Verordening Participatiewet re-integratie en gesubsidieerde arbeid 2018

Geldend van 28-04-2018 t/m heden

Intitulé

Verordening Participatiewet re-integratie en gesubsidieerde arbeid 2018

De raad van de gemeente Texel;

gelezen het advies van burgemeester en wethouders van Texel van 20-02-2018;

gehoord de raadscommissie van 03-04-2018;

gelet op artikel 8a, eerste lid, aanhef en onder a, c en d en e, en tweede lid, en 10b,  vijfde lid en zevende lid  van de Participatiewet

Besluit

Vast te stellen de

Verordening Participatiewet re-integratie en gesubsidieerde arbeid 2018

Hoofdstuk 1

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    Het college

    Het college van burgemeester en wethouders van Texel;

    De gemeenteraad

    De gemeenteraad van Texel

    De wet

    De Participatiewet

    Doelgroep

    Personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de wet

    Belanghebbende

    Het lid van de doelgroep dat aanspraak maakt op ondersteuning of aan wie ondersteuning wordt aangeboden

    Mantelzorg

    Langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt

    Re-integratie-instrumenten

    De instrumenten die het college ter beschikking heeft voor het bieden van ondersteuning als bedoeld in artikel 7 van de wet

    Traject

    Aaneenschakeling van re-integratie-instrumenten;

    Voorzieningen

    Regelingen ter ondersteuning naar werk en participatie, c.q. maatregelen ter ondersteuning van de re-integratie-instrumenten

    Algemeen geaccepteerde arbeid

    Alle maatschappelijk aanvaardbare arbeid. De werkzaamheden die ingaan tegen de integriteit van de persoon zijn uitgesloten

    Korte afstand tot de arbeidsmarkt

    Deelname aan de arbeidsmarkt is redelijkerwijs mogelijk binnen één jaar

    Grote afstand tot de arbeidsmarkt

    Deelname aan de arbeidsmarkt is redelijkerwijs niet mogelijk binnen één jaar

    Wet SUWI

    Wet Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen

    UWV

    Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

    Uitkeringsgerechtigde

    Degene die een periodieke uitkering voor levensonderhoud ontvangt op grond van de wet

    Werknemer

    Lid van de doelgroep dat een dienstverband heeft met een werkgever

    Werkgever

    Contractuele wederpartij van de werknemer waarmee een arbeidsovereenkomst is afgesloten.

     

Artikel 2 Opdracht aan het college

  • 1. Het college is verantwoordelijk voor het ondersteunen van uitkeringsgerechtigden, niet-uitkeringsgerechtigde werkzoekenden (nuggers) en personen met een uitkering in het kader van de Algemene Nabestaandenwet (Anw-ers) bij het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid en, voor zover nodig, het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2 Het college zorgt voor een voldoende gevarieerd aanbod van re-integratie-instrumenten. Het college houdt daarbij rekening met de aard en omvang van door het college te bepalen doelgroepen en de instrumenten die het meest geschikt zijn voor de leden van die doelgroepen.

  • 3. Het college kan bij het bepalen van het aanbod aan re-integratie-instrumenten prioriteiten stellen in verband met de financiële mogelijkheden en met maatschappelijke, economische en conjuncturele ontwikkelingen.

  • 4. Het college bevordert de beschikbaarheid van voorzieningen voor de opvang van kinderen jonger dan 12 jaar voor leden van de doelgroep, voor zover die opvang nodig is voor het volgen van een traject of voor deelname aan re-integratie-instrument, of voor het bereiken van het doel van een traject of een re-integratie-instrument.

Hoofdstuk 2 Doel en algemene bepalingen

Artikel 3 Doel

Het college streeft actief naar deelname aan het arbeidsproces en/of maatschappelijk proces van de doelgroep, zoals die is gedefinieerd in artikel 7, eerste lid onder a, van de wet. Met als uiteindelijk doel dat mensen uit deze doelgroep zo zelfstandig als mogelijk kunnen participeren in de samenleving.

Artikel 4 Vorm van ondersteuning

  • 1. Ondersteuning kan worden geboden door het aanbieden van een traject, waarbij zo nodig re‑integratie-instrumenten kunnen worden ingezet.

  • 2. Bij de inzet van re-integratie-instrumenten wordt gekozen voor dat instrument dat beschikbaar is en dat adequaat en toereikend is voor het doel dat beoogd wordt.

  • 3. Re-integratie-instrumenten die gericht zijn op arbeidsinschakeling worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is.

Artikel 5 Onderzoek

Het college kan, voordat besloten wordt tot een traject of tot de inzet van re-integratie-instrumenten, een onderzoek (laten) doen naar de mogelijkheden van de belanghebbende en naar de geschiktheid voor hem van de re-integratie-instrumenten of andere vormen van begeleiding.

Artikel 6 Verplichtingen

  • 1. De belanghebbende, niet zijnde een niet uitkeringsgerechtigde, aan wie door het college een re-integratie-instrument en/of een hierop afgestemde voorziening wordt aangeboden is verplicht hiervan gebruik te maken.

  • 2. De belanghebbende die deelneemt aan een traject is gehouden aan de verplichtingen die gelden op grond van de wet, de Wet SUWI, deze verordening alsmede aan de nader op te leggen verplichtingen die het college aan het aangeboden traject en/of voorziening heeft verbonden, waaronder in ieder geval:

    • a.

      het verstrekken van de inlichtingen aan het college die nodig zijn voor het bepalen van een geschikt traject, geschikt re-integratie-instrument en/of een geschikte voorziening;

    • b.

      het verlenen van medewerking aan een onderzoek als bedoeld in artikel 5 van deze verordening;

    • c.

      het naar vermogen uitvoering geven aan de verschillende onderdelen van het traject;

    • d.

      na te laten hetgeen de realisatie van het doel van het traject of van de re-integratie-instrumenten belemmert.

  • 3. Indien een uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een traject en /of voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, dan kan het college de uitkering verlagen, conform hetgeen hierover is bepaald in de Afstemmingsverordening.

  • 4. Indien de belanghebbende, niet zijnde een uitkeringsgerechtigde, die gebruik maakt van een traject en/of een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, kan het college de kosten van het traject en/of de voorziening dan wel de verstrekte subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

Artikel 7 Evenwichtige verdeling en financiering

  • 1. Het college houdt bij het aanbieden van de in deze verordening opgenomen voorzieningen rekening met de omstandigheden en functionele beperkingen van een persoon.

    De omstandigheden hebben in ieder geval betrekking op zorgtaken van die persoon en de mogelijkheid dat hij behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie of gebruik maakt van de voorziening beschut werk. Onder zorgtaken worden in ieder geval verstaan:

    • 1.

      de opvang van ten laste komende kinderen tot 5 jaar; 

    • 2.

      de noodzakelijkheid van het verrichten van mantelzorg.

  • 2. Personen met een gezinsinkomen dat gelijk of lager is dan 120% van de bijstandsnormen zoals bepaald in de wet en een vermogen lager dan de vermogensgrenzen zoals bepaald in de wet kunnen aanspraak maken op ondersteuning bij arbeidsinschakeling, met uitzondering van de voorziening loonkostensubsidie zoals beschreven in artikel 17 van deze verordening. De voorziening loonkostensubsidie is alleen beschikbaar voor personen met een gezinsinkomen dat gelijk of lager is dan de bijstandsnorm.

  • 3. Jongeren die afkomstig zijn van het speciaal onderwijs krijgen voorrang in de ondersteuning bij arbeidsinschakeling.

Artikel 8 Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1. Het college kan een voorziening beëindigen als:

    • a.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting, als bedoeld in de artikelen 9 en 17 van de wet, niet nakomt; of

    • b.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep; of

    • c.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een in deze verordening genoemde voorziening, tenzij het betreft een persoon als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, onder 2, van de wet; of

    • d.

      naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling; of

    • e.

      de voorziening naar het oordeel van het college niet meer geschikt is voor de persoon die gebruik maakt van de voorziening; of

    • f.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt niet naar behoren gebruik maakt van de aangeboden voorziening; of

    • g.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt niet meer voldoet aan de voorwaarden die in deze verordening worden gesteld om in aanmerking te komen voor die voorziening.

  • 2. De aangeboden voorziening moet leiden tot de kortste weg naar betaald werk.

  • 3. Het college kan voorzieningen aanbieden die niet in de verordening zijn genoemd indien dit een meer passende weg is naar arbeidsinschakeling

Hoofdstuk 3 Voorzieningen voor de doelgroep

Paragraaf 3.1 Voorzieningen gericht op het opdoen van werkervaring en algemene werknemersvaardigheden

Artikel 9 Sociale activering

  • 1. Het college kan een persoon die behoort tot de doelgroep activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering voor zover de mogelijkheid bestaat dat hij op enig moment algemeen geaccepteerde arbeid kan verkrijgen waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening.

  • 2. Sociale activering heeft als doel de belanghebbende, door het aanbieden van onbetaalde werkzaamheden, werkritme op te laten doen en/of te behouden.

  • 3. Werkzaamheden in het kader van sociale activering worden alleen verricht bij organisaties zonder winstoogmerk.

  • 4. Het college kan gedurende maximaal 1 jaar de in het eerste lid bedoelde activiteiten aanbieden aan de belanghebbende.

Artikel 10 Werkstage

  • 1. Het doel van een werkstage is het opdoen van werkervaring of het leren functioneren in een arbeidsrelatie.

  • 2. Het college kan een persoon een werkstage gericht op arbeidsinschakeling aanbieden als deze:

    • a.

      behoort tot de doelgroep; en

    • b.

      nog niet actief is geweest op de arbeidsmarkt of een afstand tot de arbeidsmarkt heeft door langdurige werkloosheid.

  • 3. Uitkeringsgerechtigden verrichten de werkstage met behoud van uitkering.

  • 4. Het college plaatst de persoon uitsluitend als hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing op de arbeidsmarkt plaatsvindt.

  • 5. In een schriftelijke overeenkomst worden in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      het doel van de werkstage;

    • b.

      de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt; en

    • c.

      de duur en omvang van de werkstage.

Artikel 11 Participatieplaats

  • 1. Het college kan een persoon van 27 jaar of ouder met recht op algemene bijstand overeenkomstig artikel 10a van de wet onbeloonde additionele werkzaamheden laten verrichten.

  • 2. Het college zorgt ervoor dat de te verrichten additionele werkzaamheden worden vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst die wordt ondertekend door het college, de werkgever en de persoon die de additionele werkzaamheden gaat verrichten.

  • 3. De premie, bedoeld in artikel 10a, zesde lid, van de wet bedraagt € 100,- per 6 maanden, mits in die 6 maanden voldoende is meegewerkt aan het vergroten van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.

Artikel 12 Proefplaatsing

  • 1. Bemiddeling naar een proefplaatsing kan een onderdeel zijn van een traject gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. De proefplaatsing heeft als doel de belanghebbende, door het aanbieden van onbetaald werk, te laten wennen aan aspecten die samenhangen met het verrichten van betaalde arbeid en de potentiële werkgever te laten wennen aan een arbeidsrelatie met belanghebbende.

  • 3. Dit instrument kan ingezet worden wanneer door het college aan de hand van een onderzoek is vastgesteld dat de belanghebbende (daardoor) een reëel perspectief heeft op regulier werk volgend op de proefplaatsing.

  • 4. De proefplaatsing kan maximaal 3 maanden duren.

Paragraaf 3.2 Opleidings- en ontwikkelmogelijkheden

Artikel 13 Persoonlijke ondersteuning

Aan een persoon die behoort tot de doelgroep kan het college persoonlijke ondersteuning bij het verrichten van de aan die persoon opgedragen taken aanbieden in de vorm van structurele begeleiding als hij zonder persoonlijke ondersteuning niet in staat is de aan hem opgedragen taken te verrichten.

Artikel 14 Scholing

  • 1. Het college kan een persoon die behoort tot de doelgroep een scholingstraject aanbieden.

  • 2. Een scholingstraject voldoet in ieder geval aan de volgende eisen:

    • a.

      het scholingstraject vergroot de kansen van de belanghebbende op de arbeidsmarkt; en

    • b.

      het scholingstraject is afgestemd op de mogelijkheden van de belanghebbende; en

    • c.

      het scholingstraject leidt op tot een erkend diploma of certificaat.

Artikel 15 Ondersteuning bij leer-werktraject

Het college kan ondersteuning aanbieden aan een persoon uit de doelgroep ten aanzien van wie het college van oordeel is dat een leer-werktraject nodig is, voor zover deze ondersteuning nodig is voor het volgen van een leer-werktraject en het personen betreft:

  • a.

    van 16 of 17 jaar van wie de leerplicht of de kwalificatieplicht, bedoeld in de Leerplichtwet 1969, nog niet is geëindigd; of

  • b.

    van 18 tot 27 jaar die nog geen startkwalificatie hebben behaald.

Paragraaf 3.3 Financiële tegemoetkoming t.b.v. de re-integratie

Artikel 16 Financiële vergoeding

Het college kan een vergoeding verstrekken:

  • a.

    aan een lid van de doelgroep voor noodzakelijke kosten die gemaakt zijn in het kader van het re-integratietraject;

  • b.

    aan een werkgever voor noodzakelijke kosten die gemaakt zijn in het kader van het re-integratietraject of de indiensttreding van een lid van de doelgroep. Hierbij wordt uitgegaan van cofinanciering; tot €500,- wordt 75% bijgedragen door het college, daarboven zal 50% worden bijgedragen. De vergoeding bedraagt maximaal €1.000,- per re-integratietraject.

Paragraaf 3.4 Gesubsidieerde arbeid

Artikel 17 Vaststelling wie tot doelgroep loonkostensubsidie behoort

  • 1. Het college stelt vast of een persoon behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie zoals omschreven in artikel 6, tweede lid, van de Participatiewet.

  • 2. Hierbij neemt het college de volgende criteria in acht:

    • a.

      een persoon moet behoren tot de doelgroep zoals omschreven in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet en artikel 7 van deze verordening; die persoon is niet in staat met voltijdse arbeid het wettelijk minimumloon te verdienen en die persoon heeft mogelijkheden tot arbeidsparticipatie; of

    • b.

      een persoon moet behoren tot de doelgroep zoals omschreven in artikel 10d, tweede lid, van de Participatiewet.

  • 3. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan het college adviseren met betrekking tot het oordeel of een persoon behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen neemt daarbij de in het tweede lid neergelegde criteria in acht.

Artikel 18 Vaststelling loonwaarde

Het college maakt gebruik van de methodiek Dariuz om de loonwaarde van een persoon te bepalen.

Artikel 19 Participatievoorziening beschut werk

  • 1. Het college biedt de voorziening beschut werk aan personen van wie het college heeft vastgesteld dat deze uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben.

  • 2. Voor de personen die niet op de voorziening beschut werk geplaatst kunnen worden, omdat het aantal verplichte beschutwerkplekken in een kalenderjaar is gerealiseerd, richt het college een wachtlijst in.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid kan het college jaarlijks extra beschutte werkplekken beschikbaar stellen.

  • 4. De eerstgeplaatste van de wachtlijst heeft voorrang op de later geplaatste.

  • 5. In afwijking van het bepaalde in het vierde lid hebben schoolverlaters van het praktijkonderwijs, bedoeld in artikel 10f van de Wet op het voortgezet onderwijs, het voortgezet speciaal onderwijs, bedoeld in artikel 2 van de Wet op de expertisecentra of de entreeopleiding, bedoeld in artikel 7.2.2., onderdeel a, van de Wet educatie en beroepsonderwijs voorrang op een later geplaatste op de wachtlijst.

  • 6. Voor zover nodig worden aan personen van wie is vastgesteld dat zij uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben, tot het moment van aanvang van de dienstbetrekking, bedoeld in artikel 10b, eerste lid, van de wet, daarnaast de volgende voorziening op de arbeidsinschakeling aangeboden: sociale activering of vrijwilligerswerk als bedoeld in artikel 10 of een andere passende voorziening.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 20 Hardheidsclausule

Het college kan in individuele bijzondere situaties ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 21 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Verordening Participatiewet re-integratie en gesubsidieerde arbeid 2018.

Artikel 22 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt na publicatie in werking op de 8e dag na publicatie in het Gemeenteblad.

  • 2. Gelijktijdig met de inwerkingtreding van deze verordening wordt de Re-integratieverordening Participatiewet gemeente Texel 2015, door de raad vastgesteld in zijn vergadering van 17 juni 2015, ingetrokken.

Ondertekening

Vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 18-04-2018,
De griffier, De voorzitter,
M. de Porto, ir. M.C. Uitdehaag

Toelichting

Algemeen

Deze verordening regelt de ondersteuning die de gemeente biedt bij de arbeidsinschakeling van werklozen die horen tot de doelgroep. De opdracht om die ondersteuning te bieden is geregeld in artikel 7 van de Participatiewet. De verplichting om een verordening vast te stellen waarin deze ondersteuning nader vorm gegeven wordt volgt uit artikel 8a van de Participatiewet.

Artikelsgewijs

Artikel 1. Begripsomschrijving

Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, de Algemene wet bestuursrecht of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.

Artikel 2. Opdracht aan het college

De Participatiewet geeft aan het college de verantwoordelijkheid voor het bieden van ondersteuning.

Hoewel belanghebbenden aanspraak kunnen maken op ondersteuning, is er geen afdwingbaar recht op ondersteuning. Het is aan het college om te zorgen voor een voldoende aanbod van re-integratie-instrumenten. Daarbij heeft het college te maken met beperkte middelen.

Artikel 3. Doel

Het bevorderen van uitstroom uit de inkomensvoorziening en reductie van de uitkeringsduur wordt onder meer gerealiseerd door een kwalitatief aanbod van re-integratie-instrumenten. De instrumenten en/of voorzieningen zijn gericht op verbetering van de kans op werk en maatschappelijke participatie in een samenhangende aanpak; het wegnemen van eventuele belemmeringen en het bieden van begeleiding, scholing, zorg, bemiddeling en nazorg.

Artikel 4. Vorm van ondersteuning

Ondersteuning hoeft niet altijd te bestaan uit een diagnose gevolgd door een vastgesteld traject met één of meerdere re-integratie-instrumenten. Een advies of doorverwijzing naar andere instanties kan in bepaalde situaties ook volstaan.

 

Re-integratie-instrumenten en eventueel daarop gebaseerde voorzieningen worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is. Bovendien worden de instrumenten alleen ingezet als aan de hand van onderzoek is gebleken dat daardoor het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid binnen afzienbare tijd mogelijk wordt.

 

Alleen als arbeidsinschakeling binnen afzienbare termijn niet tot de mogelijkheden behoort, kan zelfstandige maatschappelijke participatie een doel van de inzet van re-integratie-instrumenten zijn. Ook in dat geval geldt dat het instrument beschikbaar moet zijn en adequaat en toereikend moet zijn. De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de inhoud van het traject ligt bij het college. Binnen de grenzen van die verantwoordelijkheid wordt rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de belanghebbende.

Artikel 5. Onderzoek

In de meeste gevallen zal, voordat tot de inzet van re-integratie-instrumenten wordt besloten, een advies worden gevraagd van een bedrijf dat gespecialiseerd is in diagnoses. Niet uitgesloten is dat het onderzoek door het college wordt verricht.

Eventueel kan na een zelf verricht onderzoek besloten worden alsnog advies van derden in te winnen. Ook is denkbaar dat uit het eigen onderzoek al blijkt dat een diagnose door derden en/of de inzet van re‑integratie-instrumenten niet nodig is.

Artikel 6. Verplichtingen

In de Participatiewet zijn de verplichtingen die gelden bij het recht op een uitkering uitgebreid opgenomen. Voor alle duidelijkheid zijn in lid 1 en in lid 2 de verplichtingen in het kader van de re-integratie nogmaals opgenomen. Deelname aan re-integratie is niet vrijblijvend. Bijstandsgerechtigden zijn reeds door het ontvangen van een uitkering aan bepaalde verplichtingen gehouden. Voor degenen zonder uitkering moeten voorwaarden aan het re-integratietraject worden gekoppeld, welke uiteraard ook voor bijstandsgerechtigden gelden. Het niet nakomen van de verplichtingen geeft de mogelijkheid om een traject af te breken of de gevraagde ondersteuning te weigeren.

 

In de Participatiewet is geregeld dat het college de bijstand verlaagt indien een belanghebbende zijn verplichtingen, zoals die zijn genoemd in artikel 18, lid 4 van de wet niet nakomt. Het gaat hier om de zogenoemde geüniformeerde arbeidsverplichtingen. Indien een belanghebbende andere verplichtingen dan de in artikel 18, lid 4 genoemde verplichtingen, niet nakomt dan kan het college een maatregel opleggen op grond van de Afstemmingsverordening. Deze maatregel bestaat uit het verlagen van de uitkering met een bepaald percentage.

 

Wanneer belanghebbenden (personen zonder uitkering of Anw-ers) zich niet houden aan de opgelegde verplichtingen kan het college niet de uitkering verlagen met een maatregel. Daarom is in dit lid de mogelijkheid opgenomen dat in die gevallen waarin sprake is van verwijtbaar handelen waardoor een traject en/of geboden voorziening niet tot het gewenste resultaat leidt, de gemeente (een deel van) de kosten die gemaakt zijn kan terugvorderen.

Artikel 7. Evenwichtige verdeling en financiering 

Op grond van artikel 8a, lid 2, onderdeel a, van de Participatiewet moet de gemeenteraad in de verordening zorgen voor een evenwichtige verdeling van de voorzieningen over personen, waarbij rekening wordt gehouden met de omstandigheden en de functionele beperkingen van die personen. Hierin ligt besloten dat de gemeenteraad ook rekening houdt met de omstandigheden en functionele beperkingen van personen met een handicap.

 

Aan personen met een (gezins)inkomen dat hoger is dan 120% van het bijstandsniveau en aan personen met een vermogen dat boven de grenzen valt zoals in de wet is opgenomen kan het college geen re-integratievoorziening aanbieden. Daarnaast geldt dat de voorziening loonkostensubsidie, zoals beschreven in artikel 18 van deze verordening, niet kan worden toegekend aan personen met een (gezins)inkomen dat hoger is dan 100% van het bijstandsniveau of een vermogen dat boven de grenzen valt zoals in de wet is opgenomen.

 

Jongeren die afkomstig zijn van het speciaal onderwijs zullen met voorrang worden ondersteund bij hun arbeidsinschakeling. Zo kunnen ze bijvoorbeeld voorrang krijgen op de wachtlijstlijst voor een beschutte werkplek.

Artikel 8. Algemene bepalingen over voorzieningen

Het college kan een voorziening beëindigen in de gevallen zoals opgenomen in dit artikel.

 

In de artikelen 9 t/m 20 van deze verordening worden voorzieningen genoemd die het college kan aanbieden. Deze opsomming is niet limitatief, indien er een andere voorziening is die een grotere bijdrage levert aan de arbeidsinschakeling kan het college ook voor die voorziening kiezen. Een voorbeeld van een dergelijke voorziening is een opleiding educatie op grond van artikel 2.3.1. van de Wet educatie en beroepsonderwijs

Artikel 9. Sociale activering 

Volgens de Participatiewet dient ook sociale activering uiteindelijk gericht te zijn op arbeidsinschakeling. Voor bepaalde doelgroepen is arbeidsinschakeling echter een te hoog gegrepen doel. Voor deze personen staat dan ook niet re-integratie, maar participatie voorop. Bij activiteiten in het kader van sociale activering kan worden gedacht aan het zelfstandig, zonder externe begeleiding, verrichten van vrijwilligerswerk of deelnemen aan activiteiten in de wijk of buurt.

 

Sociale activering heeft tot doel personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt terug te leiden naar de arbeidsmarkt, of als dit nog niet mogelijk is, als tussendoel te bevorderen dat personen zelfstandig kunnen deelnemen aan het maatschappelijk leven. Hieruit volgt dat als het einddoel, arbeidsinschakeling, niet kan worden bereikt, er geen grond is die persoon te verplichten om gebruik te maken van een voorziening gericht op sociale activering.

Artikel 10. Werkstage 

De werkstage is gericht op uitbreiden kennis en ervaring. Daarnaast is bij een werkstage in de regel geen sprake van beloning. Terughoudend zijn met het verstrekken van een gerichte stagevergoeding ligt daarom voor de hand. Er kan wel een onkostenvergoeding worden gegeven, mits daadwerkelijk sprake is van een vergoeding van gemaakte kosten.

Het college kan een persoon die behoort tot de doelgroep een werkstage aanbieden voor zover hij een afstand tot de arbeidsmarkt heeft. Verder is vereist dat een persoon nog niet actief is geweest op de arbeidsmarkt of een afstand tot de arbeidsmarkt heeft door langdurige werkloosheid (artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van deze verordening).

 

De werkstage kan 2 doelen hebben. Op de eerste plaats kan het gaan om het opdoen van specifieke werkervaring. En in de tweede plaats kan een persoon aan de hand van een werkstage wennen aan aspecten als gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerken met collega’s.

 

In het vierde lid is bepaald dat voor de werkstage een schriftelijke overeenkomst wordt opgesteld. Hierin kan expliciet het doel van de stage worden opgenomen, evenals de wijze van begeleiding. Door deze schriftelijke overeenkomst kan nog eens worden gewaarborgd dat het bij een werkstage niet gaat om een reguliere arbeidsverhouding.

Artikel 11. Participatieplaats

Een participatieplaats is bedoeld voor personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Voor personen jonger dan 27 jaar is ondersteuning in de vorm van een participatieplaats niet mogelijk (artikel 7, lid 8, van de Participatiewet). Het college kan dan ook enkel aan personen van 27 jaar of ouder met recht op algemene bijstand een participatieplaats aanbieden.

 

Op een participatieplaats worden additionele werkzaamheden verricht. Niet de te verrichten werkzaamheden staan centraal maar het leren werken of het (opnieuw) wennen aan werken. Aspecten als omgaan met gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerking met collega’s zijn allemaal zaken waaraan in een participatieplaats gewerkt kan worden. Ook kan hiermee worden beoordeeld of het werkterrein past bij de capaciteiten van de uitkeringsgerechtigde, zodat een persoon bijvoorbeeld een opleiding op het betreffende terrein kan gaan volgen en daarmee voor zichzelf een duurzaam perspectief op arbeid kan realiseren.

 

De duur van de participatieplaats is wettelijk beperkt tot maximaal 4 jaar (artikel 10a van de Participatiewet). Na 9 maanden wordt beoordeeld door het college of de participatieplaats de kans op arbeidsinschakeling heeft vergroot (artikel 10a, lid 8 van de Participatiewet).

Zo niet dan wordt de participatieplaats beëindigd. Uiterlijk 24 maanden na aanvang van de participatieplaats wordt opnieuw beoordeeld of de participatieplaats wordt voorgezet. Als de gemeente concludeert dat voortzetting van de participatieplaats met het oog op in de persoon gelegen factoren aanmerkelijk bijdraagt tot de arbeidsinschakeling, dan kan de participatieplaats nog 1 jaar verlengd worden. Echter in dat geval dient een andere werkomgeving geboden te worden (artikel 10a, lid 9 van de Participatiewet). Na 36 maanden vindt opnieuw een dergelijke beoordeling plaats (artikel 10a, lid 10 van de Participatiewet).

 

De persoon die werkzaamheden verricht op een participatieplaats heeft recht op een premie voor het eerst na 6 maanden en vervolgens iedere 6 maanden na aanvang van de additionele werkzaamheden (artikel 10a, lid 6 van de Participatiewet). Voorwaarde is dat de persoon naar het oordeel van het college voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kansen op de arbeidsmarkt. De hoogte van de premie moet in de verordening vastgelegd worden (artikel 8a, lid 1, onderdeel d van de Participatiewet). De premie wordt vrijgelaten op grond van artikel 31, lid 2, onderdeel j van de Participatiewet. In verband hiermee is de hoogte van de premie begrensd door het in de vrijlatingsbepaling genoemde bedrag. Daarnaast moet bij het bepalen van de hoogte van de premie ook de risico's van de armoedeval worden betrokken. Er is gekozen voor een premie van telkens € 100,- per 6 maanden.

Artikel 12. Proefplaatsing

Bij de proefplaatsing is het doel niet zozeer het leren van vaardigheden, maar vooral het wennen aan aspecten die samenhangen met betaald werk. Net als de werkstage kan het instrument worden ingezet voor leden van de doelgroep met een perspectief op betaald werk op korte, middellange of lange termijn.

Artikel 13. Persoonlijke ondersteuning

In artikel 13 wordt de voorziening persoonlijke ondersteuning nader geduid. Het gaat dan om een voorziening zoals een jobcoach, die op vaste tijden en gedurende een langere periode de werknemer met beperkingen bij het verrichten van zijn taken ondersteunt. Het moet dan ook gaan om een systematische ondersteuning. Daarnaast moet de ondersteuning noodzakelijk zijn in die zin, dat de werknemer zonder die ondersteuning in redelijkheid niet zijn werkzaamheden zou kunnen verrichten. Persoonlijke ondersteuning heeft tot doel dat een werknemer wordt begeleid naar een situatie dat hij uiteindelijk zonder begeleiding via een dergelijke voorziening bij een reguliere werkgever werkzaam kan zijn.

Artikel 14. Scholing 

In het algemeen wordt er vanuit gegaan dat een persoon bij het hebben van een startkwalificatie redelijke kansen heeft op de arbeidsmarkt Onder startkwalificatie wordt verstaan een havo of vwo-diploma of een diploma van het middelbaar beroepsonderwijs (mbo), niveau twee. Scholing kan worden aangeboden aan personen met of zonder een dergelijke startkwalificatie. Vooral voor personen zonder startkwalificatie kan scholing noodzakelijk zijn voor de re-integratie.

 

De scholing of opleiding moet zijn gericht zijn op het vergroten van de kansen op de arbeidsmarkt. Het college hoeft aan een persoon geen scholing of opleiding aan te bieden als dergelijke scholing of opleiding naar zijn oordeel de krachten of bekwaamheden van de persoon te boven gaan of als naar zijn oordeel scholing of opleiding niet bijdraagt aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces van de persoon. Daarnaast moet de scholing opleiden tot een erkend certificaat of diploma. Het diploma of certificaat moet erkend zijn door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap of door een branche-organisatie. Op basis van maatwerk kan worden afgeweken van dit laatste punt.

  

Personen jonger dan 27 jaar die nog mogelijkheden hebben binnen het uit 's Rijks kas bekostigde onderwijs kunnen sinds 1 juli 2012 geen voorziening ontvangen die hen ondersteunt bij de arbeidsinschakeling (artikel 7, lid 3, onderdeel a, van de Participatiewet).

Artikel 15. Ondersteuning bij leer-werktraject 

Personen uit de doelgroep kunnen in aanmerking komen voor de voorziening ondersteuning bij leer-werktrajecten. Dit is geregeld in artikel 15 en volgt uit artikel 10f van de Participatiewet.

 

De ondersteuning bij leer-werktrajecten is inzetbaar voor jongeren van 16 of 17 jaar oud die dreigen uit te vallen uit school, maar middels een leer/werktraject alsnog een startkwalificatie kunnen behalen. Om te voorkomen dat jongeren onnodig uitvallen, wordt de mogelijkheid geboden extra ondersteuning te bieden. Deze voorziening kan ook worden ingezet ter voorkoming van schooluitval bij jongeren van 18 tot 27 jaar die door een leer-werktraject alsnog een startkwalificatie kunnen behalen.

 

Bijstandsgerechtigden jonger dan 27 jaar die uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs kunnen volgen, zijn uitgesloten van ondersteuning op grond van artikel 7, lid 3 onder a van de Participatiewet. Voor de conclusie dat een jongere uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs kan volgen is vereist dat de jongere uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs volgt of daarvoor in aanmerking komt.

 

In het kader van artikel 7, lid 3 onder a van de Participatiewet betekent dit dat het college vanaf het moment dat de jongere uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs volgt of kan volgen geen ondersteuning bij de arbeidsinschakeling kan bieden.

 

In artikel 10f van de Participatiewet is bepaald dat het college onder omstandigheden ondersteuning kan bieden aan personen jonger dan 18 jaar en aan personen van 18 tot 27 jaar die nog geen startkwalificatie hebben behaald en voor wie een leer-werktraject nodig is. Er wordt vanuit gegaan dat het mogelijk is een leer-werktraject aan te bieden aan personen die voldoen aan het bepaalde in de artikelen 10 en 10f van de Participatiewet, in afwijking van artikel 7, lid 3 onder a van de Participatiewet.

Artikel 16. Financiële vergoeding

In dit artikel is de mogelijkheid opgenomen dat het college een vergoeding verstrekt voor de noodzakelijk te maken kosten tijdens het traject tot duurzame uitstroom. Hierbij kan gedacht worden aan een vergoeding voor reiskosten, kosten van kinderopvang, werkkleding of de ongevallenverzekering die werkgevers moeten afsluiten. Vorenstaande is niet limitatief en maatwerk is vereist. De vergoeding voor kosten die werkgevers maken bedraagt maximaal €1000,- per re-integratietraject. Het uitgangspunt hierbij is cofinanciering. Bedragen de kosten €500,- of minder dan vergoed het college 75% van de gemaakte kosten. Worden er meer kosten gemaakt, dan vergoed het college 50% daarvan, tot de maximale bijdrage van €1000,- per traject.

Artikel 17. Vaststelling wie tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort

Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 6, tweede lid, van de Participatiewet. Overeenkomstig deze bepaling dient de gemeenteraad bij verordening regels vast te stellen over de doelgroep loonkostensubsidie en de loonwaarde. De regels dienen in ieder geval te bepalen:

  • .

    de wijze waarop wordt vastgesteld wie tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort, en

  • .

    de wijze waarop de loonwaarde wordt vastgesteld.

 

Het college kan op verzoek of ambtshalve vaststellen wie tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort (artikel 10c van de Participatiewet). Personen zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet die mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben en van wie is vastgesteld dat zij met voltijdse arbeid niet in staat zijn tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, behoren tot de doelgroep loonkostensubsidie (artikel 6, eerste lid, onderdeel e, van de Participatiewet). Het UWV kan de gemeente daarbij adviseren.

  

Heeft het college vastgesteld dat een persoon behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie en is een werkgever voornemens met die persoon een dienstbetrekking aan te gaan, dan stelt het college in beginsel de loonwaarde van die persoon vast (artikel 10d, eerste lid, van de Participatiewet). Hiervoor is geen aanvraag vereist.

De vastgestelde loonwaarde legt het college vast in een beschikking waartegen zowel de betrokken persoon als diens (potentiële) werkgever bezwaar en beroep kunnen instellen.

 

De loonwaarde is een vastgesteld percentage van het rechtens geldende loon voor de door een persoon - die behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie - verrichte arbeid in een functie naar evenredigheid van de arbeidsprestatie in die functie van een gemiddelde werknemer met een soortgelijke opleiding en ervaring, die niet tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort (artikel 6, eerste lid, onderdeel g, van de Participatiewet).

 

De loonkostensubsidie zoals beschreven in deze verordening kan uitsluitend worden ingezet als de persoon in kwestie behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel e, van de Participatiewet: mensen met een arbeidsbeperking. Deze nieuwe vorm van loonkostensubsidie is niet per definitie tijdelijk, maar kan indien nodig voor een langere periode worden ingezet. Met dit instrument compenseert de gemeente werkgevers voor de verminderde productiviteit van de werknemer (zie Kamerstukken II 2013/14, 33 161, nr. 107, blz. 60).

· Vaststelling wie tot doelgroep loonkostensubsidie behoort

In artikel 10c van de Participatiewet is geregeld wanneer wordt vastgesteld of een persoon tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort: op schriftelijke aanvraag of ambtshalve. Ambtshalve vaststelling is alleen mogelijk bij:

  • .

    personen die algemene bijstand ontvangen;

  • .

    personen als bedoeld in de artikelen 34a, vijfde lid, onderdeel b, 35, vierde lid, onderdeel b, en 36, derde lid, onderdeel b, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: WIA) tot het moment dat het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d is verleend;

  • .

    personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de Participatiewet;

  • .

    personen met een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, en

  • .

    personen met een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.

 

In artikel 10c van de Participatiewet is ook bepaald dat het aan college is om vast te stellen of een persoon tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort. Binnen de kaders van de wet is het aan de gemeente om vast te stellen op welke wijze zij bepalen of mensen tot de doelgroep loonkostensubsidie behoren en of loonkostensubsidie voor hen wordt ingezet (zie Kamerstukken II 2013/14, 33 161, nr. 107, blz. 62). In artikel 17, tweede lid, is vastgelegd welke criteria daarbij in acht genomen worden. Deze cumulatieve criteria zijn ontleend aan artikel 6, eerste lid, onderdeel e, van de Participatiewet. Daarin is immers wettelijk de doelgroep loonkostensubsidie vastgelegd. Onderdeel a ziet op het toekennen van loonkostensubsidie aan personen die nog geen dienstbetrekking hebben. Onderdeel b ziet op het toekennen van loonkostensubsidie aan personen met een reeds bestaande dienstbetrekking en die in de periode van 6 maanden voorafgaande aan de dienstbetrekking hebben deelgenomen aan praktijkonderwijs, voortgezet speciaal onderwijs of de entreeopleiding.

 

Het college neemt de algemene criteria voor de doelgroep in acht die zijn beschreven in artikel 7 van deze verordening.

 

Als een dienstbetrekking tot stand komt, verleent het college loonkostensubsidie aan de werkgever met inachtneming van artikel 10d van de Participatiewet.

Artikel 18. Vaststelling loonwaarde 

In de arbeidsmarktregio Noord-Holland Noord wordt voor het bepalen van iemands loonwaarde het instrument Dariuz gebruikt.

Artikel 19. Participatievoorziening beschut werk 

Het college biedt ambtshalve of op verzoek de voorziening beschut werk aan aan een persoon van wie is vastgesteld dat deze alleen in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en deze persoon behoort tot de doelgroep van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet of een persoon is aan wie het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een uitkering verstrekt (eerste lid). Het college is verplicht om iemand de voorziening beschut werk aan te bieden wanneer die persoon daarop aangewezen is (artikel 10b, eerste lid, van de Participatiewet). Deze verplichting geldt tot wanneer de vastgestelde aantallen beschut werkplekken zijn bereikt (artikel 10b, zesde lid, van de Participatiewet).

 

Naast het bepalen van wie in aanmerking kan komen voor beschut werk (eerste en tweede lid) zijn in deze verordening vastgelegd welke voorzieningen voor arbeidsinschakeling ingezet worden om deze dienstbetrekking mogelijk te maken (derde lid) en welke voorzieningen worden aangeboden tot het moment dat de dienstbetrekking beschut werk aanvangt (vierde lid).

· Stap 1: advies Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen  

Om vast te stellen of een persoon tot de doelgroep beschut werk behoort, verricht het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen voor het college de werkzaamheden ten behoeve van die vaststelling en adviseert het college hierover. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen voert op basis van landelijke criteria een beoordeling uit of een persoon behoort tot de doelgroep beschut werk (artikel 10b, tweede lid, van de Participatiewet).

 

Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verricht de werkzaamheden ten behoeve van de vaststelling of een persoon tot de doelgroep beschut werk behoort ook op verzoek van een persoon als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet of een persoon aan wie het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een uitkering verstrekt (artikel 10b, derde lid, van de Participatiewet). Een dergelijk verzoek kan alleen door de persoon zelf worden gedaan en niet door een andere belanghebbende zoals een werkgever. Als het UWV tot het oordeel komt dat iemand tot de doelgroep beschut werk behoort, adviseert UWV het college van de gemeente waar de betreffende persoon staat ingeschreven.

 

Van de personen op de voorselectielijst wordt aantoonbare inzet verwacht om betaald werk te doen.

· Stap 2: besluit gemeente

Op basis van het advies van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen beslist de gemeente of iemand tot de doelgroep beschut werk behoort. Alleen als sprake is van een onzorgvuldige totstandkoming van het advies van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, kan de gemeente besluiten het advies niet te volgen.

· Stap 3: dienstbetrekking 'beschut werk'

Nadat is vastgesteld dat iemand tot de doelgroep 'beschut werk' behoort, zorgt de gemeente ervoor dat deze persoon in een dienstbetrekking onder beschutte omstandigheden aan de slag gaat (artikel 10b, derde lid, van de Participatiewet). Het kan dan gaan om een privaatrechtelijke of een publiekrechtelijke dienstbetrekking (artikel 6, eerste lid, onderdeel f, van de Participatiewet).

 

Volgorde toekenning

In principe heeft de eerstgeplaatste van de wachtlijst voorrang op de later geplaatste. In afwijking van het bepaalde in lid 4 van dit artikel hebben schoolverlaters van het Voortgezet Speciaal Onderwijs, het Praktijkonderwijs en de entreeopleiding voorrang op een later geplaatste op de wachtlijst.

Artikel 20. t/m 22.

Behoeven geen verdere toelichting.