Regeling vervallen per 31-08-2018

Nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Ten Boer 2015

Geldend van 24-11-2016 t/m 30-08-2018

Intitulé

Nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Ten Boer 2015

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ten Boer;

Gezien het voorstel van 8 september 2015;

Gelet op de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en gelet op de artikelen 2, 6, 7, vierde en vijfde lid, 8, tweede, derde en vierde lid, 9, tweede lid, 10, vierde lid, 12, 13, eerste en tweede lid, 14, derde lid, 15, eerste lid, 16, vierde lid, 17, tweede lid, 18, tweede lid, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Ten Boer 2015;

HEEFT BESLOTEN

de N adere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Ten Boer en bijbehorende bijlage met tabellen vast te stellen.

Hoofdstuk 1. Begripsbepaling

Artikel 1. Begripsbepaling

  • 1. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    -hulpvraag: vraag naar maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in de wet.

    -persoonlijk plan: als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid, van de wet, waarin de cliënt de persoonlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 2.3.2, vierde lid onderdelen a tot en met g, van de wet beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning het meest is aangewezen.

    -voltijdopvang: een tijdelijk verblijf gedurende een volledig etmaal of langer, voor mensen die opvang nodig hebben. De voltijdopvang omvat onderdak, slaapgelegenheid, voeding en begeleiding op diverse aspecten.

    -crisisopvang: het bieden van tijdelijke voltijdopvang in een crisissituatie door een instelling.

    -formele ondersteuning: Ondersteuning door cliënt met een pgb ingekocht van derden op basis van een door het college goedgekeurde overeenkomst en bij natuurlijke personen bovendien in het kader van een hulpverlenend beroep.

    -informele ondersteuning: Ondersteuning die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep.

  • 2. De begrippen in deze Nadere regels hebben dezelfde betekenis als in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, het Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Verordening Wmo 2015 gemeente Ten Boer.

Hoofdstuk 2. Nadere regels melding, onderzoek, aanvraag en beschikking

Artikel 2. Melding hulpvraag

  • 1. Een hulpvraag kan door of namens de cliënt bij het college worden gemeld.

  • 2. Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk.

  • 3. In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

Artikel 3. Vooronderzoek, indienen persoonlijk plan

  • 1. Het college verzamelt alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn situatie en maakt zo spoedig mogelijk met hem een afspraak voor een gesprek.

  • 2. Voor het gesprek verschaft de cliënt het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De cliënt verstrekt in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

  • 3. Als de cliënt genoegzaam bekend is bij de gemeente, kan het college in overeenstemming met de cliënt afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste lid.

  • 4. Het college brengt de cliënt op de hoogte van de mogelijkheid om een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid, van de wet op te stellen en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.

Artikel 4. Gesprek

  • 1. Het college informeert de cliënt en zijn mantelzorgers over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt de cliënt toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken. Cliënt wordt gewezen op het recht op onafhankelijke cliëntondersteuning en het onverplichte karakter van de mantelzorg.

  • 2. Het college onderzoekt in een gesprek tussen deskundigen en degene door of namens wie de melding is gedaan, dan wel diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers en desgewenst familie, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

    • c.

      de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

    • d.

      de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

    • e.

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

    • f.

      de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening, zoals opgenomen in het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

    • g.

      de mogelijkheden om door middel van andere voorzieningen of door samen met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en andere partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;

    • h.

      de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;

    • i.

      welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 van de wet verschuldigd zal zijn, en

    • j.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 3. Als de cliënt een persoonlijk plan aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek, bedoeld in het tweede lid.

  • 4. Als de hulpvraag genoegzaam bekend is, kan het college onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.2 van de wet, in overleg met de cliënt afzien van een gesprek.

Artikel 5. Verslag

  • 1. Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek.

  • 2. Na het gesprek verstrekt het college aan de cliënt een verslag van de uitkomsten van het onderzoek.

  • 3. Opmerkingen of latere aanvullingen van de cliënt worden aan het verslag toegevoegd.

  • 4. Het college neemt het verslag als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag om een maatwerkvoorziening.

Artikel 6. Aanvraag

  • 1. De cliënt of zijn vertegenwoordiger kan een aanvraag om een maatwerkvoorziening schriftelijk indienen bij het college.

  • 2. Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

Artikel 7. Medewerking aan de beoordeling, advisering en informatieplicht

  • 1. De cliënt die een melding heeft gedaan of voor wie dat is gedaan dan wel een aanvraag heeft ingediend of aan wie een voorziening is toegekend, is verplicht om aan het college desgevraagd medewerking te verlenen die redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitvoering van de wet, de verordening en de Nadere regels. Hieronder wordt in ieder geval verstaan:

    • a.

      het voldoen aan een oproep om op een aangegeven tijdstip en plaats te verschijnen, dan wel iemand op een van te voren aangegeven moment toegang tot zijn woning te verlenen;

    • b.

      het meewerken aan een onderzoek door één of meer daartoe aangewezen deskundigen, daaronder zo nodig begrepen een lichamelijk of andersoortig onderzoek om de beperkingen te kunnen vaststellen.

  • 2. Het college kan een door hem daartoe aangewezen deskundige om advies vragen als het dit van belang acht voor de beoordeling van de aanvraag om een maatwerkvoorziening.

  • 3. De cliënt die een aanvraag heeft ingediend of aan wie een voorziening is toegekend, is verplicht om op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening, dan wel op de aard, de hoogte of de duur daarvan.

Artikel 8. De beschikking

  • 1. Voor een algemene voorzieningen verleent het college geen beschikking, tenzij de algemene voorziening wordt geweigerd en betrokkene om een beschikking verzoekt.

  • 2. Voor een maatwerkvoorziening, een pgb en een tegemoetkoming aannemelijke meerkosten verstrekt het college een beschikking.

  • 3. In de beschikking wordt de informatie- en medewerkingsplicht opgenomen om op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan de cliënt redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening, dan wel op de aard, de hoogte of de duur daarvan.

  • 4. In de beschikking tot verstrekking van een voorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura of als pgb of als tegemoetkoming aannemelijke meerkosten wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 5. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

    • c.

      hoe de voorziening wordt verstrekt;

    • d.

      welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn;

    • e.

      gedurende welke periode een bijdrage verschuldigd is;

    • f.

      hoe hoog het bedrag van de kosten van de voorziening per vier weken is.

  • 6. Bij het verstrekken van een pgb wordt in de beschikking een programma van eisen vastgelegd waaraan de voorziening moet voldoen om verantwoord en duurzaam te zijn. In ieder geval wordt in de beschikking opgenomen:

    • a.

      voor welk resultaat het pgb kan worden aangewend;

    • b.

      dat ondersteuning van goede kwaliteit moet worden ingekocht;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is;

    • d.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld;

    • e.

      welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn;

    • f.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb;

    • g.

      dat de cliënt de voorziening moet teruggeven of deels terug betalen als deze voor afloop van de afschrijvingstermijn niet meer wordt gebruikt.

    • h.

      hoe hoog het bedrag van de kosten van de voorziening per vier weken is.

  • 7. Bij het verstrekken van een tegemoetkoming aannemelijke meerkosten kan het college in de beschikking een programma van eisen vastleggen waaraan de voorziening moet voldoen om verantwoord en duurzaam te zijn en kan worden opgenomen:

    • a.

      voor welk resultaat de tegemoetkoming kan worden aangewend;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van de tegemoetkoming;

    • c.

      wat de hoogte van de tegemoetkoming is;

    • d.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor de tegemoetkoming is bedoeld;

    • e.

      de wijze van verantwoording van de besteding van de tegemoetkoming;

    • f.

      wanneer de cliënt de tegemoetkoming (deels) moet terugbetalen;

    • g.

      gedurende welke periode een bijdrage verschuldigd is;

    • h.

      hoe hoog het bedrag van de kosten van de tegemoetkoming aannemelijke meerkosten per vier weken is.

Hoofdstuk 3. Nadere regels diverse vormen van ondersteuning

Artikel 9. Algemene bepaling

  • 1.

    De omvang van maatwerkvoorzieningen voor diensten wordt zoveel mogelijk vastgesteld in uren, dagdelen of etmalen.

  • 2.

    Cliënten dienen de extra kosten zelf te betalen wanneer de kostprijs van de door hen gewenste maatwerkvoorziening duurder is dan de door het college voorgestelde maatwerkvoorziening.

A. Huishoudelijke hulp

Artikel 10. Maatwerkvoorziening huishoudelijke hulp

  • 1. Een cliënt heeft recht op huishoudelijke hulp als hij door zijn beperkingen, rekening houdend met de beschikbaarheid van de gebruikelijke hulp en mantelzorg, niet of onvoldoende in staat is tot het verzorgen van het huishouden van zichzelf of van de leefeenheid waartoe hij behoort.

  • 2. Huishoudelijke hulp kan ook worden verstrekt als deze kortdurend, al dan niet in verband met het tijdelijk ontbreken van mantelzorg, noodzakelijk is.

Artikel 11. Soort en vorm van de huishoudelijke hulp

Huishoudelijke hulp als maatwerkvoorziening wordt verstrekt wanneer de activiteiten op het gebied van het huishouden worden overgenomen met inbegrip van hulp bij de organisatie van het het huishouden.

B. Individuele begeleiding

Artikel 12. Maatwerkvoorziening individuele begeleiding

Een cliënt in kan aanmerking komen voor individuele begeleiding als

  • a.

    bij cliënt sprake is van een complexe ondersteuningsvraag, blijkend uit de noodzaak tot inzet van individuele begeleiding, of

  • b.

    er bij het functioneren van de cliënt sprake is van risico voor hemzelf of diens omgeving, of

  • c.

    toezicht op de cliënt nodig is.

C. Dagactiviteiten (begeleiding)

Artikel 13. Algemene voorziening dagactiviteiten

Het college draagt met het oog op het bieden van structuur, sociale contacten alsmede het ontlasten van eventuele mantelzorgers zorg voor de aanwezigheid van algemene voorzieningen voor dagactiviteiten met beperkte ondersteuning.

Artikel 14. Maatwerkvoorziening gespecialiseerde dagactiviteiten

  • 1.

    Een cliënt kan in aanmerking komen voor gespecialiseerde dagactiviteiten met intensieve ondersteuning als:

    • a.

      de aanvrager als gevolg van een beperking onvoldoende zelfredzaam is om dagactiviteiten, waaronder het volgen van een opleiding of het leveren van een arbeidsprestatie, voor zichzelf of met behulp van zijn netwerk te organiseren; en

    • b.

      er sprake is van een dermate complexe beperking, dat gedurende de dagactiviteiten directe nabijheid van gespecialiseerde zorg, ondersteuning en/of toezicht nodig is, of

    • c.

      daarmee overbelasting van eventuele mantelzorgers wordt voorkomen.

  • 2.

    Een cliënt kan, indien hij de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt, in aanmerking komen voor arbeidsmatige dagactiviteiten met zo mogelijk als doel de cliënt voor te bereiden op (begeleid) werk of vrijwilligerswerk als de aanvrager onvoldoende vaardigheden heeft inzake het aanbrengen van structuur of het voeren van regie in het dagelijks leven, en

    • a.

      de aanvrager geen of zeer geringe loonvormende arbeidsprestatie kan leveren door hetontbreken van werkvaardigheden als gevolg van beperkingen en daaruit voortvloeiend eenondersteunings- en/of toezichtsvraag heeft, of

    • b.

      daarmee overbelasting van eventuele mantelzorgers wordt voorkomen.

D. Opvang , beschermd wonen en kortdurend verblijf

Artikel 15. Algemene voorziening dak- en thuislozen zonder verblijfsalternatief

Het college draagt binnen het kader van de opvang voor dak- en thuislozen zonder verblijfsalternatief zorg voor de mogelijkheid van kortdurend onderdak, in elk geval met een slaapplaats indien noodzakelijk, en verder al dan niet inclusief voeding, douche en eventueel andere diensten of faciliteiten gedurende de nacht en de dag.

Artikel 16. Maatwerkvoorziening opvang

  • 1.

    Een cliënt kan in aanmerking komen voor maatschappelijke opvang als hij

    • a.

      feitelijk of residentieel dakloos is, en

    • b.

      niet in staat is zich op eigen kracht in de samenleving te handhaven, en

    • c.

      niet beschikt over alternatieven die de situatie van feitelijke of residentiële dakloosheid opkunnen heffen.

  • 2.

    Een slachtoffer van huiselijk geweld kan in aanmerking komen voor opvang als deze

    • a.

      slachtoffer is van geweld in huiselijke kring, en vanwege aspecten van veiligheid de thuissituatie moet verlaten, of indien sprake is van kindermishandeling en opvang van kind(eren) met de beschermende ouder/verzorger in de opvang noodzakelijk is, en

    • b.

      18 jaar of ouder is, al dan niet met kinderen, en

    • c.

      geen mogelijkheden heeft om zelf, al dan niet met gebruikmaking van het eigen sociale netwerk of door interventie van derden een veilige situatie te creëren, of in alternatieve huisvesting te voorzien.

  • 3.

    Het college draagt zorg voor kortdurend voltijdopvang naar aanleiding van een crisissituatie, op voor specifiek dat doel bestemde plekken, voor maatschappelijke opvang gedurende maximaal drie aaneengesloten dagen, en in geval van huiselijk geweld maximaal gedurende tien dagen.

Artikel 17. Beschermd wonen

Een cliënt kan in aanmerking komen voor beschermd wonen als

  • a.

    hij toezicht en begeleiding nodig heeft , gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch of psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziekte beeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast, of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen

  • b.

    een psychische of psychosociale problemen heeft, en

  • c.

    hij niet in staat is zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving en niet beschikt over alternatieven die de noodzaak voor beschermd wonen op kunnen heffen.

Artikel 18. Maatwerkvoorziening kortdurend verblijf

Een cliënt kan gedurende maximaal drie etmalen per week in aanmerking komenvoor kortdurend verblijf als:

  • a.

    de cliënt is aangewezen op ondersteuning met permanent toezicht en begeleiding gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, en

  • b.

    de mantelzorger door het overstijgen van het gebruikelijke, redelijkerwijs van hem te

verwachten toezicht overbelast dreigt te worden.

E. Woonvoorzieningen

Artikel 19. Maatwerkvoorziening wonen

  • 1. Met in achtneming van artikel 5, derde lid, van de verordening kan een cliënt voor een woonvoorziening in aanmerking komen als deze voorziening noodzakelijk is voor het compenseren van de beperkingen die worden ondervonden bij het normale gebruik van de woonruimte, waarbij geldt dat als verhuizen de goedkoopst compenserende oplossing is deze het primaat heeft.

  • 2. Een woonvoorziening wordt verstrekt ten behoeve van de zelfstandige woonruimte waar de cliënt woonachtig is of zal zijn en die geschikt is om het hele jaar door bewoond te worden.

  • 3. Woonvoorzieningen worden onder andere onderscheiden in:

    • a.

      verhuizen naar en inrichten van een andere woning;

    • b.

      een bouwkundige of woontechnische woningaanpassing;

    • c.

      roerende woonvoorzieningen;

    • d.

      overige woonvoorzieningen.

  • 4. De woonvoorziening verhuizen of woningsanering wordt geleverd in natura of als pgb, tenzij een cliënt kiest voor een tegemoetkoming aannemelijke meerkosten.

  • 5. Geen maatwerkvoorziening of pgb voor verhuizen wordt verstrekt als:

    • a.

      een cliënt is verhuisd voordat op zijn aanvraag is beschikt, tenzij het college vooraf uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven, of de cliënt de noodzaak, adequaatheid en passendheid van de nieuwe woning ten opzichte van de oude woning aantoont;

    • b.

      een cliënt voor het eerst zelfstandig gaat wonen;

    • c.

      een cliënt geen belemmeringen in het normale gebruik van de woning ondervindt, tenzij het een verhuizing naar een ADL-woning betreft;

    • d.

      een cliënt verhuist naar een instelling voor langdurige zorg en de gemeente op grond van de wet voor deze cliënt niet langer voor de ondersteuning verantwoordelijk is.

  • 6. De verhuis- en inrichtingskosten worden alleen verstrekt indien de nieuwe woonruimte voldoet aan het programma van eisen, zoals gesteld in de beschikking. Dit recht vervalt indien de gevonden woonruimte niet is gemeld en/of niet binnen twee jaar na de datum van de voorwaardelijke beschikking tot toekenning is verhuisd.

  • 7. Geen recht op een woonvoorziening bestaat indien de voorziening betrekking heeft op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau van de sociale woningbouw.

  • 8. Een aanpassing ten behoeve van toegang tot gemeenschappelijke ruimten is in tegenstelling tot het bepaalde in artikel 5, derde lid, onder c, niet mogelijk ten behoeve van wooncomplexen die specifiek bestemd zijn voor ouderen of personen met een beperking.

Artikel 20. Terugbetaling bij verkoop

  • 1.

    De eigenaar, die een woningaanpassing heeft ontvangen die leidt tot waardestijging van de woning, dient deze waardestijging bij verkoop van deze woning binnen een periode tot 20 jaar na gereedmelding van de voorziening, terug te betalen.

  • 2.

    De eigenaar meldt de verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden.

  • 3.

    Bij het bepalen van de hoogte van het terug te betalen bedrag van de woningaanpassing na verkoop van een aangepaste woning wordt uitgegaan van de kostprijs van de woningaanpassing verminderd met de eventueel ingebrachte eigen middelen en de daarvoor geldende afschrijving.

F. Vervoersvoorzieningen

Artikel 21. Maatwerkvoorziening vervoer

  • 1. Een cliënt kan aanspraak maken op een vervoersvoorziening als hij belemmeringen ondervindt in het lokaal verplaatsen en gebruik van het openbaar vervoer of het bereiken van het openbaar vervoer niet mogelijk is.

  • 2. De compensatieplicht voor een vervoersvoorziening beperkt zich tot de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving, tenzij zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de aanvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.

Artikel 22. Soorten vervoersvoorzieningen

De door het college te verstrekken vervoersvoorzieningen kunnen bestaan uit:

  • a.

    collectief vervoer;

  • b.

    een door spierkracht voortbewogen vervoermiddel;

  • c.

    een scootmobiel;

  • e.

    een autoaanpassing.

Artikel 23. Collectief vervoer

  • 1. Collectief vervoer is een maatwerkvoorziening.

  • 2. Met het collectief vervoer kan een cliënt zich lokaal verplaatsen van deur tot deur, waarbij geldt dat:

    • a.

      medisch noodzakelijke persoonlijke begeleiding bij het gebruik van het collectieve vervoer gratis is;

    • b.

      de cliënt iemand mag meenemen tegen een in deze nadere regels vastgesteld tarief.

  • 3. Het college kan het aantal verplaatsingen maximeren.

  • 4. Met het collectief vervoer kunnen personen met een beperking kunnen vanaf 1 januari 2015 reizen in een gebied van 25,5 kilometer rondom het woonadres. Boven dit geldende maximaal te reizen aantal kilometers geldt het tarief van de vervoerder.

Artikel 24. Door spierkracht voortbewogen vervoermiddel

  • 1.

    Een door spierkracht voortbewogen vervoermiddel kan bestaan uit:

    • a.

      de aanpassing van een fiets;

    • b.

      een niet algemeen gebruikelijke fiets;

    • c.

      een rolstoelfiets of handbike of afneembare elektrische ondersteuning voor een rolstoel;

  • 2.

    In afwijking van artikel 5, vierde lid, van de verordening kan een cliënt in aanmerking komen voor een voorziening als bedoeld in het vorige lid indien:

    • a.

      zijn beperking het gebruik van een gewone fiets of aankoppelfiets onmogelijk maakt en

    • b.

      hij zijn vervoersbehoefte merendeels met een door spierkracht voortbewogen vervoermiddel kan invullen.

  • 3.

    Voor een kind kan een vervoersvoorziening tevens bestaan uit een individueel aangepast fietszitje of fietsaanhanger als een standaard voorziening niet mogelijk is.

G. Rolstoelvoorzieningen

Artikel 25. Maatwerkvoorziening rolstoel

  • 1. Een cliënt kan voor een rolstoel in aanmerking komen als een rolstoel noodzakelijk is voor dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning.

  • 2. De door het college te verstrekken rolstoelvoorziening kan bestaan uit:

    • a.

      een handbewogen rolstoel of een transportrolstoel;

    • b.

      een elektrische rolstoel;

    • c.

      individuele aanpassingen aan de rolstoel;

    • d.

      rolstoelaccessoires;

    • e.

      een rolstoel of vastframe handbike voor sportdoeleinden.

Hoofdstuk 4. Persoonsgebonden budget

Artikel 26. Persoonsgebonden budget (pgb)

  • 1. Een cliënt heeft niet de mogelijkheid te kiezen voor een pgb als daartegen overwegende bezwaren zijn. Daarvan is in ieder geval sprake als:

    • a.

      de voorziening het collectief vervoer betreft;

    • b.

      er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de cliënt zonder hulp niet in staat is tot een verantwoorde besteding van het persoonsgebonden budget en deze hulp niet beschikbaar is.

  • 2. Het tarief voor een pgb:

    • a.

      is gebaseerd op een door de cliënt opgesteld plan over hoe hij het pgb gaat besteden;

    • b.

      is toereikend om effectieve en kwalitatief goede ondersteuning in te kopen.

  • 3. Het college stelt standaard pgb-tarieven voor de verschillende maatwerkvoorzieningen vast.

  • 5. Het tarief voor een pgb dat besteed wordt aan informele ondersteuning is een vast bedrag per uur.

  • 6. Als uit het gesprek en het plan blijkt dat het door het college vastgestelde tarief niet toereikend is, kan hiervan worden afgeweken tot ten hoogste de kostprijs van de in de desbetreffende situatie goedkoopst compenserende maatwerkvoorziening in natura.

  • 7. Cliënten kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder of voorziening duurder is dan het door het college vastgestelde tarief.

  • 8. Een pgb waarvoor een tarief is vastgesteld per uur, per dagdeel of per etmaal mag uitsluitend en alleen besteed worden voor een vergoeding van daadwerkelijk geleverde diensten per uur, dagdeel of etmaal en mag niet anders besteed worden.

  • 9. Het pgb voor informele hulp is beperkt tot die gevallen waarin de ondersteuning de gebruikelijke hulp overstijgt, niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt verleend en structureel, zwaar, van een behoorlijke omvang is en een hoge mate van verplichting kent. Het perspectief op de arbeidsmarkt van de informele ondersteuner mag door de geleverde ondersteuning niet aanmerkelijk verslechteren.

  • 10. Bij de vaststelling van het persoonsgebonden budget voor voorzieningen wordt rekening gehouden met afschrijvingstermijnen die naar geldende maatschappelijke normen voor de verstrekte voorziening gebruikelijk zijn.

  • 11. De cliënt dient een door het college goedgekeurde ondersteuningsovereenkomst te sluiten met de door hem of haar ingeschakelde dienstverlener.

  • 12. De cliënt is verplicht om gedurende de gebruiksduur de aangeschafte voorziening voldoende te laten onderhouden en, voor zover van toepassing, toereikend te verzekeren. In geval van een scootmobiel, aangepaste fiets met hulpmotor of elektrische rolstoel is de cliënt verplicht een all risk verzekering, waarbij vervanging wegens reparatie zo mogelijk is mee verzekerd, af te sluiten gedurende de gebruiksduur van het hulpmiddel.

  • 13. Ingeval het gebruik van de voorziening welke met een persoonsgebonden budget is aangeschaft, is beëindigd en de gebruiksduur van de voorziening niet geheel is verstreken, is de cliënt verplicht de voorziening te retourneren dan wel de restwaarde, onder verrekening van eventueel ingebrachte eigen middelen, aan de gemeente te vergoeden.

Artikel 27. Hoogte van het persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening

  • 1. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening is de tegenwaarde van de goedkoopst compenserende voorziening op basis van de op dat moment geldende prijsafspraken met de door de gemeente gecontracteerde leverancier, indien nodig verhoogd met een bedrag voor onderhoud, reparatie en verzekering, tenzij deze berekeningswijze niet toereikend is om effectief en kwalitatief goed vervoer in te kopen.

  • 2. Indien huur de goedkoopst compenserende voorziening is voor een vervoersvoorziening waarvoor een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, wordt het persoonsgebonden budget als volgt vastgesteld: de tegenwaarde van de huurprijs, inclusief onderhoud, reparatie en verzekering zoals die door de gemeente aan de leverancier wordt betaald.

Hoofdstuk 5. Tegemoetkoming aannemelijke meerkosten

A. Algemene bepaling

Artikel 28. Tegemoetkoming aannemelijke meerkosten

  • 1.

    Het college kan op aanvraag dan wel ambtshalve aan de cliënt een tegemoetkoming verstrekken voor aannemelijke meerkosten.

  • 2.

    De tegemoetkoming hoeft niet kostendekkend te zijn.

  • 3.

    Het college kan beneden bepaalde inkomensgrenzen forfaitaire tegemoetkomingen aannemelijke meerkosten verstrekken.

  • 4.

    Het college kan bij een tegemoetkoming aannemelijke meerkosten de bijdrageregeling van het Uitvoeringsbesluit wmo 2015 en deze nadere regels toepassen.

B. Tegemoetkoming aannemelijk meerkosten met toepassing art 28, vierde lid

Artikel 29. Tegemoetkoming aannemelijke meerkosten verhuizen

Een tegemoetkoming aannemelijke meerkosten verhuizen wordt verstrekt overeenkomstig de voorwaarden van artikel 7, derde lid, onder d en e van de verordening en artikel 18 van deze nadere regels.

Artikel 30. Tegemoetkoming aannemelijke meerkosten woningsanering

Bij het bepalen van de tegemoetkoming aannemelijke meerkostenvoor woningsanering wordt rekening gehouden met de afschrijving van hetgeen gesaneerd wordt.

Artikel 31. Tegemoetkoming aannemelijke meerkosten bezoekbaar maken woonruimte

  • 1. Het college kan een tegemoetkoming in aannemelijkemeerkosten verstrekken voor het bezoekbaar maken van één woonruimte aan de eigenaar van de woning die niet de aanvrager is.

  • 2. De tegemoetkoming wordt rechtstreeks aan de eigenaar betaald.

  • 3. De kosten van de tegemoetkoming moeten worden verantwoord en de vergoeding is gebonden aan een maximum.

  • 4. Het bezoekbaar maken van één woonruimte waarbij de cliënt in ieder geval de woonkamer en een toiletvoorziening kan bereiken en gebruiken wordt beschouwd als een bouwkundige of woontechnische aanpassing wanneer de cliënt woonachtig is in een instelling voor langdurige zorg.

Artikel 32. Tegemoetkoming aannemelijke meerkosten vastframe handbike of sportrolstoel

Het college kan op aanvraag een tegemoetkoming aannemelijke meerkosten voor de aanschaf en het onderhoud van een vastframe handbike voor sportdoeleinden of een sportrolstoel verstrekken, indien het sporten zonder deze voorziening niet mogelijk is.

Artikel 33. Tegemoetkoming aannemelijke meerkosten vervoer

  • 1.

    Onder de voorwaarde dat geen gebruik kan worden gemaakt van het collectief vervoer voor een redelijke vervoersbehoefte kan het college een tegemoetkoming aannemelijke meerkosten verstrekken voor het gebruik van een eigen auto, taxi, rolstoeltaxi en/of bruikleen auto.

  • 2.

    Wanneer bij een tegemoetkoming aannemelijke meerkosten vervoer de vervoersbehoefte van (echt)paren samenvalt, wordt ten hoogste de maximale tegemoetkoming aannemelijke meerkostenvan één persoon per (echt)paar toegekend.

  • 3.

    Wanneer bij een tegemoetkoming aannemelijke meerkosten vervoer de vervoersbehoefte van (echt)paren niet samenvalt, wordt ten hoogste anderhalf maal de maximale tegemoetkoming aannemelijke meerkostenvan één persoon toegekend.

C. Overige tegemoetkomingsregelingen

Artikel 33a Begripsomschrijving

In de artikelen 33b en 33c wordt verstaan onder:

  • a.

    sociaal minimum: minimumbedrag dat nodig is om in de kosten van levensonderhoud te voorzien; dit bedrag wordt gerelateerd aan de van toepassing zijnde bijstandsnorm als bedoeld in de Participatiewet;

  • b.

    de van toepassing zijnde bijstandsnorm voor alleenstaanden of alleenstaande ouders: de norm als bedoeld in artikel 21, onderdeel a van de Participatiewet;

  • c.

    de van toepassing zijnde bijstandsnorm voor gehuwden: de norm als bedoeld in artikel 21, onderdeel b van de Participatiewet;

  • d.

    inkomen: totaal van het netto inkomen exclusief vakantietoeslag van een alleenstaande of als gehuwd van beide echtgenoten tezamen, als bedoeld in artikel 32 van de Participatiewet en de algemene bijstand;

  • e.

    peilmaand: de maand voorafgaand aan de maand waarin de aanvraag wordt gedaan;

  • f.

    peiljaar: het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar waarop het verplicht eigen risico voor de zorgverzekering betrekking heeft.

Artikel 33b. Compensatie verplicht eigen risico zorgverzekering 2016

  • 1. Voor de kosten van het verplicht eigen risico voor de zorgverzekering betreffende het jaar 2016 kan een compensatie worden aangevraagd. De aanvragen moeten worden ingediend voor 1 juli van het jaar volgend op het jaar waarop het verplichte eigen risico betrekking heeft.

  • 2. Een compensatie wordt alleen toegekend indien de zorgverzekeraar het volledige verplichte eigen risico in rekening heeft gebracht en de aanvrager in het peiljaar over een inkomen beschikt dat niet hoger is dan maximaal 120 procent van het sociaal minimum.

  • 3. De hoogte van de compensatie wordt bepaald door de bij dit artikel behorende tabel in de bijlage van deze Nadere regels.

Artikel 33c. Tegemoetkoming kosten Huishoudelijke Hulp als algemene voorziening

  • 1. De tegemoetkoming kan alleen worden verkregen indien:

    • a.

      De aanvrager door beperkingen, rekening houdend met hulp van binnen en buiten de leefeenheid en/of algemeen gebruikelijke voorzieningen, niet of onvoldoende in staat is tot het verzorgen van het huishouden van zichzelf of van hun leefeenheid;

    • b.

      De huishoudelijke hulp in natura wordt betrokken van door de gemeente aangewezen zorgaanbieders.

  • 2. De aanvrager met een HH1 indicatie tot en met 30 juni 2015 in de vorm van een PGB, komt ook in aanmerking voor de tegemoetkoming, indien de verstrekking van de hulp na 30 juni 2015 wordt voortgezet door dezelfde hulpverlener.

  • 4. De tegemoetkoming wordt berekend over maximaal 2,5 uur hulp per week.

  • 5. De hoogte van de tegemoetkoming wordt bepaald door de bij dit artikel behorende tabel in de bijlage van deze nadere regels.

Hoofdstuk 6. Bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen, maatwerkvoorzieningen en pgb’s en tegemoetkomingen aannemelijke meerkosten

Artikel 34. Bijdrage algemene voorzieningen

  • 1. De hoogte van de bijdrage in de kosten voor een algemene voorziening bedraagt niet meer dan de kostprijs van de voorziening. De kostprijs van een algemene voorziening wordt op dezelfde wijze vastgesteld als voor maatwerkvoorzieningen.

  • 2. Het college wijst de algemene voorzieningen aan en neemt ze op in de bijlage.

  • 3. Het college bepaalt de korting op de bijdrage van de algemene voorzieningen.

Artikel 35. Bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen, pgb en tegemoetkoming aannemelijke meerkosten

  • 1.

    De bijdrage in de kosten is verschuldigd over het resultaat dat staat beschreven in het ter zake door het college genomen besluit tot het verstrekken van de maatwerkvoorziening of pgb. De bijdrage in de kosten moet voldaan worden ook indien de cliënt meent dat het afgesproken resultaat met de maatwerkvoorziening in de praktijk niet wordt gerealiseerd.

  • 2.

    Het college kan een bijdrage in de kosten van een tegemoetkoming aannemelijke meerkosten vragen overeenkomstig het Uitvoeringsbesluit wmo 2015 en deze Nadere regels.

  • 3.

    Voor maatwerkvoorzieningen en pgb’s, met uitzondering van opvang en beschermd wonen wordt een bijdrage opgelegd tot maximaal de kosten van de voorziening en zolang van de voorziening gebruik wordt gemaakt.

  • 4.

    De kosten van de voorziening per vier weken worden als volgt vastgesteld:

a. Voor diensten in natura: het aantal per vier weken geleverde uren, dagdelen of etmalen tegen door het college vastgestelde tarieven. Het college bepaalt deze tarieven door een aanbesteding of na een consultatie in de markt of in overleg met de aanbieder;

b. Voor diensten in de vorm van een PGB: de hoogte van het budget omgerekend naar een bedrag per vier weken;

c. Voor voorzieningen in natura: de werkelijke of gemiddelde nieuwprijs (incl. afkoop accessoires, onderhoud, verzekering e.d.) gedeeld door de gemiddelde levensduur van de voorziening omgerekend naar een bedrag per vier weken. Het college kan voor deze berekening de noemer hoger maken dan de feitelijke gemiddelde levensduur;

d. Voor voorzieningen de vorm van een PGB: de hoogte van het budget omgerekend naar een bedrag per vier weken;

e. Voor tegemoetkoming aan nemelijke meerkosten indien de bijdrage regeling van toepassing is: de tegemoetkoming omgerekend naar een bedrag per vier weken;

f. Voor bouwkundige of woontechnische woningaanpassingen, voor een woonunit, woningsanering en verhuizen in natura: de werkelijke of gemiddelde kosten, omgerekend naar een bedrag per 4 weken;

g. Voor een PGB voor een bouwkundige of woontechnische woningaanpassing voor een woonunit, woningsanering en verhuizen in natura: de hoogte van het budget, omgerekend naar een bedrag per 4 weken.

  • 5.

    In afwijking van het eerste lid en behoudens de gevallen als bedoelt in artikel 3.8, vierde lid onder a, b. c, d en e van het Uitvoeringsbesluit wmo 2015 is eveneens geen bijdrage verschuldigd voor de volgende voorzieningen:

  • a.

    tijdelijke huisvesting, waaronder niet is begrepen het bijplaatsen van een woonunit;

  • b.

    huurderving;

  • c.

    over het pgb dat wordt verstrekt voor begeleiding indien een deel van dit pgb geleverd wordt door informele hulp.

  • d.

    woningaanpassingen in een gemeenschappelijke ruimte op grond van artikel 5, derde lid, onder c, van de verordening.

  • 6.

    De bedragen per vier weken, de inkomensbedragen en de percentages die gelden voor de berekening van de bijdrage voor een maatwerkvoorziening, pgb of, indien het college dat heeft bepaald, tegemoetkoming aannemelijke meerkosten zijn gelijk aan de maxima die zijn genoemd in paragraaf een en twee van hoofdstuk drie van het Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • 7.

    Voor collectief vervoer is een bijdrage verschuldigd aan de vervoerder die gebaseerd is op het tarief van het openbaar vervoer;

  • 8.

    Voor een cliënt die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, wordt voor woningaanpassingen een bijdrage overeenkomstig deze Nadere regels geheven van de onderhoudsplichtige ouders of anderen die het ouderlijk gezag uitoefenen.

Artikel 35. Bijdrage verblijf in opvang

  • 1. Een cliënt is voor verblijf in opvang een bijdrage verschuldigd.

  • 2. De bijdrage voor opvang is gelijk aan de kostprijs voor het verblijf, met in achtneming van paragraaf vier van hoofdstuk drie van het Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • 3. Onder de kostprijs van maatschappelijke opvang wordt de prijs verstaan waarvoor de gemeente opvang voor een cliënt heeft ingekocht.

  • 4. Cliënt mag bij opvang niet minder overhouden na het heffen van de bijdrage dan een bedrag aan zak- en kleedgeld, waarbij de zak- en kleedgeld grens gelijk is aan het van toepassing zijnde bedrag, vermeld in artikel 23, eerste lid van de Participatiewet, zoals dat geldt in het lopende kalenderjaar, alsmede een bedrag in verband met de standaardpremie gecorrigeerd met de zorgtoeslag en inclusief vakantiegeld, overeenkomstig volgens artikel 1, eerste lid, onderdeel g, van de wet op de zorgtoeslag.

  • 5. Indien de instelling bij voltijdopvang of crisisopvang aan de cliënt geen voeding verstrekt, dient de instelling de cliënt een bedrag per dag beschikbaar te stellen voor het inkopen van voedingsmiddelen. Dit bedrag is gelijk aan het bedrag dat het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting jaarlijks berekent als gemiddelde kosten voor voeding per dag.

  • 6. Afwezigheid uit de opvang, anders dan in verband met beëindiging van de opvang, wordt voor de verschuldigdheid van de bijdrage buiten beschouwing gelaten.

  • 7. Een cliënt is geen bijdrage verschuldigd, indien hij een vergoeding voor huisvesting betaalt aan een instelling.

  • 8. Voor dagopvang, nachtopvang en noodopvang voor personen die de huiselijke situatie hebben verlaten in verband met risico´s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld is voor maximaal drie dagen geen bijdrage verschuldigd.

  • 10. Een cliënt is bij maatschappelijke opvang geen bijdrage verschuldigd als hij tijdens zijn verblijf woonkosten is verschuldigd als hoofdbewoner voor de woning die hij heeft verlaten in verband met risico’s voor de veiligheid in verband met huiselijk geweld.

  • 11. De door het college aangewezen instellingen voor maatschappelijke opvang en opvang van personen die de huiselijke situatie hebben verlaten in verband met risico´s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld zijn verplicht de vastgestelde bijdrage van de cliënten te innen in alle gevallen dat de bijdrage niet door de gemeente wordt ingehouden op de bijstandsuitkering of inkomensvoorziening van de cliënt.

  • 12. Het college stelt de bijdrage voor opvang vast.

Artikel 36. Bijdrage verblijf beschermd wonen

  • 1. Een cliënt is voor verblijf in beschermd wonen een bijdrage verschuldigd.

  • 2. De bijdrage voor beschermd wonen is het maximale bedrag dat overeenkomstig paragraaf drie van hoofdstuk drie van het Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning 2015 kan worden vastgesteld.

  • 3. Cliënt mag bij opvang niet minder overhouden na het heffen van de bijdrage dan een bedrag aan zak- en kleedgeld, waarbij de zak- en kleedgeld grens gelijk is aan het van toepassing zijnde bedrag, vermeld in artikel 23, eerste lid van de Participatiewet, zoals dat geldt in het lopende kalenderjaar, alsmede een bedrag in verband met de standaardpremie gecorrigeerd met de zorgtoeslag en inclusief vakantiegeld, overeenkomstig volgens artikel 1, eerste lid, onderdeel g, van de wet op de zorgtoeslag.

Hoofdstuk 7. Overgangsregeling

Artikel 37. Overgangsregeling wmo voorzieningen

  • 1. Met uitzondering van de huishoudelijke hulp 1 geldt voor besluiten die zijn genomen op grond van de Verordening wmo voorzieningen gemeente Ten Boer 2013 een overgangstermijn van een half jaar wanneer op grond van de verordening 2015 en deze nadere regels het besluit wordt herzien.

  • 2. Wanneer de voorziening die op grond van het besluit als bedoeld in het vorige lid is toegekend op 1 januari 2015 korter dan een jaar is genoten, wordt de overgangstermijn van een half jaar naar rato vastgesteld.

  • 3. Cliënten wier huishoudelijke hulp I op 1 januari 2015 nog doorloopt, hebben een overgangstermijn tot einddatum beschikking en uiterlijk tot 1 juli 2015. Degenen die tussen 1 januari en 1 juli een aanvraag voor een maatwerkvoorziening huishoudelijke hulp 1 indienen en toegekend krijgen, kunnen tot 1 juli van deze maatwerkvoorziening gebruik maken.

Artikel 38. Overgangsregeling bijdrage wmo voorzieningen.

  • 1. Voor woningaanpassingen, woonunits en voorzieningen die in eigendom zijn verstrekt en waarop voor 1 januari 2015 is beschikt wordt geen bijdrage geheven overeenkomstig deze nadere regels.

  • 2. Tenzij de onderhoudsplichtigen vallen onder de uitzondering van het vorige lid legt het college over woningaanpassingen voor kinderen jonger dan 18 jaar vanaf 1 januari 2015 een bijdrage op overeenkomstig deze nadere regels.

Hoofdstuk 8. Kwaliteit

Artikel 39. Algemene bepaling kwaliteit

  • 1. De aanbieder draagt er zorg voor dat de voorziening van goede kwaliteit is.

  • 2. Een voorziening wordt in elk geval:

    • a.

      veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht verstrekt,

    • b.

      afgestemd op de reële behoefte van de cliënt en op andere vormen van zorg of hulp die de cliënt ontvangt,

    • c.

      verstrekt in overeenstemming met de op de beroepskracht rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de professionele standaard;

    • d.

      verstrekt met respect voor en inachtneming van de rechten van de cliënt.

  • 3. De kwaliteit van voorzieningen die met een pgb wordt ingekocht, moet aan dezelfde kwaliteitseisen voldoen als bedoeld in het eerste lid. Met een pgb ingekochte informele ondersteuning, dient zoveel mogelijk aan de kwaliteitseisen te voldoen als bedoeld in het eerste lid, doch dienen overeenkomstig artikel 2.3.6, tweede lid, onder c, in ieder geval veilig, doeltreffende en cliëntgericht te worden verstrekt.

Artikel 40. Systematische bewaking, beheersing en verbetering van de kwaliteit

  • 1. Het uitvoeren van artikel 38 omvat mede de systematische bewaking, beheersing en verbetering van de kwaliteit van de ondersteuning.

  • 2. Afgestemd op de aard en omvang van de instelling en ter uitvoering van het eerste lid kan het college de aanbieder opdragen zorg te dragen voor:

    • a.

      het op systematische wijze verzamelen en registreren van gegevens betreffende de kwaliteit van de ondersteuning;

    • b.

      het op een zodanige wijze registeren en verzamelen van de gegevens, bedoeld onder a, dat de gegevens voor eenieder vergelijkbaar zijn met gegevens van andere aanbieders van dezelfde categorie;

    • c.

      het aan de hand van de gegevens, bedoeld onder a, op systematische wijze toetsen in hoeverre de wijze van uitvoering van artikel 38 leidt tot een verantwoorde ondersteuning;

    • d.

      het op basis van de uitkomst van de toetsing, bedoeld onder c, zo nodig veranderen van de wijze waarop artikel 38 wordt uitgevoerd.

Artikel 41. Verslaglegging

  • 1. Het college kan de aanbieder opdragen jaarlijks vóór 1 juni een verslag ter openbare inzage te leggen, waarin hij verantwoording aflegt van het beleid dat hij in het afgelopen kalenderjaar heeft gevoerd ter uitvoering van de van de kwaliteit van de ondersteuning die hij in dat jaar heeft verleend.

  • 2. Het college kan bepalen dat in dat verslag de aanbieder daartoe onder meer aan geeft:

    • a.

      of en, zo ja, op welke wijze hij cliënten bij zijn kwaliteitsbeleid heeft betrokken;

    • b.

      de frequentie waarmee en de wijze waarop binnen de instelling kwaliteitsbeoordeling plaatsvond en het resultaat daarvan;

    • c.

      welk gevolg hij heeft gegeven aan klachten en meldingen over de kwaliteit van de verleende zorg.

  • 3. De aanbieder zendt een afschrift van het verslag aan het college van burgemeester en wethouders, alsmede aan de organisatie die in de regio de belangen van de cliënten in algemene zin behartigt.

Artikel 42. Meldcode (huiselijk) geweld en kindermishandeling

  • 1. De aanbieder, niet zijnde een aanbieder die hulpmiddelen of woningaanpassingen levert, stelt een meldcode vast waarin stapsgewijs wordt aangegeven hoe met signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling wordt omgegaan en die er redelijkerwijs aan bijdraagt dat zo snel en adequaat mogelijk hulp kan worden geboden.

  • 2. De aanbieder bevordert de kennis en het gebruik van de meldcode.

  • 3. Het college kan aangeven uit welke elementen een meldcode in ieder geval dient te bestaan.

Artikel 43. Calamiteiten en geweld

  • 1. De aanbieder doet bij de toezichthoudende ambtenaar onverwijld melding van:

    • a.

      iedere calamiteit die bij het verlenen van een voorziening heeft plaatsgevonden;

    • b.

      geweld bij de verstrekking van de voorziening.  

Artikel 44. Verklaring omtrent gedrag van medewerkers

Het college kan van een aanbieder waaronder een solistisch werkende natuurlijke persoon en niet zijnde een aanbieder die hulpmiddelen of woningaanpassingen levert, eisen dat deze in het bezit is van een verklaring omtrent gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens voor beroepskrachten en andere personen die beroepsmatig met zijn cliënten in contact kunnen komen, welke niet eerder is afgegeven dan drie maanden voor het tijdstip waarop betrokkene voor de aanbieder ging werken.

Hoofdstuk 9. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Artikel 45. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

  • 1. De jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat uit de viering van de dag van de mantelzorger met activiteiten in de gemeente.

  • 2. het college voert over de vormgeving van de jaarlijkse blijk van waardering overleg met mantelzorgers en hun organisaties.

Hoofdstuk 10. Recht om uit te dagen

Artikel 46. Het recht om uit te dagen

  • 1. Het college werkt samen met buurtinitiatieven bij de uitvoering van het beleid voor maatschappelijke ondersteuning.

  • 2. Georganiseerde verbanden uit de buurt kunnen een deel van de ondersteuning die de gemeente levert uitvoeren.

  • 3. Onder de volgende voorwaarden kunnen taken van het college door buurtinitiatieven worden uitgevoerd:

  • a. de zorg en ondersteuning voldoen aan de kwaliteitscriteria zoals vastgelegd in de verordening en de daarop gebaseerde Nadere regels en beleid;

  • b. de zorg en ondersteuning hebben een kostprijs die vergelijkbaar is met de kostprijs van voorzieningen die door de gemeente worden verstrekt;

  • c. de zorg en ondersteuning hebben een sociale meerwaarde.

  • 4. De taken van de gemeente kunnen in zijn geheel, als apart geografisch deel of als thematisch perceel worden uitgevoerd.

  • 5. De effecten van de samenwerking en uitvoering worden geëvalueerd.

Hoofdstuk 11. Huurderving bij geschikte woonruimte

Artikel 47. Huurderving

De financiële tegemoetkoming voor huurderving van woonruimte geschikt voor mensen met een beperking bedraagt de kale huur per maand gedurende maximaal zeven maanden, waarbij de eerste maand huurderving niet voor een vergoeding in aanmerking komt.

Hoofdstuk 12. Heronderzoek en terugvordering

Artikel 48. Heronderzoek

Het college is bevoegd, om voor een voorziening die op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en deze nadere regels of hieraan voorafgaande regelingen is verstrekt, een heronderzoek uit te voeren om vast te kunnen stellen of de omstandigheden die hebben geleid tot de verlening van de voorziening, gewijzigd zijn.

Artikel 49. Terugvordering

Alle ingevolge de verordening en deze nadere regels terug te vorderen bedragen worden verhoogd met de wettelijke rente.

Hoofdstuk 13. Slotbepalingen

Artikel 50. Bijlage nadere regels

  • 1. De op grond van de Wet, het Uitvoeringsbesluit wmo 2015, de Verordening en deze nadere regels vast te stellen bedragen, percentages, doelgroepen, afschrijvingsduur en andere mogelijke nadere invullingen kunnen door het college in de bijlage worden vastgesteld.

  • 2. Indien geen uitvoering is gegeven aan het vorige lid worden de bedragen, percentages, doelgroepen, afschrijvingsduur en andere mogelijke nadere invullingen vastgesteld aan de hand van de criteria zoals die in de Wet, het Uitvoeringsbesluit wmo 2015, de Verordening en deze Nadere regels zijn gesteld.

Artikel 51. Slotbepaling

  • 1.

    Dit besluit kan worden aangehaald als Nadere regels maatschappelijke ondersteuning .

  • 2.

    Dit besluit treedt in werking met ingang van 8 september 2015 met uitzondering van de tabellen 1a t/m 5a, deze treden in werking met ingang van 1 januari 2016.

  • 3.

    Met ingang van de dag waarop de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Ten Boer 2015 in werking treedt, worden de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Ten Boer zoals vastgesteld door het college op 16 december 2014ingetrokken.

Ondertekening

Ten Boer, 8 september 2015,
N.A. van de Nadort
burgemeester
J.A.C. Hoedjes
secretaris

Toelichting Nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Ten Boer 2015

Aanhef

Niet alle verwijzingen in de aanhef hebben al tot regelgeving geleid. Het college is voornemens om in de loop van 2015 nadere regels op te stellen voor het afhandelen van klachten (14 lid 3), de medezeggenschap cliënten (15 lid 1) en het betrekken van ingezetenen bij beleid (16 lid 1).

Algemene Toelichting Besluit

In tegenstelling tot de verordening waar in artikel 4 de algemene criteria voor een maatwerkvoorziening zijn opgenomen en in artikel 5 enkele weigeringsgronden zijn aangegeven, zijn er over de specifieke vormen van ondersteuning weinig tot geen regels te vinden, noch in de wet, noch in de verordening. Dat doet voor een belangrijk deel ook recht aan de maatwerk gedachte die achter de Wmo 2015 zit. Met amendement 89 waarmee artikel 2.3.5 van het wetsvoorstel is gewijzigd, is het compensatiebeginsel weer in de wet teruggekeerd. De toelichting op het amendement 89 geeft aan dat de verplichting van het college tot het onder omstandigheden verstrekken van een maatwerkvoorziening qua zekerheid voor de cliënt niet verschilt van de bedoeling van de compensatieplicht in de ´ oude ´ Wmo.Het is dan ook hoogst waarschijnlijk dat een groot deel van de huidige jurisprudentie ook weer van toepassing zal zijn. Het is de grote onbekende wanneer en in hoeverre dat niet het geval zal zijn.

De CRvB heeft in algemene zin van meet af aan steeds dezelfde uitspraak gedaan over de verhouding tussen de regelgeving van de gemeente en het treffen van een individuele voorziening. Het standpunt over de compensatieplicht heeft de CRvB (ro. 4.2.2 in ECLI:NL:2008:BG6612, zie verder ECLI:NL:CRVB:2009:BK3321) al snel na het invoeren van de Wmo ingenomen:

Artikel 4 van de Wmo verplicht het College aan de in dat artikel genoemde personen voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Dit artikel brengt mee dat de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie van deze personen de doeleinden zijn waarop de compensatieplicht van het College gericht moet zijn. Het is - gelet op de artikelen 3 en 5 van de Wmo - in beginsel aan de gemeenteraad en - gelet op artikel 4 van de Wmo - aan het College om te bepalen op welke wijze invulling wordt gegeven aan de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht. De rechter dient de keuze(n) die de gemeenteraad en het College daarbij hebben gemaakt in beginsel te respecteren, onverminderd de rechtsplicht van het College om in elk concreet geval een voorziening te treffen die zich kwalificeert als compensatie van beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Artikel 4 van de Wmo legt het College, wat dat aangaat, de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden. De Raad heeft noch in de wet, noch in de wetsgeschiedenis aanknopingspunten gevonden voor een terughoudende beoordeling van een ter uitvoering van artikel 4 van de Wmo genomen besluit. Wel heeft hij daarin aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat een dergelijk besluit in het individuele geval maatwerk dient te zijn. Onder omstandigheden kan dit leiden tot het oordeel dat algemene keuzen die de gemeenteraad en het College bij de uitvoering van de artikelen 3, 4, 5 en 6 van de Wmo hebben gemaakt in het concrete, individuele geval niet kunnen worden toegepast wegens strijd met de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht.

In de huidige wet is de compensatieplicht beperkt tot de vier gebieden van artikel 4, namelijk een huishouden voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel, medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

Het verschil met de Wmo 2015 is dat de compensatieplicht zich niet beperkt tot de vier gebieden in de huidige wet, maar zich nu uitstrekt over alle levensdomeinen.

Deze belangrijke uitspraken blijven relevant, omdat zij aangeven dat wanneer in het individuele geval met de regelgeving geen compensatie kan worden bewerkstelligd iemand toch recht heeft op een voorziening die in zijn individuele situatie kan worden aangemerkt als compensatie. In deze uitspraken is de kern van de kanteling en de maatwerkgedachte verwoord. Dat heeft ook consequenties voor de wijze waarop de nadere regels in dit besluit volgens deze jurisprudentie moeten worden uitgelegd: de uitkomst van de regels moet in de individuele situatie aangemerkt kunnen worden als compensatie. Is dat niet het geval, dan voorzien de verordening en de nadere regels niet in compensatie in die individuele situatie en kan het college op grond van artikel 17, eerste lid, van de verordening een ander besluit nemen. Ook wanneer de toepassing van de regelgeving in bijzondere gevallen leidt tot onbillijkheden van overwegende aard kan het college op grond van artikel 17, tweede lid, van de verordening afwijken van de nadere regels. Deze bepalingen bieden het college voldoende ruimte om in individuele gevallen maatwerk te leveren. De bepalingen in deze nadere regels mogen er niet aan in de weg staan dat de compensatie in het individuele geval maatwerk dient te zijn.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Definities

Formele ondersteuning:De hier bedoelde ondersteuning heeft betrekking op de ondersteuning die met een pgb bij derden wordt ingekocht. Het college stelt de pgb-tarieven voor ondersteuning vast die door derden aan de cliënt in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geleverd. Deze derde en de cliënt hebben een ondersteuningsovereenkomst gesloten die is goedgekeurd door het college. De overeenkomst kan gesloten zijn met een natuurlijke persoon of met een rechtspersoon. Van formele ondersteuning bij een natuurlijke persoon kan alleen sprake zijn wanneer deze natuurlijke persoon de ondersteuning verleent in het kader van een hulpverlenend beroep. Dat de ondersteuning in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven moet blijken uit een inschrijving bij de Kamer van Koophandel, een VAR-verklaring en uit diploma´s of daarmee vergelijkbare ervaring. Voor alle formele ondersteuning geldt dat deze aan de kwaliteitseisen van de wet en de gemeentelijke regelgeving moet voldoen, dus ook aan de professionele standaard die geldt voor de ondersteuning.

Informele ondersteuning:Informele ondersteuning wordt verleend door natuurlijke personen en is ondersteuning in de zin van de wet. Deze informele ondersteuning kan dan ook als zodanig worden geïndiceerd. De cliënt heeft deze ondersteuning nodig om te kunnen participeren en zelfredzaam te zijn. Voor het tarief bij ondersteuning door een natuurlijk persoon is van doorslaggevend belang of die ondersteuning wel of niet wordt geleverd in het kader van een hulpverlenend beroep. Dat de ondersteuning rechtstreeks moet voort vloeien uit een tussen personen bestaande relatie is geen voorwaarde voor informele ondersteuning. Mantelzorg vloeit rechtstreeks voort uit een tussen personen bestaande relatie en wordt niet verleend in het kader van een hulpverlenend beroep. Iemand uit zijn sociaal netwerk kan informele ondersteuning leveren, maar dat hoeft niet. Iemand kan ook een advertentie zetten met een ondersteuningsvraag. Wanneer vervolgens deze ondersteuning wordt geleverd door iemand die dat niet doet in het kader van een hulpverlenend beroep is ook dan sprake van informele ondersteuning. Al deze ondersteuning wordt om niet geleverd op vrijwillige basis. Het college wil deze ondersteuning omniet en die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geleverd stimuleren.

Er kunnen zich omstandigheden voordoen waarin het college het gewenst acht deze informele hulp die om niet door een natuurlijk persoon wordt geleverd en die niet in het kader van een beroep wordt gegeven te vergoeden. Het college heeft in deze nadere regels criteria opgenomen wanneer deze informele ondersteuning voor een vergoeding in aanmerking kan komen en heeft daarvoor een afzonderlijk tarief vastgesteld. In artikel 25, achtste lid, wordt een pgb voor informele hulp beperkt tot die gevallen waarin de ondersteuning de gebruikelijke hulp overstijgt, structureel, zwaar, van een behoorlijke omvang is en een hoge mate van verplichting kent. Het perspectief op de arbeidsmarkt van degene die informele hulp verleent mag bovendien door de geleverde ondersteuning niet aanmerkelijk verslechteren. Gelet op het feit dat deze hulp niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt verleend is er sprake van een lager tarief.

Hoofdstuk 2 Nadere regels melding, onderzoek, aanvraag en beschikking

Artikelen 2 tot en met 7. Procedure bepalingen

Op grond van artikel 2.1.3, tweede lid, onder a, van de Wmo 2015 moeten gemeenten onder meer regelen op welke wijze wordt vastgesteld of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt. De Wmo 2015 regelt in de artikelen 2.3.1 tot en met 2.3.5 al de nodige zaken, waar bij het opstellen van de nadere regels rekenschap van gegeven moet worden. Een reden om een deel van deze wettelijke bepalingen het desondanks toch in het besluit op te nemen, kan gevonden worden in de wens een meer volledig beeld te willen schetsen van het proces en de rechten en plichten van de cliënt.

Globale beschrijving werkwijze

Vanaf de melding begint de termijn van zes weken onderzoek te lopen. De gemeente maakt een afspraak voor een gesprek in het kader van het onderzoek. Dit gesprek vindt zo mogelijk plaats samen met de gemachtigde, mantelzorger en desgewenst familie, indien aanwezig. Het gesprek is tevens de start voor het onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte en persoonskenmerken. Voorafgaand aan het onderzoek moet de gemeente de cliënt wijzen op de mogelijkheid van onafhankelijke cliëntondersteuning (amendement100) en op de mogelijkheid een persoonlijk ondersteuningsplan op te stellen. Daarvoor krijgt de cliënt zeven dagen de tijd, die binnen de afhandelingstermijn van zes weken van het onderzoek vallen (amendement 70). De gemeente betrekt dat plan bij het gesprek.

Mantelzorgers worden waar mogelijk bij het onderzoek betrokken. Het college krijgt de opdracht om behalve de mogelijkheden ook de grenzen aan de belastbaarheid en zijn behoefte aan ondersteuning te bepalen (artikel 2.3.2. en amendement 60 en 87) Een gesprek is niet altijd nodig, bijvoorbeeld wanneer de cliënt al bekend is bij de gemeente en het een vervolg(aan)vraag betreft. Denk aan een aanpassing aan een reeds geleverde rolstoel. Het registreren van de melding is in dit geval wel van belang omdat de termijn van zes plus twee weken (voor afhandeling van de aanvraag) dan gaat lopen. Van het gesprek of onderzoek wordt altijd een verslag gemaakt. Dit is onderdeel van een zorgvuldige dossiervorming en procedure. Het verslag moet een weergave zijn van de uitkomsten van het onderzoek. De cliënt kan aangeven dat hij dit verslag niet wenst te ontvangen. De gemeente kan het verslag tevens opvatten als een plan waarin het arrangement van voorzieningen en afspraken is neergelegd. In dat geval zullen gemeente en cliënt het verslag beiden moeten ondertekenen. Het wetsvoorstel regelt niet hoe lang het onderzoek geldig is. Indien na het gesprek en het onderzoek blijkt dat een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, moet de cliënt daarvoor een aanvraag indienen.

Het college moet binnen twee weken op de aanvraag beslissen, wanneer de melding zes weken voor de aanvraag is gedaan. Uitstel is mogelijk, op voorwaarde dat de cliënt daarvan tijdig op de hoogte is gesteld. Een periode van twee weken is mogelijk omdat het onderzoek reeds is afgerond. Artikel 2.6.3. van de Wmo 2015 maakt het mogelijk dat het college de vaststelling van de beschikking kan mandateren aan een aanbieder (amendement nr. 63).

Artikel 2. Melding hulpvraag

In artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet wordt al bepaald dat indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, het college deze melding registreert en onderzoekt.

Dit artikel bepaalt dat bij het college een melding kan worden gedaan en door wie. In artikel 2.3.2, negende lid, van de wet is bepaald dat een aanvraag niet kan worden gedaan dan nadat (naar aanleiding van de melding) onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen de termijn van zes weken.

Het eerste lid bevat regels voor de verplichte meldingsprocedure. De melding is vormvrij en kan schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch bij het college worden gedaan. De melding kan ‘door of namens de cliënt’ worden gedaan. Dit kan ruim worden opgevat. Naast de cliënt kan bijvoorbeeld diens vertegenwoordiger, mantelzorger, partner, familielid, buurman of andere betrokkene de melding doen.

In het eerste lid is met gebruik van de in artikel 1 gedefinieerde term ‘hulpvraag’ een afbakeningsbepaling gegeven. Een persoon met een hulpvraag die op grond van een andere wet kan worden beantwoord, kan direct en gericht worden doorverwezen. Te denken valt hier bijvoorbeeld aan de Zorgverzekeringswet, de Wet werk en bijstand en de Leerplichtwet

In het tweede lid is de verplichte ontvangstbevestiging verankerd (artikel 2.3.2, eerste lid, slotzin, van de wet). Niet iedere melding hoeft bevestigd te worden. Eenpersoon kan met een bepaalde inlichting voldoende zijn geholpen, of kan wordendoorverwezen indien direct blijkt dat zijn hulpvraag niet onder de Wmo valt.

Zodra uit het vooronderzoek blijkt dat de melding wel onder de Wmo valt en niet kan worden afgehandeld met een eenvoudige verwijzing, wordt de melding geregistreerd. Conform artikel 4:3a van de Awb is het bestuursorgaan gehouden een elektronisch ingediende aanvraag te bevestigen. Dat kan dan – en ligt voor de hand – ook elektronisch. Indien de melding mondeling of telefonisch is gedaan, zou dit ook kunnen worden afgesproken.

Aangezien het onderzoek na een melding maximaal zes weken mag beslaan (zie artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet), is registratie en ontvangstbevestiging van de melding ook in het kader van deze termijn van belang.

In het derde lid is overeenkomstig artikel 2.3.3 van de wet een uitzondering vervat voor spoedeisende gevallen. Het college is op grond van de wet verplicht in dergelijke gevallen een passende tijdelijke maatwerkvoorziening te verstrekken in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek dat volgt na de melding.

Artikel 3. Vooronderzoek, indienen persoonlijk plan

Deze bepaling is hier opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen. Het eerste lid dient ter ambtelijke voorbereiding van het gesprek op basis van de melding waarbij in samenspraak met de cliënt bekende gegevens in kaart worden gebracht en cliënten niet worden belast met vragen over zaken die bij de gemeente al bekend zijn. Dit vooronderzoek kan afhankelijk van de inhoud van de melding meer of minder uitgebreid zijn en omvat ook het in samenspraak met de belanghebbende afspreken van een datum, tijd en plaats voor het gesprek. Tijdens het gesprek kunnen op basis van dit vooronderzoek ook al wat concrete vragen worden gesteld of aan de cliënt worden verzocht om nog een aantal stukken over te leggen.

De verplichting tot het overleggen van stukken, zoals vermeld in het tweede lid, is opgenomen overeenkomstig artikel 2.3.2, zevende lid, van de wet. In het kader van de rechtmatigheid is het op grond van artikel 2.3.4 van de wet in ieder geval verplicht om de identiteit van de cliënt vast te stellen aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht en is de cliënt die een aanvraag doet voor een maatwerkvoorziening ook verplicht dat document ter inzage te geven. Bij de gegevensverzameling op grond van het eerste en tweede lid zullen de grenzen van de Wet bescherming persoonsgegevens in acht genomen moeten worden.

Op grond van het derde lid kan worden afgezien van het vooronderzoek indien dat een onnodige herhaling van zetten zou betekenen.

In het vierde lid is overeenkomstig artikel 2.3.2, tweede lid, van de wet de verplichting voor het college opgenomen om informatie te verschaffen over de mogelijkheid voor de cliënt om een persoonlijk plan op te stellen en deze aan het college te overhandigen.

Artikel 4. Gesprek

Deze bepaling is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen en kan worden gezien als een uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.1.3, eerste lid en tweede lid, onder a, van de wet, waarbij onder meer is bepaald dat de gemeente bij verordening, dan wel in de nadere regels, regels vaststelt die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het in artikel 2.1.2 bedoelde plan en de door het college te nemen besluiten of te verrichten handelingen. De onderdelen van het eerste lid zijn overeenkomstig de opsomming in artikel 2.3.2 van de wet opgenomen. In artikel 2.3.2, eerste lid, wordt niet de aanduiding “het gesprek” gebruikt maar “een onderzoek in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger”. De memorie van toelichting op deze bepaling (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 143) verduidelijkt dat voor een zorgvuldig onderzoek veelal sprake zal zijn van enige vorm van persoonlijk contact met betrokkene of een vertegenwoordiger van betrokkene, aangezien daardoor een adequaat totaalbeeld van de betrokkene en zijn situatie verkregen kan worden. Het eerste lid bepaalt daarom dat het onderzoek moet plaatsvinden in samenspraak met betrokkene. De vorm van het onderzoek is vrij.

In het eerste lid is verder benadrukt dat het gesprek met de cliënt wordt gevoerd door deskundigen (namens het college). Het gesprek vindt zo mogelijk bij decliënt thuis plaats. Indien woningaanpassingen nodig zijn, is dat zeker essentieel om de thuissituatie goed te kunnen beoordelen en doeltreffende oplossingen te vinden.

In onderdeel b is als onderwerp van gesprek ‘het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning’ opgenomen. Dit is belangrijk omdat in de woorden van de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 34, blz. 183) “de ultieme toetssteen of de maatschappelijke ondersteuning effectief is geweest, ligt in de beantwoording van de vraag of de cliënt zelf vindt dat de verleende maatschappelijke ondersteuning heeft bijgedragen aan een verbetering van zijn zelfredzaamheid of participatie. In het wetsvoorstel Wmo 2015 staat het bereiken van dit resultaat centraal”.

In het tweede lid is overeenkomstig artikel 2.3.2, vijfde lid, van de wet verankerd dat het college een door of namens de cliënt ingediend persoonlijk plan betrekt bij het onderzoek.

Het gesprek is hoofdregel en hoeft uiteraard niet plaats te vinden als dit niet nodig is (zie het vierde lid). Het kan bijvoorbeeld om een cliënt gaan die al bekend is bij de gemeente en een eenvoudige ‘vervolgvraag’ heeft.

Artikel 5. Verslag

Deze bepaling is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure en is overeenkomstig artikel 2.3.2, vijfde lid, van de wet opgenomen.

Het eerste lid borgt dat altijd verslag wordt opgemaakt. De invulling van deze verslagplicht is vormvrij. Hierbij kan worden voortgeborduurd op de praktijk van de Wmo. In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, p. 32-33) staat dat de gemeente aan de cliënt een weergave van de uitkomsten van het onderzoek verstrekt om hem in staat te stellen een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening. Dat moet in beginsel schriftelijk. Een goede weergave maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de cliënt. Afhankelijk van de uitkomsten van het onderzoek zal de weergave van die uitkomsten variëren. Zo zal de weergave van het onderzoek bijvoorbeeld heel beperkt kunnen zijn als de cliënt van mening is goed geholpen te zijn en de uitkomst is dat geen aanvraag van een maatwerkvoorziening noodzakelijk is Bij meer complexe onderzoeken zal uiteraard een uitgebreidere weergave noodzakelijk zijn. Desgewenst kan de gemeente de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek ook gebruiken als een met de cliënt overeengekomen plan (arrangement) voor het bevorderen van zijn zelfredzaamheid en participatie waarin de gemaakte afspraken en de verplichtingen die daaruit voortvloeien, zijn vastgelegd. Het is in dat geval passend dat het college en de cliënt dit plan ondertekenen. Indien een persoonlijk plan is overhandigd, wordt dit plan ook opgenomen of toegevoegd aan het verslag.

Soms kan een verslag al direct worden meegegeven, maar vaak zal dit toch nog moeten worden uitgewerkt en gaat daar een paar dagen overheen. Wanneer duidelijk is dat een aanvraag zal worden ingediend, kan dat alvast door de invulling en ondertekening van een aanvraagformulier. Het kan overigens ook zijn dat na een gesprek de cliënt nog onderzoekt wat er in zijn omgeving mogelijk is, bijvoorbeeld of hij met iemand kan meerijden om boodschappen te doen, of dat hij nog een aanvullende opmerking heeft. Ook dan is het voor de cliënt nuttig om na het gesprek een paar dagen tijd te hebben om na te denken.

Artikel 6. Aanvraag

Ook deze bepaling is een uitwerking van artikel 2.1.3, eerste lid, en tweede lid, onder a, van de wet, waarbij is bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval bepaalt op welke wijze wordt vastgesteld of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt. De wet bepaalt dat het college binnen twee weken na de ontvangst van de aanvraag de beschikking moet geven (artikel 2.3.5, tweede lid). In de Awb worden regels gegeven omtrent de aanvraag. De verordening en de nadere regels wijken daarvan niet af. Op grond van artikel 4:1 van de Awb wordt een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen (hier het college), tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.

Soms kan van een aanvraag van een maatwerkvoorziening worden afgezien wanneer de gemeente de maatwerkvoorziening middellijk of onmiddellijk zonder bijdrage ter beschikking van de cliënt stelt. Een voorbeeld is het weghalen van drempels in een huurwoning van een corporatie met wie de gemeente een overeenkomst heeft gesloten om de drempel op verzoek van de huurder weg te halen. Wanneer gebruik gemaakt wordt van een rolstoelpool zou daar ook van een aanvraag kunnen worden afgezien.

In het eerste lid is aangegeven dat naast de cliënt alleen een daartoe door hem gemachtigd persoon of een vertegenwoordiger in geval de cliënt niet zelf in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake een aanvraag kan indienen. Dit is minder ruim dan de kring van personen rond de cliënt die een melding kan doen. Zie hiervoor artikel 2 en de toelichting daarbij. Aangezien het hier gaat om de formele aanvraag om een beschikking in de zin van de Awb, is hier de formele eis van machtiging of vertegenwoordiging gesteld.

Artikel 7. Advisering, informatieplicht en medewerking aan de beoordeling

Het is goed denkbaar dat het proces van hulpvraag tot beslissing mogelijk iszonder (externe) deskundige advisering. Soms is de ondersteuningsvraag en de voorziening die daarvoor is aangewezen voldoende duidelijk. Het college kan in andere gevallen (extern) deskundig advies inwinnen indien dat voor de beoordeling van een aanvraag nodig is. Als datde enige mogelijkheid is om een zorgvuldig onderzoek naar de aanvraag te doen, ishet verplicht. Het college hecht aan het belang van een onafhankelijke advisering, zodat voorkomen wordt dat het aanbod van de instelling bepalend wordt voor hetadvies. Het is bij de adviesaanvraag van belang dat hierbij een heldere vraag ofafgebakende opdracht wordt verstrekt, zodat duidelijk is voor de cliënt en de adviseurwelk aanvullend onderzoek nog nodig is.

In artikel 2.3.8, derde lid, van de wet is een medewerkingsplicht opgenomen. De cliëntis verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet. De informatieplicht heeft onder meer betrekkingop de gezondheidssituatie, werk, het inkomen of een verhuizing. Indien de situatie is veranderd kan dit invloed hebben op de verstrekte voorziening. In de toekenningbeschikking staat de informatieplicht uitdrukkelijk opgenomen.

Artikel 8. Inhoud beschikking

In dit artikel worden voor een maatwerkvoorzieningen en een pgb de elementen beschreven die in de beschikking moeten worden opgenomen. Voor de aannemelijke meerkosten kan het college een aantal elementen in de beschikking op nemen, maar is daartoe niet verplicht. Dit hangt samen met de mogelijkheden om ook forfaitaire tegemoetkomingen te verstrekken zonder bijdrage en zonder verantwoording van de kosten.

Vijfde lid, onder a, zesde lid, onder a en zevende lid, onder a: het beoogde resultaat is bijvoorbeeld ‘mobiliteit’ en niet ‘een scootmobiel’.

Vijfde lid, onder b, zesde lid, onder d en zevende lid onder d: onder ‘duur’ valt ook de termijn waarop een voorziening technisch is afgeschreven.

Het college neemt niet de hoogte van de bijdrage in de kosten in de beschikking op. Dat loopt via het CAK, evenals de mogelijkheid van bezwaar en beroep daartegen. Zie artikel 2.14, zesde lid, van de wet, waarin is bepaald datde bijdrage voor een maatwerkvoorziening dan wel een persoonsgebonden budget, met uitzondering van die voor opvang, wordt vastgesteld en voor de gemeente geïnd door het CAK.

Hoofdstuk 3 Nadere regels diverse vormen van ondersteuning

In de huidige wmo verordening zijn bepalingen over een aantal voorzieningen opgenomen die het recht op die voorziening aangeven wanneer een aanvrager zich in een bepaalde situatie bevindt. Deze bepalingen zijn een uitkomst van 25 jaar ervaring met ondersteuning van burgers die door de rechter is getoetst. In deze bepalingen geeft de overheid zijn verstrekkingenbeleid vorm door de criteria aan te geven waaraan getoetst wordt of een aanvrager voor deze voorziening in aanmerking komt en ze geven de burger rechtszekerheid. Deze bepalingen zijn daarom voor het grootste gedeelte overgenomen.

Nog steeds staat voorop dat eerst moet worden onderzocht of de cliënt niet zelf of zijn sociale netwerk in de ondersteuning kan voorzien. Deze bepalingen staan aan het leveren van maatwerk niet in de weg. Immers steeds moet een cliënt gecompenseerd worden met bepaalde beperkingen die zich in zijn eigen bijzondere omgeving bevindt. Zoals in de algemene toelichting eveneens is aangegeven moet het verstrekken van voorzieningen ertoe leiden dat het resultaat van de ondersteuning is dat de cliënt gecompenseerd wordt in zijn zelfredzaamheid en participatie. Lukt dat niet met de bestaande regels dan zal het college van de regels afwijken.

Hoofdstuk 3. Nadere regels diverse vormen van ondersteuning

Artikel 9. Algemene bepaling

Het eerste lid laat de mogelijkheid open dat alleen het resultaat wordt vermeld zonder nadere aanduiding van de tijdseenheid, bijvoorbeeld een schoon huis als resultaat.

Op grond van het tweede lid kunnen cliënten de extra kosten zelf betalen wanneer de kostprijs van de door hen gewenste maatwerkvoorziening voorziening duurder is dan de door het college voorgestelde maatwerkvoorziening. Dan is er voor het college geen reden meer de maatwerkvoorziening of het pgb te weigeren

A. Huishoudelijke hulp

Artikel 10. Huishoudelijke hulp

Vanaf 1 januari is huishoudelijke hulp 1 een algemene voorziening. Voor bestaande clienten geldt dat zij tot 1 juli van de maatwerkvoorziening gebruik kunnen blijven maken of zoveel eerder als hun indicatie afloopt. Zie de overgangsbepaling van artikel 37.

Artikel 11. Soort, omvang en vorm van de huishoudelijke hulp

Vanaf 1 januari geldt voor huishoudelijke hulp dat de client niet meer de regie kan voeren over het huishouden. Dat betekent dat de cliënt niet in staat is om zelf de huishoudelijke hulp te organiseren bij een zorgaanbieder en vervolgens de huishoudelijke hulp instructies kan geven over de uit te voeren werkzaamheden. Bij de algemene voorziening huishoudelijke hulp kan de cliënt dat zelf.

B. Individuele begeleiding

Artikel 12. Maatwerkvoorziening individuele begeleiding

Het belangrijke verschil met de algemene voorziening individuele begeleiding is de noodzaak van gespecialiseerde vaardigheden en kennis bij de te leveren ondersteuning. Er is indicatiestelling nodig alvorens toegang tot deze vorm van ondersteuning mogelijk is. Het grootste deel van de mensen die van uit de AWBZ onder de gemeentelijke verantwoordelijkheid komen te vallen krijgt een vorm van begeleiding.

De functie begeleiding zoals die nu vanuit de AWBZ wordt verstrekt is bedoeld om de zelfredzaamheid van mensen te bevorderen, te behouden of te compenseren. De begeleidingbeoogt een verblijf in een instelling zo lang mogelijk uit te stellen of overbodig te maken.Ditzelfde uitgangspunt staat ook aan de basis van het nieuwe stelsel. Het omvat zowelindividuele begeleiding als begeleiding in een groep. De individuele begeleiding richt zich op het begeleiden in het dagelijks functioneren. Het gaat om het actief herstellen, dan wel compenseren van het beperkte of afwezige regelvermogen van een persoon waardoor hij onvoldoende of geen regie over het eigen leven kan voeren. De ondersteuning bestaat bijvoorbeeld uit het helpen plannen van activiteiten, het regelen van dagelijkse zaken, het nemen van besluiten en het structureren van de dag. Individuele begeleiding kan ook praktische hulp en ondersteuning bij het uitvoeren van algemene dagelijkse levensverrichtingen inhouden zoals begeleiden bij het wassen en aankleden. Daarbij is geen medische zorg nodig of een hoog risico daarop. Afhankelijk van de individuele situatie kan individuele begeleiding kortdurend, maar ook langdurig worden ingezet.

C. Dagbesteding

Artikel 13. Algemene voorziening dagactiviteiten

De begeleiding in een groep wordt ook wel dagactiviteiten genoemd en deze term gebruiken we in de nadere regels. De huidige omschrijving van begeleiding groep binnen de AWBZ luidt: dagbesteding (ook dagactiviteit genoemd) is een structurele tijdsbesteding met een welomschreven doel waarbij de cliënt actief wordt betrokken en die hem zingeving verleent. Onder dagbesteding wordt nietverstaan: een reguliere dagstructurering die in de woon-verblijfssituatie wordt geboden of een welzijnsactiviteit zoals zang, bingo en uitstapjes.

Deze algemene voorziening dagactiviteiten is voor iedere Groninger van 18 jaar of ouder die beperkt is in zelfredzaamheid door lichamelijke en/of cognitieve achteruitgang of fysieke beperking, verstandelijke of psychiatrische beperking. Dagactiviteiten met laag intensieve ondersteuning biedt een inwoner een structurele, activerende daginvulling, door deel te nemen aan recreatieve of maatschappelijke activiteiten. Bij de activiteiten wordt begeleiding geboden in een groep. Het activiteitenprogramma als geheel biedt structuur, sociale contacten

en zingeving en resulteert in het voorkomen van achteruitgang en het bevorderen van behoud van praktische vaardigheden, sociaal en maatschappelijke participatie, het voorkomen van overbelasting van mantelzorgers en het signaleren van ondersteuningsvragen of veiligheidsrisico’s. Er is een intensieve samenwerking met de andere algemene voorzieningen in de buurt, ondermeer omdat ook vrijwilligers uit de buurt en mantelzorgers ondersteunen bij een deel van de zorg en begeleiding, of omdat zo mogelijk aangesloten wordt op activiteiten voor en door bewoners. Via individuele begeleiding of in het kader van een integraal projectplan kan iemand worden doorverwezen naar deze algemene voorzieningen. Deze vorm van dagbesteding biedt in een aantal gevallen ook een inloopfunctie, zoals voor ggz patiënten. Iemand kan zowel individuele begeleiding krijgen thuis, zoals ondersteuning bij zelfredzaamheid, en voor een zinvolle invulling van de dag buiten de deur deelnemen aan dagbesteding.

Voor zinvolle dagactiviteiten is geen indicatie nodig. Primair ligt de focus op het maatschappelijk laten participeren in de buurt.

Voor het vervoer naar deze dagactiviteit is de cliënt zelf verantwoordelijk. Indien als gevolg van het ontbreken van eigen mogelijkheden, een netwerk of informele oplossingen het niet mogelijk is de dichtstbijzijnde passende dagbestedingslocatie te bereiken, dan zal vanuit de uitvoerende organisatie van de dagactiviteit vervoer georganiseerd worden. De kosten zijn voor rekening van de cliënt.

Artikel 14. Maatwerkvoorziening gespecialiseerde dagactiviteit

Een deel van de burgers is zo kwetsbaar, dat er geen sprake is van maatschappelijk participeren. Gespecialiseerde dagactiviteiten met hoog intensieve begeleiding voor deze zeer kwetsbare groep burgers en kenmerkt zich door de op de cliënt aangepaste aard en inhoud van het activiteitenprogramma. De begeleidingsintensiteit is hoog en er is intensieve tot voortdurende ondersteuning, toezicht en/of zorg nodig waarvoor een hoge mate van specialistische kennis vereist is.

Er is bij de cliënt sprake van een chronisch beeld met complexe problematiek als gevolg van fysieke, zintuiglijke, verstandelijke beperkingen, een psychische- of psychogeriatrische aandoening of verslavingsproblematiek. Behalve bij het aanbrengen van structuur, heeft de cliënt ook gespecialiseerde zorg en/of toezicht nodig bij zelfzorg en/of communicatie. Tevens is het ontlasten van de mantelzorger en het voorkomen van diens overbelasting een beoogd resultaat.

Bij arbeidsmatige dagactiviteiten is sprake van het leveren van een geringe arbeidsprestatie onder begeleiding; er wordt een werkplek geboden waarin de capaciteiten van de cliënt optimaal benut en ontwikkeld worden. De activiteiten zijn gericht op productie of dienstverlening. De begeleiding is enerzijds gericht op ondersteuning en coaching (motivatie en werknemersvaardigheden) en anderzijds op het creëren van veiligheid en structuur.

Arbeidsmatige dagactiviteiten kunnen bijdragen aan de mogelijkheden om uit te stromen naar beschut, begeleid of ondersteund werk, betaald werk, vrijwilligerswerk of deelname aan (basis)voorzieningen in de buurt.

De cliënt moet voor arbeidsmatige dagbesteding 18 jaar of ouder zijn en nog niet de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt. Als gevolg van complexe problematiek vanwege fysieke, zintuiglijke, verstandelijke beperkingen, een psychische- of psychogeriatrische aandoening of verslavingsproblematiek, kan de cliënt niet (meer) of nog niet werken, gebruik maken van regulier onderwijs of gebruik maken van de basisvoorzieningen op gebied van participatie en activering in de wijk, omdat gespecialiseerde begeleiding en/of toezicht gedurende de activiteiten noodzakelijk is.

Het ontlasten van de mantelzorger is ook een beoogd resultaat en dan is het niet noodzakelijk dat de aanvrager geen of zeer geringe loonvormende prestaties kan leveren.

Het verschil met de participatiewet is dat die wet vooral gericht is op herintreding in het arbeidsproces en de arbeidsmatige dagactiviteiten in de Wmo 2015 vooral het karakter heeft van ondersteuning en niet primair gericht is op herintreding in het arbeidsproces. De cliënt die onder de arbeidsmatige dagactiviteiten dit artikel valt, is wel in staat om arbeidsmatige handelingen te verrichten, maar deze zijn niet of in zeer geringe mate loonvormend. Wanneer een cliënt gebruik kan maken van een regeling die onder de participatiewet valt en dat is vooral het geval wanneer hij (weer) in enige mate loonvormende activiteiten kan verrichten, krijgt in het algemeen geen arbeidsmatige dagactiviteiten meer aangeboden op grond van dit artikel.

Voor het vervoer naar de dagactiviteit in dit artikel is de cliënt zelf verantwoordelijk. Indien als gevolg van het ontbreken van eigen mogelijkheden, een netwerk of informele oplossingen het niet mogelijk is de dichtstbijzijnd passende dagactiviteit te bereiken, dan zal vanuit de uitvoerende organisatie van de dagactiviteit vervoer georganiseerd worden. Met een Wmo-pas kan cliënt ook naar de dagactiviteit, maar dat is niet de bedoeling, omdat deze vorm van vervoer duurder is dan het planbare vervoer van en naar de dagactiviteit. De cliënt zal dan ook gebruik moeten maken van het vervoersaanbod van de aanbieder van de dagactiviteit indien hij niet op eigen gelegenheid naar de locatie kan komen.

De AWBZ-functie Persoonlijke Verzorging gaat grotendeels over naar de Zorgverzekeringswet die wordt uitgevoerd door de zorgverzekeraars. Slechts een klein deel valt onder de Wmo. Het betreft twee vormen van Persoonlijke Verzorging. Het gaat om niet-lijfgebonden Persoonlijke Verzorging van cliënten (over het algemeen mensen met een zintuiglijke, een psychische of een verstandelijke beperking) die zichzelf wel kunnen wassen en aankleden en naar de wc gaan, maar daartoe aangespoord moeten worden door de begeleider omdat ze een regieprobleem hebben. Deze Persoonlijke Verzorging maakt gewoonlijk onderdeel uit van de individuele begeleiding en wordt in het kader van deze nadere regels niet apart als maatwerkvoorziening verstrekt.

Daarnaast is er de Persoonlijke Verzorging die moet worden verleend tijdens de dagbesteding. Het gaat dan bijvoorbeeld om mensen helpen met naar de wc te gaan. Dit zijn handelingen die in het kader van de dagbesteding door de begeleider van de dagbesteding worden verricht. Deze activiteit worden in het kader van deze nadere regels niet apart als maatwerkvoorziening verstrekt.

Het onderscheid met echte lijfgebonden Persoonlijke Verzorging, zoals wassen aankleden, naar bed helpen, helpen met toiletgang, is niet altijd even duidelijk. Er zullen cliënten zijn die eerst onder de Wmo vallen, maar bij wie de situatie verslechtert waardoor ze toch lijfgebonden Persoonlijke Verzorging nodig hebben. Over die grensgevallen zal het college overleggen met de verzekeraars om afspraken te maken om te voorkomen dat met cliënten geschoven wordt tussen het Wmo-domein en het Zvw-domein.

D. Opvang , beschermd wonen en kortdurend verblijf en dak- en thuislozen opvang

Artikel 15. Algemene voorziening dak- en thuislozen zonder verblijfsalternatief

De opvang voor dak- en thuislozen zonder verblijfsalternatief biedt de mogelijkheid van kortdurend onderdak voor de dag en de nacht. Het voldoen aan een aantal algemene criteria is voldoende voor toegang. Er is daarbij geen sprake van een maatwerktraject voor deze nacht- en dagopvang. Er is op dat moment geen verblijfsalternatief.

Artikel 16. Maatwerkvoorziening opvang

De toegangscriteria voor opvang verschillen feitelijk niet veel van de criteria die onder de Wmo al golden. De opvang is bedoeld voor hen die niet beschikken over een eigen woonruimte en die voor een slaapplek gedurende de nacht ofwel waren aangewezen op buiten slapen ofwel overnachten in de openlucht en in overdekte openbare ruimten (portieken, fietsenstallingen, stations, winkelcentra of een auto) en binnen slapen in passantenverblijven van de maatschappelijke opvang, inclusief eendaagse noodopvang, of binnen slapen bij vrienden, kennissen of familie, zonder vooruitzicht op een slaapplek voor de daarop volgende nacht. Ook de personen die als bewoner staan ingeschreven bij instellingen voor maatschappelijke opvang (internaten en sociale pensions, woonvoorzieningen op basis van particulier initiatief dat zich richt op semipermanente bewoning door daklozen en particuliere commerciële pensions waar voornamelijk daklozen wonen) behoren tot de doelgroep.

In de Wmo 2015 gelden de maatschappelijke opvang, opvang van personen die de huiselijke situatie hebben verlaten in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld en beschermd wonen als maatwerkvoorziening, met uitzondering van nacht- en dagopvang. In de Wmo 2015 zijn beschermd wonen, maatschappelijke opvang en vrouwenopvang als maatwerkvoorzieningen ondergebracht. Het college maakt afspraken met de centrum gemeente over de toegang tot de opvang en beschermd wonen.

Bijvoorkeur vindt de opvang in de eigen gemeente plaats. Opvang in de eigen gemeente is kansrijker, omdat dan het bestaande sociale netwerk kan worden aangesproken. Er kunnen echter zwaarwegende omstandigheden zijn voor opvang buiten de eigen gemeente. Het kan dan gaan om redenen van veiligheid, of om situaties waar acuut opvang geboden is maar de gemeente van herkomst op dat moment geen plek beschikbaar heeft.

Artikel 17. Beschermd wonen

Bij Beschermd Wonen is er altijd sprake van een psychiatrische diagnose en een indicatie in de vorm van een zorgzwaartepakket (ZZP). Dit is een indicatie (van het CIZ) met recht op intramuraal verblijf. Er zijn in de GGZ twee soorten ZZP’s. Het ZZP ‘B’ is voor mensen die intramuraal verblijven omwille van hun behandeling. Het ZZP ‘C’ is voor mensen die verblijven in een beschermde woonomgeving en waarbij behandeling niet meer op de voorgrond staat. Hierbij gaat het om het bieden van structuur en begeleiding. De ZZP’s B gaan naar de zorgverzekeraars en de ZZP’s C naar gemeenten. Met de zorgverzekeraars zal moeten worden afgestemd wat precies tot ieders verantwoordelijkheid behoort op grond van de Wmo 2015, de Wet Langdurige Zorg, en de Zorgverzekeringswet.

In de Wmo is beschermd wonen aangewezen als er sprake is van psychische of psychosociale problemen. Er is langere tijd een vorm van beschermd wonen nodig en daarbij is intensieve begeleiding nodig. In het pakket zit geen vorm van behandeling. Een eventuele behandelaar is dus niet direct betrokken bij de zorgverlening. Wanneer nodig kan behandeling gegeven worden in een andere instelling dan waar de cliënt woont. Dit zal gefinancierd worden vanuit de Zvw.

Onder beschermd wonen wordt in de Wmo 2015 verstaan:

  • -

    wonen in een accommodatie van een instelling;

  • -

    met het daarbij behorende toezicht en begeleiding;

  • -

    gericht op het bevorderen en herstel van zelfredzaamheid en participatie;

  • -

    gericht op het bevorderen van het psychische en psychosociaal functioneren;

  • -

    gericht op stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld;

  • -

    gericht op het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast;

  • -

    gericht op het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen;

  • -

    bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

Voor personen die nu zorg ontvangen geldt een overgangsrecht van tenminste vijf jaar. Gedurende dat overgangsrecht hebben zij recht op continuïteit van zorg.

Artikel 18. Maatwerkvoorziening kortdurend verblijf

Veel mensen verlenen voor kortere of langere tijd ‘mantelzorg’ aan hun partner, ouders of andere familieleden, buren of vrienden. De meesten vinden dat vanzelfsprekend, ze vinden dat zorgen voor dierbaren bij het leven hoort. Soms kan deze zorg echter behoorlijk zwaarvallen. Wij willen daarom dat mensen die mantelzorg geven de ondersteuning krijgen waarze behoefte aan hebben. Mensen met een beperking of een handicap die thuis wonen en permanent toezicht en/of hulp nodig hebben, kunnen een indicatie krijgen voor een maatwerkvoorziening voor kortdurend verblijf. De voorziening wordt toegekend aan de cliënt en niet aan de mantelzorger. De cliënt kan dan maximaal drie etmalen per week ergens logeren zodat de mantelzorger ontzien wordt. Voorbeelden hiervan zijn logeerhuizen voor kinderen met een beperking, zorgboerderijen met logeermogelijkheid, een gastgezin of andere zorg gerelateerde instellingen. Mensen met een indicatie voor Kortdurend Verblijf, hebben altijd een andere indicatie voor ondersteuning of extramurale zorg, bijvoorbeeld voor begeleiding, persoonlijke verzorging en/of verpleging. Kortdurend verblijf is daarbij een cruciale voorziening voor zwaar belaste mantelzorgers. Daarbij is het verhaal van de mantelzorger leidend.

E. Nadere regels woonvoorzieningen

Artikel 19. Maatwerkvoorziening wonen

Een cliënt kan in aanmerking voor een woonvoorziening komen indien de uitzonderingen van artikel 5, derde lid, van de verordening niet van toepassing zijn. De cliënt moet zodanig gecompenseerd worden dat hij de woning op een normale manier kan gebruiken.

Bij een aanvraag voor een woonvoorziening wordt ook beoordeeld of verhuizing naareen andere woning een oplossing kan bieden. Het eerste lid geeft het primaat van verhuizen weer. In feite gaat het om een uitwerking van de regel dat de cliënt in aanvaardbare mate moet worden gecompenseerd. Bij de beoordeling van het primaat van verhuizen wordt rekening gehouden met alle individuele omstandigheden. Bij de afweging worden onder meer betrokken de woonomgeving, de financiële gevolgen van de verhuizing, sociale omstandigheden en de beschikbaarheid van een andere woning. Ook moet duidelijk zijn dat de beperkingen door een verhuizing kunnen worden gecompenseerd binnen een medisch verantwoorde termijn. Dat houdt dus in dat het college zicht moet hebben op de woningvoorraad en de mogelijkheid om te verhuizen naar een geschikte aangepaste of goedkoper aan te passen woning.

Bij problemen in en rond de woning gaan we op grond van het tweede lid, behoudens uitzonderingen, uit van het voeren van een huishouding in een zelfstandige woonruimte. Onder zelfstandige woonruimte wordt verstaan een woonruimte met eigen (afsluitbare) voordeur en huisnummer, een eigen badkamer en eigen kookgelegenheid.

Bij de woonvoorziening als bedoeld in het derde lid. Indien er een medische noodzaak is om te verhuizen naar en inrichten van een andere woning wordt in de beschikking een programma van eisen toegevoegd waaraan de nieuwe woning dient te voldoen. Hiermee wordt voorkomen dat verhuisd wordt naar een ongeschikte woning.

Overige woonvoorzieningen van het derde lid onder d kunnen bestaan uit onderhoud,keuring en reparatie van een woonvoorziening, woningsanering, huurderving en tijdelijkehuisvesting. Het doel van huurderving voor maximaal zes maanden is om eenwoningeigenaar te stimuleren om een woning langer beschikbaar te houden voor een persoon met beperking. Tevens behoort tijdelijke huisvesting van een cliënt beperking tot de mogelijkheden indien deze dubbele woonlasten heeft ten gevolge vande woningaanpassing.

Op grond van het vierde lid kan ook gekozen worden voor een forfaitaire tegemoetkoming aannemelijke meerkosten, maar deze hoeft niet kostendekkend te zijn.

In het vijfde, zesde, zevende en achtste lid wordt in aanvulling op artikel 5, derde lid, van de verordening een aantal weigeringsgronden vermeld.

Een maatwerkvoorziening, pgb of tegemoetkoming aannemelijke meerkosten kan op grond van het vijfde lid onder c worden gegeven wanneer het een verhuizing naar een ADL-woning betreft. In ADL woningen kunnen mensen met een handicap zelfstandig wonen en hulp kunnen krijgen waar zij dat nodig hebben. Dit worden wonen met ADL (= Activiteiten van het Dagelijks Leven) assistentie of ook wel ADL-woningen genoemd.

Woningaanpassingen van ADL-woningen zijn op grond van artikel 5, derde lid, onder b, van de verordening uitgesloten. Het college gaat ervan uit de ADL-woningen geschikt zijn voor degenen aan wie de eigenaar of verhuurder verhuurt. Is dat niet het geval dan zal het college in overleg treden met de eigenaar of verhuurder.

De norm voor de kwaliteit van de woningaanpassingen wordt gegeven in het zevende lid. Het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw is van voldoende kwaliteit. Duurdere of andere voorzieningen hoeven door het college niet te worden gecompenseerd, maar de eventuele meerkosten kunnen wel door de cliënt betaald worden.

Voor het aanpassen van de gemeenschappelijke ruimte in een wooncomplex heeft de gemeente geen of slechts een beperkte compensatieplicht. Zo valt het aanpassen van gemeenschappelijke ruimten in wooncomplexen voor ouderen of personen met een beperking op grond van het achtste lid niet onder de compensatieplicht, omdat dit tot het uitrustingsniveau van een dergelijk wooncomplex behoort en daarmee algemeen gebruikelijk is. Wanneer er sprake is van een woning die bestemd is voor een specifieke groep bewoners, zoals ouderen, of indien er sprake is van een woning die niet specifiek bestemd is voor een specifieke groep bewoners, maar die in de praktijk wel in hoofdzaak door ouderen of gehandicapten wordt bewoond, dan geldt dat een voorziening in beginsel als algemeen gebruikelijk moet worden aangemerkt, indien kan worden vastgesteld dat de bedoelde woningen ter zake van een voorziening niet voldoen aan de voor een dergelijke woning op grond van wettelijke voorschriften, algemeen aanvaarde regels of contractuele bepalingen geldende vereisten; en wanneer wel voldaan zou zijn aan die vereisten de aangevraagde voorziening niet nodig zou zijn. Voor de overige wooncomplexen geldt dat slechts aanpassingen worden verstrekt onder voorwaarde dat de woonruimte van de cliënt door deze aanpassing toegankelijk wordt. Dit betekent bijvoorbeeld dat het college geen voorziening in de gemeenschappelijke ruimte verstrekt als het complex of de woning voor de cliënt ontoegankelijk blijft doordat de liftdeuren alleen handmatig geopend kunnen worden.

Artikel 20. Terugbetaling bij verkoop

Met dit artikel wordt beoogd om kapitaalvernietiging te voorkomen. Deze zogenaamde anti-speculatie bepaling verplicht de woningeigenaar bij verkoop tot terugbetaling van de eventuele meerwaarde ten gevolge van de woningaanpassing verminderd met de afschrijving. De datum van de verkoop is daarbij bepalend, omdat op die datum vaststaat wat de verkoopprijs van de woning is. De afschrijvingstermijn termijn wordt gesteld op het in de bouwwereld algemeen gebruikelijke afschrijvingstermijn en is 20 jaar.

F. Nadere regels vervoersvoorzieningen

Artikel 21. Recht op een vervoersvoorziening

Een vervoersvoorziening of een combinatie van voorzieningen moet de mogelijkheid bieden om op jaarbasis minimaal 1500-2000 kilometer af te leggen, tenzij de vervoersbehoefte lager is.

Artikel 22. Soorten vervoersvoorzieningen

Onder b: De term ‘door spierkracht voortbewogen vervoermiddelen’ moet niet te letterlijk worden opgevat. Zo kan hieronder bijvoorbeeld ook een driewielfiets met hulpmotor vallen of een afneembare elektrische rolstoel.

Onder c: Hieronder valt ook een elektrische rolstoel die, in plaats van een scootmobiel, als vervoersvoorziening wordt verstrekt.

Onder e: Indien de cliënt is aangewezen op het vervoer met de eigen auto voor het zich lokaal verplaatsen kan een autoaanpassing noodzakelijk zijn. Het college verstrekt aanpassingen, tenzij deze algemeen gebruikelijk en/of standaard zijn ingebouwd. De aan te passen auto mag niet ouder zijn dan 5 jaar, omdat vaak de kosten van een aanpassing van een oudere auto niet in verhouding staan tot de resterende levensduur van de auto. Het college is terughoudend met het verstrekken van autoaanpassingen, omdat zij het primaat legt bij het collectief vervoer.

Artikel 23. Collectief vervoer

In het modelbesluit van de VNG wordt het collectief vervoer aangemerkt als een algemene voorziening. Gelet op de uitspraak van de CRvB (2009, BK3321) is collectief vervoer een maatwerkvoorziening.

Artikel 24. Door spierkracht voortbewogen vervoermiddel

Een groot deel van de door spierkracht voortbewogen vervoersmiddelen zijn algemeen gebruikelijk en door personen met een beperking te gebruiken. Zo zijn onder andere de tandemmet, de spartamet, de snorfiets, de fiets met trapondersteuning en de fiets met lage instap algemeen gebruikelijk. Dit in dit artikel genoemde voorzieningen kunnen naast andere vervoersvoorzieningen zoals het collectief vervoer verstrekt worden, wanneer de cliënt, zoals bij het tweede lid onder b aangegeven, de vervoersbehoefte merendeels met een door spierkracht voortbewogen vervoermiddel kan invullen. Omdat deze voorziening ook naast het collectief vervoer kan worden verstrekt moet de bereidheid om de vervoersbehoefte merendeels te vervullen met een door spierkracht voortbewogen vervoermiddel aannemelijk zijn.

Wanneer dit vervoermiddel intensief gebruikt wordt is dit voor de gemeente goedkoper dan vele ritten met het collectief vervoer.

G. Nadere regels rolstoelvoorzieningen

Artikel 25. Het recht op een rolstoelvoorziening

Geen rolstoel wordt verstrekt als krukken, een rollator, of andere hulpmiddelen in voldoende mate een oplossing bieden voor het dagelijkse verplaatsingsprobleem. Bij de verstrekking van een rolstoel wordt onder meer rekening gehouden met de verplaatsingsbehoefte en de fysieke mogelijkheden van de cliënt.

Hoofdstuk 4 Nadere regels persoonsgebonden budget

Artikel 26. Persoonsgebonden budget (pgb)

Het eerste lid geeft aan in welke gevallen er sprake is van bezwaren van overwegende aard, die reden zijn om geen persoonsgebonden budget te verstrekken. Bij de volgende twee situaties zijn deze overwegende bezwaren in ieder geval aan de orde. a. Indien een indicatie is afgegeven voor collectief vervoer kan in plaats hiervan geen  persoonsgebonden budget worden verstrekt. Het overwegende bezwaar is dat als de cliënten de keuze hebben tussen collectief vervoer en persoonsgebonden budget het draagvlak onder het collectief vervoer door de keuze voor een pgb (vaak voor het gebruik van de eigen auto) zodanig zal verminderen dat dit niet in de huidige vorm kan blijven voortbestaan. Dit zou de instandhouding van het vervoersysteem in gevaar kunnen brengen en de vervoersvoorziening voor de gemeente onnodig kostbaar, zo niet onbetaalbaar, maken. Alleen wanneer niet deelgenomen kan worden aan het collectief vervoer kan een andere maatwerkvoorziening voor vervoer worden verstrekt, zoals een pgb.

Sommige cliënten zijn zelf niet in staat om het pgb op een verantwoorde manier te besteden, maar hebben iemand in hun sociale netwerk die daarbij voldoende hulp kan bieden. Dan is er op zich geen reden het pgb te weigeren. Ontbreekt een dergelijke persoon in deze situatie dan zal het college het pgb weigeren. Een sterke aanwijzing voor het niet instaat zijn om het pgb op een verantwoorde wijze te besteden is een ernstige en problematische schuldensituatie van de cliënt.

In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 39) is vermeld dat de gemeente kan bepalen dat het pgb niet hoger mag zijn dan een percentage van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan het verlenen van adequate ondersteuning in natura. De hoogte van het pgb kan gedifferentieerd worden en voor verschillende vormen van ondersteuning en voor verschillende typen hulpverleners kunnen verschillende tarieven gehanteerd worden. Bij het vaststellen van tarieven in de verordening kan bijvoorbeeld een onderscheid gemaakt worden tussen ondersteuning die wordt geleverd door het sociale netwerk, door hulpverleners die werken volgens de kwaliteitsstandaarden en hulpverleners die dat niet doen (zoals werkstudenten, zzp’ers zonder diploma’s e.d.).

Een pgb is gemiddeld genomen ook goedkoper dan zorg in natura, omdat er minder overheadkosten hoeven te worden meegerekend. De tarieven die het college op grond van het tweede en derde lid heeft vastgesteld zijn in het algemeen toereikend om effectieve en kwalitatief toereikende ondersteuning in te kopen. Het gaat in alle gevallen om de goedkoopst compenserende maatwerkvoorziening.

Een aanvraag voor een pgb kan geweigerd worden voor zover de kosten van het pgb hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening (artikel 2.3.6, vijfde lid, onder a, van de wet). De situatie waarin het door de cliënt beoogde aanbod duurder is dan het aanbod van het college betekent dus niet bij voorbaat dat het pgb om die reden geheel geweigerd kan worden. Cliënten kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Dat is opgenomen in het zevende lid. Het college kan het pgb slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen doordat de gemeente vanwege inkoopvoordelen maatwerkvoorzieningen al snel goedkoper zal kunnen leveren dan wanneer iemand zelf ondersteuning inkoopt met een pgb. Daarbij kan gedacht worden aan vervoers- of opvangvoorzieningen.

Ten aanzien van het achtste lid is van belang dat in de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 34) de regering heeft aangegeven dat onder het sociale netwerk ook mantelzorgers vallen. Mantelzorg op grond van de definitie in de wet is vrijwillig en geïndiceerd. Het is een groot goed in de samenleving dat burgers als mantelzorgers ondersteuning en zorg aan hun mede burgers geven. Uit cijfers van het Expertise Centrum Mantelzorg blijkt dat 20 procent van de volwassen Nederlandse bevolking meer dan drie maanden of meer dan acht uur per week hulp aan een hulpbehoevende naaste gaf (2,6 miljoen mensen) Zowel langdurige als intensieve hulp werd gegeven door 1,1 miljoen mensen. Het college wil de mantelzorgers die vrijwillig ondersteuning en zorg leveren in staat stellen dat zolang mogelijk te doen.

De regering is van mening dat de beloning van het sociale netwerk in elk geval beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt en dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 34). Het college is van mening dat de ondersteuning niet effectiever of doelmatiger moet zijn. Wel moet de met het pgb ingekochte ondersteuning bij mantelzorgers zoveel mogelijk voldoen aan de kwaliteitscriteria van artikel 39 van deze nadere regels en de wet. Het is in sommige gevallen te veel gevraagd om volledig aan de professionele standaard te voldoen, terwijl de informele ondersteuning om andere redenen buitengewoon waardevol voor de cliënt kan zijn. Ingeval een pgb wordt aangevraagd is het van belang dat slechts een pgb wordt verstrekt indien naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de in te kopen diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt (artikel 2.3.6, tweede lid, onder c, van de wet). Bij het beoordelen van de kwaliteit als bedoeld in artikel 2.3.6, tweede lid, onder c, van de wet weegt het college mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt (artikel 2.3.6, derde lid, van de wet).

In het achtste lid zijn de criteria uitgewerkt op grond waarvan een persoon die informele ondersteuning levert een vergoeding uit een pgb kan krijgen. De vergoeding voor informele ondersteuning is beperkt tot die gevallen waarin de ondersteuning de gebruikelijke hulp overstijgt, niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt verleend en structureel, zwaar en van een behoorlijke omvang zijn en een hoge mate van verplichting kennen. Bovendien mag het perspectief op de arbeidsmarkt van deze persoon mag door de geleverde ondersteuning niet aanmerkelijk verslechteren.

In het zevende lid wordt de besteding van het budget wanneer dat in uren, dagdelen of etmalen is vastgesteld beperkt tot betaling van de ondersteuning waarvoor dat tarief is vastgesteld. Het is daarmee niet toegestaan om tussen personen of belangenbehartigers uit het pgb te betalen. Het zelfde geldt voor reis- en administratiekosten of uitkeringen wegens verlof of feestdagen. In het tarief is in die zin inclusief.

Artikel 27. Hoogte van het persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening

Hier vindt een begrenzing van het pgb plaats voor de aanschaf van een vervoersvoorziening en voor de huur ervan. Bij een keus tussen beide gaat de voorkeur uit naar de goedkoopst compenserende voorziening.

Hoofdstuk 5 Tegemoetkoming aannemelijke meerkosten

A. Algemene bepaling

Artikel 28. Tegemoetkoming aannemelijke meerkosten

Binnen het systeem van de Wmo heeft de cliënt de vrijheid om te kiezen voor een maatwerkvoorziening in natura of voor een pgb. Het verschil tussen een pgb en een tegemoetkoming aannemelijke meerkosten is dat bij een pgb sprake is van een trekkingsrecht waarbij de cliënt niet zelf de beschikking over de middelen krijgt, terwijl dat bij een tegemoetkoming aannemelijke meerkosten wel het geval is. Een tweede verschil is dat een pgb altijd kostendekkend moet zijn, maar een tegemoetkoming voor aannemelijke meerkosten niet. Een pgb moet toereikend zijn om een maatwerkvoorziening te kunnen inkopen. Praktisch is er behoefte aan de mogelijkheid om de cliënt voor aannemelijke meerkosten een bedrag ineens te geven waar deze zelf de beschikking over heeft. Een goed voorbeeld is de keuze tussen een woningaanpassing en verhuizen naar een andere geschikte woning. Is dat laatste de goedkoopst adequate oplossing, dan zal het college daarvoor kiezen. De cliënt heeft dan de keuze tussen een maatwerkvoorziening in natura (gemeente wilt u mij verhuizen) of een pgb als trekkingsrecht. Dat laatste is omslachtig, omdat dan alle bonnetjes moeten worden opgestuurd, zodat de SVB de leverancier kan uitbetalen. Een tegemoetkoming voor aannemelijk meerkosten lost dit probleem op. Het college heeft er daarom voor gekozen de huidige financiële tegemoetkomingen te handhaven en om te zetten in een tegemoetkoming voor aannemelijke meerkosten. De hoogte dient dan wel voldoende te zijn om, zoals in dit voorbeeld, te kunnen verhuizen en de woning enigszins in te richten.

Het staat het college vrij ook andere meerkosten onder deze bepaling te brengen en daar andere draagkrachtbepalingen aan ten grondslag te leggen.

Het derde lid schept de mogelijkheid andere aannemelijke meerkosten aan te wijzen en voor de tegemoetkoming een inkomensgrens te stellen. Het vierde lid geeft aan dat het college voor bepaalde aannemelijke meerkosten de bijdrage regeling van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 van toepassing kan verklaren. Met het CAK wordt dan de afspraak gemaakt dat zij de bijdrage voor deze tegemoetkoming zullen vastleggen en innen. Het CAK zal ook toetsen aan het maximum, precies zoals onder de huidige verordening ook het geval is.

B. Tegemoetkoming aannemelijk meerkosten met toepassing art 28, vierde lid

In de artikelen 29 tot en met 33 worden nadere regels gegeven voor de tegemoetkomingen waarop de bijdrageregeling van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en deze nadere regels van toepassing zijn.

Artikel 29. Tegemoetkoming aannemelijke meerkosten verhuizen

In de jurisprudentie is een bedrag zoals het college dat toekent toereikend gevonden om te verhuizen. Cliënt moet aan de voorwaarden voldoen die in artikel 7, derde lid, onder d en e van de verordening en artikel 18 van deze nadere regels zijn gesteld.

Artikel 30. Tegemoetkoming aannemelijke meerkosten woningsanering

De norm voor de afschrijvingstermijn is de termijn die algemeen gebruikelijk is.

Artikel 31. Tegemoetkoming aannemelijke meerkosten bezoekbaar maken woonruimte

De relatie met de kostprijs van de voorziening is doorgesneden en speelt geen rol. De cliënt krijgt een bedrag en moet het daarmee doen.

Artikel 32. Tegemoetkoming aannemelijke meerkosten vastframe handbike of sportrolstoel

De sportrolstoel valt buiten de compensatieplicht. Niettemin wil het college, gelet op het belang van sport, voor deze voorziening een tegemoetkoming aannemelijke meerkosten voor de aanschaf en het onderhoud mogelijk maken.

Artikel 33. Tegemoetkoming aannemelijke meerkosten vervoer

De bepaling geeft een regeling voor het geval bij echtparen de vervoersbehoefte al dan niet samenvalt.

Hoofdstuk 6. Bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen, maatwerkvoorzieningen en pgb’s en tegemoetkomingen aannemelijke meerkosten

Artikel 34. Bijdragen algemene voorzieningen

De wijze waarop de kostprijs van een algemene voorziening wordt bepaald, is dezelfde als voor een maatwerkvoorziening. Wanneer de algemene voorziening niet is op genomen onder een van de artikelen in de nadere regels geeft het college in de bijlage bij het besluit aan welke algemene voorzieningen er zijn. De aanbieders daarvan zijn jegens het college gehouden overeengekomen ondersteuning te leveren tegen een bepaalde prijs. De toegang wordt bepaald door een lichte toets. In de bijlage bij dit besluit wordt tevens aangegeven welke korting het college op de bijdrage van een algemene voorziening geeft en aan wie. Overigens kan een dergelijk korting op zichzelf ook een algemene voorziening zijn, waarmee in de markt met bijvoorbeeld een voucher de voorziening goedkoper kan worden ingekocht.

Artikel 35. Bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen, pgb en tegemoetkoming aannemelijke meerkosten maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen

Volgens de Nota van toelichting (p. 11) op het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 is de bijdrage in de kosten verschuldigd over het resultaat dat staat beschreven in het ter zake door het college vastgestelde besluit tot het verstrekken van de betreffende maatwerkvoorziening. Het besluit betreft een beschikking in de zin van artikel 1:3, tweede lid, van de Awb.

Het uitgangspunt voor de bijdrage in de kosten is het resultaat dat vooraf wordt afgesproken en niet het feitelijk geleverde aantal uren ondersteuning. Dit resultaat kan bijvoorbeeld een ‘schoon huis’ zijn. Dat betekent overigens niet dat het college niet zoveel mogelijk zal indiceren in uren, dagdelen of etmalen. Dat is nog eens vastgelegd in artikel 9, eerste lid.

Het gemeentebestuur is primair verantwoordelijk voor de kwaliteit van de maatvoorziening (zie artikel 2.1.1, tweede lid, van de Wmo 2015). Indien een cliënt meent dat het afgesproken resultaat met de maatwerkvoorziening in de praktijk niet wordt gerealiseerd, dient hij zich tot het college te wenden. Het college zal vervolgens onderzoeken of dat het geval is en wat de oorzaak daarvan is. Indien nodig neemt het college gepaste maatregelen. Ook staat het de cliënt vrij een klacht in te dienen. Dit alles ontslaat hem echter niet van de plicht de bijdrage in de kosten te voldoen.

In het tweede lid aangegeven dat het college ook voor een tegemoetkoming aannemelijke meerkosten een bijdrage kan vragen overeenkomstig het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en deze Nadere regels.

De bijdrage in de kosten is op grond van het derde lid niet gerelateerd aan een vaste periode en kan worden gevraagd zolang de cliënt gebruik maakt van de maatwerkvoorziening. Met in achtneming van die grenzen wordt de bijdrage geheven totdat de kostprijs van de voorziening is “terugbetaald”.

De wet verplicht tot het vaststellen van de kostprijs van een maatwerkvoorziening (artikel 2.1.4, derde lid, tweede zin). Die kost prijs is de basis voor de berekening van de kosten per vier weken. Het gaat daarbij een reële benadering van de van kostprijs van de voorziening Vaak is dat de inkoopprijs, maar dat geeft niet altijd een oplossing. Dat is bijvoorbeeld het geval als een prestatie met een lumpsum wordt ingekocht en van tevoren niet bekend is hoeveel cliënten van de voorziening gebruik maken. Dan moet gekeken worden voor welke prijs het in markt te koop is of zeker bij een uniek product de prijs na overleg met een aanbieder worden bepaald. Die benaderingen leiden ook tot een reële kostprijs van de voorziening. Soms kan door een combinatie van de drie benaderingen het beste de kostprijs bepaald worden. Het gaat erom dat goed gemotiveerd kan worden hoe de gemeente tot een bepaalde kostprijs is gekomen en dat het een reële kostprijs is.

In het vierde lid worden voor de verschillende maatwerkvoorzieningen, pgb’s en tegemoetkomingen voor aannemelijke meerkosten verschillende berekeningswijzen voor de kosten van de voorziening per vier weken. Waar gesproken wordt over gemiddelde levensduur, wordt de levensduur bedoeld naar algemeen aanvaardbare maatschappelijke normen.

De uitzonderingen die in het in artikel 3.8, vierde lid onder a, b. c, d en e van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 voor het verschuldigd zijn van een bijdrage worden in dit aangevuld met drie extra uitzonderingen.

In het zesde lid zijn drie extra uitzonderingen voor de bijdrage opgenomen naast die in artikel 3.8, vierde lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 zijn genoemd. De wettelijke uitzonderingen zijn:

  • a.

    indien de cliënt of de echtgenoot van de cliënt een bijdrage als bedoeld in artikel 3.11 of 3.12 (respectievelijk de hoge en de lage bijdrage voor beschermd wonen), dan wel een bijdrage ingevolge de artikelen 4 of 14 (verblijf in een instelling voor langdurige zorg) van het Bijdrage besluit zorg verschuldigd is;

  • b.

    indien de cliënt of zijn echtgenoot gedurende twee of meer nachten aaneengesloten in de bijdrageperiode in een instelling voor opvang verblijft;

  • c.

    indien het college na advies van een instelling voor algemeen maatschappelijk werk, de Raad voor de Kinderbescherming of het AMHK, van oordeel is dat de verschuldigdheid van de bijdrage kan leiden tot mishandeling, verwaarlozing of ernstige schade voor de opvoeding en ontwikkeling van een minderjarige door de ouder, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet;

  • d.

    voor een rolstoel;

  • e.

    voor een cliënt die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, met uitzondering van een woningaanpassing.

Wanneer de cliënt zijn pgb besteed aan informele hulp hoeft hij op grond van het vijfde lid onder c over dat geen bijdrage te betalen over zijn pgb voor die bestemd is voor begeleiding.

In het zesde lid wordt de hoogte van de bijdrage bepaald met een verwijzing naar paragraaf 1 en 2 van hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning 2015. Dit leidt er toe dat gevallen de maximale bijdrage wordt geheven.

Artikel 35. Bijdrage verblijf in opvang

In tegenstelling tot beschermd wonen is de bijdrage voor opvang niet uitputtend in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 geregeld. De gemeente heeft hier meer vrijheid de hoogte van de bijdrage te bepalen. Daarbij is rekening gehouden met de nieuwe regelgeving. Deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regels worden ingetrokken.

Onder kostprijs wordt de prijs verstaan waarvoor de gemeente het verblijf in een opvang heeft ingekocht bij de instelling. Indien sprake is van een aantal dagen of een week verblijf in een opvang en voor beschermd wonen berekent het CAK of een andere instantie de verschuldigde bijdrage in de kosten aan de hand van de door de gemeente aangeleverde vierwekelijkse kostprijs. De gemeente moet het CAK dan voorzien van een opname- en ontslagdatum, zodat de bijdrage in de kosten naar evenredigheid van de duur van het verblijf kan worden vastgesteld.

Indien sprake is van een bijdrage in de kosten voor opvang en een bijdrage in kosten voor een andere maatwerkvoorziening worden de bijdragen in de kosten door het CAK bij elkaar opgeteld. Voorts geldt dat conform artikel 3.10, eerste lid, van het besluit de betrokkenen niet minder mogen overhouden dan het vierwekelijks bedrag aan zak- en kleedgeld.

Het tweede lid van artikel 3.10 van het landelijke Besluit regelt dat de cliënt die meer dan een nacht in een opvang verblijft voor een andere maatwerkvoorziening geen bijdrage in de kosten verschuldigd is. Dit geldt in gelijke zin als de echtgenoot van die cliënt meer dan een nacht in een opvang verblijft. Indien hiervan sprake is en voor zover er geen sprake is van personen die de thuissituatie hebben verlaten in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld doet het college aan het CAK mededeling van de bijdragen in de kosten die door de bedoelde instantie zijn vastgesteld. Het CAK zorgt dat de bijdrage in de kosten voor een andere verstrekte maatwerkvoorziening voor de cliënt of zijn echtgenoot gedurende de gehele periode van vier weken vervalt, ook al is bijvoorbeeld slechts sprake van verblijf gedurende enkele nachten. Het CAK gaat pas opnieuw een bijdrage in de kosten voor een andere verstrekte maatwerkvoorziening voor de betreffende cliënt of zijn echtgenoot opleggen als het CAK een signaal heeft ontvangen van de gemeente of de betreffende instelling dat het verblijf is geëindigd. De oplegging geschiedt dan met ingang van de eerstkomende periode van vier weken.

Om de veiligheid van personen die de thuissituatie hebben verlaten in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld te borgen moet de verblijfplaats van deze personen geheim blijven. Daarom leveren instellingen voor opvang van deze personen geen gegevens aan het CAK.

Artikel 36. Bijdrageplicht verblijf in opvang en beschermd wonen

In het eerste lid is bepaald dat een bijdrage voor beschermd wonen is verschuldigd. In het tweede lid is een verwijzing naar paragraaf drie hoofdstuk drie het Uitvoeringsbesluit gemaakt, waar uitputtend wordt geregeld hoe hoog de bijdrage voor beschermd wonen is. Daarin is geen relatie gelegd met de kostprijs van de voorziening. Cliënten moeten nog zak- en kleedgeld overhouden en de bijdrage is maximaal 2.284,60 euro per maand. De vaststelling en inning geschiedt door het CAK.

Hoofdstuk 7. Overgangsregeling

Artikel 37. Overgangsregeling Wmo voorzieningen

Op grond van artikel 49 is het college bevoegd, om voor een voorziening die op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en deze nadere regels of hieraan voorafgaande regelingen is verstrekt, een heronderzoek uit te voeren om vast te kunnen stellen of de omstandigheden die hebben geleid tot de verlening van de voorziening, gewijzigd zijn.

Wanneer op grond van de nieuwe regelgeving, dat wil zeggen op grond van een wijziging aan de zijde van de overheid, de cliënt geen of minder ondersteuning zal gaan ontvangen, dan geldt een overgangsregeling van een half jaar. Wanneer de voorziening op 1 januari 2015 korter dan een jaar is genoten, dan wordt de overgangstermijn van een half jaar naar rato vastgesteld. Een cliënt die de voorziening nog maar een half jaar heeft genoten, heeft dan recht op een overgangstermijn van drie maanden.

In het derde lid is een overgangsregeling voor de huishoudelijke hulp 1 getroffen. Die wordt per 1 januari 2015 een algemene voorziening die de cliënten voortaan zelf moeten betalen. Alle cliënten met een indicatie kunnen van deze voorziening tot 1 juli 2015 gebruik maken. Bestaande cliënten wier indicatie over 1 januari 2015 heen loopt hebben dan een overgangstermijn van een half jaar, tenzij hun indicatie eerder afloopt. Ook cliënten die tussen 1 januari 2015 en 1 juli 2015 een indicatie voor huishoudelijke hulp 1 ontvangen kunnen tot 1 juli 2015 van deze voorziening gebruik maken. Dat zal ook in de afgegeven beschikking worden opgenomen.

Artikel 38. Overgangsregeling bijdrage Wmo voorzieningen.

De bijdrage is ook verschuldigd als de voorziening vóór 1 januari 2015 is toegekend en daarvan nog steeds gebruik wordt gemaakt. Dat geldt echter niet voor een woningaanpassing waarop voor 1 januari 2015 is beschikt of die voor 1 november 2014 is aangevraagd. Dan geldt een kortere termijn voor het verschuldigd zijn van de bijdrage dan in de verordening en deze nadere regels. De cliënt kan de voorziening niet teruggeven, maar hij maakt er nog steeds gebruik van. Nu de cliënt van tevoren niet een afweging heeft kunnen maken omtrent de kostprijs en zijn bijdrage en de termijnen zoals die van af 1 januari 2015 gelden, wordt van hem geen bijdrage op grond van de verordening en de nadere regels gevraagd.

In de verordening is in artikel 8, derde lid, onder c, bepaald dat de onderhoudsplichtigen voor kinderen jonger dan 18 jaar een bijdrage is verschuldigd. Het college zal voor deze groep vanaf van af 1 januari 2015 een bijdrage overeenkomstig deze nadere regels heffen van deze onderhoudsplichtigen, tenzij zij vallen onder de uitzonderingen van het eerste lid.

Hoofdstuk 8. Kwaliteit

Artikel 39. Algemene bepaling kwaliteit

eerste lid

In artikel 2.1.1, tweede lid, van de wet is voorop gesteld dat de gemeenten de eerstverantwoordelijke zijn waar het gaat om het stellen van regels over en het handhaven van de kwaliteit van de ondersteuning. Het wetsvoorstel legt daarnaast, op vergelijkbare wijze als dat in het voorstel voor de Jeugdwet is gebeurd met de in hoofdstuk 3 opgenomen wettelijke regels ook een eigen verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de voorzieningen bij de aanbieder die deze levert. Het college zal bij het sluiten van overeenkomsten met aanbieders zorgvuldig moeten toetsen of deze aan de gemeentelijke en wettelijke kwaliteitseisen (zullen kunnen blijven) voldoen en in overeenkomsten of anderszins eventueel nadere afspraken vastleggen om dit te waarborgen. Ook brengt het wetsvoorstel (hoofdstuk 5) met zich dat het college ervoor zorgt dat toezicht op het functioneren van de aanbieders wordt uitgeoefend en dat passende reacties volgen op geconstateerd tekortschieten.

De opgenomen bepalingen komen overeen met het systeem zoals dat thans geldt op basis van de Kwaliteitswet zorginstellingen, dat aanbieders oplegt ‘verantwoorde zorg’ te leveren. Het eerste lid bepaalt dat de aanbieder moet zorgen voor voorzieningen van goede kwaliteit. Het tweede lid formuleert de minimale eisen waaraan de voorziening moet voldoen.

tweede lid

Het tweede lid concretiseert de algemene kwaliteitseis. Bij voorzieningen gaat het om uiteenlopende voorzieningen die ertoe strekken de zelfredzaamheids- of participatieproblematiek van betrokkene te verminderen dan wel in adequate opvang van kwetsbare personen te voorzien.

Daarbij moet op grond van het tweede lid, onderdeel a, allereerst gewaarborgd zijn dat de voorziening veilig wordt verleend. De geboden ondersteuning moet verder doelmatig en doeltreffend worden verleend. Een (voorgenomen) handelwijze is doelmatig als de inspanningen en uitgaven daadwerkelijk bijdragen aan de realisatie van het beoogde doel en de kosten in verhouding staan tot de opbrengsten. Met de eis dat de voorziening cliёntgericht moet worden verleend, wordt tot uitdrukking gebracht dat bij het leveren van de voorziening rekening moet worden gehouden met de preferenties van de cliёnt.

In onderdeel b van het tweede lid is bepaald dat de voorziening moet zijn afgestemd op de reële behoefte van de cliënt en op andere vormen van zorg of hulp die de cliënt ontvangt. Daarbij moet worden gedacht aan hulp of diensten behoeft of ontvangt op terreinen als zorg, jeugdzorg, onderwijs, welzijn en werk en inkomen. De verleende hulp moet aansluiten bij de behoeften en bij andere hulp of zorg die de cliënt ontvangt.

Een belangrijke verantwoordelijkheid van de aanbieder is dat de ondersteuning wordt verleend in overeenstemming met de op de beroepskracht rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de professionele standaard. In toenemende mate worden kwaliteitsstandaarden ontwikkeld voor allerlei soorten hulpverlening. Indien een kwaliteitsstandaard bestaat, moet de ondersteuning (algemene voorziening en maatwerkvoorziening) in beginsel volgens die standaard worden verleend en moeten afwijkingen die de hulpverlener nodig acht, kunnen worden gemotiveerd en uitgelegd.

In onderdeel d ten slotte is tot uitdrukking gebracht dat een wezenlijk onderdeel van goede kwaliteit ook is dat bij het leveren van de voorziening respectvol met de cliёnt wordt omgegaan. Dat betekent dat zijn recht op zelfbeschikking, het binnen de grenzen van zijn mogelijkheden zelf maken van keuzen, wordt gerespecteerd en dat over te maken keuzen in de ondersteuning met hem wordt overlegd op basis van goede informatie over de daaraan verbonden consequenties.

De VNG heeft een model basisset kwaliteitseisen Wmo-ondersteuning voor zeer kwetsbare burgers opgesteld die bruikbaar zijn als een nadere invulling van de kwaliteitscriteria. Ze hebben betrekking op de regie over de ondersteuning, de veiligheid, de continuïteit, samenhang en resultaten. De geformuleerde algemene uitgangspunten zijn te beschouwen als richtlijnen voor goede ondersteuning van professionals voor kwetsbare burgers. Het college tracht dit te realiseren door keuzes bij de toegang en via inkoop/ subsidiering van ondersteuning.

Het uitgangspunt bij het verlenen van ondersteuning is dat de cliënt de regie heeft. Het professioneel handelen moet dan gericht zijn op het behoud, het herstel en versterken van de eigen regie van de cliënt en het versterken van het sociale netwerk en de veerkracht. Er wordt uitgegaan van wat een cliënt wil en belangrijk vindt. Als het handelen van de cliënt een ernstig gevaar oplevert voor hem en/of zijn omgeving dan moet de professional actie ondernemen. Ondersteuning sluit aan bij de leefwereld van de cliënt, in taalgebruik, denkniveau, cultuur en tempo en houdt rekening met de levensfase en de eigen kracht van een cliënt. Welke ondersteuning nodig is, wordt in samenspraak met de cliënt en/of zijn vertegenwoordiger en/of zijn mantelzorger opgesteld, uitgevoerd en geëvalueerd. Het ondersteuningsplan is raadpleegbaar voor alle betrokkenen.

De ondersteuning moet veilig zijn. De relatie tussen cliënt en professional is voor de cliënt vertrouwd en stabiel. Wijzigingen in gemaakte afspraken tussen cliënt en professional worden tijdig en op een bij de cliënt passende manier gemeld. De professional is in staat ervoor te zorgen dat de relatie voor beide veilig is zowel lichamelijk als mentaal. Er is overeenstemming met de cliënt over welke informatie gedeeld wordt en met wie met in achtneming van de privacywetgeving. De professional onderneemt actie bij gesignaleerde onveiligheid in de leefsituatie en het sociale netwerk van de cliënt en handelt daarbij overeenkomstig de meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling.

De gegeven ondersteuning moet continuïteit, samenhang en resultaten garanderen. De professional moet kennis, houding en vaardigheden hebben voor de betreffende hulpvraag en cliënt en onderhoudt deze. De professional moet de ruimte krijgen om hierin zelf keuzes te maken. De ondersteuning van de professional in relatie met de cliënt is aantoonbaar gericht op het behalen van de afgesproken resultaten en dit wordt geëvalueerd en indien nodig bijgesteld. De professional is op de hoogte van de andere hulpverleners die bij een cliënt betrokken zijn. Hij consulteert andere hulpverleners bij vragen en werkt samen waar dat zinvol is voor de doelstellingen van de cliënt. Bij de toegang wordt bepaald waar een eerst verantwoordelijke ondersteuner wordt aangewezen. Dit is een professional in dienst van een aanbieder of het toegangsloket van de gemeente. De eerst verantwoordelijke ondersteuner is aanspreekpunt voor de cliënt en onderhoudt contact met de sociale omgeving van de cliënt. De aanbieder heeft een toegankelijke klachtenprocedure die onafhankelijke afhandeling van klachten garandeert en waarvan de cliënt en/of zijn vertegenwoordiger en de mantelzorger op de hoogte zijn.

Artikel 40. de systematische bewaking, beheersing en verbetering van de kwaliteit

Zowel artikel 39 als 40 zijn ontleend aan de Kwaliteitswet zorginstellingen. Artikel 39 is geformuleerd als een bevoegdheid van het college. Het college is ervan overtuigd dat door een proces van voortdurende systematische bewaking, beheersing en verbetering van de kwaliteit de kwaliteit van de ondersteuning op een hoger niveau kan worden gebracht. Het college wil dit verder vormgeven in overleg met de aanbieders. In het tweede lid zijn een aantal concrete aanknopingspunten te vinden die het college ook denkt te kunnen gebruiken voor het monitoren van de kwaliteit.

Artikel 41. Verslaglegging

Artikel 40 is eveneens geformuleerd als een bevoegdheid van het college om een verantwoording middels een verslag te vragen. De kwaliteit van de ondersteuning is gebaat bij transparantie van de aanbieders. In het artikel zijn evenals in artikel 39 een aantal concrete aanknopingspunten te vinden die het college denkt te gebruiken voor het monitoren van de kwaliteit.

Met een recente wetswijziging is in artikel 3a van de Kwaliteitswet zorginstellingen, die ook van toepassing was op onderdelen van de maatschappelijke ondersteuning, voor aanbieders de verplichting opgenomen om voor hun medewerkers een meldcode vast te stellen voor het omgaan met signalen van huiselijk geweld en kindermishandeling. Verder werd met die wetswijziging in artikel 10b van de Wmo aan de gemeenten opgedragen erop toe te zien dat aanbieders een meldcode vaststellen en gaan gebruiken. Artikel 3.3 van de wet neemt de bepaling uit de Kwaliteitswet zorginstellingen ongewijzigd over voor zover betrekking hebbend op de maatschappelijke ondersteuning. De definities van de begrippen huiselijk geweld en kindermishandeling zijn overgebracht naar artikel 1.1.1 van de wet. De verplichting van het college in artikel 6.1 om toezicht te houden op de bepalingen van de wet omvat mede het toezicht op het hebben van een meldcode. De verplichting geldt zowel voor aanbieders die een rechtspersoon zijn als voor aanbieders die als natuurlijk persoon ondersteuning leveren.

Een meldcode kan een uiterst belangrijke bijdrage leveren aan de bestrijding van huiselijk geweld. Niet voor alle personeelsleden en niet voor alle soorten aanbieders zal de confrontatie met mogelijke gevallen van huiselijk geweld even pregnant aanwezig zijn. Daarom zal iedere aanbieder voor de eigen organisatie een geschikte meldcode dienen vast te stellen. Vanzelfsprekend kan daarbij gebruik gemaakt worden van het ontwikkelde basismodel, maar ook van kennis en ervaring die al beschikbaar is binnen de beroepsgroep.

In de formulering van de bepaling is de verplichting om een meldcode te hebben expliciet beperkt tot dienstverlenende aanbieders;organisaties die een woningaanpassing verzorgen of een hulpmiddel leveren, zullen, anders dan dienstverleners die een relatie van een zekere duur met de cliënt hebben, niet of nauwelijks in staat zijn situaties van huiselijk geweld of kindermishandeling te onderkennen; het lijkt daarom niet zinvol de verplichting ook op dergelijke aanbieders te doen rusten.

Artikel 43. Calamiteiten en geweld

Het artikel neemt artikel 11 van het voorstel van Wet kwaliteit, klachten en geschillen inhoudelijk ongewijzigd over voor zover betrekking hebbend op de maatschappelijke ondersteuning. De in artikel 11 van dat wetsvoorstel eveneens opgenomen meldplicht ingeval van ontslag van een zorgverlener in verband met diens functioneren, welke voornamelijk ziet op medische beroepsbeoefenaren, is niet overgenomen. De melding moet worden gedaan aan de toezichthoudende ambtenaar die door het college is aangewezen.

De meldingsverplichting strekt ertoe te zorgen dat de toezichthouder op de hoogte is van ernstige incidenten en situaties die door hem mogelijk moeten worden onderzocht of ingrijpen vereisen. De toezichthouder kan zelf onderzoek verrichten en bezien hoe de handhaving verder moet worden ingericht om doelgericht tot verbetering. Een goed onderzoek is illusoir indien de toezichthouder niet over de noodzakelijke gegevens kan beschikken. In veel gevallen zal de toezichthouder een melding niet goed kunnen beoordelen en onderzoeken zonder ook van persoonsgegevens, waaronder bijzondere persoonsgegevens kennis te nemen.

Dit artikel geldt voor alle aanbieders en dus ook voor degenen die een woningaanpassing uitvoeren en voor leveranciers van hulpmiddelen, omdat zich ook daarbij calamiteiten kunnen voordoen.

Het tweede lid van artikel 3.4 van de Wmo 2015 legt aan de aanbieder en aan de betrokken beroepskrachten de verplichting op persoonsgegevens en gegevens betreffende de gezondheid en andere bijzondere persoonsgegevens te verstrekken, voor zover dat voor de behandeling van de melding noodzakelijk is. Deze verplichting doorkruist het beroepsgeheim. Met het oog op een zorgvuldige omgang met persoonsgegevens is het van groot belang dat zo precies mogelijk wordt geregeld welke gegevens aanbieders en beroepskrachten bij een melding aan de toezichthouder moeten verstrekken. In artikel 2.1.3 is aan de gemeente opgedragen bij verordening te regelen welke eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld. Met betrekking tot de melding van calamiteiten en geweld zal op deze basis voor de beroepskrachten en aanbieders inzichtelijk zijn welke gegevens de toezichthouder moet ontvangen om het onderzoek zorgvuldig te kunnen doen. In de beoogde regelgeving kan zoveel mogelijk geconcretiseerd worden welke gegevens noodzakelijk worden geacht voor een goede beoordeling. Dat laat echter onverlet dat per geval concreet moet worden getoetst of die gegevens in dat geval ook noodzakelijk zijn.

Op de hulpverlener rust een beroepsgeheim voor alles wat de cliënt hem in vertrouwen heeft medegedeeld. Dit beroepsgeheim zou zich kunnen verzetten tegen het geven van informatie aan de aanbieder (lees: de door deze daarvoor aangewezen functionaris) over calamiteiten die zich in de hulpverlening hebben voorgedaan of over geweld. De hulpverlener mag dergelijke informatie in beginsel niet zonder toestemming van de cliënt aan anderen doorgeven. Het ligt dan ook in de rede dat de hulpverlener die intern melding zou willen maken van een calamiteit of een geval van geweld tegen een cliënt, in eerste instantie tracht daarvoor de instemming van de cliënt te verwerven. Er zijn echter situaties denkbaar waarin de cliënt niet of niet meer in staat is die instemming te geven of waarin het ‘hogere’ belang van bescherming van de afhankelijke cliënt toch actie van de hulpverlener verlangt. Met het oog daarop is, net als dat in artikel 9, vijfde lid, van het wetsvoorstel kwaliteit, klachten en geschillen zorg is gebeurd, expliciet bepaald dat de hulpverlener zo nodig zonder toestemming gegevens kan verstrekken die noodzakelijk zijn voor het onderzoeken van een incident.

Artikel 44. Verklaring omtrent gedrag van medewerkers

Met het oog op het waarborgen van de kwaliteit van voorzieningen bevat artikel 50 een bevoegdheid van het college om aanbieders een verplichting op te leggen waaraan ze moeten voldoen. De bepaling is expliciet beperkt tot dienstverlenende aanbieders; organisaties die een woningaanpassing verzorgen of een hulpmiddel leveren, zullen, anders dan aanbieders die diensten verlenen, slechts eenmalige of kortdurende contacten met de cliënt hebben; het lijkt daarom niet zinvol de verplichting ook op dergelijke aanbieders te doen rusten. Het artikel geldt ook voor solistisch werkende aanbieders van maatschappelijke ondersteuning. Een solistisch werkende aanbieder is een persoon die persoonlijk in de uitoefening van een beroep in opdracht van en voor de gemeente ondersteuning aan cliënten verleent. Om de cliënten en de toezichthouders in de gelegenheid te stellen zich ervan te vergewissen of ten aanzien van een solistisch werkende aanbieder, mogelijk bedenkingen bestaan vanuit het oogpunt van goede en veilige ondersteuning, kunnen ook solistisch werkende aanbieders verplicht worden te beschikken over een VOG.

De aanbieder is verantwoordelijk voor de kwaliteit van de ondersteuning die hij biedt en moet zich daartoe voorzien van geschiktpersoneel. Het is in dat verband van belang dat hij zich bij het aangaan van een dienstverband en tijdens dat dienstverband ervan vergewist dat de wijze waarop iemand in het verleden heeft gefunctioneerd geen beletselen oplevert voor het inzetten van die persoon voor het leveren van de voorziening aan zijn cliënten. De verklaring omtrent het gedrag (VOG, als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens) is daarvoor een belangrijk hulpmiddel. De aanbieder moet voor iedere medewerker in het bezit zijn van een VOG; deze mag niet eerder zijn afgegeven dan drie maanden voor het tijdstip waarop betrokkene voor de aanbieder ging werken. Het college kan deze verplichting aan de aanbieder opleggen. Deze bepaalt zelf of hij kandidaat-medewerkers de kosten van het verkrijgen van de VOG zal vergoeden.

Hoofdstuk 9. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Artikel 45. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Op grond van het gesprek en het onderzoek zal de gemeente de meeste mantelzorgers kennen en die hoeven niet aan te geven dat zij voor een blijk van waardering in aanmerking willen komen. 

Hoofdstuk 10. Recht om uit te dagen

Artikel 46. Het Recht om uit te dagen

Op grond van artikel 2.1.3 van de wet moet in de verordening worden geregeld op welke wijze ingezetenen en hun vertegenwoordigers worden betrokken bij de uitvoering van de wet. De nadruk ligt daarbij op de betrokkenheid van de samenleving in de fase van de voorbereiding van het beleid en de verordening, inclusief et initiatiefrecht tot het doen van voorstellen en adviezen. Artikel 16 van de verordening geeft hier invulling aan.

Bij amendement is artikel 2.6.7 in de wet opgenomen met als doel maatschappelijke initiatieven een grotere rol te laten spelen bij de uitvoering van het gemeentelijke beleid. Naar Brits voorbeeld wordt het mogelijk gemaakt dat op buurtniveau een right to challenge, een recht om uit te dagen, wordt toegepast.

Het college heeft deze nadere regels opgesteld op grond van de algemene delegatiebepaling van artikel 18, tweede lid, van de verordening. Het eerste lid van dit artikel geeft aan dat het college samenwerkt met buurtinitiatieven bij de uitvoering van het beleid. De eisen aan waaraan ingezetenen en maatschappelijke initiatieven moeten voldoen om taken van het college te kunnen uitvoeren worden in het derde lid vastgelegd. Bewoners kunnen daarbij een bod doen op de gehele zorgtaak van de gemeente, maar ook op een apart geografisch of thematisch perceel. Daarbij wil het college niet te veel vooruit lopen op de AMvB die in artikel 2.6.7 van de wet wordt aangekondigd, zodat de in het derde lid gegeven criteria dicht tegen de regelgeving van de gemeente aan liggen: ongeveer dezelfde kwaliteit van de voorzieningen, besluiten die voldoen aan de eisen van de wet en ongeveer dezelfde kostprijs. In het derde lid, onder d, is een nieuw criterium opgenomen dat uit de toelichting op het amendement is overgenomen. Het college neemt in de beoordeling de sociale meerwaarde van buurtinitiatieven mee. Daarnaast is in het vierde lid de evaluatiebepaling van artikel 2.6.7 overgenomen.

Hoofdstuk 11. Huurderving bij geschikte woonruimte

Artikel 47. Huurderving

Het gaat hier om een financiële tegemoetkoming voor huurderving van woonruimte geschikt voor mensen met een beperking. Zonder een dergelijk tegemoetkoming zou schaarse woonruimte voor mensen met een beperking al snel verhuurt worden aan mensen zonder beperking, Het college kan daarom gedurende maximaal zeven maanden, waarbij de eerste maand huurderving niet voor een vergoeding in aanmerking komt, de kale huur van een woning aan een eigenaar of verhuurder bij wijze van subsidie verstekken.

Hoofdstuk 12. Heronderzoek en terugvordering

Artikel 48. Heronderzoek

Zowel bij een periodieke als bij een eenmalige verstrekking is het college bevoegd omte onderzoeken in hoeverre de verstrekte voorziening nog adequaat is en of deomstandigheden die geleid hebben tot het verstrekken van een voorziening gewijzigd zijn.

Artikel 49. Terugvordering

Alleen in uitzonderlijke gevallen zal het college afzien van het terugvorderen van rente, bijvoorbeeld wanneer de cliënt geen enkel verwijt kan worden gemaakt.

Hoofdstuk 13. Slotbepalingen

Artikel 50. Bijlage

Dit artikel geeft aan dat het college in de bijlage nadere invulling kan geven aan bedragen, percentages, doelgroepen, afschrijvingsduur en andere mogelijke nadere invullingen. Noodzakelijk is dat niet, omdat het tweede lid aangeeft dat wet, de verordening en de nadere regels gevolgd moeten worden wanneer daar geen invulling aan is gegeven. Wanneer het college gemiddelden hanteert dan zullen deze in de bijlage worden opgenomen.

Artikel 51. Slotbepaling

Dit artikel geeft de citeertitel aan en met ingang wanneer de nadere regels in werking treden. Het derde lid geeft aan welke regeling wordt ingetrokken.

Als bedoeld in artikel 50 van de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Ten Boer 2015.

Inhoudsopgave

Persoonsgebonden budget (tabel 1 t/m 6) Wmo 48

Tabel 1 Persoonsgebonden budget Begeleiding individueel en Persoonlijke verzorging 48

Tabel 2 Persoonsgebonden budget Dagactiviteit (begeleiding) formele hulp 49

Tabel 3 Persoonsgebonden budget Dagactiviteit (begeleiding) informele hulp 49

Tabel 4 Persoonsgebonden budget Kortdurend verblijf 50

Tabel 5 Persoonsgebonden budget Huishoudelijke hulp 50

Tabel 6 PGB Beschermd wonen 51

Hoogte tegemoetkoming aannemelijke meerkosten (tabel 7 t/m 10) 52

Tabel 7 Tegemoetkoming aannemelijke meerkosten woningsanering 52

Tabel 8 Tegemoetkoming aannemelijke meerkosten vervoer 52

Tabel 9 Tegemoetkoming aannemelijke meerkosten wonen 52

Tabel 10 Tegemoetkoming aannemelijke meerkosten sportrolstoel of vastframe handbike 52

Eigen bijdrage: kosten van de voorziening (tabel 11 t/m 15) 53

Tabel 11 Kosten voorzieningen bij diensten in natura 53

Tabel 12 Kosten voorzieningen bij een persoonsgebonden budget voor diensten 54

Tabel 13 Kosten voorzieningen bij overige maatwerkvoorzieningen 55

Tabel 14 Kosten voorzieningen bij een persoonsgebonden budget voor overig maatwerk 56

Tabel 15 Kosten voorzieningen bij een Tegemoetkoming aannemelijke meerkosten 57

Tabel 16 Afschrijvingsduur woningsanering 57

Tegemoetkomingsregelingen (artt. 33a tot en met 33c) 57

Tabel 17. Compensatie verplicht eigen risico zorgverzekering 2015 57

Tabel 18. Tegemoetkoming kosten huishoudelijke hulp als algemene voorziening 58

Gereserveerd 58

Persoonsgebonden budget (tabel 1 t/m 6) Wmo

Tabel 1a Persoonsgebonden budget Begeleiding individueel en Persoonlijke verzorging

Artikel 12 en artikel 26 Nadere regels

Persoonsgebonden budget 2016 Begeleiding individueel en Persoonlijke verzorging Uurtarieven die als basis dienen voor het jaarbudget

Omvang totaal geïndiceerde begeleiding individueel / persoonlijke verzorging

Formele hulp

Informele hulp

Begeleiding individueel

Persoonlijke verzorging

Begeleiding individueel Persoonlijke verzorging

Uurtarief behorend bij totale omvang geïndiceerde begeleiding individueel

Uurtarief behorend bij totale omvang geïndiceerde persoonlijke verzorging

Uurtarief

1

uur per week

€ 31,16

€ 23,48

€ 15,55

2

uur per week

€ 31,57

€ 23,80

€ 15,55

3

uur per week

€ 31,57

€ 23,80

€ 15,55

4

uur per week

€ 31,98

€ 24,10

€ 15,55

5

uur per week

€ 31,98

€ 24,10

€ 15,55

6

uur per week

€ 31,98

€ 24,10

€ 15,55

7

uur per week

€ 32,38

€ 24,41

€ 15,55

8

uur per week

€ 32,38

€ 24,41

€ 15,55

9

uur per week

€ 32,38

€ 24,41

€ 15,55

10

uur per week

€ 32,79

€ 24,71

€ 15,55

11

uur per week

€ 32,79

€ 24,71

€ 15,55

12

uur per week

€ 32,79

€ 24,71

€ 15,55

13

uur per week

€ 33,20

€ 25,02

€ 15,55

14

uur per week

€ 33,20

€ 25,02

€ 15,55

15

uur per week

€ 33,20

€ 25,02

€ 15,55

16

uur per week

€ 33,60

€ 25,02

€ 15,55

17

uur per week

€ 33,60

€ 25,33

€ 15,55

18

uur per week

€ 33,60

€ 25,33

€ 15,55

19

uur per week

€ 33,60

€ 25,33

€ 15,55

20

uur per week

€ 34,02

€ 25,63

€ 15,55

21

uur per week

€ 34,02

€ 25,63

€ 15,55

22

uur per week

€ 34,02

€ 25,63

€ 15,55

23

uur per week

€ 34,02

€ 25,63

€ 15,55

24

uur per week

€ 34,02

€ 25,63

€ 15,55

Tabel 2a Persoonsgebonden budget Dagactiviteit (begeleiding) formele hulp

Artikel 14 en artikel 26 Nadere regels

Persoonsgebonden budget 2016 per dagdeel, per week en per jaar Begeleiding groep zonder en met vervoer

Aantal dagdelen

Formele hulp

Dagactiviteit (begeleiding) zonder vervoer

Dagactiviteit (begeleiding) met vervoer

Tarief per dagdeel

Budget per week

Budget per jaar

Tarief per dagdeel

Budget per week

Budget per jaar

1

dagdeel per week

€ 38,50

€ 39

€ 2.002

€ 43,88

€ 44

€ 2.282

2

dagdeel per week

€ 38,95

€ 78

€ 4.050

€ 44,33

€ 89

€ 4.610

3

dagdeel per week

€ 39,39

€ 118

€ 6.145

€ 44,77

€ 134

€ 6.985

4

dagdeel per week

€ 39,83

€ 159

€ 8.286

€ 45,22

€ 181

€ 9.405

5

dagdeel per week

€ 40,29

€ 201

€ 10.475

€ 45,67

€ 228

€ 11.875

6

dagdeel per week

€ 40,73

€ 244

€ 12.709

€ 45,22

€ 271

€ 14.108

7

dagdeel per week

€ 41,18

€ 288

€ 14.989

€ 45,02

€ 315

€ 16.388

8

dagdeel per week

€ 41,63

€ 333

€ 17.319

€ 45,00

€ 360

€ 18.719

9

dagdeel per week

€ 42,08

€ 379

€ 19.692

€ 45,07

€ 406

€ 21.092

Tabel 3a Persoonsgebonden budget Dagactiviteit (begeleiding) informele hulp

Artikel 14 en artikel 26 Nadere regels

Persoonsgebonden budget 2016 per dagdeel, per week en per jaar Dagactiviteit (begeleiding) zonder en met vervoer

Aantal dagdelen

Informele hulp

Dagactiviteit (begeleiding) zonder vervoer

Dagactiviteit (begeleiding) met vervoer

Tarief per dagdeel

Budget per week

Budget per jaar

Tarief per dagdeel

Budget per week

Budget per jaar

1

dagdeel per week

€ 15,55

€ 16

€ 809

€ 18,25

€ 18

€ 949

2

dagdeel per week

€ 15,55

€ 31

€ 1.618

€ 18,25

€ 36

€ 1.898

3

dagdeel per week

€ 15,55

€ 47

€ 2.426

€ 18,25

€ 55

€ 2.846

4

dagdeel per week

€ 15,55

€ 62

€ 3.235

€ 18,25

€ 73

€ 3.795

5

dagdeel per week

€ 15,55

€ 78

€ 4.044

€ 18,25

€ 91

€ 4.744

6

dagdeel per week

€ 15,55

€ 93

€ 4.853

€ 17,80

€ 107

€ 5.553

7

dagdeel per week

€ 15,55

€ 109

€ 5.662

€ 17,48

€ 122

€ 6.361

8

dagdeel per week

€ 15,55

€ 124

€ 6.470

€ 17,24

€ 138

€ 7.170

9

dagdeel per week

€ 15,55

€ 140

€ 7.279

€ 17,05

€ 153

€ 7.979

N.b. De budgetten per week en per jaar zijn afgerond op hele euro’s.

Tabel 4a Persoonsgebonden budget Kortdurend verblijf

Artikel 18 en artikel 26 Nadere regels

Persoonsgebonden budget 2016 per etmaal, per week en per jaar kortdurend verblijf

Aantal etmalen

Kortdurend verblijf

Formele hulp

Informele hulp

Tarief per etmaal

Budget per week

Budget per jaar

Tarief per etmaal

Budget per week

Budget per jaar

1

etmaal per week

€ 91,80

€ 92

€ 4.774

€ 23,33

€ 23

€ 1.213

2

etmaal per week

€ 91,80

€ 184

€ 9.547

€ 23,33

€ 47

€ 2.426

3

etmaal per week

€ 91,80

€ 275

€ 14.321

€ 23,33

€ 70

€ 3.640

Tabel 5a Persoonsgebonden budget Huishoudelijke hulp

Artikel 10 en artikel 26 Nadere regels

Persoonsgebonden budget per uur, per week en per jaar Huishoudelijke hulp 2016

Aantal uren

Hulp ingekocht bij een aanbieder

Particuliere hulp

Tarief per uur

Budget per week

Budget per jaar

Tarief per uur

Budget per week

Budget per jaar

1

uur per week

€ 19,42

€ 19

€ 1.010

€ 15,55

€ 16

€ 809

2

uur per week

€ 19,42

€ 39

€ 2.020

€ 15,55

€ 31

€ 1.618

3

uur per week

€ 19,42

€ 58

€ 3.030

€ 15,55

€ 47

€ 2.426

4

uur per week

€ 19,42

€ 78

€ 4.040

€ 15,55

€ 62

€ 3.235

5

uur per week

€ 19,42

€ 97

€ 5.050

€ 15,55

€ 78

€ 4.044

6

uur per week

€ 19,42

€ 117

€ 6.060

€ 15,55

€ 93

€ 4.853

7

uur per week

€ 19,42

€ 136

€ 7.070

€ 15,55

€ 109

€ 5.662

8

uur per week

€ 19,42

€ 155

€ 8.080

€ 15,55

€ 124

€ 6.470

9

uur per week

€ 19,42

€ 175

€ 9.090

€ 15,55

€ 140

€ 7.279

10

uur per week

€ 19,42

€ 194

€ 10.100

€ 15,55

€ 156

€ 8.088

11

uur per week

€ 19,42

€ 214

€ 11.110

€ 15,55

€ 171

€ 8.897

12

uur per week

€ 19,42

€ 233

€ 12.120

€ 15,55

€ 187

€ 9.706

13

uur per week

€ 19,42

€ 252

€ 13.129

€ 15,55

€ 202

€ 10.515

14

uur per week

€ 19,42

€ 272

€ 14.139

€ 15,55

€ 218

€ 11.323

15

uur per week

€ 19,42

€ 291

€ 15.149

€ 15,55

€ 233

€ 12.132

16

uur per week

€ 19,42

€ 311

€ 16.159

€ 15,55

€ 249

€ 12.941

N.b. De budgetten per week en per jaar zijn afgerond op hele euro’s.

Tabel 6 PGB Beschermd wonen

Artikel 17 jo 26

Tarieven 2015 BW (per jaar)

ZZP

Wel of geen beg groep?

Persoonlijke verzorging

Verpleging

Begeleiding individueel

Begeleiding groep

ZZP-ophoging

Totaal

1GGZ C

nee

€ 1.412

€ -

€ 10.286

€ -

€ 3.165

€14.863

1GGZ C

ja

€ 1.412

€ -

€ 10.286

€ 9.244

€ 3.165

€24.107

2GGZ C

nee

€ 1.412

€ -

€ 21.490

€ -

€ 3.165

€26.067

2GGZ C

ja

€ 1.412

€ -

€ 21.490

€ 9.244

€ 3.165

€35.312

3GGZ C

nee

€ 4.235

€ -

€ 21.490

€ -

€ 3.165

€28.890

3GGZ C

ja

€ 4.235

€ -

€ 21.490

€ 9.244

€ 3.165

€38.135

4GGZ C

nee

€ 4.235

€ 13.295

€ 15.905

€ -

€ 3.165

€36.601

4GGZ C

ja

€ 4.235

€ 13.295

€ 15.905

€ 9.244

€ 3.165

€45.845

5GGZ C

Nee

€ 7.752

€ 7.252

€ 21.490

€ -

€ 3.165

€39.660

5GGZ C

Ja

€ 7.752

€ 7.252

€ 21.490

€ 9.244

€ 3.165

€48.904

6GGZ C

Nee

€ 16.198

€ 13.295

€ 21.490

€ -

€ 3.165

€54.148

6GGZ C

ja

€ 16.198

€ 13.295

€ 21.490

€ 9.244

€ 3.165

€63.393

Tarieven 2015 BW (per dag)

ZZP

Wel of geen beg groep?

Persoonlijke verzorging

Verpleging

Begeleiding individueel

Begeleiding groep

ZZP-ophoging

Totaal

1GGZ C

nee

€ 3,87

€ -

€ 28,18

€ -

€ 8,67

€ 40,72

1GGZ C

ja

€ 3,87

€ -

€ 28,18

€ 25,33

€ 8,67

€ 66,05

2GGZ C

nee

€ 3,87

€ -

€ 58,88

€ -

€ 8,67

€ 71,42

2GGZ C

ja

€ 3,87

€ -

€ 58,88

€ 25,33

€ 8,67

€ 96,74

3GGZ C

nee

€ 11,60

€ -

€ 58,88

€ -

€ 8,67

€ 79,15

3GGZ C

ja

€ 11,60

€ -

€ 58,88

€ 25,33

€ 8,67

€104,48

4GGZ C

nee

€ 11,60

€ 36,43

€ 43,58

€ -

€ 8,67

€100,28

4GGZ C

ja

€ 11,60

€ 36,43

€ 43,58

€ 25,33

€ 8,67

€125,60

5GGZ C

nee

€ 21,24

€ 19,87

€ 58,88

€ -

€ 8,67

€108,66

5GGZ C

ja

€ 21,24

€ 19,87

€ 58,88

€ 25,33

€ 8,67

€133,98

6GGZ C

nee

€ 44,38

€ 36,43

€ 58,88

€ -

€ 8,67

€148,35

6GGZ C

ja

€ 44,38

€ 36,43

€ 58,88

€ 25,33

€ 8,67

€173,68

Hoogte tegemoetkoming aannemelijke meerkosten (tabel 7 t/m 10)

Over deze tegemoetkomingen moet een eigen bijdrage betaald worden, met uitzondering van de tegemoetkoming voor tijdelijke huisvesting

Tabel 7 Tegemoetkoming aannemelijke meerkosten woningsanering

Artikel 30 Nadere regels

Tegemoetkoming aannemelijke meerkosten woningsanering

Bedrag per m2

Gordijnen per vierkante meter glasoppervlakte maximaal

€ 22,75

Vloerbedekking per vierkante meter vloeroppervlakte maximaal

€ 22,75

Tabel 8 Tegemoetkoming aannemelijke meerkosten vervoer

Artikel 33 Nadere regels

Tegemoetkoming aannemelijke meerkosten vervoer

Bedrag per jaar

Voor gebruik van een eigen auto of taxi maximaal

€ 1.049,30

Voor gebruik van een rolstoeltaxi maximaal

€ 1.049,30

Voor gebruik van een bruikleenauto maximaal

€ 1.049,30

Tabel 9 Tegemoetkoming aannemelijke meerkosten wonen

Artikel 19 Nadere regels

Tegemoetkoming aannemelijke meerkosten wonen

Bedrag

Verhuizen

€ 2.961,80

Bezoekbaar maken woning maximaal

€ 2.961,80

Tijdelijke huisvesting maximaal, bedrag per maand

€ 512,25

Tabel 10 Tegemoetkoming aannemelijke meerkosten sportrolstoel of vastframe handbike

Artikel 32 Nadere regels

Tegemoetkoming aannemelijke meerkosten sportrolstoel of vastframe handbike

Bedrag

Aanschaf van de voorziening

€2.797,05

Bijdrage voor drie jaar onderhoud en reparatie

€930,85

Eigen bijdrage: kosten van de voorziening (tabel 11 t/m 15)

Tabel 11 Kosten voorzieningen bij diensten in natura

Artikel 35 Nadere regels

Diensten in natura

Kosten voorziening van diensten in natura

Omschrijving soort ondersteuning

Tarief eenheid

Tarief (€) per eenheid

Kosten van de voorziening

Duur van de oplegging van de eigen bijdrage

Huishoudelijke hulp

uur

€ 21,05

Werkelijk aantal uren per 4 weken x uurtarief

Zolang de ondersteuning wordt geboden

Huishoudelijke hulp met regie

uur

€ 24,43

Begeleiding individueel

uur

€ 40,00

Begeleiding individueel zorg op afstand aanvullend

uur

€ 40,00

Begeleiding individueel extra

uur

€ 40,00

Begeleiding individueel speciaal 1 (nah)

uur

€ 65,00

Gespecialiseerde individuele begeleiding (psy)

uur

€ 70,00

Begeleiding ZG visueeel

uur

€ 75,00

Begeleiding ZG visueeel speciaal

uur

€ 90,00

Begeleidng ZG auditief

uur

€ 60,00

Begeleidng ZG auditief speciaal

uur

€ 80,00

Dagactiviteit (begeleiding) basis en VG licht

dagdeel

€ 25,00

Werkelijk aantal dagdelen per 4 weken x tarief per dagdeel

Dagactiviteit (begeleiding) VG midden

dagdeel

€ 35,00

Dagactiviteit (begeleiding) VG zwaar

dagdeel

€ 55,00

Dagactiviteit (begeleiding) LG licht

dagdeel

€ 35,00

Dagactiviteit (begeleiding) LG midden

dagdeel

€ 40,00

Dagactiviteit (begeleiding) LG zwaar

dagdeel

€ 45,00

Dagactiviteit (begeleiding) Module cliëntkenmerk (PG)

dagdeel

€ 50,00

Dagactiviteit (begeleiding) Module cliëntkenmerk (som-ondersteunend)

dagdeel

€ 45,00

Dagactiviteit GGZ-LZA

dagdeel

€ 30,00

Dagactiviteit ZG visueel licht

dagdeel

€ 25,00

Dagactiviteit ZG visueel midden

dagdeel

€ 30,00

Dagactiviteit ZG visueel zwaar

dagdeel

€ 30,00

Dagactiviteit ZG auditief licht

dagdeel

€ 35,00

Dagactiviteit ZG auditief midden

dagdeel

€ 40,00

Dagactiviteit ZG auditief zwaar

dagdeel

€ 45,00

Vervoer naar Dagactiviteit (begeleiding)

dagdeel

€ 5,00

Vervoer naar Dagactiviteit (begeleiding), rolstoel

dagdeel

€ 10,00

Verblijfscomponent 1 all in kortdurend verblijf GGZ

etmaal

€ 100,00

Werkelijk aantal etmalen per 4 weken x tarief per etmaal

Verblijfscomponent 2 all in kortdurend verblijf VG en LG

etmaal

€ 100,00

Verblijfscomponent 3 all in kortdurend verblijf ZG

etmaal

€ 100,00

Tabel 12 Kosten voorzieningen bij een persoonsgebonden budget voor diensten

Artikel 35 Nadere regels

Persoonsgebonden budget voor diensten

Kosten voorziening bij een persoonsgebonden budget voor diensten

Omschrijving soort ondersteuning

Kosten van de voorziening

Duur van de oplegging van de eigen bijdrage

Huishoudelijke hulp

Hoogte van het toegekende PGB per 4 weken Indien het werkelijk bestede PGB afwijkt van het toegekende PGB, wordt een eindafrekening opgesteld.

Duur waarvoor het PGB is gegeven

Huishoudelijke hulp met regie

Begeleiding individueel

Begeleiding individueel zorg op afstand aanvullend

Begeleiding individueel extra

Begeleiding individueel speciaal 1 (nah)

Gespecialiseerde individuele begeleiding (psy)

Begeleiding ZG

Dagactiviteit (begeleiding) basis en VG licht

Dagactiviteit (begeleiding) VG midden

Dagactiviteit (begeleiding) VG zwaar

Dagactiviteit (begeleiding) LG licht

Dagactiviteit (begeleiding) LG midden

Dagactiviteit (begeleiding) LG zwaar

Dagactiviteit (begeleiding) Module cliëntkenmerk (PG)

Dagactiviteit (begeleiding) Module cliëntkenmerk (som-ondersteunend)

Vervoer naar Dagactiviteit (begeleiding)

Vervoer naar Dagactiviteit (begeleiding), rolstoel

Kortdurend verblijf

Tabel 13 Kosten voorzieningen bij overige maatwerkvoorzieningen

Artikel 35 Nadere regels

Overige maatwerkvoorzieningen

Omschrijving

Kosten voorziening per 4 weken van maatwerkvoorzieningen

Duur van de oplegging van de eigen bijdrage

Kleine woningaanpassingen 1

(indien deze voorzieningen voor kinderen: ook eigen bijdrage)

Werkelijke kosten / 130 (10 jaar x 13 perioden)

10 jaar

Overige (bouwkundige of woontechnische) woningaanpassingen incl. verbeteren toegankelijkheid (indien deze voorzieningen voor kinderen: ook eigen bijdrage)

Werkelijke kosten / 260 (20 jaar x 13 perioden)

20 jaar

Verhuizen

Werkelijke kosten / 91 (7 jaar x 13 perioden)

7 jaar

Woningsanering

Werkelijke kosten / 91 (7 jaar x 13 perioden)

7 jaar

Woonunit (indien deze voorziening voor kinderen: ook eigen bijdrage)

Werkelijke of gemiddelde nieuwprijs 2 / 195 (o.b.v. 15 jaar x 13 perioden)

Zolang de voorziening wordt gebruikt

Traplift (indien deze voorziening voor kinderen: ook eigen bijdrage)

Werkelijke of gemiddelde nieuwprijs 2 / 195 (o.b.v. 15 jaar x 13 perioden)

Zolang de voorziening wordt gebruikt

Tillift, plafondlift

Werkelijke of gemiddelde nieuwprijs 2 / 130 (o.b.v. 10 jaar x 13 perioden)

Zolang de voorziening wordt gebruikt

Verrijdbare tillift, transferhulpmiddelen, pakpaal, losse papegaai, douche en toilet hulpmiddelen e.d.

Indien verstrekt in bruikleen: Werkelijke of gemiddelde nieuwprijs 2 / 130 (o.b.v. 10 jaar x 13 perioden)

Zolang de voorziening wordt gebruikt

Indien verstrekt in eigendom: Werkelijke of gemiddelde nieuwprijs 2 / 91 (o.b.v. 7 jaar x 13 perioden)

7 jaar

Scootmobiel (ook elektrische rolstoel ter vervanging van scootmobiel)

Werkelijke of gemiddelde nieuwprijs 2 / 130 (o.b.v. 10 jaar x 13 perioden)

Zolang voorziening wordt gebruikt

Scootmobielsafe

Werkelijke of gemiddelde nieuwprijs 2 / 195 (o.b.v. 15 jaar x 13 perioden)

Zolang de voorziening wordt gebruikt

Bestrating en elektra voor scootmobielsafe

Werkelijke kosten / 130 (10 jaar x 13 perioden)

10 jaar

Handbike, afneembare elektrische ondersteuning voor een rolstoel

Werkelijke of gemiddelde nieuwprijs 2 / 130 (o.b.v. 10 jaar x 13 perioden)

Zolang de voorziening wordt gebruikt

(Aanpassing) fiets

Werkelijke of gemiddelde nieuwprijs 2 / 130 (o.b.v. 10 jaar x 13 perioden)

10 jaar

Auto

Werkelijke leasekosten 3 per 4 weken

Zolang de voorziening wordt gebruikt

Autohulpmiddel

Werkelijke of gemiddelde nieuwprijs 2 / 130 (o.b.v. 10 jaar x 13 perioden)

Zolang de voorziening wordt gebruikt

Aanpassing auto

Werkelijke of gemiddelde nieuwprijs 2 / 130 (o.b.v. 10 jaar x 13 perioden)

10 jaar

1 Hieronder vallen: Sanitair: beugel anders dan 30 of 50 cm; drempelhulp; drempel verwijderen en afdekken, muurbevestigde douchestoel; opklapbare beugel; onderrijdbare wastafel; wastafelbeugel; overrijdbare waterkerende drempel. Toe- en doorgankelijkheid: toegankelijkheid voordeur en achterdeur d.m.v. skeggen, drempelhulpen, hellingen, aanpassingen tegelwerk; intercom; deurontgrendelaar; elektrische deuropener en/of handzender; ophogen balkon + balustrade; (trap)leuningen en spilbeugels.

2 Het gaat om de all-in nieuwprijs, inclusief evt. afkoop van accessoires, onderhoud, verzekering en dergelijke

3 Inclusief onderhoud, reparatie en verzekering zoals die door de gemeente aan de leverancier wordt betaald

Tabel 14 Kosten voorzieningen bij een persoonsgebonden budget voor overig maatwerk

Artikel 35 Nadere regels

Persoonsgebonden budget

Omschrijving

Kosten voorziening per 4 weken van maatwerkvoorzieningen

Duur van de oplegging van de eigen bijdrage

Kleine woningaanpassingen 1

(indien deze voorzieningen voor kinderen: ook eigen bijdrage)

Hoogte van het PGB / 130

(10 jaar x 13 perioden)

10 jaar

Overige (bouwkundige of woontechnische) woningaanpassingen incl. verbeteren toegankelijkheid (indien deze voorzieningen voor kinderen: ook eigen bijdrage)

Hoogte van het PGB / 260 (20 jaar x 13 perioden)

20 jaar

Verhuizen

Hoogte van het PGB / 91 (7 jaar x 13 perioden)

7 jaar

Woningsanering

Werkelijke kosten / 91 (7 jaar x 13 perioden)

7 jaar

Woonunit (indien deze voorziening voor kinderen: ook eigen bijdrage)

Hoogte van het PGB / 195 (15 jaar x 13 perioden)

15 jaar

Traplift (indien deze voorziening voor kinderen: ook eigen bijdrage)

Hoogte van het PGB / 195 (15 jaar x 13 perioden)

15 jaar

Tillift, plafondlift

Hoogte van het PGB / 130

(10 jaar x 13 perioden)

10 jaar

Verrijdbare tillift, transferhulpmiddelen, pakpaal, douche en toilet hulpmiddelen e.d.

Hoogte van het PGB / 91 (7 jaar x 13 perioden)

7 jaar

Scootmobiel (ook elektrische rolstoel ter vervanging van scootmobiel)

Hoogte van het PGB / 91 (7 jaar x 13 perioden)

7 jaar

Scootmobielsafe

Hoogte van het PGB / 195

(15 jaar x 13 perioden)

15 jaar

Bestrating en elektra voor scootmobielsafe

Hoogte van het PGB / 130

(10 jaar x 13 perioden)

10 jaar

Handbike, afneembare elektrische ondersteuning voor een rolstoel

Hoogte van het PGB / 130

(10 jaar x 13 perioden)

10 jaar

Fiets en aanpassing fiets

Hoogte van het PGB / 130

(10 jaar x 13 perioden)

10 jaar

1 Hieronder vallen: Sanitair: beugel anders dan 30 of 50 cm; drempelhulp; drempel verwijderen en afdekken, muurbevestigde douchestoel; opklapbare beugel; onderrijdbare wastafel; wastafelbeugel; overrijdbare waterkerende drempel. Toe- en doorgankelijkheid: toegankelijkheid voordeur en achterdeur d.m.v. skeggen, drempelhulpen, hellingen, aanpassingen tegelwerk; intercom; deurontgrendelaar; elektrische deuropener en/of handzender; ophogen balkon + balustrade; (trap)leuningen en spilbeugels.

Tabel 15 Kosten voorzieningen bij een Tegemoetkoming aannemelijke meerkosten

Artikel 35 Nadere regels

Tegemoetkoming aannemelijke meerkosten

Omschrijving

Kosten voorziening per 4 weken bij aannemelijke meerkosten

Duur van de oplegging van de eigen bijdrage

Verhuizen

Hoogte van de tegemoetkoming / 91 (7 jaar x 13 perioden)

7 jaar

Woningsanering

Hoogte van de tegemoetkoming / 91 (7 jaar x 13 perioden)

7 jaar

Gebruik eigen auto, (rolstoel)taxi, bruikleenauto

Hoogte van de tegemoetkoming per 4 weken

Zolang de tegemoetkoming wordt ontvangen

Bezoekbaar maken woonruimte

Hoogte van de tegemoetkoming / 260 (20 jaar x 13 perioden)

20 jaar

Vastframe handbike of sportrolstoel

Hoogte van de tegemoetkoming / 91 (7 jaar x 13 perioden)

7 jaar

Tabel 16 Afschrijvingsduur woningsanering

Artikel 30 Nadere regels

Omschrijving

Leeftijd

Afschrijvingspercentage

Vloerbedekking en gordijnen bij woningsanering

0 – 2 jaar

0%

2 – 4 jaar

25%

4 – 6 jaar

50%

6 – 8 jaar

75%

8 jaar en ouder

100%

Tegemoetkomingsregelingen (artt. 33a tot en met 33c)

Tabel 17. Compensatie verplicht eigen risico zorgverzekering 2016

Artikel 33b Nadere regels

Inkomen in het peiljaar

Compensatie

Tot maximaal 100% van het sociaal minimum

€ 310,-

Boven 100% tot maximaal 120% van het sociaal minimum

€ 185,-

Tabel 18. Tegemoetkoming kosten huishoudelijke hulp als algemene voorziening

Art. 33c Nadere regels

Tegemoetkoming bij betrekking in natura van een aanbieder waarmee de gemeente een overeenkomst heeft (tarief gemiddeld €21,72 per uur)

De aanvrager met een HH1 indicatie tot en met 30 juni 2015 in de vorm van een PGB

Inkomen in de peilmaand

HHT (€10)

inkomens-afhankelijk

Totaal

Tot max. 120% van het sociaal minimum

€10

€11,72

€21,72

Een tegemoetkoming in de werkelijke kosten van maximaal €19,14

Boven 120% tot max. 130% van het sociaal minimum

€10

€5,86

€15,86

Een tegemoetkoming in de werkelijke kosten, min een tariefbijdrage van €5,86, van maximaal €13,28

Boven 130% van het sociaal minimum

€10

-

€10

Een tegemoetkoming in de werkelijke kosten van maximaal €10