Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tholen houdende regels omtrent jeugdhulp (Nadere regels jeugdhulp gemeente Tholen 2021)

Geldend van 01-01-2021 t/m heden

Intitulé

Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tholen houdende regels omtrent jeugdhulp (Nadere regels jeugdhulp gemeente Tholen 2021)

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tholen,

overwegende dat de gemeenteraad op 17 december 2020 de Verordening jeugdhulp gemeente Tholen 2021 heeft vastgesteld;

dat de gemeenteraad hun college de bevoegdheid heeft gegeven om voor bepaalde onderdelen nadere regels te stellen, namelijk met betrekking tot:

  • -

    de vormen van jeugdhulp en de uitwerking daarvan (artikel 2, lid 3);

  • -

    de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening (artikel 5, lid 4);

  • -

    de verdere uitwerking van de algemene criteria, zoals genoemd in het eerste lid van artikel 6, of ter bepaling van specifieke criteria voor bepaalde maatwerkvoorzieningen (artikel 6, lid 4);

  • -

    met betrekking tot de te naamstelling en inhoud van de beschikking (artikel 8, lid 6);

  • -

    de aan een persoonsgebonden budget verbonden voorwaarden en verplichtingen (artikel 9, lid 6);

  • -

    de hoogte van de tarieven van een persoonsgebonden budget (artikel 11, lid 5);

  • -

    de bevoegdheden van de toezichthouder(s) (artikel 14, lid 3);

  • -

    de wijze waarop betreffende de jeugdhulp cliënten en vertegenwoordigers van cliëntgroepen inspraak en medezeggenschap kunnen hebben en waarop periodiek overleg met ingezeten wordt georganiseerd (artikel 17, lid 4).

gelet op voornoemde artikelen van de Verordening jeugdhulp gemeente Tholen 2021,

b e s l u i t:

vast te stellen de navolgende Nadere regels jeugdhulp gemeente Tholen 2021:

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze nadere regels wordt verstaan onder:

    • -

      gesprek: het gesprek dat plaatsvindt wanneer een jeugdige of zijn ouders een aanvraag voor jeugdhulp doen, waarbij een deskundige van het gemeentelijk toegangsteam jeugd namens het college, met degene die jeugdhulp vraagt zijn gehele situatie bespreekt ten aanzien van de ondervonden problemen en de gevolgen daarvan en de gewenste resultaten van de te kiezen oplossingen;

    • -

      verordening: Verordening jeugdhulp gemeente Tholen 2021.

  • 2. Alle overige begrippen die in deze nadere regels worden gebruikt, hebben dezelfde betekenis als in de Jeugdwet, de verordening of de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2 Algemene voorzieningen

Algemene voorzieningen die kinderen, ouders en netwerken ondersteunen zijn gericht op:

  • het versterken en stimuleren van informele netwerken en het elkaar helpen tussen ouders;

  • het faciliteren dat ouders de ondersteuning aan hun kind kunnen blijven bieden;

  • ondersteuning van het kind bij participatie/het leren van sociale vaardigheden;

  • ondersteuning van ouders en kinderen die een groter risico lopen, bijvoorbeeld kinderen met ouder(s) die psychiatrische problemen hebben.

Artikel 3.1 Start van de aanvraagprocedure

  • 1. Wanneer een jeugdige en/of zijn ouders behoefte hebben aan ondersteuning zoals bedoeld in artikel 2.3 van de jeugdwet, kan de jeugdige of zijn ouders zich rechtstreeks wenden tot een vrij toegankelijke jeugdhulpvoorziening, zoals vermeld in artikel 2.1 van de verordening, of zich met een aanvraag voor jeugdhulp wenden tot het gemeentelijk toegangsteam jeugd.

  • 2. Indien na een korte verkenning van de vraag blijkt dat de jeugdige of zijn ouders met de gegeven informatie en advies het ondervonden probleem zelf op kunnen lossen, stopt de aanvraagprocedure en wordt geen informatie bewaard over de jeugdige of zijn ouders.

  • 3. Indien verdere vraagverheldering of verdieping nodig is, volgt een afspraak met de jeugdconsulent van het gemeentelijk toegangsteam jeugd. In dat geval stuurt de gemeente binnen vijf dagen nadat de aanvraag is gedaan een bevestiging dat de aanvraag is ontvangen.

    • a.

      in deze ontvangstbevestiging staat hoe de aanvraagprocedure verder zal verlopen, welke informatie daarvoor nodig is en wat de rechten en plichten van de jeugdige of zijn ouders zijn.

    • b.

      naast het hiervoor, onder a genoemde, krijgen de jeugdige of zijn ouders informatie over:

      • i.

        de mogelijkheid van onafhankelijke cliëntondersteuning die gratis inzetbaar is;

      • ii.

        de mogelijkheid van het indienen van een persoonlijk plan/ familiegroepsplan, uiterlijk binnen zeven dagen na de start van de aanvraagprocedure;

      • iii.

        de identificatieplicht;

      • iv.

        de verwerking van persoonsgegevens;

      • v.

        een eventuele wachttijd;

      • vi.

        de mogelijkheid om een persoonsgebonden budget aan te vragen.

Artikel 3.2 Het gesprek

  • 1. Na de aanvraag volgt een afspraak voor een gesprek tussen de jeugdige of zijn ouders en de jeugdconsulent.

  • 2. Bij het gesprek kan een onafhankelijke cliëntondersteuner aanwezig zijn.

  • 3. Voor zover daartoe aanleiding is, komen in dat gesprek ook de andere levensdomeinen, aan de orde.

Artikel 3.3 Onderzoek

  • 1. Ten behoeve van het onderzoek verschaffen de jeugdige of zijn ouders het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen.

  • 2. Het college kan, met instemming van de jeugdige of zijn ouders, informatie inwinnen bij andere instanties, zoals de huisarts, en met deze in gesprek gaan over de problemen en de meest aangewezen hulp.

  • 3. Als de jeugdige of zijn ouders een familiegroepsplan hebben opgesteld, betrekt de jeugdconsulent dat bij het onderzoek.

  • 4. In het onderzoek is er aandacht voor:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de jeugdige en zijn ouders, de veiligheid en ontwikkeling van de jeugdige en de gezinssituatie;

    • b.

      de vraag of sprake is van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptie gerelateerde problemen, en zo ja:

      • I.

        welke problemen of stoornissen dat zijn;

      • II.

        welke ondersteuning, hulp en zorg naar aard en omvang nodig zijn voor de jeugdige om, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau, gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren;

      • III.

        of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouders en de personen die tot hun sociale omgeving behoren toereikend zijn om zelf de nodige ondersteuning, hulp en zorg te kunnen bieden, en

      • IV.

        voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn, de mogelijkheden om met de inzet van een algemene, andere voorziening of individuele voorziening te voorzien in de nodige ondersteuning, hulp en zorg;

    • c.

      indien er sprake is van meerdere problemen binnen het gezin, is een systeemanalyse van de problematiek en een overzicht van de verschillende voorzieningen die al in het gezin getroffen zijn, noodzakelijk. Beoordeeld wordt, zoveel mogelijk met de jeugdige en de ouders samen, welke problematiek als eerste aangepakt moet worden en hoe de toekenning van een individuele jeugdhulpvoorziening zo goed mogelijk kan worden afgestemd op andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen;

    • d.

      beoordeeld wordt hoe bij de bepaling van de aangewezen vorm van jeugdhulp zo goed mogelijk rekening kan worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders.

  • 5. De bevindingen uit het onderzoek worden vastgelegd in een verslag. De jeugdige of zijn ouders krijgen de mogelijkheid om binnen twee weken op het verslag te reageren door middel van het aanleveren van correcties en/of aanvullingen. Onjuistheden en feiten worden aangepast, opmerkingen en meningen komen niet in de plaats, maar worden aan het verslag toegevoegd.

  • 6. Een door de ouders ondertekend verslag kan gelden als een aanvraag.

  • 7. Indien de aanvraag niet is ondertekend, krijgen de jeugdige en/of zijn ouders tot drie weken na het opstellen van het verslag de tijd om de aanvraag alsnog te ondertekenen. Indien zij dan alsnog niet ondertekenen, kan het college de aanvraag buiten behandeling stellen.

Artikel 3.4 Ondersteuningsplan

  • 1. Het ondersteuningsplan bevat:

    • a.

      het verslag van het onderzoek met de ondersteuningsnoodzaak van de jeugdige of zijn ouders en de beoogde doelen/resultaten waarbij zoveel mogelijk wordt aangesloten bij het principe van één gezin, één plan;

    • b.

      een beperkt aantal specifiek beschreven resultaten, die meetbaar zijn en binnen afzienbare tijd haalbaar;

    • c.

      afspraken over het moment en de wijze waarop de resultaten van de jeugdhulp met de jeugdige of zijn ouders, het gemeentelijke toegangsteam en de jeugdhulpaanbieder geëvalueerd worden.

  • 2. De jeugdhulpaanbieder biedt hulp en ondersteuning op basis van dit plan.

Artikel 3.5 Procedure bij hoog-complexe problematiek

Indien er sprake is van hoog-complexe problematiek, verloopt de toewijzing van jeugdhulp via een centrale toeleiding tot hoog-complexe, specialistische jeugdhulp.

Artikel 3.6 Procedure bij vermoeden van ernstige enkelvoudige dyslexie (EED)

  • 1. Indien er een vermoeden is van EED, is de school de verwijzer. De school verwijst, in overleg met de ouders, rechtstreeks naar een aanbieder die dyslexie behandeling kan geven.

  • 2. De school, de aanbieder en de gemeente handelen hierin zoals beschreven in het geldende factsheet dyslexie Zeeland.

Artikel 3.7 Tenaamstelling beschikking

  • 1. In principe komt de beschikking op naam te staan van de jeugdige voor wie de hulp bedoeld is.

  • 2. Is er sprake van hulp aan meerdere kinderen in een gezin dan krijgt ieder kind voor wie individuele doelen zijn vastgesteld een eigen beschikking.

  • 3. In bepaalde gevallen kan een beschikking op naam van de ouders gesteld worden:

    • a.

      Wanneer de problematiek eerder bij ouders ligt dan bij kinderen,

    • b.

      Wanneer de problematiek systeemgericht is en de doelen op niveau van het gezin worden gesteld.

Artikel 3.8 Verlenging maatwerkvoorzieningen

Op een aanvraag voor verlenging van een verstrekte voorziening besluit de gemeente binnen een redelijke termijn van 8 weken.

Artikel 4.1 Toetsingskader eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen

  • 1. Voor het beoordelen van de eigen kracht van ouders onderzoekt de gemeente welk deel van de noodzakelijke hulp onder gebruikelijke hulp valt en welk deel van de hulp bovengebruikelijk is.

  • 2. Voor het deel van de hulp dat onder gebruikelijke hulp valt, hoeft geen individuele voorziening te worden verstrekt.

  • 3. Voor wat betreft het deel van de bovengebruikelijke hulp onderzoekt de gemeente, in samenspraak met de ouders vervolgens, in hoeverre

    • a.

      de ouder(s), eventueel met hulp van het sociale netwerk, in staat zijn de noodzakelijke hulp te bieden;

    • b.

      de ouder(s), eventueel met behulp van het sociale netwerk beschikbaar zijn om de noodzakelijke hulp te bieden;

    • c.

      de ouder(s) de hulp kunnen bieden zonder dat zij overbelast raken;

    • d.

      de ouder(s) de hulp zelf kunnen bieden zonder dat er financiële problemen ontstaan in het gezin. Voor dit deel van het onderzoek past de gemeente de normen van het persoonlijk budgetadvies van het Nibud toe.

  • 4. Indien het antwoord op een van de criteria zoals hiervoor genoemd onder lid 3 a t/m d bevestigend is, beschik(ken) de ouder(s) over voldoende eigen kracht. Voor dat deel van de problematiek waarvoor de jeugdige en/of zijn ouders over voldoende eigen kracht beschikken, wordt geen individuele voorziening verstrekt.

  • 5. Indien de eigen kracht onvoldoende is, wordt onderzocht of en hoe de jeugdige en/of zijn ouders de eigen kracht, eventueel met behulp van het sociale netwerk zodanig kunnen vergroten dat in de toekomst minder of geen ondersteuning nodig is. Afspraken hierover worden vastgelegd in de beschikking.

  • 6. Voor het deel van de hulp waarvoor de jeugdige en/of zijn ouders niet over voldoende eigen kracht beschikken, moet verder getoetst worden op de criteria zoals genoemd in de Verordening (artikel 6) om te beslissen of er wel of geen individuele voorziening toegekend moet worden.

Artikel 4.2 Inkoopkader individuele voorzieningen

Indien na het beoordelen van de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige en/of zijn ouders, zoals beschreven in artikel 4.1 van deze Nadere regels, blijkt dat een individuele voorziening nodig is, dient beoordeeld te worden welk type voorziening nodig is, met welke intensiteit en voor welke duur. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de beschrijvingen van de producten zoals opgenomen in de perceelomschrijving van de Inkooporganisatie Jeugd. Dit biedt het kader voor welke problematiek welk product van toepassing is.

Artikel 5.1 Aanvraag vervoersvoorziening

  • 1. Jeugdigen en ouders kunnen een schriftelijke aanvraag indienen voor een vervoersvoorziening dan wel een vergoeding, indien zij in aanmerking willen komen voor een individuele vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 2 lid 2 van de Verordening jeugdhulp.

  • 2. De aanvraag voor een vervoersvoorziening dan wel een vergoeding wordt zo mogelijk samen gedaan met de aanvraag voor een individuele voorziening jeugdhulp.

  • 3. Het college kan een formulier aanmerken als aanvraag als de zorgaanbieder in overleg met de jeugdige of zijn ouders dat op het formulier hebben aangegeven en het formulier is voorzien van een dagtekening, van de naam, Burgerservicenummer en geboortedatum van de jeugdige.

Artikel 5.2 Criteria vervoersvoorziening/vergoeding

  • 1. Een vervoersvoorziening wordt toegekend wanneer:

    • a.

      het gaat om een vervoersvraag voor een jeugdige die een indicatie heeft voor een individuele voorziening jeugdhulp, en waarbij een zodanig langdurig, langer dan 3 maanden en/of intensieve, twee of meer keer per week hulptraject is geïndiceerd, en

    • b.

      er is sprake van een medische noodzaak dan wel een beperking in de zelfredzaamheid, en

    • c.

      het voor de jeugdige of zijn ouders niet mogelijk is om op eigen (financiële) kracht en eigen verantwoordelijkheid (al dan niet gedeeltelijk en/of met behulp van het eigen netwerk) het vervoer te organiseren, en

    • d.

      er geen andere regeling/voorziening is waarvan de jeugdige gebruik kan maken voor het vervoer naar de jeugdhulpvoorziening, en

    • e.

      er geen passende jeugdhulpvoorziening op kortere afstand beschikbaar is, en

    • f.

      de minimale afstand tot de jeugdhulpvoorziening meer dan 6 kilometer bedraagt; alles daaronder wordt gezien als gebruikelijke hulp en wordt van ouders verwacht dat zij dit zelf regelen.

Artikel 5.3 Toekenning vervoersvoorziening/vergoeding

  • 1. Het college bepaalt bij de toekenning van de vervoersvoorziening de wijze en het tijdstip van de verstrekking dan wel de uitbetaling van de vergoeding, alsmede de tijdsduur van de toegekende vervoersvoorziening dan wel vergoeding.

  • 2. Het college kan bij de afwegingen over de toekenning van een vervoersvraag de mogelijkheden betrekken die er voor een jeugdige zijn om zelfstandig te leren reizen.

Artikel 5.4 Passende vervoersvoorziening

  • 1. Als aan de criteria onder 5.2 is voldaan bepaalt het college in overleg met de ouders welke (combinatie van) vervoersvoorziening(en) het meest passend is.

  • 2. De volgende vormen worden onderscheiden op volgorde van afweging:

    • a.

      een vergoeding voor openbaar vervoer (op basis van 2de klas) indien de jeugdige zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kan maken;

    • b.

      een vergoeding voor openbaar vervoer (op basis van 2de klas) met begeleiding indien door de ouders wordt aangetoond dat de jeugdige niet in staat is om zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik te maken of indien de jeugdige zelf kan leren reizen met openbaar vervoer;

    • c.

      aansluiting bij reeds bestaande vervoersbewegingen in het kader van de Wmo en/of leerlingenvervoer binnen (aanvullende) afspraken met het betreffende vervoersbedrijf voor zover dit mogelijk blijkt na onderzoek van de gemeente;

    • d.

      kilometervergoeding indien de ouders of iemand uit het sociaal netwerk de jeugdige zelf vervoeren of laten vervoeren, op basis van een vastgesteld tarief: € 0,19 per km, van toepassing op het aantal km bij meer dan 6 km enkele reis;

    • e.

      vervoer dat de zorgaanbieder regelt;

    • f.

      aangepast vervoer (taxivervoer) indien voorgaande mogelijkheden niet tot de opties behoren.

Artikel 6.1 Vaardigheid beheren persoonsgebonden budget (pgb)

  • 1. Degene die het pgb gaat beheren, dient aan onderstaande criteria a tot en met j te voldoen:

    • a.

      een goed overzicht hebben van de eigen situatie, dan wel die van de zorgvrager, en een duidelijk beeld van de zorgvraag. Zelf kunnen aangeven welke zorg er nodig is;

    • b.

      weten welke regels er horen bij een pgb, of weten waar men die regels (online) kan vinden;

    • c.

      een overzichtelijke pgb-administratie bijhouden en weten welk deel van het pgb al uitgegeven is. Deze administratie moet eventueel ook overlegd kunnen worden als de gemeente, in het kader van verantwoording, daarom vraagt;

    • d.

      communicatievaardig zijn: tijdig en op eigen initiatief kunnen communiceren met de gemeente, de Sociale Verzekeringsbank en zorgverleners;

    • e.

      zelfstandig kunnen handelen en onafhankelijk voor zorgverleners kiezen;

    • f.

      zelf afspraken maken en deze afspraken bijhouden en verantwoorden aan de gemeente;

    • g.

      beoordelen en beargumenteren of de zorg uit het pgb passend is;

    • h.

      de inzet van zorgverleners kunnen coördineren, waardoor de zorg door kan gaan, ook bij verlof en ziekte;

    • i.

      als werk- of opdrachtgever de zorgverleners aan sturen en aanspreken op hun functioneren;

    • j.

      voldoende juridische kennis hebben over het werk- of opdrachtgeverschap, of te weten waar deze kennis te vinden.

Artikel 6.2 Budgetplan

  • 1. Aanvullend op de artikel 9 van de verordening beschrijft de pgb-houder in het budgetplan ook:

    • a.

      hoe de in te kopen hulp, een oplossing biedt voor de ontwikkeldoelen van de jeugdige en/of ouder;

    • b.

      wat de doelen van de hulp zijn, welke activiteiten er plaats vinden en wanneer er evaluatiemomenten van de hulp zijn;

    • c.

      de activiteiten dienen aan de doelen verbonden te zijn en inzichtelijk moet zijn wie wat in die activiteiten kan doen (gezin, sociaal netwerk, school, algemene voorziening) en voor welke activiteiten een individuele voorziening nodig is;

    • d.

      deze activiteiten worden vervolgens in uren per week uitgedrukt,

    • e.

      als de activiteiten een relatie hebben met een behandeling, dan moet duidelijk omschreven zijn hoe de inzet van professionele ondersteuning en sociaal netwerk gecombineerd zijn.

Artikel 6.3 Kwaliteitscriteria professionele aanbieders jeugdhulp

  • 1. Voor professionele aanbieders van jeugdhulp die betaald worden uit een pgb, gelden onderstaande kwaliteitseisen:

    • a.

      professionele (formele) aanbieders van jeugdhulp (zie artikel 10 van de verordening) die in Nederland gevestigd zijn, en betaald worden uit een pgb, dienen aan de eisen te voldoen zoals beschreven in het kwaliteitskader Jeugd (toepassing verantwoorde werktoedeling in de praktijk);

    • b.

      indien de professionele aanbieder van jeugdhulp die betaald wordt uit een pgb, niet in Nederland gevestigd is, dient de pgb-houder in het budgetplan aan te tonen hoe een vergelijkbare kwaliteitstandaard bereikt wordt, als beschreven in het kwaliteitskader Jeugd;

    • c.

      bij de beoordeling van het budgetplan, controleert de gemeente of de aanbieder bekend is bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd. Is dit niet het geval, dan meldt de gemeente deze aanbieder bij de inspectie aan.

  • 2. Voor informele hulpverleners, niet zijnde bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad, gelden onderstaande kwaliteitseisen:

    • a.

      de hulpverlener werkt planmatig, volgens het familiegroepsplan, hulpverleningsplan of plan van aanpak;

    • b.

      de hulpverlener beschikt aantoonbaar over de benodigde vaardigheden om de hulp zoals omschreven in het budgetplan, op veilige, doelmatige en cliëntgerichte manier te verlenen;

    • c.

      de hulpverlener beschikt over een geldig VOG;

    • d.

      de hulpverlener heeft een meldplicht bij een calamiteit en voldoet aan de meldplicht geweld bij de verlening van jeugdhulp;

    • e.

      de hulpverlener heeft de verplichting om een vertrouwenspersoon in de gelegenheid te stellen zijn taak uit te oefenen.

  • 3. Voor informele hulpverleners die een bloed- of aanverwant in de 1e of 2e graad zijn, gelden onderstaande kwaliteitseisen:

    • a.

      de informele hulpverlener toont aan planmatig te werken, volgens het familiegroepsplan, hulpverleningsplan of plan van aanpak;

    • b.

      De informele hulpverlener beschikt aantoonbaar over de benodigde vaardigheden om de hulp zoals omschreven in het budgetplan, op veilige, doelmatige en cliëntgerichte manier te verlenen.

  • 4. Jeugdhulp waarop het landelijk kwaliteitskader van toepassing is en die alleen uitgevoerd kan worden door een geregistreerde hulpverlener (SKJ of BIG) kan niet door sociaal netwerk uitgevoerd worden.

Artikel 6.4 Pgb beheerd door een ander dan de jeugdige of zijn ouders

  • 1. Indien de jeugdige of zijn ouders zelf niet in staat zijn om het pgb te beheren, mogen zij hierbij hulp vragen van hulp uit hun sociale netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde, gecertificeerde instelling of aanbieder van gesloten jeugdhulp.

  • 2. Indien de jeugdige of zijn ouders het pgb laten beheren door iemand uit het sociaal netwerk of door een gemachtigde, niet zijnde advocaat, gelden de volgende aanvullende voorwaarden::

    • a.

      er mag geen sprake zijn van een verstoorde relatie tussen de jeugdige en zijn ouders en degene die hulp biedt bij het beheer van het pgb;

    • b.

      er mag geen vermoeden zijn van manipulatie van de jeugdige of zijn ouders door degene die hulp biedt bij het beheer van het pgb;

    • c.

      degene die hulp biedt bij het beheer van het pgb dient te beschikken over een vaste woon/verblijfplaats;

    • d.

      degene die hulp biedt bij het beheer van het pgb, uitgezonderd een gecertificeerde instelling of aanbieder van gesloten jeugdhulp, mag zelf niet de hulp uitvoeren met behulp van het pgb-budget.

Artikel 6.5 Weigeringsgronden pgb

  • 1. Het college kan een pgb kan weigeren,

    • a.

      Voor zover de kosten van het betrekken van de jeugdhulp van derden hoger zijn dan de kosten van de natura voorziening, of

    • b.

      als het college het pgb eerder heeft ingetrokken of herzien omdat sprake is geweest van onjuiste of onvolledige informatieverstrekking, niet voldaan is aan de voorwaarden van het pgb of het pgb niet werd gebruikt of voor een ander doel dan waarvoor het bestemd was.

    • c.

      als er niet voldaan wordt aan de voorwaarden, zoals die gesteld zijn in hoofdstuk 6, Nadere regels voor een persoonsgebonden budget.

Artikel 7.1 De overgang van 18-/18+.

  • 1. Jeugdhulp eindigt bij het bereiken van de leeftijd van 18 jaar.

  • 2. Om een goede overgang van jeugdhulp naar een voorziening in het volwassen domein te realiseren, zijn aanbieders van jeugdhulp verplicht om contact op te nemen met de gemeentelijk toegang wanneer hun cliënten 17 jaar oud worden en het de verwachting is dat zij na hun 18de nog steeds ondersteuning nodig hebben.

  • 3. Pleegzorg en verblijf in een gezinshuis loopt door tot 21 jaar. Hierbij blijft artikel 2 echter ook van toepassing.

  • 4. Het college kan besluiten om de jeugdhulp door te laten lopen na het 18de jaar tot maximaal 23 jaar, wanneer

    • a.

      het jeugdhulp betreft zoals beschreven in de 1e categorie van de definitie van jeugdhulp in art. 1.1. van de Jeugdwet; en

    • b.

      indien er na het 18de levensjaar aantoonbaar geen opvolgende financiering beschikbaar is vanuit bijvoorbeeld de Wet langdurige Zorg, de Wmo, de Zorgverzekeringswet of vanuit justitie; en

    • c.

      voldaan wordt aan een van de volgende voorwaarden:

      • i.

        de jeugdige kreeg al voor zijn 18de levensjaar hulp en de gemeente vindt dat voortzetting nodig is;

      • ii.

        er is voor het bereiken van de 18de leeftijd bepaald dat jeugdhulp nodig is;

      • iii.

        na beëindiging van de jeugdhulp (die was begonnen voor het 18de levensjaar) stelt de gemeente binnen een termijn van half jaar vast dat hervatting van de jeugdhulp noodzakelijk is.

  • 5. Wanneer de jongere jeugdhulp ontvangt in het kader van straffen en maatregelen, of van reclasseringstoezicht is voortzetting tot het 23ste levensjaar op aanwijzen van justitie verplicht.

Artikel 8.1. Intrekking oude Nadere regels jeugdhulp en overgangsrecht

  • 1. De Nadere regels jeugdhulp gemeente Tholen 2017 worden ingetrokken.

  • 2. Een jeugdige of ouders houdt(en) recht op een lopende voorziening, verstrekt op grond van de Nadere regels jeugdhulp gemeente Tholen 2017 totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

  • 3. Aanvragen die zijn ingediend onder de Nadere regels jeugdhulp gemeente Tholen 2017 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze Nadere regels, worden afgehandeld krachtens deze Nadere regels.

  • 4. Beslissing op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Nadere regels jeugdhulp gemeente Tholen 2017 geschiedt op grond van deze Nadere regels, die ten aanzien van de betreffende zaak zijn rechtskracht behoudt.

Artikel 8.2. Citeertitel en inwerkingtreding

Deze nadere regels kunnen worden aangehaald als Nadere regels jeugdhulp gemeente Tholen 2021 en treden in werking op 1 januari 2021.

Ondertekening

Tholen, 22 december 2020

de secretaris,

w.g. J.K. Fraanje

de burgemeester,

w.g. M.L.P. Sijbers