Regeling vervallen per 01-07-2017

Beleidsregels re-integratie gemeente Tholen 2015

Geldend van 04-07-2016 t/m 30-06-2017

Intitulé

Beleidsregels re-integratie gemeente Tholen 2015

Burgemeester en wethouders van de gemeente Tholen;

gelezen het voorstel van de afdeling Werk en Inkomen tot vaststelling van beleidsregels inzake de re-integratie;

gelet op artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 8a, eerste lid, aanhef en onder a, c, d en e, en tweede lid en 10b vierde lid van de Participatiewet en artikel 2.4 van de Re-integratieverordening Participatiewet gemeente Tholen 2015;

b e s l u i t :

vast te stellen de 'Beleidsregels re-integratie gemeente Tholen 2015'

luidende als volgt

ARTIKEL 1 - ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 - Begripsbepalingen

  • 1 Alle begrippen die in dit besluit worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, IOAW en IOAZ, de Re-integratieverordening en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2 In dit besluit wordt verstaan onder:

    • a

      Het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tholen.

    • b

      De uitkering: de uitkering op grond van de Participatiewet, IOAW of IOAZ;

    • c

      De cliënt: de persoon met een uitkering op grond van de Participatiewet, de IOAW of de IOAZ.

    • d

      De Nugger: de niet-uitkeringsgerechtigde als bedoeld in artikel 6, eerste lid van de Participatiewet;

    • e

      De Anw’er: de persoon met een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet;

    • f

      De Re-integratieverordening: de Verordening Re-integratie 2015 gemeente Tholen;

    • g

      Het beleidsplan: het jaarlijkse beleidsplan re-integratie zoals bedoeld in artikel 3 van de Re-integratieverordening.

    • h

      Plan van aanpak: het plan, zoals benoemd in artikel 2, lid 2 van de Re-integratieverordening, waarin de ondersteuning wordt uitgewerkt en de verplichtingen over arbeidsinschakeling, evenals de gevolgen van het niet nakomen van die verplichtingen, worden vastgelegd.

Artikel 2 - Prioritering en indeling in doelgroepen

Artikel 2.2 - Prioritering

De in deze beleidsregels genoemde voorzieningen worden ingezet volgens de uitgangspunten die zijn opgenomen in het jaarlijkse verslag als bedoeld in artikel 2 lid 4 van de Re-integratieverordening.

Artikel 2.3 - Intake/poortwachter

Tijdens de intake, de digitale uitvraag wordt door de consulent direct beoordeeld of een cliënt in aanmerking komt voor betaald werk, een voorliggende voorziening of een uitkering.

Waar mogelijk zal geprobeerd worden de cliënt met een baan naar huis te laten gaan. Op het moment dat blijkt dat er niet direct betaald werk of een andere uitkering is voor betrokkene, wordt er een diagnosetraject in de vorm van ‘een workshop’ ingezet waarin de cliënt wordt beoordeeld op de verdere arbeidsmarktkansen en waarin wordt bepaald welk traject aan de orde is.

Artikel 2.4 - Diagnosestelling

  • 1 De diagnose dient om een beeld te krijgen van de cliënt op onderwerpen als opleiding, werkervaring, motivatie en leefomstandigheden. Deze informatie dient als belangrijke bouwsteen voor de indeling in een van de in het volgende lid genoemde doelgroepen en het uiteindelijke plan van aanpak. De diagnose wordt door de gemeente zelf opgesteld. Voor het geval dat externe expertise nodig is zoals bijvoorbeeld bij medische adviezen dan wordt de diagnose ingekocht.

  • 2 Het college maakt voor de aanbieding van ondersteuning en voorzieningen een onderscheid tussen cliënten met een lange- en een korte afstand tot de arbeidsmarkt.

Artikel 2.5 - Plan van aanpak

  • 1. Voor personen aan wie de verplichtingen van artikel 9 Participatiewet, artikel 37 IOAW of artikel 37 IOAZ zijn opgelegd, moet een plan van aanpak worden opgesteld, waarin de ondersteuning wordt uitgewerkt en de verplichtingen over arbeidsinschakeling, evenals de gevolgen van het niet nakomen van die verplichtingen, worden vastgelegd. Uit het plan vloeit tevens voort welke voorzieningen het college ter beschikking zal stellen om uitvoering van het plan mogelijk te maken. Het plan van aanpak maakt onderdeel uit van de beschikking.

  • 2. Het plan dient door de cliënt en zijn/haar consulent te worden ondertekend en is een overeenkomst. Het niet meewerken aan- of niet nakomen van de overeenkomst kan leiden tot het verlagen van de uitkering conform de bepalingen van de Afstemmingsverordening, dan wel terugvordering van door de gemeente gemaakte kosten conform artikel 7.1 van deze beleidsregels.

Artikel 3 - Bepalingen over voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling

Artikel 3.1 - Participatieplaats

  • 1. Bij een participatieplaats doet een cliënt werkervaring op met behoud van uitkering.

  • 2. Er kan alleen een participatieplaats worden aangeboden indien de werkgever ten behoeve van de uitkeringsgerechtigde een aansprakelijkheidsverzekering- en ongevallenverzekering heeft afgesloten.

Artikel 3.2 - Loonkostensubsidie gericht op arbeidsinschakeling

Artikel 3.2.1 - Hoogte loonkostensubsidies

  • 1. De duur en de hoogte van de subsidie zijn afhankelijk van de potentiële productiviteit van de belanghebbende en de afstand tot de arbeidsmarkt.

    De hoogte van de subsidie bedraagt minimaal 10% en maximaal 75 % van de op de cliënt van toepassing zijnde bruto bijstandsnorm.

  • 2. In bijzondere gevallen is afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid van dit artikel mogelijk. Een voorbeeld van een dergelijke situatie is een bijzondere afspraak met een werkgever of sector waarbij er sprake is van een vorm van baangarantie na afloop van de subsidiëring.

  • 3. De subsidie voor personen die voltijds arbeid kunnen verrichten is gebaseerd op:

    • a.

      dienstverbanden van 32 uren per week aangezien 32 uur per week dienstverband in de regel voldoende is om in het eigen levensonderhoud te voorzien. Het subsidiebedrag wordt naar rato verlaagd bij een dienstverband van minder dan 32 uren per week;

    • b.

      dienstverbanden van >32 uur per week. Alleen als dit noodzakelijk is om een werknemer uitkeringsvrij te maken, dan kan de subsidie naar rato worden verhoogd.

Artikel 3.2.2 - Subsidie voor personen met een arbeidsbeperking

  • 1. De werkgever dient een subsidieaanvraag in bij het college, waarin is opgenomen om welke meerkosten het gaat, waarom deze het gevolg zijn van de arbeidsbeperking van de betrokkene en welke eigen bijdrage de werkgever zelf betaalt.

  • 2. Er wordt alleen een subsidie verstrekt bij een dienstbetrekking van minimaal zes maanden of nadat de werknemer zes maanden bij de werkgever heeft gewerkt.

  • 3. De gemeente verleent een subsidie van maximaal 50% van de werkelijk gemaakte meerkosten.

  • 4. Het uitgangspunt bij het vaststellen van de hoogte van de tegemoetkoming is dat de totale kosten voor de gemeente minder zijn dan de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 5. De betaling van de tegemoetkoming vindt plaats nadat de werkgever de factuur voor de gemaakte meerkosten heeft verstrekt

Artikel 3.2.3 - Subsidievoorwaarden

  • 1. De werkgeverssubsidie wordt niet verstrekt indien de werkgever op grond van een andere regeling aanspraak maakt op financiële tegemoetkomingen in verband met de indiensttreding van de werknemer;

  • 2. De subsidie wordt alleen verstrekt als de werkgever een overeenkomst heeft gesloten met een werknemer.

  • 3. De subsidie wordt slechts verstrekt als het gaat om een arbeidsovereenkomst waarbij de werknemer die voltijds arbeid kan verrichten voor een dusdanig aantal uren wordt aangesteld, dat zijn netto salaris meer bedraagt dan het voor hem geldend bijstandsniveau.

Artikel 3.2.4 - Betaling van de subsidie

  • 1. De werkgeverssubsidie wordt achteraf betaald over de tussen de gemeente en de werkgever afgesproken periode;

  • 2. Geen subsidie wordt verstrekt voor kosten waarvoor, al dan niet door de gemeente, al een andere subsidie wordt verstrekt.

Artikel 3.2.5 - Loonkostensubsidie

  • 1 Het college stelt vast of een persoon behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie op grond van artikel 6, lid 2 Participatiewet.

  • 2 Hierbij neemt het college de volgende criteria in acht:

    • a.

      een persoon moet behoren tot de doelgroep zoals omschreven in artikel 7, 1e lid, onderdeel a van de Participatiewet;

    • b.

      die persoon is niet in staat met voltijdse arbeid het wettelijk minimumloon te verdienen, en

    • c.

      die persoon heeft mogelijkheden tot arbeidsparticipatie.

  • 3 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekering (UWV) kan het college adviseren met betrekking tot het oordeel of een persoon behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie. Het UWV neemt daarbij de in het 2e lid neergelegde criteria in acht.

  • 4 Het college gebruikt de in de bijlage bij dit artikel omschreven wijze om de loonwaarde van een persoon vast te stellen.

  • 5 Het UWV adviseert het college met betrekking tot de vaststelling van de loonwaarde van een persoon. Het UWV neemt daarbij de in de bijlage omschreven methode in acht.

Artikel 3.3 - Werkbegeleiding (jobcoaching)

  • 1. De doelgroep van de voorziening werkbegeleiding zijn personen die behoren tot de doelgroep, met een arbeidsbeperking. De ondersteuning die een werkbegeleider biedt, dient een compensatie te zijn voor de beperkingen van de werknemer.

  • 2. Het doel van de voorziening werkbegeleider is om de werknemer zelfstandig zijn werkzaamheden uit te kunnen laten voeren dan wel om de werkgever de begeleiding van de werknemer op zich te kunnen laten nemen.

  • 3. Voorafgaand aan de inzet van een werkbegeleider dient een werkbegeleidingsplan opgesteld te worden waarin de werkbegeleidingsdoelen zijn opgenomen en onder meer het aantal uren per week dat de werknemer begeleiding krijgt van de werkbegeleider.

  • 4. Nadat de gemeente het werkbegeleidingsplan heeft geaccordeerd, kan de werkbegeleiding starten

  • 5. De werkbegeleider wordt in principe ingezet voor een duur van maximaal een half jaar, waarna op basis van een geactualiseerd werkbegeleidingsplan, tot verlenging van een half jaar kan worden besloten. Er is geen maximum aan het aantal keren dat de inzet van de werkbegeleider verlengd kan worden.

  • 6. Er wordt alleen een werkbegeleider ingezet bij een dienstbetrekking van minimaal 12 uur per week.

Artikel 3.4 - Arbeidsplaatsvoorzieningen

  • 1. De doelgroep van arbeidsplaatsvoorzieningen zijn cliënten die behoren tot de doelgroep, met een arbeidsbeperking.

  • 2. Het college kan aan werknemers een tegemoetkoming verstrekken voor:

    • a.

      Extra reiskosten voor het woonwerkverkeer, voor zover die het gevolg zijn van de beperking.

    • b.

      Als gevolg van de beperking voor het uitvoeren van het werk noodzakelijke ‘meeneembare voorzieningen’ zoals opgenomen in de Wet Wajong, artikel 2:22, voor zover deze niet verstrekt worden door het VNG.

    • c.

      Als gevolg van de beperking voor het uitvoeren van het werk noodzakelijke ‘intermediaire voorzieningen’ zoals opgenomen in de Wet Wajong, artikel 2:22, voor zover deze niet verstrekt worden door het VNG.

  • 3. In een overeenkomst tussen de belanghebbende en de gemeente worden de afspraken over de subsidie, de subsidievoorwaarden en de regels met betrekking tot het gebruik, onderhoud en verzekering van de betreffende voorzieningen opgenomen.

Artikel 3.5 - Scholing

  • 1. Het college kan scholing aanbieden aan personen in een re-integratietraject, indien het zonder deze scholing niet mogelijk is, instroom in algemeen geaccepteerde arbeid te realiseren. Het dagelijks bestuur beoordeelt of deze scholing bijdraagt tot arbeidsinschakeling of verbetering van de uitgangspositie en verbindt hieraan een nader te bepalen termijn.

  • 2. De te starten scholing moet aansluiten bij de mogelijkheden van de cliënt en de behoeften op de arbeidsmarkt.

  • 3. Indien het scholingsverzoek wordt ingediend door een extern re-integratiebedrijf, moet dit gemotiveerd adviseren welke scholing zij noodzakelijk achten, van welke aard, op welk niveau en voor welke duur. Hierbij worden door het re-integratiebedrijf de kosten van de scholing expliciet inzichtelijk gemaakt (via offerte(s)).

  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op cliënten jonger dan 27 jaar. Zij kunnen een uit ‘s Rijks kas bekostigd onderwijs volgen.

  • 5. Als scholing voor een cliënt als verplichting is opgenomen in een plan van aanpak, worden de kosten daarvan door het college vergoed voor zover er voor de kosten van de scholing geen (toereikende) voorliggende voorziening beschikbaar is. Het gaat hierbij om directe scholingskosten (kosten scholing zelf, verhoogd met de aanschafkosten van benodigde boeken en ander lesmateriaal). De kosten van de scholing zelf worden rechtstreeks betaalbaar gesteld aan de scholingsinstelling. Ook de reiskosten worden vergoed, hierbij geldt het bepaalde in artikel 3.6.1 van deze beleidsregels.

Artikel 3.6 - Vergoedingen in het kader van arbeidsinschakeling

Artikel 3.6.1 - Reiskosten

Aan cliënten die in verband met het volgen van een re-integratietraject reiskosten moeten maken buiten de gemeente wordt een vergoeding verstrekt voor de werkelijke kosten op basis van openbaar vervoer. Indien is vastgesteld dat het gebruik van het openbaar vervoer niet mogelijk is, dan kan een vergoeding plaatsvinden op basis van vervoer per eigen auto. De hoogte van de vergoeding is gelijk aan de onbelaste vergoeding vastgesteld door de Belastingdienst.

Artikel 3.6.2 - Aanvulling op kinderopvangtoeslag

  • 1. Het college kan krachtens artikel 1.13 van de Wet Kinderopvang een tegemoetkoming verstrekken aan ouders in aanvulling op de kinderopvangtoeslag. Om in aanmerking te komen voor deze tegemoetkoming moet de ouder tot één van de volgende doelgroepen behoren:

    • a.

      de ouder die een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet, de IOAW, IOAZ of ANW en gebruik maakt van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a van de Participatiewet, artikel 34, eerste lid, onder a, IOAW, of artikel 34, eerste lid, onder a, IOAZ, welke voorziening een noodzaak tot kinderopvang met zich meebrengt;

    • b.

      de ouder die minderjarig is, scholing of een opleiding volgt en algemene bijstand op grond van de Participatiewet ontvangt of kan ontvangen;

    • c.

      de ouder die op grond van de Wet Inburgering een inburgeringscursus volgt bij een gecertificeerde instelling en algemene bijstand op grond van de Participatiewet ontvangt;

    • d.

      de ouder die een inkomen uit arbeid en aanvullende algemene bijstand op grond van de Participatiewet ontvangt;

  • 2. De hoogte van de vergoeding bedraagt het verschil tussen de werkelijke kosten van de kinderopvang en de kinderopvangtoeslag van de Belastingdienst. Er wordt uitgegaan van de maximale uurprijs voor de kinderopvang zoals genoemd in artikel 4 van het Besluit kinderopvangtoeslag.

  • 3. De tegemoetkoming kinderopvang wordt voorlopig berekend en in maandelijkse termijnen betaald. Na afloop van het kalenderjaar wordt de tegemoetkoming definitief vastgesteld aan de hand van de definitieve beschikking kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst en de jaaropgave van het kinderopvangcentrum of gastouderbureau.

  • 4. De gemeente vordert teveel betaalde tegemoetkoming terug.

  • 5. De vergoeding wordt verleend met ingang van de datum waarop de aanvraag voor de bijdrage is ingediend. Als op deze datum nog geen kinderopvang plaatsvindt, wordt de vergoeding verleend met ingang van de datum waarop de kinderopvang zal plaatsvinden.

  • 6. De vergoeding wordt verleend voor de (resterende) periode van het berekeningsjaar.

  • 7. Het college verstrekt de vergoeding voor het aantal uren kinderopvang per maand dat naar het oordeel van het college voor de ouder redelijkerwijs noodzakelijk is. Hierbij wordt rekening gehouden met de aantoonbare mogelijkheden van de aanvrager om zelf in kinderopvang te voorzien of met een passende voorziening waar de ouder redelijkerwijs gebruik van zou kunnen maken.

Artikel 4 - Inkomstenvrijlating

Artikel 4.1 - Reguliere vrijlating

Besloten is geen gebruik te maken van vrijlating van inkomsten uit arbeid op basis van artikel 31, lid 2, sub n en sub r van de Participatiewet. Belangrijkste reden hiervoor is het gegeven dat het aanvaarden van werk vanuit een uitkeringssituatie een verplichting is en de toepassing van vrijlating geen wezenlijke bijdrage levert aan de arbeidsinschakeling.

ARTIKEL 5 - NIET-UITKERINGSGERECHTIGDEN EN PERSONEN MET EEN ANW-UITKERING

Conform artikel 7 lid 1 onder a van de Participatiewet is het college verantwoordelijk voor het ondersteunen van cliënten die bijstand ontvangen en personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw’ers) en niet-uitkeringsgerechtigden (nuggers) bij arbeidsinschakeling en (indien het college dit noodzakelijk acht) het aanbieden van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

  • 1.

    Het college besteed in principe alleen re-integratiegelden aan niet-uitkeringsgerechtigde werkzoekenden of personen met een uitkering op grond van Algemene nabestaandenwet (nuggers en Anw’ers).indien zij tot de volgende doelgroepen behoren:

    • -

      jongeren zonder startkwalificatie (zonder uitkering);

    • -

      nuggers met een arbeidsbeperking;

    • -

      de groep voor wie inzet van re-integratie bijdraagt aan het voorkomen van uitkeringsafhankelijkheid.

  • 2.

    De volgende voorwaarden worden gesteld om in aanmerking te komen voor ondersteuning bij arbeidsinschakeling voor nuggers en Anw’ers:

    • -

      hij / zij is werkloos of verricht betaald werk voor niet meer dan 12 uur per week, en

    • -

      hij / zij staat ingeschreven als werkzoekende bij de daarvoor aangewezen organisatie, en

    • -

      hij / zij stelt zich beschikbaar voor werk voor meer dan 12 uur per week.

Of hij / zij behoort tot de gemeentelijke doelgroep en werkt met gebruikmaking van een voorziening ingevolge de Re-integratieverordening.

  • 3.

    Om in aanmerking te komen voor een door de gemeente betaald traject, geldt als voorwaarde dat het college heeft vastgesteld dat de inzet van een re-integratietraject noodzakelijk wordt geacht om reguliere arbeid te verkrijgen.

  • 4.

    Aan de vergoeding van de kosten zijn de volgende voorwaarden verbonden:

    • -

      het dagelijks bestuur moet hebben vastgesteld dat er geen voorliggende voorziening kan worden benut (bijvoorbeeld studiefinanciering);

    • -

      het college moet hebben vastgesteld dat het totale gezinsinkomen van de persoon niet hoger is dan 150% van het bruto wettelijk minimumloon.

  • 5.

    Indien een re-integratietraject voor een nugger of Anw’er wordt ingezet, wordt dit vastgelegd in een plan van aanpak. Het plan van aanpak regelt de wederzijdse verplichtingen van de deelnemer en de gemeente, inclusief de kosten en vergoedingen.

  • 6.

    Indien de nugger/Anw’er die deelneemt aan een re-integratietraject verwijtbaar niet voldoet aan de in het plan van aanpak overeengekomen verplichtingen, kan het college overgaan tot beëindiging van het traject en tot terugvordering van de door de gemeente al verstrekte of nog verschuldigde vergoedingen.

Artikel 6 - Ontheffingen en zorgtaken

Op grond van de Participatiewet is iedere uitkeringsgerechtigde verplicht om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden en te behouden, om mee te werken aan voorzieningen die de arbeidsinschakeling bevorderen en om een opgelegde tegenprestatie te verrichten (artikel 9, lid 1 van de Participatiewet).

Uitgangspunt is dat zo veel mogelijk uitkeringsgerechtigden de volledige arbeidsplicht (artikel 9, lid 1, sub a, b en c van de Participatiewet) opgelegd krijgen. Ontheffingen zijn tijdelijk.

Artikel 6.1 - Medische en / of psychische gronden

De arbeidsverplichtingen uit artikel 9, lid 1, sub a, b en c van de Participatiewet zijn niet van toepassing op belanghebbenden die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn in de zin van de WIA (artikel 9 lid 5 van de Participatiewet). De gemeente kan ten behoeve van een ontheffing van de arbeidsplicht op medische en/of psychische gronden een onafhankelijk onderzoek laten verrichten. Onafhankelijk wil in dit geval zeggen dat een verklaring van de eigen huisarts of behandelend specialist niet voldoende is. De keuringsinstantie bepaalt dan of er informatie wordt opgevraagd bij de huisarts en/of specialist. In een aantal gevallen zal de situatie op basis van de beschikbare (medische) gegevens al voldoende duidelijk zijn en is er geen onafhankelijk onderzoek nodig. Indien uit het onderzoek of uit de andere beschikbare (medische) gegevens blijkt dat er tijdelijk geen zicht is op arbeidsinschakeling en/of deelname aan een voorziening bepaalt de gemeente aan de hand hiervan of er een tijdelijke ontheffing verstrekt wordt voor de duur zoals die uit het onderzoek c.q. de beschikbare gegevens blijkt. Indien geen duidelijke termijn blijkt wordt de situatie na 1 jaar heroverwogen.

Artikel 6.2 - Zorgtaken

Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan het college in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van een verplichting als bedoeld in artikel 9 eerste lid sub a en c van de Participatiewet.

Zorgtaken kunnen als dringende redenen worden aangemerkt. De gemeente moet dan nog wel bezien of er geen andere voorzieningen mogelijk zijn, bijvoorbeeld via het persoonsgebonden budget.

Uitkeringsgerechtigden die de zorg hebben voor zieke/anderszins hulpbehoevende bloed- of aanverwanten kunnen een beroep doen op het college om een voorziening in te stellen die de cliënt in staat stelt alsnog deel te nemen aan het arbeidsproces dan wel in gevallen waarin geen andere vorm van zorg mogelijk is voor de duur van de zorgtaak gehele of gedeeltelijke ontheffing van de arbeidsplicht verlenen.

Artikel 7 - Terugvordering

Artikel 7.1 - Terugvordering

  • 1. Indien het college een aangeboden voorziening of ondersteuning voortijdig beëindigt omdat de cliënt de hieraan verbonden verplichtingen verwijtbaar niet nakomt, kan het college de gemaakte kosten van de voorzieningen of ondersteuning terugvorderen op grond van artikel 6:203 BW.

  • 2. De terug- en invordering van de in het eerste lid van dit artikel genoemde kosten vinden plaats in overeenstemming met de beleidsregels terug- en invordering, verhaal en krediethypotheek Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Tholen 2015.

ARTIKEL 8 - SLOTBEPALINGEN

Artikel 8.1 - Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2015.

Artikel 8.2 - Hardheidsclausule

Het college kan in de gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien, dan wel in gevallen waarin toepassing van deze beleidsregel leidt tot onevenredig nadelige gevolgen voor de cliënt, besluiten om op individuele gronden van de verordening of deze beleidsregel af te wijken.

Artikel 8.3 - Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als: ' Beleidsregels re-integratie gemeente Tholen 2015'.

Ondertekening

Aldus vastgesteld tijdens de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van 16 december 2014; zaaknummer 10355.
Tholen, 16 december 2014.
Burgemeester en wethouders van Tholen,
de secretaris de burgemeester
S.Nieuwkoop G.J. van de Velde-de Wilde

Bijlage 1: BIJLAGE BIJ ARTIKEL3.2.5 – WIJZE VAN VASTSTELLEN VAN LOONWAARDE

Het college maakt gebruik van de loonwaardemethodiek van het UWV om de loonwaarde van een persoon te bepalen. Hierna wordt de werkwijze van deze methode omschreven.

In artikel 10d, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat als een persoon behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie en een werkgever voornemens is een dienstbetrekking aan te gaan met die persoon, het college de loonwaarde van die persoon vaststelt. Hiervoor is geen aanvraag vereist. Het UWV adviseert het college met betrekking tot de vaststelling van de loonwaarde van een persoon (lid 5 van dit artikel).

De vastgestelde loonwaarde legt het college vast in een beschikking waartegen zowel de betrokken persoon als diens (potentiële) werkgever bezwaar en beroep kunnen instellen.

Als een dienstbetrekking tot stand komt, verleent het college loonkostensubsidie aan de werkgever met inachtneming van artikel 10d van de Participatiewet.

Methode van loonwaardebepaling

De loonwaardebepaling wordt vastgesteld en uitgevoerd door deskundige en gecertificeerde arbeidsdeskundigen. Van belang is dat sociaal-medische gegevens aanwezig zijn. Dit kan in de vorm van een Sociaal Medisch Advies van UWV of vergelijkbare informatie uit een andere bron.

Het onderzoek vindt vooral plaats op de werkplek van de werknemer.

Het bestaat uit de volgende stappen:

  • Verzamelen van sociaal-medische gegevens voor het opstellen van een arbeidskundig werknemersprofiel. Hierin zijn de kennis; vaardigheden en belastbaarheid van de klant opgenomen.

  • Vaststellen en beschrijven van de soortgelijke functie van een collega zonder beperkingen: de functieanalyse (taken- en urenanalyse).

  • Vaststellen van het loonniveau van deze college als referentie/norm.

  • Vaststellen van het prestatieniveau van de werknemer: de loonwaarde.

  • Verslaglegging; verwachting loonontwikkeling en advies planning vervolgonderzoek.

 

UWV legt deze gegevens vast in een rapportage. Daarin vermeldt UWV de onderzoeksactiviteiten, de resultaten van het onderzoek en het advies over de loonwaarde. UWV geeft ook advies over het aanpassen van het werk van de klant waardoor deze beter en duurzamer kan functioneren, Ook wanneer de inzet van een voorziening leidt tot een mogelijk hogere loonwaarde en/of vergroting van de duurzaamheid van de plaatsing geeft UWV dit aan.

 

Doel

Met de loonwaardebepaling krijgen de gemeenten ondersteuning bij het bevorderen van duurzaam werk voor de gemeentelijke doelgroep. De ervaring en expertise op sociaal-medisch gebied van het UWV zorgt voor een deskundig, betrouwbaar, en objectief advies.

 

Kenmerken

UWV werkt met een beproefde methode voor loonwaardebepaling in het kader van loonkostensubsidie, De gemeente ontvangt een vakkundig en onafhankelijk oordeel over de loonwaarde. De door UWV geleverde diensten worden steekproefsgewijs getoetst aan de hand van interne kwaliteitscriteria.