Regeling vervallen per 01-01-2015

Participatieverordening ISD Bollenstreek 2013

Geldend van 18-07-2013 t/m 31-12-2014 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2013

Intitulé

Participatieverordening ISD Bollenstreek 2013

De raad van de gemeente Teylingen;

gelezen het voorstel van burgemeester en Wethouders van 21 mei;

gelet op artikel 149, eerste lid van de Gemeentewet, de artikelen 7, 8 en 10, tweede lid van de Wet werk en bijstand (WWB), de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);

gelet op de artikelen 8, 19, vijfde en zesde lid, 23, derde lid, 24e, 24f en 35 van de Wet inburgering (Wi) zoals deze luidde op 31 december 2012 en artikel X van de wet van 13 september 2012 tot wijziging van de Wet inburgering (Stb. 2012, 430);

gelet op de EG-verordening Werkgelegenheidssteun (nr. 2204/2002, Pb EG 2002, L 337/3) en de EG-verordening de minimis steun (nr. 69/2001, Pb EG 2001, L 10/30), alsmede de Beleidsaanbeveling van belang voor het opstellen van de gemeentelijke re-integratieverordeningen in het kader van de Wet Werk en Bijstand (Verzamelcirculaire SZW, april 2004);

overwegende dat de gemeente het streven van het Rijk naar een hoge mate van participatie van de ingezetenen in de maatschappij onderschrijft en dat dit streven gebaat is bij een gezamenlijke aanpak van arbeidsintegratie, maatschappelijke integratie en inburgering;

overwegende dat de Wet Investeren in Jongeren (WIJ) is ingetrokken;

overwegende dat als gevolg van de wijziging van de Wet inburgering de taken van gemeenten op het terrein van inburgering op termijn beëindigd zullen worden;

overwegende dat gedurende een overgangsperiode gemeenten nog een aantal taken op het terrein van inburgering zullen uitoefenen;

overwegende dat daarom de onder Wet inburgering, zoals deze luidde op 31 december 2012 opgestelde verordening dient te worden ingetrokken;

Besluit:

vast te stellen de hierna volgende “Participatieverordening ISD Bollenstreek 2013”:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Hoofdstuk 2. Wet Werk en Bijstand (WWB)

Paragraaf 1. Beleid en financiën

Artikel 2 Opdracht dagelijks bestuur

  • 1.

    Ingevolge artikel 7 van de WWB biedt het dagelijks bestuur ondersteuning aan leden van de doelgroep en zorgt voor een voldoende gevarieerd aanbod van voorzieningen. Het dagelijks bestuur houdt daarbij rekening met de aard en de omvang van de verschillende binnen de doelgroep te onderscheiden groepen en de voorzieningen die het geschiktst zijn voor de leden van die groepen.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur kan bij het bepalen van het aanbod van voorzieningen prioriteiten stellen in verband met de financiële mogelijkheden dan wel de maatschappelijke, economische of conjuncturele ontwikkelingen.

Artikel 3 Beleidsplan

  • 1.

    Het dagelijks bestuur stelt ter nadere uitvoering van deze verordening een beleidsplan vast, waarin de doelstellingen en de beoogde resultaten worden aangegeven.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur doet eenmaal per jaar verslag aan de gemeenteraad over de doeltreffendheid en de resultaten van het beleid. Dit verslag kan onderdeel uitmaken van het programmaverslag als bedoeld in de gemeenschappelijke regeling.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur kan bij uitvoeringsbesluit nadere regels stellen.

Artikel 4 Subsidieplafonds en plafonds betreffende voorzieningen

  • 1.

    Het dagelijks bestuur kan bij uitvoeringsbesluit een of meer subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur kan tevens een plafond instellen voor het aantal belanghebbenden dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

  • 3.

    Een door het dagelijks bestuur ingesteld plafond vormt enkel een weigeringsgrond bij de aanspraak op de desbetreffende specifieke voorziening.

Artikel 5 Aanspraak op ondersteuning

  • 1.

    Leden van de doelgroep hebben aanspraak op ondersteuning bij de arbeidsinschakeling.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde ondersteuning kan bestaan uit:

    • a.

      ondersteuning bij de verwerving van arbeid;

    • b.

      ondersteuning bij het behoud van arbeid;

    • c.

      een voorziening als bedoeld in paragrafen 3 tot en met 5 van deze verordening.

Artikel 6 Uitbreiding doelgroep

  • 1.

    In aanvulling op artikel 5, eerste lid, kan het dagelijks bestuur de aanspraak op ondersteuning openstellen voor een ieder die behoort tot de doelgroep van de Wet Participatiebudget.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur kan hiervoor nadere regels stellen.

Paragraaf 2. Verplichtingen van de doelgroep

Artikel 7 Verplichtingen doelgroep, verlaging van de uitkering en terugvordering

  • 1.

    Een uitkeringsgerechtigde is verplicht van de hem aangeboden vorm van ondersteuning gebruik te maken.

  • 2.

    Elke belanghebbende die deelneemt aan een voorziening is daarnaast gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de WWB, de IOAW, de IOAZ en de Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen en deze verordening.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur kan in aanvulling op de in het tweede lid genoemde verplichtingen, voor een deelnemende belanghebbende extra verplichtingen aan een voorziening verbinden. Deze belanghebbende is dan tevens aan deze verplichtingen gehouden.

  • 4.

    Indien een uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in de voorgaande leden, kan het dagelijks bestuur een maatregel opleggen conform hetgeen hierover is bepaald in de maatregelenverordeningen van de ISD Bollenstreek.

  • 5.

    Indien de belanghebbende, niet zijnde een uitkeringsgerechtigde, die gebruik maakt van een voorziening, niet voldoet aan de verplichtingen als bedoeld in de leden twee en drie, kan het dagelijks bestuur de kosten van de ondersteuning en/of voorziening dan wel de subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

Paragraaf 3. Voorzieningen

Artikel 8 Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1.

    Het dagelijks bestuur kan een persoon binnen de doelgroep een voorziening aanbieden. Een voorziening wordt slechts aangeboden voor zover het dagelijks bestuur deze noodzakelijk acht voor de arbeidsinschakeling van de desbetreffende persoon.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde voorziening kan bestaan uit:

    • a.

      ondersteuning bij het verwerven en behouden van arbeid;

    • b.

      ondersteuning bij het verbeteren of behouden van de positie op de arbeidsmarkt of binnen de maatschappij;

    • c.

      ondersteuning bij het wegnemen van belemmeringen voor de arbeidsinschakeling;

    • d.

      ondersteuning bij de verwerving van een dienstverband als bedoeld in artikel 2, eerste lid van de Wet sociale werkvoorziening;

    • e.

      een loonkostensubsidie.

  • 3.

    Onverminderd het tweede lid kan een voorziening tevens zien op:

    • a.

      de noodzakelijke kosten samenhangende met de deelname aan een voorziening;

    • b.

      de kosten ter bepaling van de noodzakelijkheid en inhoud van een voorziening; en

    • c.

      de noodzakelijke kosten in verband met loonvormende arbeid.

  • 4.

    Het dagelijks bestuur kan een voorziening beëindigen:

    • a.

      indien de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 7 van deze verordening herhaaldelijk niet nakomt;

    • b.

      indien de persoon die deelneemt geen uitkeringsgerechtigde meer is of niet langer als werkloos werkzoekende geregistreerd staat bij het UWV;

    • c.

      indien de persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening;

    • d.

      indien naar het oordeel van het dagelijks bestuur de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling.

Paragraaf 4. Voorzieningen voor participatie

Artikel 9 Werken met behoud van uitkering

  • 1.

    Het dagelijks bestuur kan aan uitkeringsgerechtigden ter bevordering van de arbeidsinschakeling een tijdelijke stage- of werkervaringsplaats aanbieden zonder dat dit gevolgen heeft voor het recht op uitkering.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur kan hiervoor nadere regels stellen.

Artikel 10 Vrijwilligerswerk

  • 1.

    Het dagelijks bestuur kan aan uitkeringsgerechtigden vrijwilligerswerk aanbieden of toestaan.

  • 2.

    Voor het verrichten van vrijwilligerswerk kan het dagelijks bestuur een onkostenvergoeding verstrekken tot het wettelijk maximum per jaar.

Artikel 11 Onbeloonde maatschappelijke nuttige werkzaamheden

  • 1.

    Het dagelijks bestuur kan uitkeringsgerechtigden verplichten onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur bepaalt aan de hand van de individuele omstandigheden en de beschikbare onbeloonde maatschappelijk nuttige activiteiten, de aard, duur en omvang van de desbetreffende activiteiten.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur kan hiervoor nadere regels stellen.

Artikel 12 Sociale activering

Het dagelijks bestuur kan aan uitkeringsgerechtigden als onderdeel van het participatietraject activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering.

Artikel 13 Scholing of scholing/opleiding bij additionele arbeid

  • 1.

    Het dagelijks bestuur kan een vorm van scholing aanbieden gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid moet het dagelijks bestuur aan een alleenstaande ouder die niet beschikt over een startkwalificatie en met een ontheffing van de arbeidsplicht als bedoeld in artikel 9a WWB een scholingsaanbod doen dat de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, tenzij naar het oordeel van het dagelijks bestuur een dergelijke scholing of opleiding de krachten of bekwaamheden van de alleenstaande ouder te boven gaat.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid moet het dagelijks bestuur aan een uitkeringsgerechtigde die niet beschikt over een startkwalificatie binnen 6 maanden na aanvang van de onbeloonde additionele werkzaamheden als bedoeld in artikel 10a WWB een vorm van scholing of opleiding aanbieden, indien dit kan bijdragen aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces, tenzij naar het oordeel van het dagelijks bestuur een dergelijke scholing of opleiding de krachten of bekwaamheden van de uitkeringsgerechtigde te boven gaat.

  • 4.

    Het dagelijks bestuur kan hiervoor nadere regels stellen.

Paragraaf 5. Inkomstenvrijlating en premies

Artikel 14 Inkomstenvrijlating

  • 1.

    Het dagelijks bestuur kan besluiten tot vrijlating van inkomsten uit arbeid tot 25% van die inkomsten tot het wettelijk vastgesteld maximum per maand, gedurende ten hoogste een periode van zes aaneengesloten maanden.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur kan nadere regels vaststellen over de voorwaarden waaronder hij oordeelt dat het werk bijdraagt aan de arbeidsinschakeling van de uitkeringsgerechtigde.

Artikel 15 Aanvullende inkomensvrijlating voor alleenstaande ouders

  • 1.

    Het dagelijks bestuur is op grond van artikel 31, tweede lid onder r, WWB bevoegd inkomsten uit arbeid tot 12,5% van die inkomsten tot het wettelijk vastgesteld maximum per maand vrij te laten gedurende een aaneengesloten periode van maximaal 30 maanden.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur kan hiervoor nadere regels vaststellen.

Artikel 16 Premies algemeen

Het dagelijks bestuur kan aan een werkgever, die personen - die behoren tot de doelgroep - duurzaam tewerkstelt, een premie verstrekken tot een maximum van € 2.500.

Artikel 17 Activeringspremies

  • 1.

    Het dagelijks bestuur is op grond van artikel 31, tweede lid onder j, WWB bevoegd aan uitkeringsgerechtigden een één- of tweemalige activeringpremie te verstrekken tot het wettelijk vastgestelde maximum, indien dit naar het oordeel van het dagelijks bestuur bijdraagt aan de arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Alvorens hiertoe over te gaan stelt het dagelijks bestuur nadere regels vast over het gebruik en de hoogte van de hier bedoelde premie.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur verstrekt aan uitkeringsgerechtigden die onbeloonde additionele werkzaamheden verrichten conform artikel 10a, zesde lid, WWB een activeringspremie.

  • 4.

    Het recht op een premie als bedoeld in het derde lid wordt elke zes maanden beoordeeld.

  • 5.

    De premie wordt geweigerd indien bij de beoordeling blijkt dat de uitkeringsgerechtigde de aan de onbeloonde additionele werkzaamheden verbonden verplichtingen in de voorafgaande zes maanden heeft geschonden.

  • 6.

    Het dagelijks bestuur stelt bij nadere regels de hoogte van de premie vast. De premie voor onbeloonde additionele werkzaamheden als bedoeld in artikel 10a WWB mag telkens niet meer bedragen dan € 300.

Artikel 18 Voorzieningen voor jongeren

De voorzieningen en incentives als bedoel in de artikelen 10, 14,15, en 17 van deze verordening zijn niet van toepassing op de arbeidsinschakelingen van jongeren.

Hoofdstuk 3. Wet Inburgering (Wi)

Paragraaf 1. De informatieverstrekking

Artikel 19 De informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen

Het dagelijks bestuur draagt er zorg voor dat de inburgeringsplichtigen op een doeltreffende en doelmatige wijze worden geïnformeerd over hun rechten en plichten uit hoofde van de Wi en over het aanbod van en de toegang tot inburgeringsvoorzieningen en taalkennisvoorzieningen.

Paragraaf 2. Samenstelling van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening

Artikel 20 Inburgeringsaanbod

Het dagelijks bestuur biedt een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening aan aan de inburgeringsplichtige bedoeld in artikel X, derde lid, van de Wet van 13 september 2012, te weten:

voor zover deze vóór 1 januari 2013 inburgeringsplichtig is geworden.

Artikel 21 De samenstelling van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening

  • 1.

    Het dagelijks bestuur stemt de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening aan de inburgeringsplichtige bedoeld in artikel 20 onder a af op het startniveau en de vaardigheden, de persoonlijke omstandigheden en de maatschappelijke positie van de inburgeringsplichtige.

  • 2.

    Indien de inburgeringsplichtige bedoeld in artikel 20 onder a een voorziening gericht op de arbeidsinschakeling wordt aangeboden, draagt het dagelijks bestuur er zorg voor dat de inburgeringsvoorziening op de voorziening gericht op arbeidsinschakeling wordt afgestemd.

  • 3.

    Aan de inburgeringsplichtige bedoeld in artikel 20 onder a biedt het dagelijks bestuur maatschappelijke begeleiding aan.

  • 4.

    Een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening kan, naast datgene wat in de Wi is geregeld, een of meer van de volgende onderdelen bevatten:

    • a.

      trajectbegeleiding in het kader van de re-integratie naar de arbeidsmarkt.

    • b.

      voortgangsgesprekken gedurende het inburgeringstraject.

  • 5.

    De voorzieningen zoals bedoeld in artikel 8 kunnen onderdeel uitmaken van de inburgerings-voorziening of taalkennisvoorziening.

  • 6.

    Onverminderd het vierde en vijfde lid kan de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening tevens omvatten:

    • a.

      de noodzakelijke kosten samenhangende met de deelname aan die voorziening;

    • b.

      de kosten ter bepaling van de noodzakelijkheid en inhoud van die voorziening.

Artikel 22 Het persoonlijk inburgeringsbudget

  • 1.

    Het dagelijks bestuur behandelt het verzoek van de inburgeringsplichtige om in aanmerking te komen voor een voorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget op de volgende wijze:

    • a.

      de inburgeringsplichtige kan mondeling of schriftelijk verzoeken om een persoonlijk inburgeringsbudget;

    • b.

      het dagelijks bestuur treedt met de inburgeringsplichtige in overleg over in ieder geval de criteria en procedure die gelden bij een persoonlijk inburgeringsbudget;

    • c.

      de inburgeringsplichtige kan zes weken de tijd krijgen om een schriftelijk inburgeringsprogramma in te dienen bij het dagelijks bestuur;

    • d.

      het dagelijks bestuur neemt na indiening van het inburgeringsprogramma binnen acht weken een beslissing of een persoonlijk inburgeringsbudget wordt toegekend.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur kan het door de inburgeringsplichtige ingediende inburgeringsprogram-ma goedkeuren indien:

    • a.

      het inburgeringsprogramma naar het oordeel van het dagelijks bestuur passend is om:

      • -

        de inburgeringsplichtige toe te leiden naar het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II; of

      • -

        de inburgeringsplichtige de kennis van de Nederlandse taal te laten verwerven die noodzakelijk is voor het kunnen afronden van een mbo-opleiding op niveau 1 of 2; en

    • b.

      de reguliere inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening naar het oordeel van het dagelijks bestuur niet of onvoldoende aansluit op de behoefte van de inburgerings-plichtige en;

    • c.

      het inburgeringsprogramma naar het oordeel van het dagelijks bestuur voldoende concreet en haalbaar is voor de desbetreffende inburgeringsplichtige en;

    • d.

      de kosten naar het oordeel van het dagelijks bestuur aanvaardbaar zijn.

  • 3.

    Indien het dagelijks bestuur de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget toekent, sluit het dagelijks bestuur een overeenkomst met het inburgeringsbedrijf.

  • 4.

    Het dagelijks bestuur kan nadere regels stellen omtrent het persoonlijk inburgeringsbudget.

Artikel 23 De inning van de eigen bijdrage

  • 1.

    De eigen bijdrage, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de Wi wordt in ten hoogste zes termijnen betaald door de inburgeringsplichtige.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur legt in de beschikking tot toekenning van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening de in het eerste lid bedoelde termijnen van betaling vast. Indien het dagelijks bestuur de eigen bijdrage verrekent met de algemene bijstand wordt dat in de beschikking vastgelegd.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur kan over de inning van de eigen bijdrage nadere regels stellen.

  • 4.

    De vrijwillige inburgeraar is geen eigen bijdrage als bedoeld in artikel 24e, eerste en tweede lid, van de Wi verschuldigd.

Artikel 24 Opleggen van verplichtingen

Het dagelijks bestuur kan een inburgeringsplichtige bedoeld in artikel X, eerste t/m derde lid, van de Wet van 13 september 2012, bij beschikking een of meer van de volgende verplichtingen opleggen:

  • a.

    het deelnemen aan de aangeboden inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening;

  • b.

    het deelnemen aan gesprekken met de trajectbegeleider;

  • c.

    het deelnemen aan voortgangsgesprekken;

  • d.

    voor de eerste maal deelnemen aan het inburgeringsexamen of Staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II op een tijdstip dat door het dagelijks bestuur wordt bepaald;

  • e.

    het melden indien door ziekte dan wel door andere relevante omstandigheden niet aan de verplichtingen in de beschikking kan worden voldaan;

  • f.

    overige verplichtingen die de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening kunnen ondersteunen.

Paragraaf 3. Het aanbod van een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening

Artikel 25 De procedure van het doen van een aanbod

  • 1.

    Het dagelijks bestuur doet het aanbod, bedoeld in artikel X, derde lid, van de Wet van 13 september 2012 juncto artikel 19, eerste lid of tweede lid, van de Wi mondeling of schriftelijk.

  • 2.

    In het aanbod wordt een omschrijving gegeven van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening die wordt aangeboden en worden de rechten en verplichtingen vermeld die aan de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening worden verbonden.

  • 3.

    De inburgeringsplichtige bedoeld in artikel 20 aan wie een aanbod wordt gedaan, deelt binnen vier weken aan het dagelijks bestuur mee of hij het aanbod al dan niet aanvaardt.

  • 4.

    Wanneer de inburgeringsplichtige bedoeld in artikel 20 het aanbod aanvaardt, neemt het dagelijks bestuur binnen acht weken na ontvangst van deze mededeling het besluit tot toekenning van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening, overeenkomstig het gedane aanbod.

Paragraaf 4. De bestuurlijke boete en de gevolgen van niet nakoming van de overeenkomst

Artikel 26 De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen door de inburgeringsplichtige

Artikel 27 Verhoging van de bestuurlijke boete bij herhaling van de overtreding door de inburgeringsplichtige

De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 1000 indien de inburgeringsplichtige niet binnen de door het dagelijks bestuur op grond van artikel X, tweede en derde lid, van de Wet van 13 september 2012 juncto artikel 32 of 33 van de Wi vastgestelde termijn het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II heeft behaald.

Artikel 28 De gevolgen van niet nakoming van de overeenkomst door de vrijwillige inburgeraar

  • 1.

    Indien de vrijwillige inburgeraar de verplichtingen die zijn neergelegd in de in artikel X, vijfde lid, van de Wet van 13 september 2012 juncto artikel 24d, tweede lid, en artikel 24f van de Wi bedoelde overeenkomst niet, of onvoldoende nakomt, kan het dagelijks bestuur:

    • a.

      de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening beëindigen en de overeenkomst met onmiddellijke ingang opzeggen indien de vrijwillige inburgeraar – ook na aanmaning/ingebrekestelling – de overeenkomst niet of onvoldoende nakomt.

    • b.

      de kosten van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening op de vrijwillige inburgeraar verhalen;

    • c.

      de bijstand verlagen op grond van artikel 18, tweede lid, van de WWB en de in artikel 8, eerste lid aanhef en sub b, van de WWB bedoelde verordening wanneer de vrijwillige inburgeraar bijstand als bedoeld in de WWB ontvangt.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur kan nadere regels stellen betreffende de gevolgen van het niet of onvoldoende nakomen van de overeenkomst als bedoeld in artikel X, vijfde lid, van de Wet van 13 september 2012 juncto artikel 24d, tweede lid, en artikel 24f van de Wi door de vrijwillige inburgeraar.

Paragraaf 5. Overige bepalingen

Artikel 29 Van overeenkomstige van toepassing zijnde bepalingen

Artikel 2, tweede lid, en artikel 3 en 4 zijn op dit hoofdstuk van overeenkomstige toepassing, waarbij onder het begrip voorziening – in afwijking van artikel 1 – wordt verstaan de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening.

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

Artikel 30 Toepassing verordening

Deze verordening wordt toegepast vanaf 1 januari 2013.

Artikel 31 Hardheidsclausule

Het dagelijks bestuur kan ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien de toepassing hiervan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 32 Situaties waarin deze verordening niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het dagelijks bestuur.

Artikel 33 Inwerkingtreding

Artikel 34 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als de “Participatieverordening ISD Bollenstreek 2013”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 4 juli 2013.
De voorzitter, De griffier,
M. van Kampen - Nouwen R. van Dijk

Toelichting bij de Participatieverordening ISD Bollenstreek 2013

Algemeen

Omdat re-integratie en inburgering met elkaar zijn vervlochten, zijn deze beide taken ondergebracht in één verordening. In de verordening en de toelichting worden de beide taakvelden – uit het oogpunt van overzichtelijkheid – wel in afzonderlijke hoofdstukken opgenomen.

Algemene toelichting WWB, Ioaw en Ioaz

De aanleiding voor deze verordening is ondermeer de per 1 januari 2012 gewijzigde WWB. Voor de huidige Participatieverordening brengt de gewijzigde WWB het gevolg met zich mee dat deze moet worden aangepast aan het feit dat de Wet investeren in jongeren (WIJ) per 1 januari 2012 is ingetrokken. De WIJ is opgegaan in (c.q. samengevoegd met) de WWB.

Met de intrekking van de WIJ is ook van rechtswege de Verordening Werkleeraanbod WIJ ISD Bollenstreek vervallen. Voor de arbeidsinschakeling vallen jongeren onder het regime van de WWB en deze Participatieverordening.

Ook voor de IOAW en IOAZ geldt dat een verordening opgesteld dient te worden. Deze verordening is ook van toepassing voor deze categorieën uitkeringsgerechtigden.

Ten opzichte van de huidige participatieverordening zijn in de voorgestelde verordening (omwille van de overzichtelijkheid) ook diverse voorzieningen opgenomen die grotendeels al voortvloeien uit de wet. In die zin kan niet meer gezegd worden dat deze voorgestelde Participatieverordening een vooral procedurele verordening is, waarin vooral is vastgelegd op welke wijze het beleid bepaald wordt, hoe de verhouding tussen gemeenteraad (raden) en dagelijks bestuur, is zoals voorheen. Het bevat nu ook een aantal artikelen over de aanspraak op voorzieningen, de inzet en de beëindiging ervan enz.

Het overige wordt vastgelegd in een uitvoeringsbesluit en een beleidsplan.

Algemene toelichting Wet inburgering / Wet tot wijziging van de Wi van 13-9-2012

De tweede aanleiding voor deze verordening is de wijziging van de Wet inburgering (Wi) per 1 januari 2013. Door de gewijzigde wet vervallen de inburgeringstaken van gemeenten voor nieuwe inburgeraars.

De belangrijkste wijzigingen zijn:

  • 1-

    De verantwoordelijkheid voor inburgering wordt volledig bij de inburgeringsplichtige gelegd.

  • De

    inburgeringsplichtige bepaalt zelf hoe hij aan zijn inburgeringsplicht voldoet. En hij draagt daarvoor zelf de kosten. Daarmee vervalt de plicht van gemeenten om voor inburgeringsvoorzieningen en taalkennisvoorzieningen te zorgen.

  • 2-

    De doelgroep Wi wordt beperkt tot vreemdelingen die op of na de inwerkingtreding van de gewijzigde Wi (1-1-2013) rechtmatig verblijf krijgen in Nederland en (direct of later) een verblijfs-vergunning voor bepaalde tijd krijgen voor een niet-tijdelijk doel (asiel of gezinsvorming/hereniging) of als geestelijke bedienaar.

  • 3-

    De mogelijkheid voor gemeenten om vrijwillige inburgeraars (EU-onderdanen en genaturaliseerde Nederlanders) op grond van de Wi een inburgeringsvoorziening aan te bieden vervalt. Vrijwillige inburgeraars kunnen net als iedere andere burger via het reguliere onderwijs de noodzakelijke (taal)vaardigheid en kennis verwerven om volledig deel te kunnen nemen aan de samenleving.

  • 4-

    Het vervallen van bovengenoemde bevoegdheden van gemeenten en het verschuiven van de resterende bevoegdheden van gemeenten naar de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK).

  • 5-

    Vanaf 1 januari 2013 ontvangen gemeenten per nieuwe inburgeringsplichtige asielgerechtigde van de regering een eenmalige bijdrage van € 1000. (Dat bedrag is tijdelijk verhoogd naar € 2000 voor inburgeringsplichtige asielgerechtigden en inburgeringsplichtige nareizende gezinsleden die gedurende 2013 hun verblijfsvergunning krijgen).

Gemeenten blijven echter –in het kader van het overgangsrecht– enkele taken houden:

  • 1-

    gemeenten moeten diegenen die al een aanbod hebben gehad en zich momenteel voorbereiden op het inburgeringsexamen in staat stellen dit voort te zetten en het examen af te leggen;

  • 2-

    gemeenten moeten handhaven dat de inburgeraars die vóór 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden voldoen aan hun inburgeringsplicht;

  • 3-

    gemeenten moeten een inburgeringsvoorziening aanbieden aan asielgerechtigden en geestelijke bedienaren die vóór 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden maar nog geen aanbod hebben gehad voor die datum. Daarbij blijft ongewijzigd dat voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen een inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening ook uit maatschappelijke begeleiding (artikel 19, zesde lid, van de Wi) bestaat.

De verantwoordelijkheden/taken die gemeenten op grond van dit overgangsrecht houden voor de ‘oude’ inburgeraars, worden geregeld in deze verordening.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In lid 1wordt bij het beschrijven van de begrippen die in de verordening voorkomen zoveel als mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de Wet werk en bijstand (WWB), de Wet inburgering (Wi), de Wet van 13 september 2012 tot wijziging van de Wet inburgering en enkele andere wetten in verband met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige (Stb. 2012, 430) en de daarop berustende regelingen (het Besluit inburgering en de Regeling inburgering), en de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daar waar mogelijk wordt naar de betreffende artikelen in de WWB, de Wi of de Wet van 13 september 2012 (Stb. 2012, 430) verwezen.

Artikel 2 Opdracht aan dagelijks bestuur

Lid 1

De WWB geeft aan het dagelijks bestuur de verantwoordelijkheid voor het bieden van ondersteuning en een voldoende gevarieerd aanbod van voorzieningen aan de doelgroep. De leden van de doelgroep moeten in de ISD gemeenten woonachtig zijn. Hoewel leden van de doelgroep aanspraak kunnen maken op ondersteuning is er geen afdwingbaar recht op ondersteuning op de manier zoals belanghebbende het zich bij voorkeur zou wensen.

Lid 2

Het dagelijks bestuur kan bij het bepalen van het aanbod van voorzieningen prioriteiten stellen in verband met de financiële mogelijkheden en met maatschappelijke, economische en conjuncturele ontwikkelingen.

Artikel 3 Beleidsplan

Lid 1

De doelstellingen en de daarmee beoogde resultaten worden in een beleidsplan vastgelegd. In het kader van het duale stelsel wordt dit beleidsplan vastgesteld door het dagelijks bestuur.

Lid 2

Het tweede lid biedt de basis voor de verantwoording van het beleid.

Deze verantwoording kan onderdeel uitmaken van het programmaverslag. Het programmaverslag maakt onderdeel uit van de haarrekening, waarin door de ISD verantwoording wordt afgelegd over de beleidsuitvoering van het afgelopen kalenderjaar en dat door het dagelijks bestuur uiterlijk 1 mei volgend op het jaar van de uitvoering ter vaststelling aan het algemeen bestuur wordt aangeboden onder gelijktijdige toezending aan de ISD gemeenteraden.

Artikel 4 Subsidieplafonds en plafonds betreffende voorzieningen

Leden 1 en 2

De gemeente (ISD) kan, om de financiële risico’s te beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Dit kan in het beleidsplan gebeuren (zie artikel 3 van deze verordening). Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies inhouden. Het tweede lid creëert daarom tevens de mogelijkheid om een plafond in te stellen voor het aantal personen dat in aanmerking kan komen. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het maximeren van het aantal re-integratie- en participatiebanen. Een subsidieplafond dient wel bekend gemaakt te worden vóór de periode waarvoor deze geldt (art. 4:27 lid 1 Awb).

Lid 3

De WWB stelt dat het ontbreken van financiële middelen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente (ISD) dient dan na te gaan welke alternatieven er beschikbaar zijn. Dit houdt dus in dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wat wel kan is dat per voorziening een plafond wordt ingebouwd; dit laat de mogelijkheid open dat er op een ander vlak aan de aanvrager wel ondersteuning kan worden geboden.

Bij dit artikel wordt uitgegaan van de bevoegdheid van het dagelijks bestuur om plafonds in te stellen. Een mogelijkheid is dat bij de vaststelling van de plafonds wordt verwezen naar de bedragen die in het beleidsplan of in de begroting voor de verschillende voorzieningen worden gereserveerd.

Artikel 5 Aanspraak op ondersteuning

Leden 1 en 2

De WWB stelt niet zo expliciet dat de aanspraak op voorzieningen in de verordening geregeld moet worden. Immers, het is ook al in de WWB zelf geregeld. Omwille van de overzichtelijkheid worden deze voorzieningen toch in de verordening weergegeven.

Meer in abstracte zin geeft dit artikel ook de reikwijdte van de ondersteuning weer. Deze kan zowel preventief (behoud van arbeid) als curatief (verwerven van arbeid) van aard zijn. Dit houdt in dat het dagelijks bestuur ook ondersteuning kan inzetten om (terug)val in de bijstand te voorkomen.

Ondersteuning wordt geboden door het aanbieden van een traject, waarbij zo nodig voorzieningen worden ingezet of door het bieden van praktische hulp, advies of doorverwijzing naar andere instanties.

Artikel 6 Uitbreiding doelgroep

Leden 1 en 2

Onder de Wet Participatiebudget is de doelgroep aanmerkelijk uitgebreid. Deze beperkt zich niet alleen tot de doelgroepen van de drie materiewetten (WWB, Wi en WEB), maar tot de doelgroep behoort iedere Nederlander of daarmee gelijkgestelde van 18 jaar en ouder en onder voorwaarden ook 16-en 17-jarigen. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen uitkeringsgerechtigden of werkenden. Door de systematiek van de verordening kan het dagelijks bestuur bij uitvoeringsbesluit op een eenvoudige en snelle wijze bepalen welke doelgroepen naast de expliciet in de verordening gedefinieerde ook aanspraak hebben op ondersteuning.

Artikel 7 Verplichtingen doelgroep, verlaging van de uitkering en terugvordering

Lid 5

Voor Nuggers, Anw-ers en personen in gesubsidieerde arbeid kan de gemeente (ISD) de uitkering niet verlagen als maatregel. Daarom is in het vijfde lid de mogelijkheid opgenomen dat in die gevallen het dagelijks bestuur (een deel van) de kosten bij de betrokken persoon in rekening kan brengen.

Artikel 8 Algemene bepalingen over voorzieningen

Lid 2

In het tweede lid wordt wederom de reikwijdte van het palet aan voorzieningen aangegeven.

Onderdeel a. spreekt zowel over het verwerven als behouden van arbeid, waarmee wordt aange-geven dat ook voorzieningen kunnen worden ingezet in de preventieve sfeer.

Onderdeel b. spreekt over voorzieningen ter verbetering of behouden van de positie op de arbeids-markt of binnen de maatschappij. Gedacht kan dan onder meer worden aan leerwerktrajecten en scholingen, maar ook aan een resocialisatie traject, wanneer een sociaal isolement dreigt.

Onderdeel c. meldt voorzieningen om belemmeringen weg te nemen. Daarbij kan onder meer worden gedacht aan een schulddienstverleningstraject, voor zover is vastgesteld dat de schulden een belemmering binnen de verdere arbeidintegratie van betrokkene vormen. Onderdeel d. beidt de mogelijkheid om wachtlijsttrajecten voor Wsw-geïndiceerden die tot de doel-groep behoren vorm te geven en onderdeel e. spreekt voor zich.

In de WWB zijn t.a.v. gesubsidieerde arbeid verder geen specifieke eisen opgenomen. Ondanks het vervallen van de landelijke regelgeving op dit punt blijft de Europese regelgeving gelden. Op grond van de EU-regelgeving worden overheidssubsidies onder bepaalde omstandigheden aangemerkt als staatssteun. In de in de aanhef van de verordening aangehaalde beleidsaanbeveling is ondermeer aangeven in welke situaties loonkostensubsidie buiten de Europese regelgeving vallen.

De beleidsaanbeveling is vooral bedoeld om de administratieve last te beperken. Door de beleids-aanbeveling in de verordening op deze wijze te incorporeren, hoeft de subsidieregeling niet ter goedkeuring te worden voorgelegd aan de Europese Commissie en hoeft er geen samenvatting van de regeling aan de Commissie te worden toegestuurd.

Lid 3

in het derde lid wordt het palet aan voorzieningen nog uitgebreid met voorzieningen die bepaalde met de arbeidsinschakeling noodzakelijk verbandhoudende kosten kunnen dekken.

Onderdeel a. ziet daarbij vooral op de kosten die de betrokkene moet maken om deel te kunnen nemen aan de voorziening. Denk daarbij aan reiskosten, kosten voor kinderopvang of zelfs – indien noodzakelijk – verhuiskosten.

Onderdeel b. ziet op de kosten die noodzakelijkerwijs moeten worden gemaakt om de aard en omvang van de eventueel in te zetten voorziening te bepalen. Denk hierbij onder meer aan een assessment.

Onderdeel c. ziet tenslotte op kosten in verband met de loonvormende arbeid. Gedacht moet dan worden aan de werkgeverskosten die rechtstreeks verband hebben met de arbeidsinschakeling activiteiten van een persoon uit de doelgroep.

Lid 4

Het vierde lid geeft aan dat het dagelijks bestuur een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen zij dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het opzeggen van een arbeidsovereen-komst bij een detacheringsbaan. Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen.

Artikel 9 Werken met behoud van uitkering

De doelstelling van dit artikel is leer- en werkervaringsprojecten mogelijk te maken zonder dat dit financiële gevolgen heeft voor uitkeringsgerechtigden. Hierbij kan gedacht worden aan stageplaatsen waardoor een opleiding door praktijkervaring ondersteund kan worden. Een dergelijke ervaringsplaats vormt een eerste fase in een traject naar regulier werk.

Artikel 10 Vrijwilligerswerk

Lid 1

Vrijwilligerswerk met behoud van uitkering kan een nuttig instrument zijn om werkritme op te doen of te laten behouden. Het kan ingezet worden (of toegestaan worden) als uitstroom naar algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is, of als dat pas op middellange of lange termijn mogelijk is.

Wat is vrijwilligerswerk

Vrijwilligerswerk heeft een aantal essentiële kenmerken, het is werk dat:

  • Onbetaald is en in sommige gevallen onverplicht

  • In georganiseerd verband plaatsvindt

  • Ten behoeve van anderen of de samenleving wordt verricht

  • Een verplicht karakter kan hebben door verbonden te zijn aan de WWB?IOAW?IOAZ uitkering

Georganiseerd verband wordt genoemd om vrijwilligerswerk te onderscheiden van zgn. informele activiteiten bv hulp aan de buren of zorg voor een ziek familielid (mantelzorg).

Lid 2

Voor het verrichten van vrijwilligerswerk kan het dagelijks bestuur een onkostenvergoeding verstrekken tot het in de WWB omschreven wettelijk maximum per jaar. Deze vergoeding is onbelast en heeft geen negatieve effecten ten aanzien van aanspraken op inkomensafhankelijke regelingen. Deze onkostenvergoeding wordt overeenkomstig artikel 31 lid 2 sub k WWB niet gerekend tot de middelen van belanghebbende.

Artikel 11 Onbeloonde maatschappelijke nuttige werkzaamheden

De gemeente (ISD) kan op grond van artikel 9 WWB aan iemand die bijstand krijgt diverse ver-plichtingen opleggen. Een hiervan is de plicht tot het leveren van een tegenprestatie naar vermogen (“iets terugdoen voor je uitkering”). De bijstandsgerechtigde moet dan onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden verrichten. Het dagelijks bestuur kan hier eigen regels over maken.

Artikel 12 Sociale activering

Volgens de WWB dient ook sociale activering uiteindelijk gericht te zijn op arbeidsinschakeling. Voor bepaalde doelgroepen is arbeidsinschakeling vooralsnog een te hoog gegrepen doel. In het kader van sociale activering en het voorkomen van sociaal isolement kan het voor deze uitkeringsgerechtigden noodzakelijk zijn om deel te nemen aan een andere activiteit. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan het volgen van een cursus en het deelnemen aan het verenigingsleven.

Artikel 13 Scholing of scholing/opleiding bij additionele arbeid

Lid 1

Uitgangspunt is de kortste weg naar uitstroom naar reguliere algemeen geaccepteerde arbeid, waaronder ook gesubsidieerde arbeid. Als het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet lukt, komt pas scholing aan de orde. Bij de beoordeling van scholing staat arbeidsrelevantie voorop.

Lid 2

Het dagelijks bestuur dient bij voorrang de re-integratie/participatieplicht voor alleenstaande ouders zonder statkwalificatie, die de volledige zorg hebben voor een of meer tot zijn laste komende kinderen tot vijf jaar en die om ontheffing van de arbeidsplicht hebben verzocht, tenminste in te vullen met scholing of opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, mits dit niet de krachten of bekwaamheden van de alleenstaande ouder te boven gaat. Welke scholing in individuele gevallen zal worden aangeboden is afhankelijk van de individuele omstandigheden en wordt bepaald door het dagelijks bestuur in samenspraak met de alleenstaande ouder.

Lid 3

Wanneer de uitkeringsgerechtigde niet beschikt over een startkwalificatie staat dit veelal de duurzame arbeidsinschakeling in de weg. In artikel 10a vijfde lid, WWB wordt bepaald dat scholing of opleiding onderdeel uit moet maken van een participatieplaats en dat gemeenten de plicht hebben scholing of opleiding aan te bieden aan betrokkenen zonder startkwalificatie op een participatieplaats. Deze scholing moet gericht zijn op het vergroten van de kansen op de arbeidsmarkt. Er hoeft geen scholing of opleiding aangeboden te worden indien deze naar het oordeel van het college (dagelijks bestuur) niet bijdraagt aan de kansen op de arbeidsmarkt. Onder scholing of opleiding vallen al die vormen van onderricht die de kansen op de arbeidsmarkt vergroten. Het dagelijks bestuur kan nader regels hieromtrent stellen.

Het (niet) aanbieden van scholing door het dagelijks betuur is overigens géén besluit in de zin van de Awb. In de wet wordt namelijk gesproken over het aanbieden van scholing en niet van vaststellen. Een aanbod sec is niet gericht op een rechtsgevolg.

Verstrekking van de premie en verlenging van de participatieplaats vloeien rechtstreeks voort uit artikel 10a WWB en hebben daarmee wel een zelfstandig rechtsgevolg en zijn dus wel een besluit in de zin van de Awb.

Artikel 14 Inkomstenvrijlating

Het dagelijks bestuur is bevoegd de inkomsten van uitkeringsgerechtigden die in deeltijd werken voor een deel vrij te laten. De vrijlating wordt in artikel 31, tweede lid, sub n WWB beperkt tot het individueel toe te kennen recht van maximaal 6 maanden vrijlating en bedraagt maximaal 25% van de inkomsten per maand, met een maximum van een jaarlijks te indexeren door het Rijk vastgesteld bedrag.

Er kan een lagere vrijlating dan de maximale worden toegekend. Individueel moet zijn vastgesteld, dat deeltijdwerk bevorderlijk is voor de re-integratie (participatie) van betrokkene. Doel hiervan is om mensen met een uitkering te stimuleren een gehele of gedeeltelijke baan te accepteren.

Artikel 15 Aanvullende inkomstenvrijlating voor alleenstaande ouders

Alleenstaande ouders kunnen een beroep doen op de verlengde vrijlating van 12,5% van de arbeidsinkomsten tot een wettelijk vastgesteld maximum bedrag per maand voor een maximale periode van 30 maanden overeenkomstig en onder de voorwaarden van artikel 31, tweede lid onderdeel r, van de WWB.

Deze voorzieningen gelden niet voor jongeren. Zie artikel 18 van deze verordening.

Artikel 16 Premies algemeen

Dit artikel biedt de ruimte premies aan werkgevers te verstrekken. In dit artikel is een maximum premie opgenomen.

Artikel 17 Activeringspremies

Leden 1 en 2

In deze verordening is ervoor gekozen het verstrekken van premies in algemene zin te regelen.

De criteria en de doelgroepen worden omschreven in beleidsregels ( met uitzondering overigens van het bepaalde in leden 3 en volgende; zie daarvoor hierna).

Deze premie is onbelast en telt dus ook niet mee bij de toepassing van inkomensafhankelijke regelingen.

Het premiebeleid is afgestemd op de verschillende activiteiten die in het kader van activering verricht worden. De hoogte van de premie kan variëren en aan bepaalde activiteiten kan in het geheel geen premie worden verstrekt.

Leden 3 t/m 6

Artikel 8 van de WWB - verlangt van de gemeenteraad dat zij regels stelt met betrekking tot de hoogte van de premie bedoeld in artikel 10a, zesde lid, van de WWB. Daarbij vraagt artikel 8, tweede lid, van de WWB specifiek om regels te stellen met betrekking tot de hoogte van de premie in relatie tot de armoedeval. Daarnaast geeft de Memorie van Toelichting aan dat deze regels tevens kunnen zien op de hoogte van de premie in relatie tot de inspanningen van de betrokkene.

In leden 3 tot en met 6 is voorzien in regelgeving. Een regeling waarbij een relatie wordt gelegd tussen de hoogte van de premie en de inspanningen van betrokkene is – mede gelet op de beperkte hoogte van de premie – achterwege gelaten.

Er is verder specifiek voor gekozen om geen daadwerkelijke regels met betrekking tot de hoogte van de premie in relatie tot de armoedeval op te nemen, anders dan dat deze premie maximaal telkens € 300 mag bedragen. Een premie van maximaal dien aard vormt immers geen risico met betrekking tot de armoedeval. Daartoe wordt ook steun gevonden in de parlementaire behandeling, waarin de staatssecretaris overwoog dat:

“de Nederlandse gemeenten op dit moment in het kader van de Wet werk en bijstand – want daar kennen wij dit instrument al – een praktijk kennen van een gemiddelde premie van zo’n € 600 per persoon die een baan vindt. Dat is geen bedrag waarover je je heel veel zorgen moet maken ten aanzien van armoedevaleffecten. Ten tweede geeft deze aanpak op zichzelf geen aanleiding om andere redenen te denken dat armoedevaleffecten zullen optreden, omdat op deze manier iemand de mogelijkheid krijgt om zowel horizontaal als verticaal uit te stromen. Het horizontaal uitstromen is uitstromen naar een inkomenspositie die vergelijkbaar is met wat iemand heeft met bijstand plus een premie. Hij moet die kans grijpen, want als hij dat niet doet, is er alleen nog een uitstroom naar beneden mogelijk, namelijk naar de bijstand. Dan is hij ver van huis. Het loont dus niet om die stap te zetten. Een andere mogelijkheid om uit te stromen is dat iemand vervolgens in een hoger cao-loon terechtkomt. Dat loont echt de moeite. Dan hebben wij bereikt wat wij willen bereiken. Ook de gemeenten hebben er belang bij om rustig aan te doen met de premies, want naarmate de premies een armoedevaleffect in de hand werken, wordt er geen uitstroom uit de bijstand bereikt en schiet de gemeente dus in eigen voet, want dan moet zij de kosten opbrengen.”

(Tweede Kamer, Handelingen 2008 – 2009, 31577, nr 21, p. 1700)

De nadere vaststelling van de hoogte van de premie is overgelaten aan het dagelijks bestuur. Daarbij is, zoals vermeld, een maximale grens aangegeven van telkens € 300. Dit komt overeen met een maximale premie van € 600 jaarlijks. Aldus zullen niet of nauwelijks armoedevaleffecten optreden.

Hier is niet de mogelijkheid opgenomen om van de organisatie waar de betrokkene zijn werkzaam-heden verricht een bijdrage te vragen in de uit te keren premie. Weliswaar achtte het (toenmalige) kabinet het vanzelfsprekend dat degene voor wie de werkzaamheden worden verricht na het eerste jaar een vergoeding betaalt aan het college (dagelijks bestuur), echter de ervaring leert dat werkgevers niet zitten te wachten op participatiebanen (het kost meer tijd dan dat het oplevert).

Artikel 18 Voorzieningen voor jongeren

Een aantal van de genoemde voorzieningen kan voor jongeren tot 27 jaar niet worden ingezet. Voor hen behoren de volgende “incentives” niet tot het re-integratie(participatie) instrumentarium:

  • inkomstenvrijlating

  • premies

  • vrijlating van onkostenvergoedingen van vrijwilligerswerk

  • plaatsing in participatieplaatsen

Dit is conform de bedoeling van de wetgever en conform artikel 31, vijfde lid, van de WWB waarin is geregeld dat deze middelen voor jongeren niet buiten beschouwing worden gelaten bij de algemene bijstandsverlening.

Artikel 19 De informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen

De gemeente heeft als taak de inburgeringsplichtigen in haar gemeente goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit de Wi (en de Wet van 13 september 2012). De Wi laat gemeenten vrij om zelf te bepalen op welke wijze de informatievoorziening wordt georganiseerd. Wel bepaalt de Wi dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt over de informatieverstrekking door de gemeente. Dit artikel in de verordening vormt de uitwerking van deze verplichting.

Artikel 20 Aanwijzen van de doelgroepen

Vanaf 1 januari 2013 is het dagelijks bestuur alleen verplicht een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening aan te bieden aan asielgerechtigden en een inburgeringsvoorziening aan geestelijk bedienaren die vóór 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden. Dit vloeit voort uit artikel X van de Wet van 13 september 2012.

Artikel 21 De samenstelling van de inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening

Lid 1 t/m 3

In de verordening moeten regels worden gesteld met betrekking tot de vaststelling door het dagelijks bestuur van een passende inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening, met in begrip van de totstandkoming en samenstelling van die voorziening (artikel 19, vijfde lid, onderdeel b, Wi). In dit artikel worden de kaders vastgesteld waarbinnen het dagelijks bestuur de opdracht heeft voor de asielgerechtigde inburgeringsplichtige, een op de persoon toegesneden inburgeringsvoorziening samen te stellen.

De samenstelling van de inburgeringsvoorziening voor geestelijk bedienaren wordt geregeld bij ministeriële regeling. Gemeenten hebben dus niet de mogelijkheid om de inburgeringsvoorziening die zij aan geestelijk bedienaren aanbieden naar eigen inzicht vorm te geven.

In de Wi is geregeld waaruit de inburgeringsvoorziening in ieder geval moet bestaan. (Een cursus die toe leidt naar het inburgeringsexamen of het staatexamen Nederlands als tweede taal I of II en het eenmaal kosteloos afleggen van dat examen maakt deel uit van de inburgeringsvoorziening. En voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen is maatschappelijke begeleiding verplicht onderdeel; artikel 19 lid 6).

Lid 4 t/m 6

Wat betreft de bijkomende faciliteiten die het dagelijks bestuur als onderdeel van de inburgerings- of taalkennisvoorziening aan inburgeraars kan aanbieden, kan worden gedacht aan bijvoorbeeld trajectbegeleiding en andere re-integratievoorzieningen (omschreven in artikel 8 e.v.).

Dit zal vooral van belang zijn bij inburgeraars die een inburgerings- of taalkennisvoorziening krijgen aangeboden in combinatie met een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (re-integratie).

Het zesde lid bepaalt dat ook kosten van flankerende inburgeringsvoorzieningen (bijvoorbeeld reiskosten) onderdeel van de inburgeringsvoorziening kunnen zijn.

Artikel 22 Het persoonlijk inburgeringsbudget (PIB)

Artikel 19, tweede lid, Wi bepaalt dat de inburgerings- of taalkennis-voorziening op verzoek van de inburgeringsplichtige in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget (PIB) kan worden aange-boden. Het PIB wordt gezien als geschikt instrument om invulling te geven aan meer maatwerk en meer eigen verantwoordelijkheid van de inburgeraar bij de vormgeving en invullling van zijn inburgeringstraject. De inburgeraar legt namelijk zelf in een voorstel neer hoe hij zijn inburgering vorm wil geven (het inburgeringsprogramma). Een PIB veronderstelt dus motivatie en eigen initiatief bij de inburgeraar. Zijn voorstel behoeft de instemming van het dagelijks bestuur. Zo houdt het dagelijks bestuur de regie. Op grond van de artikelen 19, vijfde lid, Wi dient de gemeenteraad bij verordening regels te stellen over de procedure en criteria die worden gehanteerd bij verzoeken om een PIB.

Lid 1

Het eerste lid regelt op welke wijze verzoeken van de inburgeringsplichtige om toekenning van een PIB worden ingediend respectievelijk behandeld (procedure).

Lid 2

Het tweede lid legt de criteria vast aan de hand waarvan het dagelijks bestuur een inburgerings-programma (de basis voor een PIB) beoordeelt. De eerste eis is dat het door de inburgeringsplichtige ingediende inburgeringsprogramma passend is om toe te leiden naar het inburgeringsexamen, Staatsexamen NT2 of passend is om de Nederlandse taal te verwerven die nodig is om de mbo-opleiding (niveau 1 of 2) met goed gevolg af te kunnen ronden.

De tweede eis is dat het reguliere inburgeringsprogramma dat wordt aangeboden door het dagelijks bestuur niet of onvoldoende aansluit op de behoefte van de inburgeraar. De inburgeraar wil bijvoorbeeld graag deelnemen aan het inburgeringsprogramma dat binnen het bedrijf van zijn werkgever wordt aangeboden.

De derde eis houdt in dat het inburgeringsprogramma concreet en haalbaar (realistisch) moet zijn. Concreet wil zeggen dat de behoeften/ambities (het doel) vertaald zijn in specifieke stappen die naar dat doel leiden. Haalbaar wil zeggen dat de inburgeraar het programma succesvol kan doorlopen en afronden, gezien de persoon (taalniveau, leerbaarheid, ambities) en zijn/haar omstandigheden.

Volgens de vierde eis moeten de kosten die zijn gemoeid met het inburgeringsprogramma aanvaardbaar zijn. Het dagelijks bestuur beoordeelt dit en kan hierover (op grond van het vierde lid) nadere regels stellen.

Lid 3

Artikel 4.27, derde lid, van het Besluit inburgering bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening bepaalt wie als enige partij of partijen met het inburgeringsbedrijf een overeenkomst met betrekking tot de inburgering van de inburgeringsplichtige of vrijwillige inburgeraar sluit. Het derde lid regelt dat het dagelijks bestuur een overeenkomst sluit met het inburgeringsbedrijf wanneer de inburgerings- of taalkennisvoorziening in de vorm van een PIB wordt toegekend. Het dagelijks bestuur heeft de regie bij toekenning van een PIB. Deze regiefunctie wordt benadrukt door het dagelijks bestuur de overeenkomst met het inburgeringsbedrijf te laten sluiten. In de overeenkomst worden de afspraken op bijvoorbeeld het vlak van het doel, de duur van de inburgering en controle geregeld.

Lid 4

Het vierde lid bepaalt dat het dagelijks bestuur nadere regels kan stellen omtrent het PIB.

Artikel 23 De inning van de eigen bijdrage

Lid 1 t/m 3

In de verordening moeten regels worden gesteld die betrekking hebben op de inning van de eigen bijdrage van de inburgeringsplichtige door het dagelijks bestuur en de mogelijkheid van betaling in termijnen. De hoogte van de eigen bijdrage die is verschuldigd door inburgeringsplichtigen is vastgelegd in de Wi en bedraagt € 270 (dit bedrag kan bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd). In het eerste lid van dit artikel van de verordening wordt geregeld dat de inburgeringsplichtige het recht heeft de eigen bijdrage in zes termijnen te betalen. Het dagelijks bestuur kan over de inning van de eigen bijdage nadere regels stellen.

Lid 4

In het vierde lid staat dat de vrijwillige inburgeraar geen eigen bijdrage is verschuldigd (artikel 24e, tweede lid Wi).

Artikel 24 Opleggen van verplichtingen

Dit artikel vormt de uitwerking van artikel 23, derde lid, Wi dat bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt over de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een inburgerings- of taalkennisvoorziening is vastgesteld. Dit artikel delegeert de bevoegdheid aan het dagelijks bestuur om de verplichtingen die in het artikel worden genoemd aan inburgeringsplichtigen in het kader van een inburgerings- of taalkennisvoorziening op te leggen. Het dagelijks bestuur legt deze verplichtingen vast in de beschikking tot de toekenning van de inburgerings- of taalkennisvoorziening.

Artikel 25 De procedure van het doen van een aanbod

Dit artikel bevat enkele procedurele bepalingen die er voor moeten zorgen dat het doen van een aanbod aan inburgeringsplichtigen op zorgvuldige wijze gebeurt. Dit is van belang omdat zo’n aanbod de start is van een procedure die – als het goed is – leidt tot een besluit tot het toekennen van een inburgerings- of taalkennisvoorziening.

Een inburgeraar is overigens niet verplicht is om het aanbod bedoeld in het eerste lid te accepteren. De verordening is namelijk een zogenaamde ‘aanbodverordening’. Daarbij heeft de inburgeraar de vrijheid om een aangeboden inburgeringsvoorziening te weigeren. In dat geval zal hij zich zelfstandig moeten voorbereiden op het inburgeringsexamen.

Voor inburgeringsplichtigen is een beschikking het ‘sluitstuk’ van de procedure van het doen van een aanbod.

Artikel 26 De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen

Artikel 35 Wi draagt de gemeenteraad op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd. In artikel 34 Wi zijn voor de verschillende overtredingen de maximumbedragen van de bestuurlijke boete vastgelegd. De gemeente kan deze boetebedragen in haar verordening overnemen, maar ze kan ook lagere bedragen vaststellen. In deze Verordening worden de maximale boeten gehanteerd.

De boetebedragen die in de verordening worden opgenomen zijn maximumbedragen en géén gefixeerde bedragen. In de Awb is geregeld dat het dagelijks bestuur bij elke op te leggen bestuurlijke boete zal moeten nagaan welke boete passend is, gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de betrokken inburgeringsplichtige.

Artikel 27 Verhoging van de bestuurlijke boete bij herhaling van de overtreding

Dit artikel biedt het dagelijks bestuur de mogelijkheid om bij herhaling van de overtreding een hogere boete op te leggen dan op grond van artikel 26 van de verordening mogelijk is. Omdat in artikel 26 leden 1 en 2 van deze verordening al de maximale boeten zijn opgenomen, is de recidivebepaling niet op de eerste twee leden van toepassing.

Artikel 34, onderdeel d, Wi biedt de mogelijkheid voor gemeenten om de bestuurlijke boete te verhogen van maximaal € 500 naar maximaal € 1000 in het geval dat de inburgeringsplichtige bij herhaling niet voldoet aan de verplichting binnen de gestelde termijn het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II te behalen. Dit is geregeld in dit artikel.

Artikel 28 De gevolgen van niet nakoming van de overeenkomst door de vrijwillige inburgeraar

Lid 1

Op grond van artikel 24f moet de gemeenteraad bij verordening regels stellen over de niet-nakoming van de overeenkomst (hiermee wordt bedoeld de overeenkomst van artikel X lid 5 van de Wet van 13 september 2012 juncto artikel 24 d en 24f van de Wi). In dit artikel legt de gemeenteraad de sancties vast die het dagelijks bestuur kan toepassen als de vrijwillige inburgeraar de verplichtingen die zijn neergelegd in de met hem gesloten overeenkomst (verwijtbaar) niet nakomt.

Lid 2

Het tweede lid bepaalt dat het dagelijks bestuur algemene regels kan stellen betreffende de gevolgen van het niet of niet volledig nakomen van de overeenkomst door de vrijwillige inburgeraar.

Artikel 29 Van overeenkomstige toepassing zijnde bepalingen

Dit artikel bepaalt dat artikel 2, tweede lid, en artikel 3 en 4 van de verordening van overeenkomstige toepassing zijn op inburgering. In genoemde artikelen wordt gesproken over voorziening.

In het kader van inburgering wordt daarmee niet bedoeld de voorziening gericht op re-integratie (zoals aangegeven in de begripsomschrijvingen van artikel 1), maar de inburgeringsvoorziening en taalkennisvoorziening.

Artikel 30 Toepassing verordening

Deze verordening wordt toegepast met ingang van 1 januari 2013, zijnde de datum waarop de Wet van 13 september 2012 inwerking is getreden.

Artikel 31 Hardheidsclausule

Dit artikel geeft de mogelijkheid tot individualiserend handelen als strikte toepassing van de verordening tot onbillijkheden leidt. Het dagelijks bestuur kan hiermee in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening.

Dit afwijken kan alleen maar ten gunste van de betrokken belanghebbende en nooit ten nadele. Verder is met nadruk gemeld: de hardheidsclausule kan slechts in bijzondere gevallen worden toegepast. Het moet een uitzondering blijven en niet tot regel worden. Het dagelijks bestuur moet, in verband met mogelijke precedentwerking, duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.

Artikel 32 Situaties waarin deze verordening niet voorziet

Mocht zich een situatie voordoen waarin deze verordening niet voorziet, dan beslist het dagelijks bestuur met inachtneming van het doel en de overwegingen die aan deze verordening ten grondslag liggen.

Artikel 33 Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 34 Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.