lid, onderdeel e WWB). Het kind heeft ingevolge de WWB namelijk geen zelfstandig recht op (bijzondere) bijstand.

Artikel 3 Aanvraag

De aanvraagtermijn loopt tot 1 mei van het schooljaar waardoor de gemeente de gelegenheid heeft om nog voor de zomervakantie ingaat te beoordelen of er voldoende geldelijke middelen zijn om de aanvragen in de periode september – december af te handelen. Ook kunnen de bedragen worden bijgesteld in overeenstemming met het indexeringspercentage van dat jaar.

Het is zowel voor de aanvrager als de uitvoerder handig om een speciaal voor deze aanvragen opgesteld formulier te gebruiken.

Artikel 4 Inkomen

Deze verordening is bedoeld voor de ouder of ouders die alleen of tezamen niet meer inkomen ontvangen dan 110% van de voor belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm exclusief vakantiegeld. Het maakt niet uit wat de bron van het inkomen is. Teneinde de laagdrempeligheid te bevorderen is gekozen voor een peilmaand in plaats van peiljaar en wordt geen rekening gehouden met het (eventuele) vermogen. De draagkrachtregels wijken derhalve af van de algemene draagkrachtregels inzake bijzondere bijstand.

Artikel 5 Te verstrekken gegevens bij de aanvraag

Het is de bedoeling dat alleen die gegevens worden opgevraagd die nog niet bekend zijn bij het college. Voor een aanvrager die een bijstandsuitkering heeft zal dat dus heel weinig zijn, voor een aanvrager die niet bekend is bij het college meer.

Aangezien het inkomen alleen in de peilmaand behoeft te worden aangetoond, kan worden volstaan met het overleggen van alle loonstroken en/of uitkeringsspecificaties over die maand.

Vanaf de leeftijd van 16 jaar moeten gegevens worden overgelegd waaruit blijkt dat het kind naar school gaat. Het is dan namelijk niet meer (volledig) leerplichtig.

Voor gegevens betreffende het bestrijden van concrete kosten, zie artikel 7.

Artikel 6 Voorziening

Teneinde te voorkomen dat sprake is van ongerichte inkomenssuppleties – wat voor lagere overheden verboden terrein is – en omdat de te verstrekken voorziening betrekking moet hebben op de participatie en ontwikkeling van het betreffende kind, is vrij concreet aangegeven waarvoor de tegemoetkoming bedoeld is.

Het eerste lid betreft de aanschaf van een computer. Omdat een computer uiteraard door alle gezinsleden gebruikt kan worden, is het niet nodig dat ieder kind een eigen computer heeft. Dit is ook zeker niet in de geest van de bijstandswet die toch uitgaat van de goedkoopste, of in ieder geval een sobere voorziening. Pas als er drie of meer ten laste komende schoolgaande kinderen in het gezin aanwezig zijn, mag voor twee van die kinderen een tegemoetkoming in de kosten van een computer worden verstrekt (vierde lid). Aangezien de computer een aantal jaren mee kan gaan, is het slechts mogelijk om een keer per vijf (school)jaren een tegemoetkoming voor een computer toe te kennen.

In het tweede lid wordt een groot aantal activiteiten op het gebied van sport en cultuur opgesomd waarvoor een tegemoetkoming kan worden verkregen. Aangezien huiswerkbegeleiding nogal duur is kan hiervoor, evenals voor de aanschaf van een computer € 300,- vergoed worden.

De hoogte van de tegemoetkoming is in het algemeen zo gekozen dat deze in redelijke verhouding staat tot de kosten van de activiteit of het goed. De vergoedingen mogen namelijk niet te hoog of te omvangrijk zijn.

Hoewel concreet is aangegeven waarvoor de tegemoetkomingen bedoeld zijn, biedt het tweede lid, onderdeel e een individualiseringsmogelijkheid, waarbij zowel qua inhoud als qua hoogte van de tegemoetkoming zoveel mogelijk moet worden aangesloten bij de wel concreet aangegeven goederen en activiteiten.

Een ten laste komend schoolgaand kind heeft recht op één voorziening per schooljaar, ter keuze van de aanvragende ouder(s), zij het met een beperking wat betreft computers (derde en vierde lid).

In het vijfde lid ten slotte, wordt aangegeven dat de bedragen geïndexeerd worden op basis van het door de Minister van Veiligheid en Justitie vast te stellen indexeringspercentage ten behoeve van bedragen voor levensonderhoud. Dit indexeringspercentage wordt gepubliceerd in de Staatscourant (vindplaats o.a. te bereiken via handboek Schulinck WWB, B11.4.9).

Artikel 7 Bewijs van concrete kosten

Een van de randvoorwaarden voor categoriale bijstand is, dat aangetoond moet worden dat sprake is van het bestrijden van concrete kosten. Uit de jurisprudentie komt naar voren dat hiermee het volgende wordt bedoeld. Als bijvoorbeeld een tegemoetkoming in de kosten van de aanschaf van een computer wordt aangevraagd, dan kan die alleen worden toegekend als is aangetoond dat er ten tijde van de aanvraag ook daadwerkelijk kosten betreffende een computer zijn of moesten worden bestreden. Als ten tijde van de aanvraag de aanvrager een computer in zijn bezit heeft, deze ten tijde van de aanvraag naar behoren functioneerde, in die tijd geen sprake was van reparatiekosten betreffende die computer, en dat evenmin gebleken is van de aanschaf van een nieuwe computer in het jaar van aanvraag of een noodzaak daartoe, er geen sprake is van concrete kosten. Het lijkt een heel verhaal, maar deze voorwaarde is lichter dan de voorwaarden waaraan het verlenen van individuele bijzondere bijstand moet voldoen.

In onderhavig artikel is een uitwerking gegeven aan bovenstaande jurisprudentie.

Zo kan uiteraard het hebben van concrete kosten worden aangetoond door een factuur of bewijs van betaling (op naam) te overleggen, maar bij een computer bijvoorbeeld ook een bewijs van reparatiekosten.

Bij sport- en culturele activiteiten, tijdschriften of huiswerkbegeleiding is een bewijs van lidmaatschap, abonnementhouder zijn of ingeschreven staan bij de betreffende instelling voldoende. Duidelijk moet uiteraard wel zijn dat het een lidmaatschap, abonnement etc. betreft dat bedoeld is voor het kind voor wie de betreffende voorziening is aangevraagd.

Aangezien het bestrijden van de kosten plaats moet vinden in het jaar van aanvraag, is steeds aangegeven dat de factuur of het bewijs betrekking moet hebben op het schooljaar waarin is aangevraagd.

In het vierde lid is aangegeven dat wanneer de belanghebbende het betreffende goed of abonnement nog niet heeft aangeschaft, of ten aanzien van bijvoorbeeld het volgen van een cursus nog niet heeft ingeschreven, omdat hij de tegemoetkoming in de kosten niet kan voorschieten, belanghebbende kan volstaan met het overleggen van een prijsopgave of de naam, adres en het rekeningnummer van de betreffende leverancier of organisatie.

Artikel 8 Rechtstreekse betaling

Wanneer een situatie als bedoeld in het vierde lid van artikel 7 zich voordoet wordt de tegemoetkoming direct overgemaakt op de bankrekening van de betreffende leverancier of organisatie. Nu is afgeweken van het uitgangspunt dat een voorziening in natura moet worden verstrekt, wordt op deze manier toch zoveel mogelijk bereikt dat een voorziening wordt aangewend voor het kind.

Artikel 9 Niet tot de doelgroep behorende belanghebbende

Mocht het voorkomen dat een belanghebbende buiten de aangeven doelgroep valt maar verder (vrijwel) in dezelfde omstandigheden verkeert als degenen die binnen de doelgroep vallen, dan zal in dat individuele geval op ook een voorziening ingevolge deze verordening moeten worden toegekend, zij het dat rekening mag worden gehouden met de verschillen.

Artikel 10 Slotbepalingen

Deze verordening werkt terug tot en met 1 januari om aan te sluiten bij de intrekking van de Verordening Participatiefonds

Voor het overige spreekt deze bepaling voor zich.