Verordening individuele studietoeslag en individuele inkomenstoeslag gemeente Texel 2018

Geldend van 28-04-2018 t/m heden

Intitulé

Verordening individuele studietoeslag en individuele inkomenstoeslag gemeente Texel 2018

De raad van de gemeente Texel:

gelezen het advies van burgemeester en wethouders van 20-02-2018:

gehoord de raadscommissie van 03-04-2018:

gelet op artikel 8, eerste id, aanhef en onderdeel b, en tweede lid, van de Participatiewet;

Besluit

vast te stellen de

Verordening individuele studietoeslag en individuele inkomenstoeslag gemeente Texel 2018

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begrippen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    inkomen: totaal van het inkomen, bedoeld in artikel 32 van de Participatiewet, en de algemene bijstand;

  • b.

    peildatum: de dag waarop het recht op individuele inkomenstoeslag ontstaat, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om individuele inkomenstoeslag aan te vragen;

  • c.

    referteperiode: periode van 3 jaar voorafgaand aan de peildatum;

  • d.

    bijstandsnorm: de van toepassing zijnde bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5 onderdeel c Participatiewet.

Artikel 2. Indienen verzoek

Een verzoek als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet wordt ingediend middels een door het college vastgesteld formulier.

Hoofdstuk 2. Individuele studietoeslag

Artikel 3. Doelgroep studietoeslag

Een belanghebbende die behoort tot de doelgroep voor ondersteuning bij de arbeidsinschakeling kan een aanvraag indienen voor een individuele studietoeslag. Om hiervoor in aanmerking te komen ishet vereist dat de belanghebbende op de datum van aanvraag aan de volgende voorwaarden

voldoet:

  • a.

    hij is 18 jaar of ouder;

  • b.

    hij heeft recht op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of heeft recht op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

  • c.

    hij heeft geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet,

  • d.

    en is een persoon van wie is vastgesteld dat hij wegens een arbeidshandicap met voltijdse arbeid niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, maar wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;

  • e.

    hij kan de studie vanwege de arbeidsbelemmering (nog) niet combineren met arbeidsparticipatie;

  • f.

    hij ontvangt geen inkomsten anders dan studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000;

  • g.

    hij kan geen beroep doen op een voorliggende voorziening.

Artikel 4. De hoogte en duur van de toeslag

  • 1. De hoogte van de toeslag bedraagt 10% van het Wettelijk Minimum Loon (WML) dat voor hem geldt.

  • 2. De toeslag als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt, zolang de belanghebbende recht heeft op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of recht heeft op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

  • 3. Het bedrag genoemd in het eerste lid wordt jaarlijks geïndexeerd overeenkomstig de ontwikkelingen van de consumentenprijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek. De bedragen worden naar boven afgerond op hele euro’s.

Artikel 5. De frequentie van de betaling

Uitbetaling van de toeslag vindt maandelijks plaats.

Hoofdstuk 3. Individuele inkomenstoeslag

Artikel 6. Langdurig laag inkomen

Een persoon heeft een langdurig laag inkomen als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet als gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm.

Artikel 7. Hoogte individuele inkomenstoeslag

  • 1. Een individuele inkomenstoeslag bedraagt per kalenderjaar:

    • a.

      40% van de norm voor een alleenstaande

    • b.

      40% van de norm voor een alleenstaande ouder

    • c.

      40% van de norm voor gehuwden

  • 2. Als 1 van de gehuwden is uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag ingevolge de artikelen 11 of 13, eerste lid, van de Participatiewet, komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

  • 3. Voor toepassing van het eerste en tweede lid is de situatie op de peildatum bepalend.

Hoofdstuk 4. Overige bepalingen

Artikel 8 Regelingen

  • 1. Het college stelt regelingen vast met betrekking tot de uitvoering van deze verordening.

  • 2. De regelingen, zoals bedoeld in het eerste lid, geven met betrekking tot de individuele studietoeslag in ieder geval aan wanneer een persoon niet in staat is om met voltijdse arbeid het wettelijk minimumloon te verdienen, maar wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Zij hebben voor de individuele inkomenstoeslag in ieder geval betrekking op de invulling van het begrip ‘geen uitzicht op inkomensverbetering' zoals bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet.

Artikel 9 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien onverkorte toepassing zou leiden tot onredelijkheid of onbillijkheid.

Artikel 10. Intrekken oude verordening

De Verordening Individuele Studietoeslag en Individuele Inkomenstoeslag gemeente Texel 2015 wordt ingetrokken met ingang van het moment waarop deze verordening in werking treedt.

Artikel 11. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de 8e dag na publicatie in het Gemeenteblad.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening individuele studietoeslag en individuele inkomenstoeslag 2018.

Ondertekening

Vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 18 april 2018,
De griffier, De voorzitter,
M. de Porto, ir M.C. Uitdehaag.

Toelichting individuele studietoeslag

Algemeen

De Invoeringswet Participatiewet introduceert een studieregeling in de Participatiewet: de individuele studietoeslag. De toeslag wordt aangemerkt als een vorm van bijzondere bijstand (artikel 5, onderdeel d Participatiewet). Het betreft een nieuwe vorm van aanvullende inkomensondersteuning voor bepaalde groepen studerenden. Het verlenen van een individuele studietoeslag is een discretionaire bevoegdheid van het college (dit volgt uit artikel 36b, lid 1 Participatiewet) en is bedoeld voor arbeidsgehandicapte studenten.

De gemeenteraad dient in een verordening regels vast te stellen over het verlenen van een individuele studietoeslag (artikel 8, lid 1 onderdeel c Participatiewet). Deze regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de hoogte en de frequentie van de betaling van de individuele studietoeslag.

Verbeteren positie arbeidsmarkt arbeidsgehandicapten

De gedachte achter de individuele studietoeslag is dat het vooral voor mensen met een arbeidshandicap van belang is de positie op de arbeidsmarkt te verbeteren middels het behalen van een diploma. Werkgevers zijn volgens de wetgever vaak huiverig om mensen met een arbeidshandicap in dienst te nemen. De wetgever verwacht dat de drempel om een contract aan te bieden lager is als een werkgever ziet dat iemand met succes een studie heeft afgerond. Met het verstrekken van een individuele studietoeslag krijgen mensen met een arbeidshandicap een extra steun in de rug. Een studieregeling stimuleert mensen om toch de stap te zetten om naar school te gaan of een studie te gaan volgen. Het afronden van een studie versterkt de positie op de arbeidsmarkt. Een diploma is een bewijs tegenover werkgevers dat iemand gemotiveerd is en veel in

zijn mars heeft. Ook biedt het een financiële compensatie voor het feit dat het voor deze groep vaak

moeilijk is om de studie te combineren met een bijbaan.

 

Uit de Memorie van Antwoord* blijkt het volgende. Een vereiste voor de individuele studietoeslag is dat een student niet in staat is met voltijdse arbeid het wettelijk minimumloon (WML) te verdienen. Dit leidt ertoe dat studenten die per uur wel het WML kunnen verdienen hier niet voor in aanmerking komen. Doel van de studietoeslag is om studenten met een beperking een bron van inkomsten te geven ter vervanging van inkomsten uit een bijbaan.

*) Eerste kamer, vergaderjaar 2013-2014, 33 161, E, pagina 29

Achtergrond

Bijna 7 op de 10 studerenden hebben een bijbaantje naast hun studie. Er is geen verschil naar geslacht en leeftijd. Thuiswonenden werken net iets vaker dan uitwonende studenten (73% tegen 69%). Gemiddeld verdienen studenten € 354 per maand, met de leeftijd nemen de inkomsten uit de bijbaan toe (gemiddeld van € 241 per maand voor studerenden van 19 jaar of jonger, tot 570 euro voor studenten van 24 jaar of ouder. Bron: Nibud.studentenonderzoek 2011-2012.

 

Als studenten door een handicap/beperking geen bijbaantje kunnen nemen, is het redelijk een financiële compensatie te bieden.

Prognose aantallen aanvragen

Het is niet goed te voorspellen hoeveel mensen uiteindelijk gebruik zullen gaan maken van deze regeling omdat het een nieuwe regeling betreft. Het is daarom verstandig om jaarlijks een inschatting te maken van het aantal mensen dat van deze regeling gebruik gaat maken in het komende jaar.

 

Verder kan jaarlijks beoordeeld worden welk effect deze maatregel heeft. Blijven mensen die dit hebben ontvangen inderdaad vaker uit de bijstand of stromen ze allemaal toch volledig in zonder uitzicht op werk? De verordening kan worden aangepast als het budget (ernstig) overschreden wordt.

Vast te leggen regels in regelingen

In regelingen kan het college nadere regels stellen aan wie een individuele studietoeslag kan worden verstrekt. In de regelingen kunnen ook groepen worden uitgesloten van het recht op individuele studietoeslag.

 

De voorwaarde dat een belanghebbende recht moet hebben op studiefinanciering of een WTOS tegemoetkoming, moet niet zodanig worden geïnterpreteerd dat belanghebbende ook daadwerkelijk studiefinanciering of een tegemoetkoming moet ontvangen. Het is voldoende dat hij recht heeft op studiefinanciering of een tegemoetkoming. Of recht hierop bestaat is afhankelijk van de gekozen opleiding, de leeftijd en het inkomen van een belanghebbende.

 

De artikelen 12, 43, 49 en 52 Participatiewet zijn niet van toepassing bij verlening van de individuele studietoeslag (artikel 36b, lid 2 Participatiewet). Een individuele studietoeslag wordt op aanvraag verleend (artikel 36b, lid 1 Participatiewet). Artikel 43 Participatiewet is daarbij niet van toepassing (artikel 36b, lid 2 Participatiewet). De aanvraag moet worden ingediend bij het college. Een individuele studietoeslag kan niet als lening worden verstrekt als belanghebbende met de toeslag schulden wil aflossen. Artikel 49 Participatiewet is namelijk niet van toepassing op de individuele studietoeslag. Ook artikel 52 Participatiewet is niet van toepassing op de individuele studietoeslag. Dit maakt dat de individuele studietoeslag niet kan worden verstrekt in de vorm van een voorschot.

Toelichting Individuele Inkomenstoeslag

Algemeen

Aan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het normbedrag, bedoeld ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met inbegrip van een component reservering, in beginsel toereikend is. Toch kan de financiële positie van mensen die langdurig op een minimuminkomen zijn aangewezen onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief lijkt te zijn om door inkomen uit arbeid het inkomen te verhogen. Om die reden is bij de invoering van de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) in 2004 de langdurigheidstoeslag in het leven geroepen. Sinds 1 januari 2009 is de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd. Ook is de langdurigheidstoeslag sinds die datum een bijzondere vorm van (categoriale) bijzondere bijstand. Per 1 januari 2015 vervangt de individuele inkomenstoeslag de langdurigheidstoeslag. Vanaf die dag is het verlenen van de toeslag geen gebonden bevoegdheid meer, maar een discretionaire bevoegdheid. Dit betekent dat het college een individuele inkomenstoeslag kan verlenen als een persoon voldoet aan de voorwaarden daarvoor. Het college kan in beleidsregels aangeven welke groepen niet in aanmerking komen voor individuele inkomenstoeslag en in welke gevallen personen uitzicht hebben op inkomensverbetering. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan personen aan wie in de referteperiode een maatregel is opgelegd wegens een schending van een arbeidsverplichting of een

re-integratieverplichting of aan personen die uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs volgen.

Vast te leggen regels in verordening

De individuele inkomenstoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel voor bepaalde personen die langdurig een laag inkomen hebben en daarbij, gelet op de omstandigheden van die persoon, geen uitzicht hebben op inkomensverbetering (artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet). Bij verordening moeten regels vastgesteld worden over het verlenen van een individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet. Deze regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen ‘langdurig’ en ‘laag inkomen’. Op grond van deze verordening is geen sprake van een laag inkomen bij een inkomen hoger dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm. Daarnaast moet bij verordening de hoogte van de individuele inkomenstoeslag bepaald worden. Het college kan in (wetsinterpreterende) beleidsregels aangeven wanneer sprake is van 'geen uitzicht op inkomensverbetering'. Gelet op de tekst van artikel 8, tweede lid, van de Participatiewet hoeft dit criterium niet te worden vastgelegd in de verordening. Bij de beoordeling van het criterium 'geen uitzicht op inkomensverbetering' moet het college rekening houden met de omstandigheden van de persoon. In artikel 36, tweede lid, van de Participatiewet is bepaald dat tot die omstandigheden in ieder geval worden gerekend:

1. de krachten en bekwaamheden van de persoon, en

2. de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen.

Wijziging leefvorm

De leefvorm (alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwd) van een persoon kan wijzigen binnen de referteperiode. Dit is bijvoorbeeld het geval indien gehuwden individuele inkomenstoeslag aanvragen, maar zij over een gedeelte van de referteperiode als alleenstaande moeten worden aangemerkt. Personen moeten dan ook over dat deel van de referteperiode aan de voorwaarden voldoen om voor individuele inkomenstoeslag in aanmerking te komen. Gehuwden moeten immers zowel gezamenlijk als afzonderlijk aan de voorwaarden voldoen.

Artikelsgewijze toelichting

Enkel die bepalingen die nadere toelichting behoeven worden hier behandeld.

Artikel 1. Begrippen

Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.

· Inkomen

Met inkomen wordt bedoeld het inkomen zoals bedoeld in artikel 32 van de Participatiewet. In afwijking hiervan wordt algemene bijstand voor de beoordeling van het recht op individuele inkomenstoeslag ook in aanmerking genomen als inkomen. Bijzondere bijstand kan niet als inkomen in aanmerking worden genomen. Aangezien de individuele inkomenstoeslag een vorm van bijzondere bijstand is, is het niet nodig expliciet te bepalen dat een eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag buiten beschouwing moet worden gelaten bij de vaststelling van het inkomen. Het wordt niet wenselijk geacht een eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag in aanmerking te nemen als inkomen, omdat dit het ongewenst effect kan hebben dat een persoon geen recht op een individuele inkomenstoeslag heeft omdat hij een te hoog inkomen heeft gehad in de referteperiode vanwege een eerder verstrekte toeslag. Wat voor een eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag geldt, dat geldt ook voor een eerder verstrekte langdurigheidstoeslag op grond van de WWB zoals die luidde vóór 1 januari 2015.

· Peildatum

De peildatum is de dag waarop het recht op individuele inkomenstoeslag is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om individuele inkomenstoeslag aan te vragen (artikel 1 van deze verordening). Deze datum komt meestal overeen met de meldingsdatum. De peildatum kan in ieder geval niet vóór de dag liggen waarop belanghebbende zich heeft gemeld om individuele inkomenstoeslag aan te vragen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Hiermee is door de gemeenteraad aansluiting gezocht bij artikel 44, eerste lid, van de Participatiewet.

· Referteperiode

Verder is bepaald wat onder de referteperiode moet worden verstaan: een periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum. Zie ook de toelichting bij artikel 3 onder ‘Langdurig’.

· Bijstandsnorm

Voor de definitie van het begrip bijstandsnorm wordt aansluiting gezocht bij artikel 5, onderdeel c, van de Participatiewet: de van toepassing zijnde bijstandsnorm als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Participatiewet.

Artikel 2. Indienen verzoek

Door personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a van de Participatiewet kan een verzoek om een individuele studietoeslag schriftelijk worden ingediend. Op grond van artikel 36 Participatiewet kan een verzoek worden ingediend om een individuele inkomenstoeslag. Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een persoon, een besluit te nemen (artikel 1:3, derde lid, van de Awb). Een aanvraag dient in beginsel schriftelijk te worden ingediend (artikel 4:1 Awb).

 

Om onduidelijkheid te voorkomen over de wijze waarop het verzoek moet worden ingediend, bepaalt artikel 2 van deze verordening dat het verzoek moet worden gedaan middels een door het college vastgesteld formulier. Een verzoek wordt dan gezien als een aanvraag zoals bedoeld in afdeling 4.1.1 van de Awb. Het gaat dan om een schriftelijke aanvraag (artikel 4:1 van de Awb) die wordt ondertekend door de aanvrager en ten minste de naam en het adres van de aanvrager bevat, de dagtekening en een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd (artikel 4:2, eerste lid, van de Awb).

De aanvrager verschaft ook de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen (artikel 4:2, tweede lid, van de Awb).

Een mondeling verzoek kan hiermee dus niet worden aangemerkt als een verzoek om een individuele studietoeslag of een individuele inkomenstoeslag zoals bedoeld in artikel 36 respectievelijk 36b van de Participatiewet.

Artikel 3. Doelgroep studietoeslag

Een belanghebbende die behoort tot de doelgroep voor ondersteuning bij de arbeidsinschakeling kan een aanvraag indienen voor een individuele studietoeslag. Artikel 36b lid 1 Participatiewet spreekt overigens zowel over verzoek als aanvraag. Het college kan op een dergelijk verzoek – gelet op de individuele omstandigheden van een belanghebbende - individuele inkomenstoeslag verlenen.

De voorwaarden die tijdens de datum van aanvraag gelden, gelden ook voor de voortzetting van het recht op de individuele studietoeslag. Deze bepaling onder d. sluit aan bij de doelgroepbepaling van het instrument loonkostensubsidie en zorgt ervoor dat gemeenten geen apart beoordelingsinstrument hoeven te ontwikkelen. Dit draagt in grote mate bij aan de uitvoerbaarheid van de studietoeslag.

De bepaling onder g. geeft de voorliggende voorzieningen aan. Hierbij kan gedacht worden aan de studieregeling van het UWV.

Artikel 4. De hoogte en duur van de toeslag

In dit artikel is de hoogte van de toeslag opgenomen. Aan een persoon die voldoet aan de voorwaarden voor een individuele toeslag wordt deze toegekend. De toeslag bedraagt 10% van het wettelijk minimumloon dat voor de leeftijd van belanghebbende van toepassing is. Dat staat ongeveer gelijk aan 1 dag per week werken in een bijbaan. Hoe hoger de leeftijd, hoe hoger het bedrag dat betrokkenen ontvangen.

· Gehuwden

Bij gehuwden moet in het oog worden gehouden dat het recht op individuele studietoeslag voor beiden geldt. Dit betekent dat als zij afzonderlijk aan de voorwaarden voldoen, zij ook afzonderlijk in aanmerking komen voor de toeslag.

· Indexering

In dit artikel is een indexeringsbepaling opgenomen. Door het opnemen van deze bepaling wordt voorkomen dat de verordening telkens opnieuw moet worden vastgesteld ten behoeve van indexatie van de bedragen.

Artikel 5. De frequentie van de betaling

In artikel 36b, eerste lid van de Participatiewet is bepaald dat de situatie op de datum van aanvraag bepalend is. De individuele studietoeslag wordt maandelijks uitbetaald.

Artikel 6. Langdurig laag inkomen

Van belang bij het bepalen wat een langdurig laag inkomen is, is wat onder ‘langdurig’ en onder ‘laag’ wordt verstaan.

· Langdurig

De door de gemeenteraad vastgestelde langdurige periode voorafgaand aan de peildatum wordt aangeduid als referteperiode. De referteperiode is vastgesteld in artikel 1 van deze verordening.

· Laag inkomen

Een inkomen is laag als het niet hoger is dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm.

De vraag of het inkomen van een persoon gedurende de referteperiode niet hoger is dan het langdurig lage inkomen van 110% van de toepasselijke bijstandsnorm, zal niet al te rigide mogen worden beoordeeld. Een marginale overschrijding van dit lage inkomen moet worden genegeerd.

Gaat het inkomen van een persoon gedurende (een deel van) de referteperiode de toepasselijke bijstandsnorm maandelijks met 1% van de van toepassing zijnde WWB norm of meer te boven, dan is geen sprake meer van een marginale overschrijding van de bijstandsnorm die niet aan toekenning van een individuele inkomenstoeslag in de weg staat. Er is immers geen sprake van een incidentele geringe overschrijding van de bijstandsnorm of van te verwaarlozen bedragen van enkele eurocenten.

Artikel 7. Hoogte individuele inkomenstoeslag

Bij de hoogte van de individuele inkomenstoeslag wordt onderscheid gemaakt tussen een alleenstaande, een alleenstaande ouder en gehuwden.

· Gehuwden

Bij gehuwden moet in het oog worden gehouden dat het recht op individuele inkomenstoeslag de gehuwden gezamenlijk toekomt. Worden personen op de peildatum als gehuwden aangemerkt, dan moeten beide gehuwden voldoen aan de voorwaarden van artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet. Voldoet één van hen niet aan deze voorwaarden, dan bestaat voor beiden geen recht op individuele inkomenstoeslag.

Is één van de echtgenoten uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag, anders dan vanwege het niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet, dan komt de rechthebbende partner wel in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag. Het gaat hier om een partner die op een van de in artikelen 11 of 13, eerste lid, van de Participatiewet genoemde gronden geen recht heeft op bijstand. Als slechts 1 partner recht heeft op individuele inkomenstoeslag, komt deze rechthebbende partner in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden. Dat is geregeld in het tweede lid.