Regeling vervallen per 01-01-2021

Subsidieverordening

Geldend van 01-01-2009 t/m 31-12-2020

Intitulé

Subsidieverordening

Hoofdstuk 1 algemeen deel

Paragraaf 1 Algemeen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a.College

:

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ten Boer.

b.Raad

:

De gemeenteraad van Ten Boer.

c.Subsidie

:

De aanspraak op financiële middelen, door de raad of het college verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan de raad of het college geleverde goederen of diensten.

Geen subsidies in de zin van deze verordening zijn aanspraken of verplichtingen die voortvloeien uit een wettelijk voorschrift inzake belastingen of de heffing van een premie dan wel een premievervangende belasting ingevolge de Wet financiering volksverzekeringen. Tevens is geen subsidie in de zin van deze verordening de aanspraak op financiële middelen, verstrekt op grond van een wettelijk voorschrift dat uitsluitend voorziet in verstrekking aan rechtspersonen die krachtens publiekrecht zijn ingesteld.

d.De Wet

:

De Algemene wet bestuursrecht.

e.Activiteit

:

Elke vorm van handelen, of het nalaten daarvan, door een subsidieontvanger.

f.Subsidieontvanger

:

Elke natuurlijke persoon of rechtspersoon met volledige rechtspersoonlijkheid, die zich de behartiging van door de raad of het college erkende belangen van ideële en/of materiële aard ten doel stelt.

g.Activiteitenplan

:

Een overzicht van de door de subsidieontvanger voorgenomen activiteiten vertaald naar meetbare prestaties en beoogde effecten, evenals de relatie daarvan met gemeentelijk beleid, uit te voeren binnen een aangegeven termijn.

h.Subsidieplafond

:

Het bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking van gemeentelijke subsidies.

i.Voorziening

:

Een voorziening als bedoeld in artikel 374 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

j.Reserve

:

Een reserve als bedoeld in artikel 373 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 2 Reikwijdte verordening

Deze verordening is van toepassing op de subsidiëring van activiteiten die door subsidieontvangers worden uitgevoerd.

Artikel 3 Democratisering, inspraak- en klachtenprocedure

  • 1. De subsidieontvanger stelt zijn personeel en de vrijwilligers, alsmede degenen ten behoeve van wie hij activiteiten organiseert, in de gelegenheid daadwerkelijke invloed uit te oefenen op het beleid en de uitvoering daarvan.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde participatie wordt geregeld in de statuten, huishoudelijk reglement en/of een afzonderlijk bestuursbesluit van de rechtspersoon.

  • 3. Een subsidieontvanger verleent, indien het college dat noodzakelijk vindt, medewerking aan inspraakprocedures.

  • 4. De subsidieontvanger is verplicht een klachtenprocedure in te stellen, tenzij het college bepaalt dat de schaal of de activiteit van de subsidieontvanger niet toereikend is.

  • 5. Het college kan ten aanzien van het bepaalde in lid 1 tot en met 4 nadere regels stellen.

Artikel 4 Rechten van de mens, antidiscriminatie

  • 1. De activiteiten van de subsidieontvanger staan open voor alle groeperingen zonder onderscheid naar ras, godsdienst, leeftijd, levensovertuiging, sekse of seksuele geaardheid. Deze verplichting geldt niet voor zover er sprake is van een op een specifieke door het gemeentebestuur erkende doelgroep gerichte activiteit.

  • 2. De activiteiten van de subsidieontvanger zijn in generlei opzicht strijdig met de Grondwet, internationale verdragen en algemeen erkende rechten van de mens.

Artikel 5 Emancipatie

Het college kan bepalen dat een subsidieontvanger beleid voert ten aanzien van emancipatie van vrouwen, ouderen, gehandicapten en migranten.

Artikel 6 Toegankelijkheid accommodaties

Als activiteiten uitgevoerd worden in een accommodatie, kan het college de subsidieontvanger verplichten ervoor te zorgen dat de accommodatie mede bereikbaar, toegankelijk en bruikbaar is voor lichamelijk gehandicapten.

Artikel 7 Subsidieplafond

  • 1. De raad kan een subsidieplafond vaststellen.

  • 2. Als de raad een subsidieplafond heeft vastgesteld, wordt daarbij bepaald hoe het beschikbare bedrag wordt verdeeld. Het college kan daartoe beleidsregels vaststellen.

  • 3. Het subsidieplafond wordt bekendgemaakt voor de aanvang van het tijdvak waarvoor het is vastgesteld.

  • 4. Als het subsidieplafond of een verlaging daarvan later wordt bekendgemaakt, dan heeft deze bekendmaking geen gevolgen voor voordien ingediende aanvragen.

  • 5. Bij de bekendmaking van het subsidieplafond wordt de wijze van de verdeling vermeld. Als de wijze van verdeling bij deze verordening is bepaald kan bij de bekendmaking worden volstaan met een verwijzing naar deze verordening.

  • 6. Het vierde lid is niet van toepassing indien:

    • a.

      de aanvragen voor het tijdvak waarvoor het subsidieplafond is vastgesteld, ingevolge een wettelijk voorschrift moeten worden ingediend op een tijdstip waarop de begroting nog niet is vastgesteld of goedgekeurd;

    • b.

      het een verlaging betreft die voortvloeit uit de vaststelling of goedkeuring van de gemeentelijke begroting;

    • c.

      bij de bekendmaking van het subsidieplafond is gewezen op de mogelijkheid van verlaging en de gevolgen daarvan voor de reeds ingediende aanvragen.

Paragraaf 2 Uitvoering subsidieverordening

Artikel 8 Bevoegdheidsverdeling raad en college

  • 1. De raad regelt in het volgende hoofdstuk van deze verordening, welke activiteiten voor subsidie in aanmerking komen, welke grondslagen daarbij worden gehanteerd voor de berekening van de subsidie en eventueel welke specifieke voorschriften daarbij van toepassing zijn.

  • 2. Indien de raad geen toepassing heeft gegeven aan het bepaalde in het eerste lid, legt het college iedere subsidieaanvraag voor aan de raad, tenzij:

    • a.

      in de gemeentebegroting de subsidieontvanger en het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld, is vermeld;

    • b.

      het een incidenteel geval betreft, mits de subsidie voor ten hoogste vier jaren wordt verstrekt.

Artikel 9 Bevoegdheden college

  • 1. Het college is belast met de uitvoering van deze verordening, tenzij de raad de uitvoering geheel of gedeeltelijk aan zich heeft voorbehouden. Uitvoering houdt mede in het verlenen en vaststellen van subsidies.

  • 2. Voor zover de raad de uitvoering van deze verordening aan zich heeft gehouden wordt in plaats van het college gelezen de raad.

  • 3. Het college kan besturen van dorpsverenigingen of andere door hem aan te wijzen instellingen machtigen om dorpseigen subsidieaanvragen te behandelen.

  • 4. Het college kan besluiten om aan de in het vorige lid bedoelde besturen of instellingen een vergoeding voor behandelingskosten toe te kennen.

Artikel 10 Begrotingsvoorbehoud

  • 1. Voor zover een subsidie wordt verleend ten laste van de gemeentelijke begroting die nog niet is vastgesteld of goedgekeurd, kan het college de voorwaarde stellen dat de raad voldoende financiële middelen beschikbaar stelt of dat goedkeuring wordt verleend.

  • 2. Deze voorwaarde vervalt, indien het college daar niet binnen vier weken na de vaststelling of goedkeuring van de begroting een beroep op heeft gedaan.

Paragraaf 3 Subsidieaanvraag

Artikel 11 De subsidieaanvraag

  • 1. Een aanvraag tot subsidieverlening wordt tijdig ingediend.

  • 2. Bij de indiening van de aanvraag worden in ieder geval overgelegd:

    • a.

      het activiteitenplan en, indien er in het voorgaande jaar ook dezelfde of in hoofdzaak dezelfde activiteiten hebben plaatsgevonden, een verslag van de in het laatste jaar verrichte activiteiten met een beschrijving van de gevolgde werkwijze en van het verkregen resultaat;

    • b.

      een gespecificeerde opgave van het bedrag dat de subsidieaanvrager denkt nodig te hebben voor het uitvoeren van de activiteiten uit het activiteitenprogramma;

    • c.

      indien eerder dezelfde of in hoofdzaak dezelfde activiteiten hebben plaatsgevonden, de jaarrekening en – indien aanwezig – de daarbij behorende accountantsverklaring over een nader door het college te bepalen aantal boekjaren en in elk geval over het laatst verstreken boekjaar, bestaande uit een balans aan het begin en aan het einde van het boekjaar en een staat van baten en lasten, beide vergezeld van een toelichting;

    • d.

      een opgave van bij anderen aangevraagde subsidie voor dezelfde activiteiten, met daarbij de stand van zaken met betrekking tot de beoordeling van die aanvraag of aanvragen;

  • 3. Bij een eerste subsidieaanvraag overlegt de aanvrager die een rechtspersoon is, tevens:

    • a.

      een opgave van de samenstelling van het bestuur;

    • b.

      een gewaarmerkt exemplaar van de oprichtings- of stichtingsakte van de rechtspersoon waarin de statuten zijn opgenomen en een exemplaar van het huishoudelijk reglement;

    • c.

      een beschrijving van de organisatievorm van de rechtspersoon.

  • 4. Het college kan:

    • a.

      nadere regels vaststellen voor de bescheiden als bedoeld in het tweede lid en derde lid;

    • b.

      binnen een door hen te bepalen termijn de overlegging van andere stukken of anderszins nadere informatie verlangen als zij dat voor de beoordeling van de subsidieaanvraag nodig achten.

  • 5. Het overleggen van de in lid 2 onder a en c genoemde bescheiden kan achterwege blijven, als deze bescheiden in verband met een aanvraag als bedoeld in artikel 26 in het bezit zijn van het college.

Artikel 12 Beslissing op een aanvraag

  • 1. Het college beslist op een aanvraag binnen acht weken, nadat de gegevens als bedoeld in artikel 11 zijn ontvangen, tenzij er een uiterste termijn voor de indiening van de aanvraag wordt genoemd in de subsidieregeling; de termijn van acht weken begint in dat geval de dag, nadat de uiterste termijn is verstreken.

  • 2. Het college kan de in het eerste lid bedoelde termijn met ten hoogste zes weken verlengen.

Paragraaf 4 Subsidieverlening

Artikel 13 Subsidieverlening

  • 1. Indien het college een subsidie verleent, wordt in de subsidiebeschikking aangegeven, op welk bedrag de subsidieontvanger maximaal aanspraak heeft.

  • 2. Bij zijn beschikking tot verlening van de subsidie geeft het college zo concreet mogelijk aan, welke prestaties door de subsidieontvanger met de ter beschikking gestelde subsidie moeten worden verricht, evenals welke effecten daarmee beoogd worden

Artikel 14 Weigeringsgronden subsidie

  • 1. De subsidieverlening kan in ieder geval worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:

    • a.

      de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;

    • b.

      de subsidieaanvrager niet zal voldoen aan de verplichtingen die aan de subsidie verbonden zijn;

    • c.

      de subsidieaanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen of heeft afgelegd over de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.

  • 2. De subsidieverlening kan voorts in ieder geval worden geweigerd indien:

    • a.

      de aanvrager in het kader van de aanvraag onjuiste gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op een aanvraag zou hebben geleid;

    • b.

      de aanvrager failliet is verklaard of aan hem surseance van betaling is verleend, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend;

    • c.

      de activiteiten niet zijn gericht op door het gemeentebestuur van Ten Boer erkende belangen;

    • d.

      naar het oordeel van het college de aanvrager onvoldoende rekening heeft gehouden met het bedoelde in de artikelen 3, 4, 5 en 6 van deze verordening;

    • e.

      in de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd al op een toereikende, andere wijze wordt voorzien;

    • f.

      de activiteiten uitsluitend tot doel hebben het oprichten van een rechtspersoon;

    • g.

      de activiteiten gericht zijn op deelname aan wedstrijden en concoursen;

    • h.

      de activiteiten bestaan uit het vieren van een jubileum;

    • i.

      de activiteiten het particulier initiatief van de burger onvoldoende stimuleren;

    • j.

      en voor zover de subsidie niet noodzakelijk is voor de uitvoering van de activiteiten;

    • k.

      van de deelnemers aan de activiteiten geen redelijke eigen bijdrage wordt gevraagd;

    • l.

      de activiteiten een religieus, levensbeschouwelijk of politiek karakter hebben;

    • m.

      de subsidieaanvrager doelstelling nastreeft of activiteiten uitvoert of voornemens is uit te voeren die in strijd zijn met de wet, een wettelijk voorschrift, het algemeen belang of de openbare orde;

    • n.

      de activiteiten niet in de gemeente Ten Boer plaatsvinden;

    • o.

      de activiteiten geen dorpsoverstijgend karakter hebben;

    • p.

      de activiteiten niet in hoofdzaak gericht zijn op inwoners van de gemeente Ten Boer.

  • 3. De subsidieverlening wordt geweigerd, indien door verstrekking van de subsidie een subsidieplafond zou worden overschreden.

  • 4. Indien niet tijdig, dan wel in bezwaar of beroep of ter uitvoering van een rechterlijke uitspraak omtrent verstrekking wordt beslist, geldt de verplichting in lid 3 slechts voor zover zij ook gold op het tijdstip, waarop de beschikking in eerste aanleg werd genomen of had moeten worden genomen.

Artikel 15 Weigering van subsidies die drie of meer jaren achtereen zijn verstrekt

Indien aan een subsidieontvanger voor drie of meer achtereenvolgende jaren subsidie is verstrekt voor dezelfde of in hoofdzaak dezelfde voortdurende activiteiten, geschiedt gehele of gedeeltelijke weigering van de subsidie voor een daarop aansluitend tijdvak op de grond, dat veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten zich tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van de subsidie verzetten, slechts met inachtneming van een redelijke termijn.

Artikel 16 Bijlage

Ter uitvoering van de beschikking tot subsidieverlening kan een bijlage bij de beschikking worden gevoegd. In deze bijlage kan worden bepaald hoe de subsidieontvanger de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend dient uit te voeren. Deze bijlage wordt geacht integraal onderdeel uit te maken van de beschikking tot subsidieverlening.

Paragraaf 5 Verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikel 17 Algemeen

  • 1. Een subsidieontvanger dient aan het college per omgaande te berichten omtrent:

    • a.

      ontwikkelingen die van belang zijn voor het te voeren beleid;

    • b.

      ontwikkelingen die ertoe leiden of kunnen leiden dat de activiteiten niet kunnen worden verwezenlijkt.

  • 2. Een subsidieontvanger brengt het geheel of gedeeltelijk beëindigen van zijn activiteiten onverwijld ter kennis van het college.

  • 3. Een subsidieontvanger die een rechtspersoon is, dient tevens aan het college per omgaande te berichten omtrent:

    • a.

      wijziging van het huishoudelijk reglement en van de statuten onder toezending van een afschrift van de notariële akte waarin de wijziging is opgenomen;

    • b.

      wijziging in zijn bestuurssamenstelling;

    • c.

      besluiten en/of procedures die leiden of kunnen leiden tot beëindiging van de activiteiten dan wel ontbinding van de rechtspersoon.

Artikel 18 Verzekering

Een subsidieontvanger is verplicht:

  • a.

    een verzekering af te sluiten tegen wettelijke aansprakelijkheid van ten minste € 453.781,00 per gebeurtenis;

  • b.

    ten genoegen van het college zijn roerende en onroerende zaken behoorlijk te verzekeren en verzekerd te houden tegen schade door brand en eventuele andere door het college aan te geven risico’s.

Artikel 19 Verplichtingen met betrekking tot het financieel beheer

  • 1. De subsidieontvanger is verplicht de administratie op een overzichtelijke wijze te voeren.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de wijze van inrichting van de financiële en administratieve bescheiden

Artikel 20 Verplichtingen

Het college kan aan de subsidieverlening verplichtingen verbinden. In ieder geval kunnen verplichtingen worden opgenomen ten behoeve van het beperken of wegnemen van nadelige gevolgen van de subsidie voor derden.

Artikel 21 Reserves en voorzieningen

Het college kan bepalen dat de subsidieontvanger een reserve en/of een voorziening vormt.

Artikel 22 Vergoeding bij vermogensvorming

  • 1. In gevallen als bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, van de Wet is de subsidieontvanger, voor zover de verstrekking van subsidie bij hem heeft geleid tot vermogensvorming, daarover aan het college een vergoeding verschuldigd.

  • 2. De hoogte van de vergoeding wordt als volgt bepaald:

    • a.

      De grondslag voor de berekening is de vermogenstoename bij de subsidieontvanger tussen de dag dat deze verordening in werking is getreden en de dag waarop de in het vorige lid bedoelde gebeurtenis heeft plaatsgevonden;

    • b.

      De vermogenstoename wordt geacht te zijn ontstaan door gemeentelijke subsidieverstrekking naar rato van het aandeel van de gemeentelijke subsidie in de totale baten van de subsidieontvanger gedurende de hiervoor onder a. bedoelde periode, tenzij de subsidieontvanger aantoont dat deze berekeningswijze kennelijk onjuist is. De subsidieontvanger kan zich bij de review op de hiervoor bedoelde berekeningswijze laten bijstaan door een derdedeskundige;

    • c.

      De vergoeding bedraagt maximaal 100% van de hiervoor onder a en b bedoelde grondslag.

  • 3. De vergoeding wordt vastgesteld binnen een jaar nadat het college op de hoogte is gekomen of kon zijn van de gebeurtenis die het recht op de vergoeding deed ontstaan maar in elk geval binnen vijf jaren na de laatste beschikking tot subsidievaststelling.

Artikel 23 Toezicht en controle

  • 1. Het college kan ambtenaren of andere personen aanwijzen die met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast. Door het college aangewezen ambtenaren of andere personen hebben desgevraagd inzage in administratieve en financiële bescheiden van de subsidieontvanger, daaronder begrepen adviezen van externe deskundigen.

  • 2. Zij ontvangen alle inlichtingen die voor een juiste uitoefening van hun functie in het algemeen en voor de beoordeling van de gesubsidieerde activiteiten in het bijzonder nodig zijn.

  • 3. De door het college aangewezen accountant heeft de bevoegdheid tot review op de verrichte werkzaamheden van de controlerend accountant van de subsidieontvanger. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat zijn accountant hiermee instemt.

  • 4. Indien de administratie door een derde wordt gevoerd, is de subsidieontvanger ook verplicht alle medewerking te verlenen en zonodig toestemming te geven voor inzage bij deze derde.

Artikel 24 Tussenrapportage

  • 1. Bij subsidiebedragen van meer dan € 45.000,00 is de subsidieontvanger verplicht om uiterlijk op 1 september:

    • a.

      verslag uit te brengen over de voortgang van de activiteiten in de eerste zes maanden van het jaar;

    • b.

      een financieel verslag uit te brengen van de eerste zes maanden van het jaar en

    • c.

      een prognose te geven voor de tweede zes maanden;

  • 2. Het college kan bij subsidiebedragen van minder dan € 45.000,00 het eerste lid van overeenkomstige toepassing verklaren.

  • 3. Het college kan ten aanzien van de leden 1 en 2 nadere regels stellen.

Artikel 25 Tegengaan vervreemdingen

  • 1. Het is een subsidieontvanger niet toegestaan subsidiegelden om niet aan derden ter beschikking te stellen, behoudens vooraf gekregen toestemming van het college.

  • 2. Het college kan aan het verlenen van de in het eerste lid bedoelde toestemming verplichtingen verbinden.

Paragraaf 6 Subsidievaststelling

Artikel 26 Vaststelling

  • 1. De subsidieontvanger dient binnen 13 weken na afloop van de activiteiten, zoals bedoeld in het activiteitenprogramma, of het tijdvak waarvoor de subsidie is verleend, een aanvraag tot subsidievaststelling in tenzij:

    • a.

      de subsidie met toepassing van artikel 28 ambtshalve wordt vastgesteld of;

    • b.

      bij deze verordening of bij de subsidieverlening is bepaald dat de aanvraag pas wordt ingediend telkens na afloop van een gedeelte van het tijdvak, waarvoor de subsidie is verleend of

    • c.

      de vaststelling van de subsidie bij een bijlage als bedoeld in artikel 16 anders is geregeld.

  • 2. Bij de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, wordt door de subsidieontvanger een financiële en inhoudelijke rapportage ingestuurd.

  • 3. In de inhoudelijke rapportage worden in ieder geval beschreven de aard en de omvang van de activiteiten en een vergelijking tussen nagestreefde en gerealiseerde doelstellingen en een toelichting op de verschillen. Het college kan daartoe nadere regels stellen

  • 4. De in lid 2 genoemde financiële rapportage wordt bij subsidiebedragen van meer dan € 100.000,00 voorzien van een verklaring van getrouwheid, zoals bedoeld in artikel 393 boek 2 van het Burgerlijk Wetboek van een daartoe bevoegde accountant. Daarbij wordt tevens gerapporteerd omtrent recht- en doelmatigheid, evenals over de naleving van de aan de beschikking tot subsidieverlening verbonden verplichtingen.

  • 5. Het college kan bij subsidiebedragen van minder dan € 100.000,00 het vierde lid van overeenkomstige toepassing verklaren.

  • 6. Het college stelt de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vast, tenzij toepassing wordt gegeven aan de artikelen 27, 28, 29 of 30.

  • 7. Het college stelt de subsidie vast binnen 13 weken, nadat de aanvraag bedoeld in het eerste lid is ingediend, tenzij toepassing is gegeven aan het in het eerste lid, sub a tot en met c gestelde.

  • 8. Indien de aanvraag tot vaststelling niet binnen de daartoe gestelde termijn is ingediend, kan het college de subsidieontvanger een termijn stellen, waarbinnen de aanvraag alsnog wordt ingediend.

  • 9. Het college kan de subsidie ambtshalve vaststellen, als na afloop van de in het zevende lid bedoelde termijn geen aanvraag is ingediend.

Artikel 27 Lager vaststellen van de subsidie

  • 1. De subsidie kan door het college lager worden vastgesteld indien:

    • a.

      de activiteiten, waarvoor subsidie is verleend, niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;

    • b.

      de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de verplichtingen die aan de subsidie verbonden zijn;

    • c.

      de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of

    • d.

      de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten.

  • 2. Voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de werkelijke kosten van de activiteiten, waarvoor subsidie is verleend, worden kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd, bij de vaststelling van de subsidie niet in aanmerking genomen.

Artikel 28 Ambtshalve vaststellen van de subsidie

Het college kan de subsidie geheel of gedeeltelijk ambtshalve vaststellen, indien:

  • a.

    bij wettelijk voorschrift of bij de subsidieverlening een termijn is bepaald, binnen welke de subsidie ambtshalve wordt vastgesteld;

  • b.

    toepassing wordt gegeven aan artikel 26 lid 8; of

  • c.

    de beschikking tot subsidieverlening of de beschikking tot subsidievaststelling wordt ingetrokken of ten nadele van de ontvanger wordt gewijzigd.

Paragraaf 7 Intrekking en wijziging

Artikel 29 Tussentijdse intrekking of wijziging subsidieverlening

  • 1. Zolang de subsidie niet is vastgesteld, kan het college de subsidieverlening intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen, indien:

    • a.

      de activiteiten, waarvoor subsidie is verleend, niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden;

    • b.

      de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de verplichtingen die aan de subsidie zijn verbonden;

    • c.

      de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid;

    • d.

      de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten, of

    • e.

      met toepassing van artikel 10, een beroep wordt gedaan op de voorwaarde, dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld.

  • 2. De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip, waarop de subsidie is verleend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.

Artikel 30 Intrekking of wijziging subsidievaststelling

  • 1. Het college kan de subsidievaststelling intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen:

    • a.

      op grond van feiten of omstandigheden, waarvan zij bij de subsidievaststelling redelijkerwijs niet op de hoogte konden zijn en op grond waarvan de subsidie lager dan overeenkomstig de subsidieverlening zou zijn vastgesteld;

    • b.

      indien de subsidievaststelling onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten; of

    • c.

      indien de subsidieontvanger na de subsidievaststelling niet heeft voldaan aan verplichtingen die aan de subsidie verbonden zijn.

  • 2. De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip, waarop de subsidie is vastgesteld, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.

  • 3. De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd, indien vijf jaren zijn verstreken sinds de dag waarop zij is bekendgemaakt dan wel, in het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, sinds de dag waarop de handeling in strijd met de verplichting is verricht of de dag, waarop aan de verplichting had moeten zijn voldaan.

Artikel 31 Intrekking of wijziging subsidieverlening, wijziging voor de toekomst of in

bestaande subsidieverhouding

  • 1.

    Zolang de subsidie niet is vastgesteld, kan het college de subsidieverlening met inachtneming van een redelijke termijn intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen:

    • a.

      voor zover de subsidieverlening onjuist is;

    • b.

      voor zover veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten zich in overwegende mate tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van de subsidie verzetten;

    • c.

      in andere bij wettelijk voorschrift geregelde gevallen.

  • 2.

    Bij intrekking of wijziging op grond van het eerste lid, onderdeel a of b, vergoedt het college de schade die de subsidieontvanger lijdt, doordat hij in vertrouwen op de subsidieverlening anders heeft gehandeld dan hij zonder subsidieverlening zou hebben gedaan.

Paragraaf 8 Betaling, voorschotten en terugvordering

Artikel 32 Betaling

  • 1. Het subsidiebedrag wordt overeenkomstig de subsidievaststelling betaald, onder verrekening van de betaalde voorschotten.

  • 2. Het subsidiebedrag wordt binnen vier weken na de subsidievaststelling betaald.

Artikel 33 Betaling in gedeelten

Het subsidiebedrag kan in gedeelten worden betaald, mits bij verordening of bij de beschikking tot subsidieverlening is bepaald, hoe de gedeelten worden berekend en op welke tijdstippen zij worden betaald.

Artikel 34 Voorschotten

  • 1. Het college kan de subsidieontvanger voorschotten verlenen, voor zover dit bij de beschikking tot subsidieverlening is bepaald.

  • 2. De beschikking tot voorschotverlening vermeldt het bedrag van het voorschot, dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald.

  • 3. Voorschotten worden overeenkomstig de voorschotverlening betaald.

  • 4. Het voorschot wordt binnen vier weken na de voorschotverlening betaald.

Artikel 35 Opschorting betalingsverplichting

De verplichting tot betaling van een subsidiebedrag of een voorschot wordt opgeschort met ingang van de dag waarop het college aan de subsidieontvanger schriftelijk kennis geven van het ernstige vermoeden, dat er grond bestaat om toepassing te geven aan artikel 28 en/of 29, tot en met de dag, waarop de beschikking omtrent de intrekking of wijziging is bekendgemaakt of de dag, waarop sinds de kennisgeving van het ernstige vermoeden dertien weken zijn verstreken.

Artikel 36 Onverschuldigde betaalde subsidiebedragen

Onverschuldigd betaalde subsidiebedragen en voorschotten kunnen worden teruggevorderd, voor zover na de dag, waarop de subsidie is vastgesteld, dan wel de handeling als bedoeld in artikel 29 lid 1, sub c, heeft plaatsgevonden, nog geen vijf jaren zijn verstreken.

Paragraaf 9 Bijzondere vormen van subsidiëring

Artikel 37 Kleine subsidiebedragen

Subsidies kleiner dan € 2.500:

  • 1.

    Een subsidieaanvraag van minder dan € 2.500, moet vóór het begin van de activiteiten bij het college zijn ingediend.

  • 2.

    Een subsidieaanvraag van minder dan € 2.500 wordt beschouwd als een aanvraag om subsidievaststelling.

  • 3.

    Bij subsidies van minder dan € 2.500 blijft de verlening achterwege. Bij honorering van het subsidieverzoek wordt de subsidie geacht direct te zijn vastgesteld.

  • 4.

    Het college kan een subsidieverzoek van minder dan € 2.500 weigeren, indien gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:

    • 1.

      de activiteiten niet of niet geheel plaats zullen vinden;

    • 2.

      de aanvrager in het kader van de aanvraag onjuiste gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op een aanvraag zou hebben geleid;

    • 3.

      de aanvrager failliet is verklaard of aan hem surseance van betaling is verleend, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend;

    • 4.

      naar het oordeel van het college de aanvrager onvoldoende rekening heeft gehouden met het bepaalde in de artikelen 3, 4, 5 en 6 van hoofdstuk 1 van deze verordening.

  • 5.

    Het college kan een subsidieverzoek van minder dan € 2.500 weigeren indien

    de activiteiten niet gericht zijn op door de gemeente erkende belangen

    naar het oordeel van het college al op andere toereikende wijze in de activiteiten is voorzien.

  • 6.

    Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van het bepaalde in de leden 2 en 3 van dit artikel.

Subsidies tussen € 2.500 en € 10.000:

  • 7.

    Voor de toepassing van hoofdstuk 2 van deze verordening wordt elke subsidie van € 2.500 of hoger maar minder dan € 10.000 beschouwd als een waarderingssubsidie zoals bedoeld in artikel 38 van dit hoofdstuk .

  • 8.

    Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van het bepaalde in het vorige lid van dit artikel.

Artikel 38 Waarderingssubsidie

  • 1. Het college kan een subsidie als waarderingssubsidie aanmerken, indien zij bepaalde activiteiten van belang achten zonder dat zij die activiteiten naar aard en inhoud willen beïnvloeden.

  • 2. Een subsidieontvanger die een dergelijke subsidie ontvangt, is verplicht jaarlijks en na afloop van de activiteiten een beknopt financieel en inhoudelijk verslag van zijn activiteiten in te zenden.

  • 3. Op een als zodanig aangemerkte subsidie zijn de artikelen 11 lid 2 sub c en d, 16, 17, 18, 21, 24 en 26 de leden 2 en 3 niet van toepassing.

Artikel 39 Ontheffing

Het college kan van verplichtingen, gesteld bij of krachtens deze verordening, ontheffing verlenen.

Artikel 40 Overgangsbepaling

  • 1. Op subsidies die voor de inwerkingtreding van deze verordening verleend zijn, blijven de bepalingen van kracht die opgenomen zijn in de Subsidieverordening Welzijn gemeente Ten Boer zoals vastgesteld bij raadsbesluit van 24 december 2003.

  • 2. Op een aanvraag, die is ingediend voor de inwerkingtreding van deze verordening, wordt op grond van de voor dat tijdstip geldende regels beslist.

Artikel 41 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2009.

  • 2.

    Met ingang van die datum vervalt de subsidieverordening welzijn gemeente Ten Boer zoals vastgesteld bij raadsbesluit van 24 december 2003. Dit laat het bepaalde in lid 1 van artikel 40 onverlet.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1 Begripsbepaling

In dit artikel worden begrippen omschreven die in het algemeen spraakgebruik minder bekend zijn of waaraan in de verordening een specifieke betekenis wordt toegekend. Bij de definities is waar mogelijk gekozen voor een formulering die overeenkomt met hoofdstuk 4, titel 4.2 (Subsidies) Algemene wet bestuursrecht. De in sub c genoemde activiteit kan ook een niet handelen zijn, bijvoorbeeld het braak laten liggen van een stuk landbouwgrond. De activiteiten worden binnen een aangegeven termijn uitgevoerd.

Artikel 3 Democratisering, inspraak- en klachtenprocedure

Dit artikel is erop gericht om de inbreng van een ieder, die daadwerkelijk met het beleid van de subsidie-ontvanger te maken heeft of krijgt, te waarborgen. In lid 4 van dit artikel is bepaald dat de subsidie-ontvanger verplicht is een klachtenprocedure in te stellen, tenzij het college bepaalt dat de schaal of activiteit van de subsidieontvanger niet toereikend is. Voor kleinere instellingen, met bijvoorbeeld weinig of geen publiekscontacten, is deze verplichting in beginsel niet bedoeld. In die gevallen kan het college dan ook aangeven dat geen klachtenprocedure hoeft te worden ingesteld.

Artikel 6 Toegankelijkheid accommodaties

In tegenstelling tot de artikelen 3 en 4 van deze verordening is hier gekozen voor een 'kanbepaling'. Soms brengt de aard van de activiteit met zich mee dat een accommodatie niet geschikt is. Gedacht kan worden aan een culturele voorstelling in een hooizolder. Uiteraard wordt ernaar gestreefd dat zoveel mogelijk activiteiten ook feitelijk toegankelijk zijn voor lichamelijk gehandicapten.

Artikel 7 Subsidieplafond

Dit artikel is ontleend aan de Awb. Op grond van dit artikel kan de raad bepalen dat voor een subsidiesoort een bedrag gedurende een periode beschikbaar is. Hierdoor wordt voorkomen dat er zogenaamde ‘openeinderegelingen’ kunnen ontstaan. Een subsidieaanvraag moet namelijk worden geweigerd, als daardoor een vastgesteld subsidieplafond wordt overschreden (artikel 15 lid 3).

De verdeling van het beschikbare bedrag is aan de orde, als het aantal aanvragen om subsidie het beschikbare bedrag overschrijdt. Lid 2 verplicht de raad dan ook bij het vaststellen van een subsidieplafond aan te geven, hoe in zo'n situatie het bedrag verdeeld wordt. Daarin is de raad vrij. Gedacht kan worden aan een systeem, waarbij een uiterste datum van aanvraag wordt gehanteerd met een evenredige verdeling van het beschikbare bedrag over de aanvragers, de zogenaamde'ponds-ponds-gewijze verdeling'. Een andere mogelijkheid is om de subsidieaanvragen te beoordelen op volgorde van binnenkomst (‘wie het eerst komt, wie het eerst maalt’). Wellicht een betere verdeling is die waarbij de subsidieaanvraag voor activiteiten, die het meest bijdragen aan de verwezenlijking van de gestelde doelen, voorrang krijgt.

Artikel 8 Bevoegdheidsverdeling raad en college en

Artikel 9 Bevoegdheden college

De artikelen 8 en 9 blijven – ondanks het duale stelstel – ongewijzigd. Het toekennen van een subsidie is een zogenaamde ‘autonome bestuursbevoegdheid’. Deze bevoegdheden vinden hun basis niet in de Gemeentewet of een bijzondere wet maar in de Grondwet. Deze autonome bevoegdheden blijven (vooralsnog) ook in het duale stelsel voorbehouden aan de raad. Om mogelijk te maken dat de algemene autonome bestuursbevoegdheden bij het college berusten is een grondwetswijziging noodzakelijk. Dat zal echter nog wel enige tijd op zich laten wachten.

Delegatie van specifieke autonome bestuursbevoegdheden aan het college – zoals dat inzake het verlenen en vaststellen van subsidies in artikel 9 feitelijk zijn beslag heeft gekregen – komt wel dikwijls voor.

Artikel 10 Begrotingsvoorbehoud

Ook dit artikel is ontleend aan de Awb. Het begrotingsvoorbehoud moet in de beschikking tot subsidieverlening worden opgenomen. Het begrotingsvoorbehoud geeft het college de mogelijkheid om op een subsidieverlening terug te komen, voor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk is. Dit betekent dat een subsidieontvanger voor langere tijd in onzekerheid verkeert. Daarom is in lid 2 opgenomen dat het college binnen vier weken na de begrotingsvaststelling of -goedkeuring een beroep op het voorbehoud moet doen.

Artikel 11 Subsidieaanvraag

Het opnemen van een termijn, waarvoor subsidies moeten worden aangevraagd, is gezien de veelheid aan gemeentelijke subsidies en de huidige aanvraagmomenten, in dit algemene deel niet mogelijk. Daarom is gekozen voor het begrip 'tijdig' in het eerste lid.

Aan het begrip tijdig wordt in het bijzonder deel van deze verordening een nadere invulling gegeven door te bepalen dat een aanvraag voor een bepaalde datum moet worden ingediend.

Het in het eerste lid opgenomen begrip 'tijdig' duidt er op dat op een subsidieaanvraag in de regel wordt beslist, voordat met de activiteit, waarvoor subsidie wordt gevraagd, is begonnen. Het achteraf aanvragen van subsidie is in ieder geval niet tijdig. Het college kan besluiten om een niet tijdig ingediende aanvraag buiten behandeling te laten.

Artikel 14 Weigeringsgronden subsidie

Dit artikel bevat de weigeringsgronden voor een subsidie, voordat tot subsidieverlening is overgegaan en is grotendeels ontleend aan de Awb. Het biedt de mogelijkheid om preventief op te treden als met grote waarschijnlijkheid vast staat dat zich later een intrekkingsgrond (zie artikel 28 e.v.) zal voordoen. Voor het weigeren van een subsidie is het wel noodzakelijk dat de aanvrager overeenkomstig artikel 4:7 of 4:8 Awb 'gehoord' wordt. Uit de formulering blijkt dat andere niet genoemde weigeringsgronden mogelijk blijven.

In lid 3 is bepaald dat de gevraagde subsidie in ieder geval wordt geweigerd, als het ingestelde subsidieplafond door de subsidietoekenning wordt overschreden.

Artikel 15 Weigering van subsidies die drie of meer jaren achtereen zijn verstrekt.

In dit artikel, ontleend aan de Awb, wordt verwoord dat bij subsidies die drie jaar of meer zijn verleend, de subsidieontvanger er op mag vertrouwen dat de subsidie wordt voortgezet. Dit artikel ziet dus op de situatie, waarin het college voor de toekomst een einde wil maken aan of een wijziging wil aanbrengen in de bestaande subsidieverhouding (zie ook artikel 30).

Het moet overigens gaan om subsidie voor dezelfde of in hoofdzaak dezelfde activiteiten. Indien zo'n subsidie wordt geweigerd, dan kan dit slechts met inachtneming van een redelijke termijn, tenzij bijvoorbeeld:

  • a.

    een subsidie voor een bepaalde periode wordt verleend. Dan kan een subsidieontvanger niet een beroep doen op dit artikel. De subsidieontvanger heeft er niet op mogen vertrouwen dat de subsidie ook na deze termijn zou worden voortgezet. Het zelfde geldt voor subsidies, verleend voor een bepaald project.

  • b.

    de subsidieontvanger niet meer voldoet aan de oorspronkelijke subsidiecriteria. Gedacht kan worden aan het voorbeeld dat een vereniging tenminste 100 leden nodig heeft om voor subsidie in aanmerking te komen. Gedurende een periode van 4 jaar voldoet de vereniging aan dit criterium en krijgt subsidie. Met ingang van het 5e jaar heeft de vereniging maar 80 leden. Ondanks dat wordt subsidie aangevraagd. Omdat de vereniging niet meer voldoet aan een, ongewijzigd, criterium wordt de subsidie geweigerd. De vereniging kan geen beroep doen op het bepaalde in dit artikel.

Het in acht nemen van een redelijke termijn betekent dat een weigering tijdig moet worden aangekondigd. In de praktijk zal dit betekenen dat bij met name beleidswijzigingen de daarbij betrokken subsidieontvangers zo spoedig mogelijk moeten worden geïnformeerd. Hoe lang een redelijke termijn in de praktijk duurt hangt af van de omstandigheden. Als regel zal de subsidieontvanger in staat moeten worden gesteld om op ordentelijke wijze zijn verplichtingen af te bouwen die hij ten laste van de subsidie redelijkerwijs mocht aangaan.

Artikel 16 Bijlage

De bijlage is een uitwerking en/of nadere detaillering van de beschikking tot subsidieverlening. Het is niet meer mogelijk zonder een subsidiebesluit een subsidieovereenkomst aan te gaan. De regering acht de beschikking-vervangende-subsidie-overeenkomst 'in beginsel een doorkruising van het in een publiekrechtelijke regeling - te weten de Awb - neergelegde stelsel van waarborgen en derhalve niet toegestaan'.

In de beschikking tot subsidieverlening zullen in ieder geval de essentiële elementen, zoals het subsidiebedrag, welke activiteiten worden gesubsidieerd en de verplichtingen van de subsidieontvanger, moeten staan.

I

Artikel 17 tot en met 24

In de artikelen 17 tot en met 24 zijn enige verplichtingen voor de subsidieontvanger opgenomen.

Bij de in artikel 20 genoemde verplichtingen (het beperken of wegnemen van de nadelige gevolgen van de subsidie voor derden) kan worden gedacht aan het beperken van de openingstijden van kantines van sportverenigingen die met subsidie tot stand komen, dit in verband met oneerlijke concurrentie naar de reguliere horeca.

Artikel 21 Reserves en voorzieningen

Dit artikel noemt de mogelijkheid een verplichting tot reservevorming aan een subsidieontvanger op te leggen. Voor het college betekent het opleggen van een dergelijke verplichting dat de kans dat een instelling een beroep doet op aanvullende subsidiëring wordt verkleind. Voor de subsidieontvanger schept het opleggen van een dergelijke verplichting duidelijkheid over de eigen verantwoordelijkheid.

Voor zover wordt bepaald dat een reserve/voorziening moet worden gevormd, zal in de beschikking tot subsidieverlening moeten worden aangegeven waarvoor een reserve/voorziening moet worden gevormd en tot welk bedrag.

Artikel 26 Subsidievaststelling

Na de beschikking tot subsidieverlening dient de subsidie nog te worden vastgesteld. Uitgangspunt is dat de subsidieontvanger na afloop van de activiteiten of het tijdvak waarvoor subsidie is verleend, een aanvraag indient tot vaststelling van de subsidie. In lid 1 is bepaald in welke gevallen een aanvraag achterwege kan blijven.

In de leden 8 en 9 zijn de gevolgen opgenomen van het niet of niet tijdig indienen van de aanvraag tot vaststelling. Ambtshalve vaststelling houdt in dat de subsidie wordt vastgesteld op basis van de op dat moment beschikbare gegevens.

Artikel 27 Lager vaststellen van de subsidie

In lid 2 wordt gesproken van kosten die in redelijkheid niet noodzakelijk zijn. Om welke kosten het gaat, is afhankelijk van de situatie en omstandigheden, waaronder de kosten zijn gemaakt. Per situatie zal dus moeten worden uitgemaakt, of kosten al dan niet voor rekening van de subsidieontvanger dienen te blijven. Dat dit goed gemotiveerd dient te gebeuren, is vanzelfsprekend. Bij het begrip kosten gaat het zowel om feitelijke kosten als om op de gesubsidieerde activiteit betrekking hebbende baten.

Artikel 29 en 30 Tussentijdse intrekking of wijziging subsidieverlening en intrekking of wijziging subsidievaststelling

Het gaat hier om intrekking of wijziging - ten nadele van de subsidieontvanger - met terugwerkende kracht tot het moment van subsidieverlening en vaststelling. Het kan hier gaan om bijvoorbeeld een sanctie dan wel herstel van onjuistheden.

Artikel 29 lid 1 sub e (een beroep op het begrotingsvoorbehoud). Dit artikel betekent een inbreuk op de systematiek dat een subsidie eerst wordt verleend en later wordt vastgesteld. Vanuit het oogpunt van rechtszekerheid van de subsidieontvanger, is de periode waarin tot correctie op grond van artikel 29 kan worden overgegaan, in de tijd beperkt.

Artikel 31 Intrekking of wijziging subsidieverlening, wijziging voor de toekomst of in

bestaande subsidieverhouding

Dit artikel vertoont op het eerste gezicht enige gelijkenis met artikel 28. Er bestaat echter een belangrijk verschil. Het artikel ziet op een andere situatie, namelijk die, waarin het college voor de toekomst een einde wil maken aan of een wijziging wil aanbrengen in de bestaande subsidieverhouding. Zie ook artikel 15.

Ter verduidelijking het volgende. Als een besluit tot subsidieverlening door een fout onjuist is en de subsidieontvanger wist dit of behoorde dit te weten, kan de subsidie verlening met terugwerkende kracht worden ingetrokken (artikel 28). Als de subsidieontvanger niet wist, kon of behoorde te weten dat de beschikking tot subsidieverlening onjuist was, kan dat hem niet worden aangerekend en dient bij het doorvoeren van de wijziging/intrekking een redelijke termijn te worden aangehouden. Wat redelijk is, hangt af van de feitelijke omstandigheden.

Artikel 32 Betaling

De essentie van dit artikel is dat in de beschikking tot vaststelling van een subsidie wordt aangegeven, hoe de subsidie, na aftrek van eventueel verleende voorschotten, wordt uitbetaald.

Het tweede lid geeft een subsidieontvanger zekerheid dat de (resterende) subsidie snel wordt uitbetaald.

Artikel 33 Betaling in gedeelten

Artikel 34 Voorschotten

Deze beide artikelen bepalen dat het college, voorafgaand aan de vaststelling, voorschotten kan uitkeren op de verleende subsidie. Subsidies lager dan € 2.500 zullen als regel in hun geheel bij de subsidieverstrekking worden uitbetaald. Bij subsidies tussen € 2.500 en € 10.000 zal als regel een voorschot van 75% van de toegekende subsidie worden uitbetaald en het restant na ontvangst van het financiële en inhoudelijke verslag. Hogere subsidiebedragen worden kwartaalsgewijs of in maandelijkse gedeelten uitbetaald.

Artikel 38 Waarderingssubsidie

De waarderingssubsidie verschilt op een belangrijk punt van de overige subsidies, namelijk dat het gemeentebestuur de uitgevoerde activiteiten niet naar aard en inhoud wil beïnvloeden. Het gaat hier bij veelal om relatief kleine bedragen. Nu een directe relatie met de activiteiten van de subsidieontvanger ontbreekt, kan worden volstaan met een beknopt verslag, waaruit in ieder geval zal moeten blijken dat de activiteiten zijn verricht. Ook kan bij de aanvraag het activiteitenplan beknopt zijn. In de praktijk zullen subsidieverlening en subsidievaststelling vaak samenvallen.

Artikel 39 Ontheffing

Dit artikel biedt het college de mogelijkheid om, vaak ten gunste van een subsidieontvanger, af te wijken van de verordening. Het zal duidelijk zijn dat van deze bevoegdheid een spaarzaam gebruik wordt gemaakt.

HOOFDSTUK 2 SUBSIDIES WELZIJN

Afdeling 1 Algemeen Sociaal-cultureel werk

Paragraaf 1 Algemeen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:

1.Afstemming/ coördinatie

:

Het bevorderen van intersectoraal beleid door het realiseren van samenwerking tussen overheden, (zelf)organisaties en specifieke categorieën en/of groepen.

2.Begeleiding

:

Het begeleiden en ondersteunen van cliënten gericht op behoud dan wel herstel van sociale vaardigheden.

3.Belangenbehartiging/ activering

:

Het bevorderen van actieve lichamelijke en geestelijke participatie al dan niet in collectief verband bij ontwikkelingen in en vormgeving van de samenleving in het algemeen en de eigen leef-, woon- en werksituatie in het bijzonder.

4.Cultuur/creativiteit

:

Het bevorderen van deelneming van individuen en/of groepen aan cultuuruitingen, gericht op creatieve ontplooiing, niet-professionele kunstbeoefening en/of kunstbeleving.

5.Dienstverlening/ voorlichting

:

Het bevorderen van zelfredzaamheid door het geven van informatie of advies, het verlenen van concrete diensten en/of het doorverwijzen bij vragen of problemen van persoonlijke of maatschappelijke aard.

6.Noodzakelijke kosten

:

Kosten die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de activiteit onder aftrek van de op die activiteiten rechtsreeks betrekking hebbende baten.

7.Subsidietijdvak

:

Een tijdvak lopend van 1 januari tot en met 31 december waarop de subsidieverlening door het college betrekking heeft.

8.Seizoen

:

Tijdvak voor de uitvoering van activiteiten dat loopt van 1 september tot en met uiterlijk 31 augustus daaropvolgend.

9.Signalering

:

Het bevorderen van inzicht in persoonlijke en maatschappelijke tekorten en de mogelijkheden om in deze tekorten te voorzien.

10.Sociaal-cultureel werk

:

Activiteiten die gericht zijn op:

de versterking van de sociale structuur in een wijk of buurt;

het voorkomen van vereenzaming, sociaal isolement en onmaatschappelijk gedrag en

de bevordering van samenwerking tussen (zelf)organisaties en/of groepen en overheden.

11.Vervolgaanvraag

:

Een subsidieaanvraag voor dezelfde of in hoofdzaak dezelfde activiteiten als waarvoor het college in de beide direct voorafgaande kalenderjaren subsidie heeft verleend.

12.Vorming/educatie

:

Het bevorderen van kennis, inzicht en vaardigheden van individuen en/of groepen met als doel de verbetering van het persoonlijk en maatschappelijk functioneren.

Paragraaf 2 Algemeen sociaal-cultureel werk

Artikel 2 Te subsidiëren activiteiten

Het college kan aan instellingen voor sociaal-cultureel werk subsidie verlenen voor activiteiten ter uitvoering van onderstaande functies

  • 1.

    Ontmoeting/recreatie;

  • 2.

    Vorming/educatie;

  • 3.

    Cultuur/creativiteit;

  • 4.

    Dienstverlening/voorlichting;

  • 5.

    Belangenbehartiging/activering;

  • 6.

    Afstemming/coördinatie;

  • 7.

    Signalering.

Artikel 3 Grondslag van de subsidie

De subsidie voor de in artikel 2 genoemde activiteiten bedraagt maximaal 100% van de noodzakelijke kosten.

Artikel 4 Subsidieplafond
  • 1. Het subsidieplafond voor de in artikel 2 genoemde activiteiten is gelijk aan het daarmee corresponderende bedrag in de begroting onder aftrek van reeds lopende meerjarige verplichtingen;

  • 2. Als het totaal van de aanvragen voor in artikel 2 genoemde activiteiten hoger is dan het subsidieplafond dan is de verdeelwijze als volgt:

    • a.

      op tijd ingediende vervolgaanvragen hebben voorrang boven andere aanvragen;

    • b.

      voor zover bovenstaande verdeelwijze leidt tot overschrijding van het subsidieplafond wordt dit naar evenredigheid over de op tijd ingediende vervolgaanvragen verdeeld;

    • c.

      voor na de in de leden 2a en 2b van dit artikel bedoelde verdeelwijze nog middelen resteren, worden deze over de op tijd ingediende overige aanvragen verdeeld op basis van de volgorde waarop ze bij het college zijn binnengekomen;

Artikel 5 De subsidieaanvraag

De uiterste datum waarop een subsidieaanvraag bij het college moet zijn ingediend is:

  • 1.

    1 oktober van het voorafgaande jaar voor een vervolgaanvraag en

  • 2.

    8 weken voor het begin van de activiteiten voor overige subsidieaanvragen.

Artikel 6 Nadere verplichtingen
  • 1. Het activiteitenplan moet zijn voorzien van:

    • a.

      een beschrijving van de doelgroep waarvoor de activiteiten worden uitgevoerd;

    • b.

      gegevens over de deelname aan de activiteiten;

    • c.

      gegevens over de eigen bijdrage van de deelnemers aan de activiteiten;

    • d.

      gegevens over de frequentie waarmee de activiteiten worden uitgevoerd.

  • 2. Het college kan bepalen dat de subsidieontvanger samenwerking moet zoeken met instellingen die soortgelijk of complementair werk verrichten. In het activiteitenverslag moet de subsidieontvanger aangeven hoe deze verplichting is ingevuld.

  • 3. De subsidieontvanger voert een preventief beleid dat erop is gericht om door de doelgroep veroorzaakte overlast zoveel mogelijk te beperken. In het activiteitenplan moet de subsidieontvanger aangeven hoe dat beleid zal worden vormgegeven en uitgevoerd.

Artikel 7 Aanvullende weigeringsgronden

Het college kan een subsidieaanvraag voor de in artikel 2 genoemde activiteiten weigeren als die zijn gericht op jongeren van 0 tot en met 23 jaar.

Afdeling 2 Peuterspeelzaalwerk

Paragraaf 1 Algemeen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

1.Ambitieniveau

:

Het kwaliteitsniveau van de uitvoering zijnde:

-Ambitieniveau 0: Spelen en ontmoeten;

-Ambitieniveau 1: Als ambitieniveau 0, plus ontwikkelen en signaleren;

-Ambitieniveau 2: Als ambitieniveau 1, plus ondersteunen.

2.Bezettingsgraad

:

Het over een kalenderjaar berekende gemiddeld aantal bezette peuterplaatsen uitgedrukt in een percentage van de capaciteit.

3.Capaciteit

:

Het maximum aantal peuterplaatsen waarvoor de subsidieontvanger opvang kan bieden en waarvoor het college subsidie verleent.

4.Dagdeel

:

Een periode peuterspeelzaalwerk in een peuterspeelzaal van maximaal 3,5 uur.

5.De Nota

:

De nota “Peuterspeelzaalwerk in de gemeente Ten Boer, werken met ambitie” van 29 juni 2005.

6.Peuterspeelzaal

:

Een voorziening waar peuterspeelzaalwerk plaatsvindt.

7.Peuterspeelzaalwerk

:

Het in een veilige en gezonde omgeving bieden van speelgelegenheid aan kinderen van twee tot vier jaar gedurende een of meer dagdelen per week met als doel de ontwikkeling van kinderen te bevorderen en hen samen te laten spelen.

8.Peuterplaats

:

Rekeneenheid waarbij aan één kind in de leeftijd van twee tot vier jaar op alle werk- of studiedagen van de week peuterspeelzaalwerk wordt geboden.

9.Risicofactoren

:

Omgevingsfactoren waardoor kinderen ten opzichte van hun leeftijdsgenoten een groter risico lopen op ontwikkelingsachterstand, zijnde:

1.Een lage opleiding van de ouders dan wel verzorgers;

2.Werkloosheid van de ouders dan wel verzorgers;

3.Inkomen op bijstandsniveau;

4.Allochtone afkomst, waarmee gelijk wordt gesteld de omstandigheid dat één van de ouders in het buitenland is geboren;

5.Opgroeien in een eenoudergezin.

10.Risicogroepen

:

Kinderen die te maken hebben met risicofactoren.

11.Vervolgaanvraag

:

Een subsidieaanvraag voor dezelfde of in hoofdzaak dezelfde activiteiten als waarvoor het college in de beide direct voorafgaande kalenderjaren subsidie heeft verleend.

Paragraaf 2 Peuterspeelzaalwerk

Artikel 2 Te subsidiëren activiteiten

Het college kan subsidie verlenen voor:

  • 1.

    De exploitatie van peuterspeelzalen ter uitvoering van de functie peuterspeelzaalwerk met minimaal ambitieniveau 1.

  • 2.

    Overige activiteiten die passen binnen de functie peuterspeelzaalwerk.

Artikel 3 Grondslag van de subsidie
  • 1. De subsidie voor de in lid 1 van het vorige artikel genoemde activiteiten bedraagt maximaal 100% van de naar het oordeel van het college noodzakelijke kosten.

  • 2. Het college kan de subsidie naar evenredigheid verminderen als de in artikel 2 lid 1 genoemde activiteiten niet gedurende het hele kalenderjaar worden uitgevoerd.

  • 3. De subsidie voor de in lid 2 van het vorige artikel genoemde activiteiten bedraagt maximaal 100% van de noodzakelijke kosten.

Artikel 4 Subsidieplafond
  • 1. Het subsidieplafond bedraagt voor de in artikel 2 bedoelde activiteiten het hiervoor in de begroting opgenomen bedrag onder aftrek van reeds lopende meerjarige verplichtingen.

  • 2. Als het totaal van de aanvragen het subsidieplafond overschrijdt, dan is de verdeelwijze als volgt: In afnemende mate hebben voorrang boven andere aanvragen de op tijd ingediende

    • a.

      vervolgaanvragen;

    • b.

      aanvragen die een uitbreiding van het activiteitenniveau inhouden in vergelijking met de gesubsidieerde activiteiten van het direct voorafgaande kalenderjaar;

    • c.

      aanvragen die een vermindering inhouden van de gesubsidieerde activiteiten waarvoor in het voorgaande kalenderjaar subsidie was verleend. De subsidie voor dergelijke aanvragen kan niet hoger zijn dan de subsidie van het voorafgaande kalenderjaar. Hierop is alleen een uitzondering mogelijk als de subsidievermindering kleiner is dan de reguliere indexering van de subsidie;

    • d.

      aanvragen voor de in artikel 2 lid 2 genoemde activiteiten afkomstig van een subsidieontvanger aan wie tevens subsidie is verleend voor de in het eerste lid van artikel 2 genoemde activiteiten;

    • e.

      aanvragen voor overige in artikel 2 lid 2 bedoelde activiteiten.

  • 3. Voor bovenstaande verdeelwijze leidt tot overschrijding van het subsidieplafond dan wordt dat subsidieplafond naar evenredigheid over de op tijd ingediende aanvragen verdeeld.

  • 4. Als na bovenstaande verdeelwijze nog middelen resteren dan worden die over de op tijd ingediende subsidieaanvragen verdeeld op basis van de volgorde waarop deze bij het college zijn binnengekomen.

Artikel 5 De subsidieaanvraag

De uiterste datum waarop een subsidieaanvraag bij het college moet zijn ingediend is:

  • 1.

    1 oktober van het voorafgaande jaar voor een vervolgaanvraag en

  • 2.

    8 weken voor het begin van de activiteiten voor overige subsidieaanvragen.

Artikel 6 Nadere verplichtingen
  • 1. In het activiteitenplan moet informatie staan over:

    • a.

      de spreiding van de activiteiten;

    • b.

      het bereik van de activiteiten.

  • 2. De subsidieontvanger richt de in artikel 2 lid 1 genoemde activiteiten voor een door het college te bepalen deel op kinderen uit risicogroepen.

  • 3. Het college kan bepalen in welke woonkernen de subsidieontvanger het peuterspeelzaalwerk moet aanbieden.

  • 4. De subsidieontvanger kan slechts na overleg met het college een peuterspeelzaal sluiten waarin gesubsidieerd peuterspeelzaalwerk plaatsvindt.

  • 5. Het college kan nadere regels stellen aan de aard en de kwaliteit van het peuterspeelzaalwerk.

  • 6. De subsidieontvanger verleent desgevraagd alle medewerking aan hen die door het college, de GGD of de brandweeer zijn aangewezen voor de uitvoering van controle- en inspectiewerkzaamheden.

  • 7. Het college kan aan de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten - zowel kwalitatief als kwantitatief - nadere regels stellen en die opnemen in een bijlage bij de beschikking tot subsidieverlening. De subsidieontvanger verplicht zich bij tussentijdse verslagen en aanvragen tot subsidievaststelling verslag uit te brengen over de mate waarin aan die verplichtingen is voldaan en een verklaring te geven voor de verschillen.

Artikel 7 Aanvullende weigeringsgronden
  • 1. Het college kan een subsidieaanvraag voor de in lid 2 van artikel 2 weigeren als niet tevens subsidie wordt verleend voor de in lid 1 van artikel 2 genoemde activiteiten.

  • 2. Het college kan de subsidieaanvraag geheel of gedeeltelijk weigeren als de evaluatie van een eerdere subsidie daartoe aanleiding geeft.

Afdeling 3 Maatschappelijke dienstverlening

Paragraaf 1 Algemeen

Artikel 1 Begripsbepaling

Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:

1.Dienstverlening

:

Het verrichten van concrete diensten ten behoeve van een cliënt.

2.Informatie en advies

:

Het geven van (juridische) informatie en advies aan een cliënt of groepen cliënten.

3.Voorlichting

:

Het geven van (juridische) voorlichting aan burgers en specifieke groepen.

4.Vervolgaanvraag

:

Een subsidieaanvraag voor dezelfde of in hoofdzaak dezelfde activiteiten als waarvoor het college in de beide direct voorafgaande kalenderjaren subsidie heeft verleend.

Paragraaf 2 Maatschappelijke en juridische dienstverlening

Artikel 2 Te subsidiëren activiteiten
  • 1. Het college kan subsidie verlenen ter uitvoering van onderstaande functies:

    • a.

      Dienstverlening

    • b.

      Informatie en advies

    • c.

      Voorlichting

  • 2. Het college kan subsidie verlenen voor activiteiten en projecten op door de raad benoemde aandachtsgebieden.

Artikel 3 Grondslag van de subsidie

De subsidie voor de in artikel 2 genoemde activiteiten bedraagt maximaal 100% van de noodzakelijke kosten.

Artikel 4 Subsidieplafond
  • 1. Voor de in artikel 2 genoemde activiteiten is het subsidieplafond gelijk aan het in de begroting corresponderend bedrag onder aftrek van reeds lopende meerjarige verplichtingen.

  • 2. Als het totaal van de aanvragen het subsidieplafond overschrijdt dan is de verdeling hiervan als volgt:

    • a.

      op tijd ingediende vervolgaanvragen hebben voorrang boven andere aanvragen;

    • b.

      als bovenstaande verdeelwijze leidt tot overschrijding van het subsidieplafond dan wordt dit naar evenredigheid over de op tijd ingediende subsidieaanvragen verdeeld;

    • c.

      resteren er na toepassing van bovenstaande verdeelwijze nog middelen dan worden deze over de op tijd ingediende aanvragen verdeeld op basis van de volgorde waarop ze bij het college zijn binnengekomen.

Artikel 5 De subsidieaanvraag

De uiterste datum waarop een subsidieaanvraag bij het college moet zijn ingediend is:

  • 1.

    1 oktober van het voorafgaande jaar voor een vervolgaanvraag en

  • 2.

    8 weken voor het begin van de activiteiten voor overige subsidieaanvragen.

Artikel 6 Nadere verplichtingen
  • 1. Het activiteitenplan moet zijn voorzien van:

    • a.

      een beschrijving van de doelgroep waarvoor de activiteiten worden uitgevoerd;

    • b.

      gegevens over de frequentie waarmee de activiteiten worden uitgevoerd;

    • c.

      gegevens over de spreiding van de activiteiten.

  • 2. De activiteiten moeten voor een nader door het college te bepalen gedeelte worden uitgevoerd ten behoeve van migranten.

  • 3. De subsidieontvanger moet samenwerking zoeken met instellingen die soortgelijk of complementair werk verrichten als het college dat noodzakelijk acht. In het activiteitenverslag moet de subsidieontvanger aangeven hoe deze verplichting is ingevuld.

Afdeling 4 Jeugd- en jongerenwerk

Paragraaf 1 Algemeen

Artikel 1 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder:

1.Afstemming/coördinatie

:

Het bevorderen van intersectoraal beleid door het realiseren van samenwerking tussen overheden, (zelf)organisaties en specifieke categorieën en/of groepen.

2.Belangenbehartiging/activering

:

Het bevorderen van actieve lichamelijke en geestelijke participatie al dan niet in collectief verband bij ontwikkelingen in en vormgeving van de samenleving in het algemeen en de eigen leef-, woon- en werksituatie in het bijzonder.

3.Cultuur/creativiteit

:

Het bevorderen van deelneming van individuen en/of groepen aan cultuuruitingen, gericht op creatieve ontplooiing, niet-professionele kunstbeoefening en/of kunstbeleving.

4.Jongerencentrum

:

Een laagdrempelige algemeen toegankelijke accommodatie bedoeld voor de uitvoering van sociaal-cultureel werk ten behoeve van jeugdigen in de leeftijd tot en met 23 jaar woonachtig in de gemeente Ten Boer.

5.Ontmoeting/recreatie

:

Het bevorderen van contacten tussen individuen en/of groepen gericht op ontspanning, gezelligheid en/of kennismaking met door anderen gehanteerde normen en waarden.

6.Ondersteuning

:

Het bieden van financiële, organisatorische en/of juridische ondersteuning aan besturen of medewerkers van andere instellingen dan die waar de ondersteuner in dienst is bij de organisatie, ontwikkeling of uitvoering van hun activiteiten.

7.Preventie

:

Activiteiten gericht op het voorkomen van hulpvragen.

8.Signalering

:

Het op basis van cliëntgerichte hulpverlening signaleren van ontwikkelingen in hulpvragen en bij (groepen) cliënten ten behoeve van interne en externe beleidsontwikkeling.

9.Sociaal-culturele activiteiten

:

Activiteiten die gericht zijn op:

1.de versterking van de sociale structuur in een wijk of buurt;

2.het voorkomen van vereenzaming, sociaal isolement en onmaatschappelijk gedrag

3.het bevorderen van maatschappelijke participatie en

de bevordering van samenwerking tussen (zelf)organisaties en/of groepen en overheden.

10.Vervolgaanvraag

Een aanvraag voor dezelfde of in hoofdzaak dezelfde activiteiten waarvoor het college ook in de twee direct voorafgaande kalenderjaren subsidie heeft verleend.

.

Paragraaf 2 Jongerenwerk

Artikel 2 Te subsidiëren activiteiten

Het college kan subsidie verlenen voor sociaal-culturele activiteiten ter uitvoering van onderstaande functies:

  • a.

    ontmoeting/recreatie;

  • b.

    cultuur/creativiteit;

  • c.

    belangenbehartiging/activering;

  • d.

    afstemming/coördinatie;

  • e.

    signalering;

  • f.

    sport;

  • g.

    preventie,

mits deze activiteiten zijn gericht op jeugdigen in de leeftijd van 12 tot en met 23 jaar.

Artikel 3 Grondslag van de subsidie

De subsidie voor de in artikel 2 genoemde activiteiten bedraagt maximaal 100% van de noodzakelijke kosten.

Artikel 4 Subsidieplafond
  • 1. Voor de in artikel 2 genoemde activiteiten is het subsidieplafond gelijk aan het in de begroting hiervoor opgenomen bedrag onder aftrek van reeds lopende meerjarige verplichtingen.

  • 2. Als het totaal van de subsidieaanvragen hoger is dan het subsidieplafond dan is de verdeelwijze als volgt:

    • a.

      op tijd ingediende vervolgaanvragen hebben voorrang boven andere aanvragen;

    • b.

      als na bovenstaande verdeelwijze nog middelen resteren dan worden deze over nadien ontvangen subsidieaanvragen verdeeld op basis van de volgorde waarop ze bij het college zijn binnengekomen.

Artikel 5 De subsidieaanvraag

De uiterste datum waarop een subsidieaanvraag bij het college moet zijn ingediend is:

  • a.

    1 oktober van het voorafgaande kalenderjaar voor vervolgaanvragen en

  • b.

    8 weken voor het begin van de activiteiten voor overige subsidieaanvragen.

Artikel 6 Nadere verplichtingen
  • 1. Het activiteitenplan moet zijn voorzien van:

    • a.

      een beschrijving van de doelgroep waarvoor de activiteiten worden uitgevoerd;

    • b.

      gegevens over de deelname aan de activiteiten;

    • c.

      gegevens over de frequentie waarmee de activiteiten worden uitgevoerd.

  • 2. De subsidieontvanger moet samenwerking zoeken met instellingen die soortgelijk of complementair werk verrichten als het college dat noodzakelijk acht.

  • 3. De subsidieontvanger voert een preventief beleid dat erop is gericht om door de doelgroep veroorzaakte overlast zoveel mogelijk te beperken.

  • 4. In het activiteitenverslag moet de subsidieontvanger aangeven hoe de in de vorige leden beschreven verplichtingen zijn ingevuld.

Afdeling 5 Bibliotheekwerk

Paragraaf 1 Algemeen

Artikel 1 Begripsbepaling

In deze verordening wordt verstaan onder:

1.Vervolgaanvraag

:

Een subsidieaanvraag voor dezelfde of in hoofdzaak dezelfde activiteiten als waarvoor het college in de direct voorafgaande twee kalenderjaren reeds eerder subsidie heeft verstrekt.

Paragraaf 2 Bibliotheekwerk

Artikel 2 Te subsidiëren activiteiten

Het college kan subsidie verstrekken voor:

  • 1.

    Het beschikbaar stellen c.q. uitlenen van informatie in de vorm van boeken, platen, beeldmateriaal, andere informatiedragers of het internet aan allen die hierom verzoeken;

  • 2.

    Het in stand en het bij de tijd houden van de collectie dragers waarop deze informatie zich bevindt;

  • 3.

    Het verzorgen, ondersteunen of faciliteren van:

    • a.

      culturele uitingen in aansluiting op culturele ontwikkelingen in de gemeente Ten Boer;

    • b.

      ontmoeting en debat over maatschappelijke thema’s;

    • c.

      binnen- en buitenschoolse vormen van educatie en het omgaan met informatie.

  • 4.

    Het aanbieden van:

    • a.

      publieks-, overheids- en consumenteninformatie;

    • b.

      het geven van voorlichting en advies.

Artikel 3 Grondslag van de subsidieberekening

De subsidie voor de in artikel 2 genoemde activiteiten bedraagt maximaal 100% van de noodzakelijke kosten.

Artikel 4 Subsidieplafond
  • 1. Voor de in artikel 2 genoemde activiteiten zijn de subsidieplafonds gelijk aan de in de begroting hiervoor opgenomen bedragen onder aftrek van reeds lopende meerjarige verplichtingen.

  • 2. Als het totaal van de subsidieaanvragen hoger is dan de subsidieplafonds dan is de verdeelwijze als volgt:

    • a.

      op tijd ingediende vervolgaanvragen hebben voorrang boven andere aanvragen;

    • b.

      als na bovenstaande verdeelwijze nog middelen resteren dan worden deze over nadien ontvangen subsidieaanvragen verdeeld op basis van de volgorde waarop ze bij het college zijn binnengekomen.

Artikel 5 Subsidieaanvraag
  • 1. Een vervolgaanvraag voor de in artikel 2 genoemde activiteiten moet uiterlijk 1 juli voorafgaand aan het jaar waarvoor subsidie wordt verstrekt in bezit zijn van het college.

  • 2. Overige subsidieaanvragen dienen uiterlijk 8 weken voor het begin van de activiteiten in bezit zijn van het college.

Artikel 6 Nadere verplichtingen
  • 1. Het college kan bepalen dat de subsidieontvanger bij de uitvoering van de activiteiten samenwerking zoekt met peuterspeelzalen, basisscholen en andere instanties.

  • 2. De subsidieontvanger dient een redelijke eigen bijdrage te vragen aan hen voor wie de activiteiten worden uitgevoerd.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen aan:

    • a.

      de tijden waarop de bibliotheek in de gemeente Ten Boer moeten zijn geopend;

    • b.

      de verschijningstijden van de bibliotheekbus in de dorpen die deel uitmaken van de gemeente Ten Boer.

  • 4. De subsidieontvanger neemt in zijn activiteitenverslag gegevens op omtrent:

    • a.

      Het aantal personen dat als lid van de bibliotheek staat ingeschreven;

    • b.

      Het aantal uitleningen aan deze personen;

    • c.

      Het aantal personen aan wie wordt uitgeleend;

    • d.

      Het aantal personen dat de bibliotheek en de bibliotheekbus van de subsidieontvanger bezoekt;

    • e.

      De omvang van de collectie informatiedragers, gerubriceerd naar categorie;

    • f.

      Aard en omvang van andere diensten die aan derden worden geleverd;

    • g.

      Overige gegevens waarom het college bij beschikking verzoekt.

  • 5. De subsidieontvanger vermeldt in zijn activiteitenverslag ter vergelijking

    • a.

      de in het vorige lid genoemde gegevens uit de direct voorafgaande verslagperiode, en

    • b.

      zoveel mogelijk een verklaring voor substantiële verschillen.

Afdeling 6 Projecten Buurt, onderwijs, sport (BOS)

Paragraaf 1 Algemeen

Artikel 1 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder:

1.B.O.S.-project

:

Een in samenwerking tussen buurt, onderwijs en sport gecreëerd arrangement van tenminste twee jaar gericht op het verkleinen van achterstanden in een projectgebied.

2.Arrangement

:

Een samenhangend geheel van activiteiten, aansluitend bij de leefwereld en leefsituatie van jeugdigen, waarvan sport en beweging in elk geval deelt uitmaakt.

3.Projectgebied

:

Een door de gemeente of samenwerkende gemeenten aangegeven aaneengesloten gebied.

4.Achterstand

:

Een bestaande achterstandssituatie van jeugdigen op het terrein van gezondheid, welzijn, onderwijs, opvoeding, sport of bewegen, of een achterstandssituatie in de buurt ontstaan door het gedrag van jeugdigen dan door de bewoners van een projectgebied als overlast wordt ervaren.

5.Jeugdige

:

Persoon in de leeftijd van 4 tot 19 jaar.

Paragraaf 2 BOS-projecten

Artikel 2 Te subsidiëren activiteiten
  • 1. Het college kan aan lokale instellingen en organisaties op het gebied van buurt, onderwijs en sport subsidie verlenen voor de uitvoering van een BOS-project mits dat van start gaat in 2009 of 2010 met dien verstande dat per jaar niet meer dan één subsidie voor eenzelfde BOS-project kan worden verstrekt.

  • 2. Als BOS-projecten uitgaan van samenwerkende partijen, wijzen deze een van hen aan als aanvrager van de subsidie.

Artikel 3 Grondslag van de subsidie
  • 1. De subsidie voor de uitvoering van een BOS-project bedraagt maximaal 50% van de naar het oordeel van het college noodzakelijke kosten tot nader door het college te bepalen maxima.

  • 2. De kosten van investeringen in accommodaties of materialen bedragen niet meer dan 10% van de begrote kosten van het project.

Artikel 4 Subsidieplafond
  • 1. Voor de in artikel 2 genoemde activiteiten zijn de subsidieplafonds gelijk aan de in de begroting hiervoor opgenomen bedragen onder aftrek van reeds lopende meerjarige verplichtingen.

  • 2. Als het totaal van de subsidieaanvragen hoger is dan de subsidieplafonds dan is de verdeelwijze als volgt:

    • a.

      Aanvragen voor BOS-projecten in een projectgebied waarvoor nog niet eerder een subsidie is verstrekt hebben voorrang boven andere subsidieaanvragen.

    • b.

      Voor noodzakelijk na toepassing van het hiervoor onder a. bepaalde hebben aanvragen die in vergelijking met andere BOS-projecten meer zullen bijdragen aan de verwezenlijking van het doel voorrang. Daarbij worden de volgende criteria gehanteerd:

      • i)

        De mate van betrokkenheid van buurt-, onderwijs-, sport- en naschoolse opvangorganisaties bij de totstandkoming en de uitvoering van het BOS-project;

      • ii)

        De mate waarin de uitvoering van de activiteiten in het kader van het BOS-project, wat betreft tijdstip en locatie aansluiten op de activiteiten en voorzieningen van buurt-, onderwijs-, sport- en naschoolse opvangorganisaties;

      • iii)

        De duurzaamheid van de activiteiten die in het kader van het BOS-project worden gerealiseerd;

      • iv)

        De mate waarin de verschillende terreinen waarop de achterstand is gesignaleerd geïntegreerd zijn betrokken in de analyse en bij de aanpak van de achterstanden.

      • v)

        De mate waarin bewoners van het projectgebied zijn betrokken bij de ontwikkeling en de uitvoering van het project;

      • vi)

        De mate waarin jeugdigen zijn betrokken bij de ontwikkeling en de uitvoering van het project;

      • vii)

        De mate waarin sportverenigingen zijn betrokken bij de ontwikkeling en de uitvoering van het project;

      • viii)

        De mate waarin jeugdorganisaties zijn betrokken bij de ontwikkeling en de uitvoering van het project;

      • ix)

        De mate waarin vrijwilligers ingetrokken bij de ontwikkeling en de uitvoering van het project;

      • x)

        De mate van concreetheid en meetbaarheid van de te verwachten resultaten;

      • xi)

        De verhouding tussen de begrote kosten en de beoogde effecten.

    • c.

      Voor nog noodzakelijk voor de verdeling van het subsidieplafond na toepassing van het tweede lid van dit artikel houdt het college bij de beoordeling van de aanvragen rekening met

      • i)

        de spreiding van de BOS-projecten over het grondgebied van de gemeente Ten Boer

      • ii)

        de spreiding van inwonerstal over het grondgebied van de gemeente Ten Boer

Artikel 5

De subsidieaanvraag

  • 1.

    Een subsidieaanvraag wordt voorzien van een BOS-projectplan.

  • 2.

    Een BOS-projectplan bevat:

    • a.

      Een analyse van de achterstanden in het projectgebied.

    • b.

      Een beschrijving van het arrangement en van de bijdrage die het arrangement zal leveren aan het verminderen van de achterstanden.

    • c.

      Een beschrijving van de wijze waarop het arrangement aansluit op de leefwereld en leefsituatie van jeugdigen.

    • d.

      Een beschrijving van de wijze waarop het BOS-project wordt geëvalueerd, zowel gedurende als na afloop van het project.

  • 3.

    Een subsidieaanvraag wordt getoetst op:

    • a.

      De beoogde effecten en de begrote kosten.

    • b.

      De concreetheid en meetbaarheid van de te verwachten resultaten.

  • 4.

    Een subsidieaanvraag voor een BOS-project dat in 2009 van start gaat wordt uiterlijk drie maanden voor de startdatum ingediend bij het college.

  • 5.

    Een subsidieaanvraag voor een BOS-project dat in 2010 van start gaat wordt uiterlijk op 1 april 2009 bij het college ingediend.

  • 6.

    Het college neemt een beslissing op de aanvraag binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag.

Artikel 6 Nadere verplichtingen
  • 1. De subsidieontvanger verstrekt het college binnen drie maanden na afloop van ieder kalenderjaar waarover de uitkering is verleend met uitzondering van het laatste kalenderjaar een verslag. Dit verslag geeft inzicht in het verloop van het project en de behaalde resultaten.

  • 2. Binnen drie maanden na afloop van de periode waarvoor de subsidie is verstrekt zendt de subsidieontvanger een aanvraag tot subsidievaststelling. Deze aanvraag moet zijn voorzien van:

    • a.

      een staat van baten en lasten;

    • b.

      een vergelijking met de begrote cijfers alsmede een verklaring voor de verschillen;

    • c.

      een verslag dat inzicht geeft in het verloop van het project en de behaalde resultaten.

    • d.

      een verklaring van een accountant waaruit blijkt dat de activiteiten waarvoor de uitkering is verstrekt, zijn uitgevoerd.

  • 3. De subsidieontvanger verstrekt aan door het college aangewezen ambtenaren of andere personen op diens verzoek alle bescheiden en inlichtingen die noodzakelijk zijn voor een juiste vervulling van hun taak. De bescheiden worden op één adres getoond en de inlichtingen op verzoek schriftelijk verstrekt. Indien de subsidieontvanger slechts kan voldoen aan deze verplichting door inbreuk te maken op het recht van enig persoon op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer, verstrekt de subsidieontvanger de gegevens op zodanige wijze dat deze niet tot personen herleidbaar zijn.

  • 4. Een BOS-project bevat in elk geval sport- of beweegactiviteiten.

  • 5. Het college kan formulieren vaststellen voor het in het eerste lid bedoelde verslag en de in het tweede lid bedoelde aanvraag.

Artikel 7 Overige bepalingen
  • 1. In een beschikking waarbij een meerjarige subsidie wordt verleend, wordt vermeld welk bedrag elk jaar van de betrokken periode als voorschot zal worden verstrekt.

  • 2. Binnen drie maanden na ontvangst van de in artikel 6 tweede lid bedoelde aanvraag geeft het college een beschikking tot vaststelling van de subsidie.

Artikel II Inwerkingtreding
  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2009.

  • 2. Met ingang van deze datum wordt ingetrokken de “Subsidieverordening Welzijn gemeente Ten Boer”, zoals vastgesteld bij raadsbesluit van 24 december 2003, met dien verstande dat hij van kracht blijft voor de vaststelling van subsidies die bij of krachtens deze verordening zijn verleend.