Regeling vervallen per 27-06-2019

Verordening maatschappelijke ondersteuning Texel 2016

Geldend van 01-11-2016 t/m 26-06-2019

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning Texel 2016

De raad van de gemeente Texel;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 6 september 2016;

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, eerste, tweede, derde en zevende lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6, vierde lid, en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

gezien het advies van de brede raadscommissie;

Overwegende

  • 1.

    dat burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven;

  • 2.

    dat van burgers verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan;

  • 3.

    dat burgers die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen;

  • 4.

    dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de Wet maatschappelijke ondersteuning met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang;

  • 5.

    dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;

Besluit

Vast te stellen de

Verordening maatschappelijke ondersteuning Texel 2016

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

Aanbieder

Natuurlijke persoon of rechtspersoon die jegens het college gehouden is een algemene voorziening of een maatwerkvoorziening te leveren

Algemeen gebruikelijke voorziening

Voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten

Algemene voorziening

Aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning

Andere voorziening

Voorziening anders dan in het kader van de wet

Bijdrage

Bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de wet

Centrumgemeente

Gemeente die bepaalde taken namens een intergemeentelijke samenwerking uitvoert. In de in deze verordening bedoelde gevallen is dit de gemeente Den Helder.

Cliënt

Persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening of aan wie een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget is verstrekt of door of namens wie een melding is gedaan als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de wet

Cliёntondersteuning

Onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen

Gebruikelijke hulp

Hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten

Gesprek

Gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet

Hulpvraag

Behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet

Maatschappelijke ondersteuning

•Bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld,

•Ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving,

•Bieden van beschermd wonen en opvang

Maatwerkvoorziening

Op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:

•ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen,

•ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen,

•ten behoeve van beschermd wonen en opvang

Mantelzorg

Hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep

Melding

Melding aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet

Participatie

Deelnemen aan het maatschappelijk verkeer

Persoonsgebonden budget (pgb)

Bedrag waaruit namens het college betalingen worden gedaan voor diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren, en die een cliënt van derden heeft betrokken

Sociaal netwerk

Personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt

Vertegenwoordiger

Persoon of rechtspersoon die een cliënt vertegenwoordigt die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake

Voorliggende voorziening

Algemene voorziening of andere voorziening waarmee aan de hulpvraag wordt tegemoetgekomen

Voorziening

Algemene voorziening of maatwerkvoorziening

Wet

Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

Zelfredzaamheid

In staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden

Artikel 2 Melding hulpvraag

  • 1. Een hulpvraag kan door of namens een cliënt bij het college worden gemeld, middels een meldingsformulier op de website, een doorverwijzing, schriftelijk, telefonisch of mondeling.

  • 2. Het college bevestigt per omgaande de ontvangst van een melding.

  • 3. In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

Artikel 3 Cliëntondersteuning

  • 1. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op kosteloze onafhankelijke cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.

  • 2. Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.

Artikel 4 Vooronderzoek

  • 1. Het college verzamelt alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn situatie en maakt binnen 5 werkdagen een afspraak voor een gesprek.

  • 2. Voor het gesprek verschaft de cliënt het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De cliënt verstrekt in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

  • 3. Als de cliënt genoegzaam bekend is bij de gemeente, kan het college in overeenstemming met de cliënt afzien van een inventarisatie als bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 4. Het college brengt de cliënt op de hoogte van de mogelijkheid om een persoonlijk plan (indien sprake is van een pgb) als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid, van de wet op te stellen en stelt hem gedurende 7 dagen na de melding in de gelegenheid het persoonlijk plan te overhandigen.

Artikel 5 Gesprek

  • 1. Het college onderzoekt in een gesprek tussen deskundigen en degene door of namens wie de melding is gedaan, dan wel diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers en desgewenst familie, en voor zover nodig:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

    • c.

      de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • d.

      de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen en opvang;

    • e.

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

    • f.

      de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening, zoals opgenomen in het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • g.

      de mogelijkheden om door middel van voorliggende voorzieningen of samen met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en andere partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of aan beschermd wonen of opvang;

    • h.

      de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;

    • i.

      welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 van de wet verschuldigd zal zijn;

    • j.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

    • k.

      of er sprake is van een onveilige situatie.

  • 2. Als de cliënt een persoonlijk plan (indien sprake is van een pgb) als bedoeld in artikel 4, vierde lid, aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Het college informeert de cliënt in voor hem begrijpelijke bewoordingen over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt de cliënt toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken.

  • 4. Als de hulpvraag genoegzaam bekend is, kan het college onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.2 van de wet, in overleg met de cliënt afzien van een gesprek.

Artikel 6 Ondersteuningsplan

  • 1. Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek, zoals bedoeld in artikel 5 van deze verordening, in voor de cliënt begrijpelijke taal. Het verslag heeft de vorm van een ondersteuningsplan.

  • 2. Het ondersteuningsplan bevat in ieder geval de beoogde doelen, resultaten en een advies voor ondersteuning.

  • 3. Binnen 6 weken na het gesprek verstrekt het college aan de cliënt het ondersteuningsplan.

  • 4. De cliënt tekent het ondersteuningsplan binnen 5 werkdagen voor akkoord of gezien.

  • 5. Als de cliënt tekent voor gezien, kan hij daarbij tevens aangeven wat de reden is waarom hij niet akkoord is.

  • 6. Als de cliënt van mening is dat hij in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, kan hij dit aangeven op het door hem ondertekende ondersteuningsplan.

  • 7. Opmerkingen of latere aanvullingen van de cliënt worden aan het ondersteuningsplan toegevoegd.

Artikel 7 Aanvraag

  • 1. Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan door of namens een cliënt schriftelijk bij het college worden ingediend.

  • 2. Een ondertekend ondersteuningsplan kan worden beschouwd als aanvraag.

Artikel 8 Criteria voor een maatwerkvoorziening

  • 1. Het college neemt het ondersteuningsplan als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag om een maatwerkvoorziening.

  • 2. Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:

    • a.

      indien de cliënt naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningen in staat is tot zelfredzaamheid of participatie. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 5 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, of

    • b.

      indien de cliënt naar het oordeel van het college niet in staat is zich op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen te handhaven in de samenleving en psychische of psychosociale problemen heeft dan wel de thuissituatie heeft verlaten. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 5 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zo zich snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 3. Ten aanzien van een maatwerkvoorziening met betrekking tot zelfredzaamheid en participatie geldt dat een cliënt alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt als:

    • a.

      de noodzaak tot ondersteuning voor de cliënt redelijkerwijs niet vermijdbaar was, en

    • b.

      de voorziening voorzienbaar was, maar van de cliënt redelijkerwijs niet verwacht kon worden maatregelen te hebben getroffen die de hulpvraag overbodig zou hebben gemaakt.

  • 4. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven, tenzij:

    • a.

      de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

    • b.

      de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten, of

    • c.

      de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

  • 5. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate voorziening.

Artikel 9 Advisering

Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen als het dit van belang acht voor de beoordeling van de aanvraag van een maatwerkvoorziening.

Artikel 10 Beschikking

  • 1. In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt aangegeven of deze als voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a.

      welke maatwerkvoorziening verstrekt wordt en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      de ingangsdatum en duur van de verstrekking;

    • c.

      hoe de voorziening wordt verstrekt, en indien van toepassing;

    • d.

      welke andere oplossingen relevant (kunnen) zijn.

  • 3. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a.

      aan welk resultaat het pgb moet worden besteed;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe dit tot stand is gekomen;

    • d.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld, en;

    • e.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

  • 4. Als sprake is van een te betalen bijdrage wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd.

  • 5. Het college geeft de beschikking binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag, conform artikel 2.3.5 lid 2 van de wet.

Artikel 11 Regels voor pgb

  • 1. Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de wet.

  • 2. Onverminderd artikel 2.3.6, tweede en vijfde lid, van de wet verstrekt het college geen pgb voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.

  • 3. Het college bepaalt bij nadere regeling op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld.

  • 4. Het college bepaalt bij nadere regeling onder welke voorwaarden betreffende het tarief, een cliënt aan wie een pgb wordt verstrekt de mogelijkheid heeft om diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen te betrekken van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk.

Artikel 12 Regels voor bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen

  • 1. Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd:

    • a.

      voor het gebruik van een algemene voorziening, niet zijnde cliëntondersteuning, en

    • b.

      voor een maatwerkvoorziening dan wel pgb, zolang hij van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt, overeenkomstig het Besluit maatschappelijke ondersteuning, en afhankelijk van het inkomen en vermogen van de cliënt en zijn echtgenoot.

  • 2. De kostprijs van een maatwerkvoorziening en pgb wordt bepaald:

    • a.

      door een aanbesteding;

    • b.

      na een consultatie in de markt, of;

    • c.

      in overleg met de aanbieder.

  • 3. In de gevallen bedoeld in artikel 2.1.4, zevende lid van de wet, worden de bijdragen voor een maatwerkvoorziening of pgb vastgesteld en geïnd door de instellingen die de opvang uitvoeren en hiervoor door de centrumgemeente worden gefinancierd.

  • 4. Als een bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is verschuldigd, is de bijdrage verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is afgewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt;

  • 5. Het college bepaalt bij nadere regeling:

    • a.

      voor welke algemene voorzieningen, niet zijnde cliëntondersteuning, de cliënt een bijdrage is verschuldigd;

    • b.

      wat per soort algemene voorziening de hoogte van deze bijdrage is;

    • c.

      voor welke groep personen een korting op de bijdrage van toepassing is, en;

    • d.

      dat de bijdrage voor maatwerkvoorzieningen of pgb’s overeenkomstig artikel 3.1, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 wordt verlaagd, waarbij wordt bepaald welke afwijkende bedragen, percentages en inkomensbedragen worden gehanteerd.

Artikel 13 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

  • 2. Het college kan bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

  • 3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodiek overleg met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

  • 4. De aanbieder stelt de meldcode vast waarin stapsgewijs wordt aangegeven hoe met signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling wordt omgegaan en bevordert de kennis en het gebruik van deze meldcode.

Artikel 14 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1. Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen 6 maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 2. Als het college een beslissing op grond van artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, van de wet, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 3. Ingeval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

  • 4. Ingeval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

  • 5. Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van pgb’s.

Artikel 15 Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Het college bepaalt bij nadere regeling waaruit het jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat.

Artikel 16 Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

  • 1. Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten, in ieder geval rekening met:

    • a.

      de aard en omvang van de te verrichten taken;

    • b.

      een redelijke toeslag voor overheadkosten;

    • c.

      een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

    • d.

      kosten voor bijscholing van het personeel.

  • 2. Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren overige voorzieningen, in ieder geval rekening met:

    • a.

      de marktprijs van de voorziening, en

    • b.

      de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:

      • ·

        aanmeten, leveren en plaatsen van de voorziening;

      • ·

        instructie over het gebruik van de voorziening;

      • ·

        onderhoud van de voorziening, en

      • ·

        verplichte deelname in bepaalde samenwerkingsverbanden.

Artikel 17 Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn, ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodiek overleg met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 18 Klachtregeling

  • 1. Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodiek overleg met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 19 Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1. Het college stelt ingezetenen, bij monde van de Adviesraad Sociaal Domein, in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, vroegtijdig gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 2. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen, bij monde van de Adviesraad Sociaal Domein, kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen ter uitvoering van het eerste en tweede lid.

Artikel 20 Nadere regels en hardheidsclausule

  • 1. In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen over de uitvoering van deze verordening.

  • 3. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 21 Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt geëvalueerd. Het college zendt hiertoe 2 jaar na de inwerkingtreding van de verordening aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.

Artikel 22 Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1. De Verordening maatschappelijke ondersteuning Texel 2015 wordt per 1 november 2016 ingetrokken;

  • 2. Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de in lid 1 genoemde verordening, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

  • 3. Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening maatschappelijke ondersteuning Texel 2015 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening;

  • 4. Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Texel 2015 wordt beslist met inachtneming van die verordening.

Artikel 23 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 november 2016, onder gelijktijdige intrekking van de ‘Verordening maatschappelijke ondersteuning Texel 2015’.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning Texel 2016.

Vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 26 oktober 2016

De griffier, De voorzitter,

Toelichting Verordening maatschappelijke ondersteuning Texel 2016

Algemeen

Deze verordening geeft uitvoering aan de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo 2015). De Wmo 2015 maakt onderdeel uit van de bestuurlijke en – met toepassing van een budgetkorting – financiële decentralisatie naar gemeenten van een aantal taken uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: AWBZ). Deze taken worden toegevoegd aan het takenpakket dat al bij gemeenten lag onder de ‘oude’ Wet maatschappelijke ondersteuning. Hierbij wordt deels voortgeborduurd op de weg die met die wet al was ingezet. Er wordt bekeken wat redelijkerwijs verwacht mag worden van de cliënt en zijn sociaal netwerk, vervolgens zal waar nodig de gemeente in aanvulling hierop hem in staat stellen gebruik te maken van een algemene voorziening of – als dat niet volstaat – een maatwerkvoorziening waarmee een bijdrage wordt geleverd aan zijn mogelijkheden om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer en zelfstandig te functioneren in de maatschappij.

Er dient telkens een zorgvuldige toegangsprocedure doorlopen te worden om de hulpvraag van de cliënt, zijn behoeften en de gewenste resultaten helder te krijgen, om te achterhalen wat de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, mantelzorg of met hulp van zijn sociaal netwerk dan wel door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten kan doen om zijn zelfredzaamheid en participatie te handhaven of verbeteren, om te bepalen of zo nodig met gebruikmaking van een algemene voorziening kan worden volstaan, of dat een maatwerkvoorziening nodig is, en of sprake is van een voorliggende of andere voorziening die niet onder de reikwijdte van de Wmo 2015 valt. De Wmo 2015 en deze verordening leggen deze toegangsprocedure daarom in hoofdlijnen vast. Want waar het recht op compensatie dat bestond onder de ‘oude’ Wet maatschappelijke ondersteuning is komen te vervallen, wordt een recht op een zorgvuldige, tweezijdige procedure daartegenover gesteld. Een dergelijke procedure die bovendien goed wordt uitgevoerd, zal telkens tot een juist eindoordeel moeten leiden; ondersteuning waar ondersteuning nodig is.

Indien de cliënt van mening is dat het college hem ten onrechte geen maatwerkvoorziening verstrekt of dat de maatwerkvoorziening onvoldoende bijdraagt aan de zelfredzaamheid of participatie, of dat hem opvang of beschermd wonen ten onrechte wordt onthouden, kan betrokkene daartegen vanzelfsprekend bezwaar maken en daarna eventueel in beroep gaan tegen de beslissing op zijn bezwaar. De rechter zal toetsen of de gemeente zich heeft gehouden aan de voorgeschreven procedures, het onderzoek naar de omstandigheden van betrokkene op adequate wijze heeft verricht en of de ondersteuning een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

De Wmo 2015 en deze verordening leggen veel bevoegdheden bij het college. De uitvoering hiervan zal echter in de regel namens het college gedaan worden (in mandaat) door deskundige medewerkers van het Sociaal Team of bijvoorbeeld aanbieders. Waar in deze verordening en in de wet ‘het college’ staat, kan het college deze bevoegdheid namelijk mandateren aan ondergeschikten dan wel niet-ondergeschikten op grond van de algemene regels van de Awb. Op grond van artikel 2.6.3 van de wet kan het college de vaststelling van rechten en plichten van de cliënt echter alleen mandateren aan een aanbieder. Zie voor de definitie van ‘aanbieder’ artikel 1. Deze beperking geldt alleen voor mandatering aan niet-ondergeschikten. Het college kan de vaststelling van rechten en plichten ook aan ondergeschikten mandateren.

Deze verordening kan niet los worden gezien van het beleidsplan, dat de raad op grond van artikel 2.1.2 van de Wmo 2015 heeft vastgesteld.

Artikelsgewijs

Artikel 1 Begripsbepalingen

Een ‘algemeen gebruikelijke voorziening’ is bijvoorbeeld een elektrische fiets. ’Gebruikelijke hulp’ is in de wet gedefinieerd en is bijvoorbeeld de hulp van een partner van de cliënt.

In dit artikel is een aantal begrippen opgenomen welke reeds in de wet zijn gedefinieerd. Omdat de begrippen ook in deze verordening een belangrijke rol spelen, zijn ze opgenomen in artikel 1. Hierbij is steeds gebruik gemaakt van de definitie uit de wet.

Ook de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kent een aantal (definitie)bepalingen die voor deze verordening van belang zijn, zoals: ‘aanvraag’ (artikel 1:3, derde lid): een verzoek van een belanghebbende om een besluit te nemen, en ‘beschikking’ (artikel 1:2).

Artikel 2 Melding hulpvraag

De melding kan ‘door of namens de cliënt’ worden gedaan. Dit kan ruim worden opgevat. Naast de cliënt kan bijvoorbeeld diens vertegenwoordiger, mantelzorger, partner, familielid, buurman of andere betrokkene de melding doen.

Aangezien het onderzoek na een melding maximaal zes weken mag beslaan (zie artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet), is registratie en ontvangstbevestiging van de melding ook in het kader van deze termijn van belang.

In het derde lid is overeenkomstig artikel 2.3.3 van de wet een uitzondering vervat voor spoedeisende gevallen. Het college is op grond van de wet verplicht in dergelijke gevallen een passende tijdelijke maatwerkvoorziening te verstrekken in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek dat volgt na de melding.

Artikel 3 Cliëntondersteuning

Het eerste lid is een uitwerking van de wettelijke verplichting van het college. De bepaling uit de wet is in de verordening opgenomen vanwege het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van cliënten te geven. Hierbij is benadrukt dat de cliëntondersteuning op grond van de wet voor de cliënt kosteloos is. Gemeenten hebben de opdracht in ieder geval een algemene voorziening voor cliëntondersteuning te realiseren, waar burgers informatie en advies over vraagstukken van maatschappelijke ondersteuning en hulp bij het verkrijgen daarvan kunnen krijgen. Ook uitgebreide vraagverheldering alsmede kortdurende en kort cyclische ondersteuning bij het maken van keuzes op diverse levensterreinen maken daarvan deel uit.

In het tweede lid is bepaald dat het college de betrokkene na de melding van de hulpvraag inlicht over de mogelijkheid van gratis cliëntondersteuning.

Artikel 4 Vooronderzoek

Deze bepaling is hier opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen. Het eerste lid dient ter ambtelijke voorbereiding van het gesprek op basis van de melding waarbij in samenspraak met de cliënt bekende gegevens in kaart worden gebracht en cliënten niet worden belast met vragen over zaken die bij de gemeente al bekend zijn. Deze inventarisatie kan afhankelijk van de inhoud van de melding meer of minder uitgebreid zijn en omvat ook het in samenspraak met de belanghebbende afspreken van een datum, tijd en plaats voor het gesprek. Tijdens het gesprek kunnen op basis van deze inventarisatie ook al wat concrete vragen worden gesteld of aan de cliënt worden verzocht om nog een aantal stukken over te leggen.

In het tweede lid staat dat de cliënt een identificatiedocument verstrekt ter inzage. In het kader van de rechtmatigheid is het in ieder geval verplicht om de identiteit van de cliënt vast te stellen. Bij een aanvraag voor een maatwerkvoorziening is de cliënt ook verplicht dat document ter inzage te geven.

Bij de gegevensverzameling op grond van het eerste en tweede lid zullen de grenzen van de Wet bescherming persoonsgegevens in acht genomen moeten worden.

Op grond van het derde lid kan worden afgezien van de inventarisatie indien dat een onnodige herhaling van zetten zou betekenen.

In het vierde lid is de verplichting voor het college opgenomen om informatie te verschaffen over de mogelijkheid voor de cliënt om een persoonlijk plan op te stellen en deze aan het college te overhandigen. Zie ook artikel 5, tweede lid.

Artikel 5 Gesprek

Artikel 5 slaat op de onderzoeksfase in het traject tot een mogelijke aanvraag. Voor een zorgvuldig onderzoek zal veelal sprake zijn van enige vorm van persoonlijk contact met betrokkene of een vertegenwoordiger van betrokkene, aangezien daardoor een adequaat totaalbeeld van de betrokkene en zijn situatie verkregen kan worden. Het eerste lid bepaalt daarom dat het onderzoek moet plaatsvinden in samenspraak met betrokkene. De vorm van het onderzoek is vrij.

In het eerste lid is verder benadrukt dat het gesprek met de cliënt wordt gevoerd door deskundigen (namens het college). Het gesprek vindt zo mogelijk bij de cliënt thuis plaats. Indien woningaanpassingen nodig zijn, is dat zeker essentieel om de thuissituatie goed te kunnen beoordelen en doeltreffende oplossingen te vinden.

In onderdeel b is als onderwerp van gesprek ‘het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning’ opgenomen. Dit is belangrijk omdat de ultieme toetssteen of de maatschappelijke ondersteuning effectief is geweest, ligt in de beantwoording van de vraag of de cliënt zelf vindt dat de verleende maatschappelijke ondersteuning heeft bijgedragen aan een verbetering van zijn zelfredzaamheid of participatie. In het wetsvoorstel Wmo 2015 staat het bereiken van dit resultaat centraal.

Het gesprek is hoofdregel en hoeft uiteraard niet plaats te vinden als dit niet nodig is (zie het vierde lid). Het kan bijvoorbeeld om een cliënt gaan die al bekend is bij de gemeente en een eenvoudige ‘vervolgvraag’ heeft.

Artikel 6 Ondersteuningsplan

Het eerste lid borgt dat altijd een ondersteuningsplan wordt opgemaakt. De invulling van de verplichting om een ondersteuningsplan te maken is vormvrij. De gemeente verstrekt aan de cliënt een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek om hem in staat te stellen een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening. Van deze schriftelijke weergave maakt een verslag van het gesprek – als deze heeft plaatsgevonden – onderdeel uit. Dit ondersteuningsplan maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de cliënt. Uiteraard zal de weergave van de uitkomsten van het onderzoek variëren met de uitkomsten van het onderzoek. Zo zal de weergave van het onderzoek bijvoorbeeld heel beperkt kunnen zijn als de cliënt van mening is goed geholpen te zijn en de uitkomst is dat geen aanvraag van een maatwerkvoorziening noodzakelijk is. Bij meer complexe onderzoeken zal uiteraard een uitgebreidere weergave noodzakelijk zijn. Desgewenst kan de gemeente de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek ook gebruiken als een met de cliënt overeengekomen plan (arrangement) voor het bevorderen van zijn zelfredzaamheid en participatie waarin de gemaakte afspraken en de verplichtingen die daaruit voortvloeien, zijn vastgelegd. Het is in dat geval passend dat het college en de cliënt dit plan ondertekenen. Indien een persoonlijk plan is overhandigd, wordt dit plan ook opgenomen of toegevoegd aan het ondersteuningsplan.

Artikel 7 Aanvraag

In het eerste lid is aangegeven dat naast de cliënt alleen een daartoe door hem gemachtigd persoon of een vertegenwoordiger (zie voor een definitie van vertegenwoordiger artikel 1) een aanvraag kan indienen. Dit is minder ruim dan de kring van personen rond de cliënt die een melding kan doen. Aangezien het hier gaat om de formele aanvraag om een beschikking in de zin van de Awb, is hier de formele eis van machtiging of vertegenwoordiging gesteld.

Artikel 8 Criteria voor een maatwerkvoorziening

Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening komt het aan op maatwerk. Gemeentelijke vrijheid is nodig omdat de behoeften van inwoners per gemeente kunnen verschillen en de sociale en fysieke infrastructuur per gemeente anders is.

Ook het aanbod van algemene voorzieningen is niet in iedere gemeente gelijk. Het is daarom niet mogelijk of wenselijk dat in de verordening limitatief wordt geregeld welke maatwerkvoorzieningen zullen worden verstrekt. De gemeente moet wel aan de hand van geschikte en toepasbare criteria meer in detail en concreet nader afbakenen in welke gevallen iemand een maatwerkvoorziening kan krijgen. In dit artikel is deze verplichting uitgewerkt.

Artikel 9 Advisering

Het is bij de adviesaanvraag van belang dat hierbij een heldere vraag of afgebakende opdracht wordt verstrekt, zodat duidelijk is voor de cliënt en de adviseur welk aanvullend onderzoek nog nodig is. Er is sprake van een medewerkingsplicht. De cliënt is verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is.

Artikel 10 Beschikking

Uitgangspunt van de wet is dat de cliënt een maatwerkvoorziening in ‘natura’ krijgt. Indien gewenst door de cliënt bestaat echter de mogelijkheid van het toekennen van een budget.

Tweede lid, onder a, en derde lid, onder a: het beoogde resultaat is bijvoorbeeld ‘mobiliteit’ en niet ‘een scootmobiel’. Zie ook de toelichting op artikel 5, eerste lid, onder b.

Tweede, onder b, en derde lid, onder d: onder ‘duur’ valt ook de termijn waarop een voorziening technisch is afgeschreven.

Het vierde lid dient uitsluitend ter informatie aan de cliënt. Het college neemt niet de hoogte van de bijdrage in de kosten in de beschikking op. Dat loopt immers via het CAK, evenals de mogelijkheid van bezwaar en beroep daartegen. De bijdrage voor een maatwerkvoorziening dan wel een persoonsgebonden budget, met uitzondering van die voor opvang, wordt vastgesteld en voor de gemeente geïnd door het CAK.

Artikel 11 Regels voor pgb

Het college kan op grond van artikel 2.3.6 van de wet een pgb verstrekken. Als aan alle wettelijke voorwaarden tot het verstrekken van een pgb is voldaan, kan zelfs van een verplichting van het college worden gesproken. Van belang is dat een pgb alleen wordt verstrekt indien de cliënt dit gemotiveerd vraagt. Deze motivatie-eis borgt dat duidelijk is dat het de beslissing van de aanvrager zelf is om een pgb aan te vragen.

Het tweede lid geeft aan dat het in beginsel niet mogelijk is om achteraf kosten te declareren.

De gemeente heeft de mogelijkheid om differentiatie aan te brengen in de hoogte van het pgb. Gemeenten kunnen verschillende tarieven hanteren voor verschillende vormen van ondersteuning en voor verschillende typen hulpverleners. Bij het vaststellen van tarieven kan bijvoorbeeld onderscheid gemaakt worden tussen ondersteuning die wordt geleverd door het sociale netwerk, door hulpverleners die werken volgens de kwaliteitsstandaarden en hulpverleners die dat niet doen (zoals werkstudenten, zzp’ers zonder diploma’s e.d.). De bevoegdheid voor het vaststellen van de hoogte van het pgb is middels het derde lid aan het college gedelegeerd.

Met het vierde lid delegeert de raad de bevoegdheid om voorwaarden te stellen aan een pgb wanneer een persoon uit het sociale netwerk wordt ingezet. Onder het sociale netwerk kunnen ook mantelzorgers vallen.

Artikel 12 Regels voor bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen

De wet maakt een onderscheid tussen de bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen. De bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen mag de gemeente bepalen en dit mag kostendekkend zijn.

De bijdragen in de kosten van maatwerkvoorzieningen dan wel pgb’s zijn gelimiteerd tot een bedrag gelijk aan de kostprijs van de voorziening. In het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 zijn regels vastgesteld met betrekking tot deze bijdragen. De bijdrageregels in de verordening moeten passen binnen de kaders die het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 stelt.

Artikel 13 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

De regering legt de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van voorzieningen bij de gemeente en de aanbieder. De eis dat een voorziening van goede kwaliteit wordt verleend, biedt veel ruimte voor de gemeenten om in overleg met organisaties van cliënten en aanbieders te werken aan kwaliteitsstandaarden voor de ondersteuning.

In het eerste lid zijn een aantal voor de hand liggende kwaliteitseisen uitgewerkt. Het in het derde lid genoemde jaarlijkse cliëntervaringsonderzoek is wettelijk verplicht.

Aanbieders moeten actief de landelijke meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling volgen.

Artikel 14 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

De inlichtingenplicht wordt ook standaard opgenomen in de beschikking op de aanvraag.

De wet bepaalt dat in de verordening regels worden gesteld voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening in het algemeen of een pgb in het bijzonder, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.

Een pgb wordt verstrekt met de bedoeling dat men daarmee een voorziening treft. Als binnen zes maanden na de beschikking van het pgb nog geen voorziening is getroffen, heeft het college de bevoegdheid om de beslissing geheel of gedeeltelijk in te trekken.

Het college heeft de bevoegdheid om een ten onrechte verstrekte maatwerkvoorziening of pgb terug te vorderen. Dit kan door het bedrag bij dwangbevel in te vorderen. Als maatwerkvoorziening al is genoten is niet direct een bedrag terug te vorderen. In dat geval kan het college de waarde van de genoten maatwerkvoorziening uitdrukken in een bedrag dat voor terugvordering in aanmerking komt. Dit geldt ook voor in eigendom en in bruikleen verstrekte voorzieningen.

Artikel 15 Jaarlijkse waardering mantelzorgers

In de wet is opgenomen dat bij verordening wordt bepaald op welke wijze het college zorg draagt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente.

De wet definieert een cliënt als een persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening, maatwerkvoorziening of pgb, of door of namens wie een melding is gedaan. Dit laatste betekent dat het dus ook gaat om mantelzorgers van cliënten die melding hebben gedaan van een hulpvraag, ook al is daar geen voorziening op basis van deze wet uitgekomen. Voorts is de woonplaats van de cliënt bepalend, zodat het dus ook mantelzorgers kan betreffen die in andere gemeenten wonen.

Artikel 16 Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

Om te voorkomen dat alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden.

Artikel 17 Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.1.3, tweede lid, onder f, van de wet, waarin is bepaald dat in ieder geval moet worden bepaald ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn, vereist is.

In dit artikel gaat het dus om medezeggenschap van cliënten tegenover de aanbieder. Voorheen moest de aanbieder voldoen aan de in de Wet klachtrecht cliënten en de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) gestelde regels. Onder de Wmcz werd inspraak tegenover de aanbieder reeds verwezenlijkt via de cliëntenraad. Onder de Wmo 2015 is het stellen van regels geheel aan gemeenten overgelaten.

In het eerste lid is dit uitgewerkt door te bepalen dat aanbieders een regeling voor medezeggenschap dienen vast te stellen. De aanbieder is ten aanzien van de in de verordening genoemde voorzieningen verplicht een medezeggenschapsregeling op te stellen (artikel 3.2, eerste lid, onder b, van de wet).

In het tweede lid zijn een aantal instrumenten voor het college aangegeven om te zorgen dat de verplichting tot medezeggenschap door aanbieders goed wordt uitgevoerd.

Artikel 18 Klachtregeling

In het eerste lid is een bepaling over klachten ten aanzien van aanbieders opgenomen. Een dergelijke bepaling is verplicht op grond van artikel 2.1.3, tweede lid, onder e, van de wet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten is vereist. De aanbieder is ten aanzien van de in de verordening genoemde voorzieningen verplicht een klachtregeling op te stellen (artikel 3.2, eerste lid, onder a, van de wet).

In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 57-58) staat dat cliënten in beginsel moeten kunnen klagen over alles wat hen niet aanstaat in de manier waarop zij zich bejegend voelen. De cliënt kan ontevreden zijn over het gedrag van een gemeenteambtenaar, bijvoorbeeld over de wijze waarop een gesprek is gevoerd of over diens (vermeende) gebrek aan deskundigheid. Is de cliënt niet tevreden over een gedraging van de aanbieder, dan kan het ook gaan om bijvoorbeeld de kwaliteit van de geleverde maatschappelijke ondersteuning (in verband met de deskundigheid van de medewerker of een bepaalde houding of uitlating, gebrekkige communicatie of (on)bereikbaarheid van de aanbieder).

Het ligt voor de hand dat cliënten die zich benadeeld voelen zo veel mogelijk deze klacht eerst bij de betreffende aanbieder deponeren. Zij moeten erop kunnen vertrouwen dat de aanbieder de klacht snel in behandeling neemt en de klacht ook snel afhandelt. Daar waar de afhandeling niet naar wens is, staat de weg naar de gemeente voor het indienen van de klacht open.

In het tweede lid zijn een aantal instrumenten voor het college aangegeven om te zorgen dat de verplichting tot medezeggenschap door aanbieders goed wordt uitgevoerd.

Artikel 19 Betrekken van ingezetenen bij het beleid

Deze bepaling geeft uitvoering aan artikel 2.1.3., derde lid, van de wet. Met het derde lid wordt het college de mogelijkheid geboden om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven. Op Texel vervult de Adviesraad Sociaal Domein deze rol.

Artikel 20 Nadere regels en hardheidsclausule

Het college kan middels dit artikel een uitzondering maken, bijvoorbeeld in terminale of andere schrijnende gevallen. Hiermee kan ook ultiem tegemoet gekomen worden aan de wettelijke plicht tot het leveren van maatwerk. Daarnaast stelt dit het college in de gelegenheid om nadere regels te stellen ten behoeve van het uitvoeren van de verordening.

Artikel 21 Evaluatie

Deze evaluatie is niet hetzelfde als de evaluatie die op centraal niveau zal plaatsvinden. Op centraal niveau zendt onze Minister binnen 3 jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk (zie artikel 7.10 van de wet).

In deze gemeentelijke evaluatie kunnen de gegevens uit de centrale evaluatie wel benut worden.

Artikel 22 Intrekking oude verordening en overgangsrecht

In het tweede lid is overgangsrecht opgenomen voor lopende voorzieningen op basis van de oude verordening. In het derde lid is bepaald dat aanvragen die voor de inwerkingtreding van deze nieuwe verordening zijn ingediend maar waarop bij de inwerkingtreding nog niet is beslist, worden afgedaan op grond van de nieuwe verordening. In het vierde lid is voor lopende bezwaarschriften bepaald dat deze volgens de oude verordening worden afgedaan. Daarnaast bevat de wet nog overgangsrecht voor AWBZ cliënten die overgaan naar de Wmo en voor de doelgroep beschermd wonen.