Regeling vervallen per 24-04-2009

Monumentenverordening

Geldend van 10-01-2006 t/m 23-04-2009

Intitulé

Monumentenverordening

Monumentenverordening

Hoofdstuk 1: Begripsomschrijvingen

Artikel 1

Deze verordening verstaat onder:

  • 1.

    Monumenten:

    • a.

      alle zaken, welke van algemeen belang zijn voor de gemeente wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun volkskundige waarde;

    • b.

      terreinen, welke van algemeen belang zijn voor de gemeente wegens daar aanwezige zaken als bedoeld onder a;

    • c.

      alle zaken en terreinen, welke van algemeen belang zijn voor de gemeente wegens de aan die zaken en terreinen verbonden geschiedkundige herinneringen;

  • 2.

    Monumentenlijst:

    de lijst, waarop zijn vermeld de van gemeentewege beschermde monumenten;

  • 3.

    Beschermde monumenten:

    onroerende monumenten, welke zijn vermeld op de monumentenlijst;

  • 4.

    Kerkelijke monumenten:

    onroerende monumenten, welke eigendom zijn van een kerkgenootschap, kerkelijkegemeente of parochie of van een kerkelijke instelling en welke uitsluitend of voor een overwegend deel worden gebruikt voor de uitoefening van de eredienst;

  • 5.

    Eigenaren en zakelijk gerechtigden:

    degenen, die in de kadastrale registers als eigenaren en zakelijk gerechtigden van een monument zijn ingeschreven;

  • 6.

    Monumentencommissie:

    de door de raad benoemde “Commissie Ruimtelijke Kwaliteit Tiel”, welke tot taak heeft het gemeentebestuur op deszelfs verzoek te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988 en deze verordening.

Hoofdstuk 2: De bescherming van monumenten, samenstelling monumentenlijst

Artikel 2

  • 1. Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met de gebruiksmogelijkheid van het monument.

  • 2. Burgemeester en wethouders nemen met betrekking tot kerkelijke monumenten geen beslissing ingevolge deze verordening dan na overleg met de eigenaar en zakelijk gerechtigde.

Artikel 3

  • 1. Burgemeester en wethouders stellen een monumentenlijst vast en kunnen daarin ambtshalve of op verzoek van belanghebbenden wijzigingen aanbrengen.

  • 2. De monumentenlijst geeft de plaatselijke aanduiding aan, de kadastrale aanduiding en tenaamstelling en voorts een beschrijving van het monument waarbij zo nodig de onderdelen worden genoemd waarop de bescherming met name is gericht.

Artikel 4

  • 1. Monumenten welke zijn ingeschreven in het register als bedoeld in artikel 10 der Monumentenwet of welke zijn geplaatst op een lijst van monumenten, op grond van een monumentenverordening van de provincie Gelderland, worden door burgemeester en wethouders niet op de monumentenlijst geplaatst.

  • 2. Monumenten, welke na plaatsing op de monumentenlijst worden ingeschreven in het monumentenregister als bedoeld in artikel 10 der Monumentenwet, worden door burgemeester en wethouders van de monumentenlijst afgevoerd. Monumenten, welke worden geplaatst op een lijst van monumenten op grond van een monumentenverordening van de provincie Gelderland, worden door burgemeester en wethouders van de lijst afgevoerd, zodra vaststaat, dat deze plaatsing onherroepelijk is geworden.

Artikel 5

  • 1. Burgemeester en wethouders geven, gehoord de monumentencommissie behoudens in spoedeisende gevallen, van hun besluiten omtrent plaatsing op de monumentenlijst schriftelijk kennis aan de eigenaren en zakelijk gerechtigden en voorts aan andere belanghebbenden die om plaatsing hebben verzocht. Zij zenden aan de monumentencommissie afschrift van deze kennisgevingen. Van hun besluiten omtrent plaatsing op de monumentenlijst doen burgemeester en wethouders voorts openbare kennisgeving.

  • 2. De eigenaren en zakelijk gerechtigden en de belanghebbenden die om plaatsing hebben verzocht, kunnen binnen één maand na de datum van verzending van de schriftelijke kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, schriftelijk bij de gemeenteraad gemotiveerd beroep instellen tegen het besluit omtrent plaatsing op de monumentenlijst.

Artikel 6

  • 1. Binnen drie maanden na het verstrijken van de termijn, genoemd in het tweede, derde en vierde lid van artikel 5, beslist de gemeenteraad op het beroepschrift, gehoord de Monumentencommissie, indien deze, ingevolge het eerste lid van artikel 5, niet is gehoord en nadat degenen die zich in beroep tot de gemeenteraad hebben gewend in de gelegenheid zijn gesteld hun bezwaren mondeling toe te lichten voor een daartoe aangewezen commissie uit de raad. De raad kan zijn beslissing eenmaal voor ten hoogste twee maanden verdagen; hiervan wordt onverwijld schriftelijk mededeling gedaan aan degene die het beroep op de gemeenteraad heeft ingesteld.

  • 2. Houdt de beslissing van de gemeenteraad in, dat een monument ten onrechte op de monumentenlijst is geplaatst, dan schrappen burgemeester en wethouders het monument niet eerder van de lijst dan na het einde van de in artikel 9 van de Wet administratieve rechtspraak overheidsbeschikkingen bedoelde termijn.

    Indien gedurende die termijn verzocht wordt om toepassing van artikel 80 van de Wet op de Raad van State, schrappen burgemeester en wethouders het monument niet van de lijst voordat op dat verzoek is beslist.

  • 3. Houdt een beslissing van de gemeenteraad in dat een monument ten onrechte niet op de monumentenlijst is geplaatst, dan gaan burgemeester en wethouders er onverwijld toe over het monument op de lijst te plaatsen.

  • 4. Van de beslissing van de gemeenteraad wordt onverwijld mededeling gedaan aan de appellant en voorts aan de eigenaren, zakelijk gerechtigden en de Monumentencommissie.

  • 5. Het beroep wordt geacht ongegrond te zijn verklaard, indien de gemeenteraad niet binnen de in het eerste lid bedoelde termijn – eventueel na verdaging – een beslissing heeft genomen.

Artikel 7

  • 1. Burgemeester en wethouders besluiten niet omtrent het afvoeren van een monument van de monumentenlijst dan na de monumentencommissie gehoord te hebben, tenzij de afvoering plaatsvindt, ingevolge het bepaalde in artikel 4, tweede lid, of in artikel 6, tweede lid, dan wel tenzij de afvoering noodzakelijk is als uitvloeisel van een geldend bestemmingsplan of van een beslissing van gedeputeerde staten of van de Kroon om geheel of ten dele goedkeuring aan een bestemmingsplan te onthouden. Zij geven van het afvoeren van een monument van de monumentenlijst in alle gevallen onverwijld chriftelijk kennis aan de eigenaren en zakelijk gerechtigden en zenden een afschrift der kennisgeving aan de monumentencommissie. Voorts doen zij hiervan openbare kennisgeving.

  • 2. Artikel 5, tweede, derde en vierde lid, zomede artikel 6, eerste en vijfde lid, zijn van overeenkomstige toepassing, tenzij de afvoering plaatsvindt ingevolge het bepaalde in artikel 4, tweede lid, of in artikel 6, tweede lid, dan wel tenzij de afvoering noodzakelijk is als een uitvloeisel van een geldend bestemmingsplan of van een beslissing van gedeputeerde staten of de kroon om geheel of ten dele goedkeuring aan een bestemmingsplan te onthouden. Indien burgemeester en wethouders hebben besloten een monument van de monumentenlijst af te voeren, schrappen zij het monument van de lijst:

    • a.

      Indien tegen dit besluit geen beroep bij de gemeenteraad wordt ingesteld: na het einde van de in artikel 5, tweede en derde lid genoemde termijn;

    • b.

      Indien tegen dit besluit beroep bij de gemeenteraad is ingesteld: niet voordat de gemeenteraad op het beroep heeft beslist;

    • c.

      Indien de gemeenteraad het beroep verwerpt: na het einde van de in artikel 9 van de Wet administratieve rechtspraak overheidsbeschikkingen bedoelde termijn;

    • d.

      Indien gedurende die termijn verzocht wordt om toepassing van artikel 80 van de Wet op de Raad van State: niet voordat op dat verzoek is beslist.

Artikel 8

De monumentenlijst ligt voor een ieder ter secretarie ter inzage. Van de monumentenlijst wordt een exemplaar ter kennisneming toegezonden aan gedeputeerde staten, de minister belast met de monumentenzorg en aan de monumentenraad die tevens op de hoogte worden gesteld van mutaties.

Hoofdstuk 3: rechtsgevolgen

Paragraaf 1: algemeen

Artikel 9

  • 1. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op beschermde monumenten.

  • 2. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op beschermde monumenten ten aanzien waarvan de minister van welzijn, volkgezondheid en cultuur ingevolge artikel 8, tweede lid, van de Monumentenwet, kennis heeft gegeven van zijn voornemen tot plaatsing op de lijst, bedoeld in het eerste lid van dat wetsartikel, totdat onherroepelijk vaststaat, dat inschrijving in het register als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van die wet, niet zal plaatsvinden.

  • 3. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op beschermde monumenten die op grond van een monumentenverordening van de provincie Gelderland in bescherming zijn genomen, totdat onherroepelijk vaststaat, dat plaatsing op de provinciale monumentenlijst niet zal plaatsvinden.

  • 4. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op het verbouwen van beschermde monumenten ingevolge aanschrijvingen van burgemeester en wethouders op grond van de artikelen 25 en 46a van de Woningwet.

Paragraaf 2: Verbodsbepalingen; vergunningen

Artikel 10

  • 1. Het is verboden een beschermd monument te beschadigen, te vernielen of af te breken.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorschriften:

    • a.

      een beschermd monument gedeeltelijke af te breken, te verplaatsen of enig opzicht te wijzigen;

    • b.

      een beschermd monument te herstellen of te gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

Artikel 11

  • 1. Een vergunning, als bedoeld in het vorige artikel, wordt schriftelijk aangevraagd onder overlegging van de voor beoordeling door burgemeester en wethouders benodigde bescheiden.

  • 2. Indien burgemeester en wethouders van oordeel zijn, dat onvoldoende bescheiden ter beoordeling van de aanvrage zijn overlegd, stellen zij de aanvrager alsnog in de gelegenheid binnen een door hun te bepalen termijn de bescheiden aan te vullen.

  • 3. Burgemeester en wethouders beslissen omtrent een aanvrage om vervangen c.q. de bij de aanvrage behorende bescheiden overeenkomstig het bepaalde in het tweede lid genoegzaam zijn vervuld. Zij kunnen hun beslissing eenmaal voor ten hoogste twee maanden verdagen; hiervan dien zij onverwijld schriftelijk mededeling aan de aanvrager.

  • 4. Burgemeester en wethouders worden geacht een vergunning te hebben geweigerd, wanneer zij niet binnen de in het derde lid genoemde termijn – eventueel na verdaging – op de aanvrage een beslissing hebben genomen.

  • 5. Burgemeester en wethouders beslissen op een aanvrage om vergunning niet dan na de monumentcommissie te hebben gehoord en geven van de beslissing onverwijld schriftelijk kennis aan de aanvrager, de monumentencommissie en het bouwtoezicht.

  • 6. Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van het monument voorschriften verbinden aan een vergunning.

Artikel 12

  • 1. Tegen een besluit tot weigering van de vergunning, tot het verlenen van de vergunning onder voorschriften of tot het niet ontvankelijk verklaren, kan de aanvrager binnen een maand na de dag, waarop het afschrift van het besluit is verzonden, gemotiveerd schriftelijk bij de gemeenteraad beroep instellen. Indien de vergunning overeenkomstig het bepaalde in artikel 11, vierde lid, wordt geacht geweigerd te zijn, kan de aanvrager binnen een maand hiertegen schriftelijk bij de gemeenteraad gemotiveerd beroep instellen.

  • 2. De gemeenteraad beslist binnen drie maanden na de dag, waarop het beroepschrift is ontvangen. Hij kan zijn beslissing eenmaal voor ten hoogste twee maanden verdagen; hiervan wordt onverwijld schriftelijk mededeling gedaan aan de aanvrager. In het geval als bedoeld in het eerste lid, tweede volzin, beslist de gemeenteraad niet dan nadat de monumentencommissie is gehoord.

  • 3. Van de beslissing van de gemeenteraad ingevolge het tweede lid wordt onverwijld afschrift gezonden aan de aanvrager, de monumentencommissie en het bouwtoezicht. Indien de beslissing strekt tot het verlenen van de vergunning, geldt dit afschrift als een door burgemeester en wethouders verleende vergunning.

  • 4. Het beroep wordt geacht ongegrond te zijn verklaard, indien de gemeenteraad niet binnen de in het tweede lid genoemde termijn – eventueel na verdaging – een beslissing heeft genomen.

Artikel 13

Noch burgemeester en wethouders, noch de gemeenteraad nemen met betrekking tot een kerkelijk monument een beslissing ingevolge de bepalingen van dit hoofdstuk dan in overeenstemming met de eigenaar en zakelijk gerechtigde, indien en voor zover het betreft een beslissing waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstoefeningen in dat monument in het geding zijn.

Paragraaf 3: Schadevergoeding

Artikel 14

  • 1.

    Indien een beschermd monument, ondanks een daartoe strekkend verzoek van de belanghebbende, niet van de monumentenlijst wordt afgevoerd, of de vergunning, als bedoeld in artikel 10, tweede lid, is geweigerd, of aan de vergunning voorschriften zijn verbonden, en indien de belanghebbende daardoor schade lijdt die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent de gemeenteraad hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

  • 2.

    Ten aanzien van de behandeling der verzoeken zijn de bepalingen van de verordening ter regeling van de procedure bij toepassing van artikel 49 van de Wet op de ruimtelijke ordening van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 4: Strafbepalingen

Artikel 15

  • 1. Overtredingen van het bepaalde bij artikel 10 of van krachtens dit artikel gegeven voorschriften wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of een geldboete van de tweede categorie.

  • 2. Overtreding van artikel 10 van deze verordening kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Artikel 16

  • 1. Naast degenen aan wie ingevolge artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering opsporingsbevoegdheid toekomt, zijn met het opsporen van overtredingen van deze verordening belast door burgemeester en wethouders aan te wijzen ambtenaren, ieder voor zover het zaken betreft die aan zijn toezicht zijn toevertrouwd.

  • 2. Zo dikwijls de voor de naleving van enig voorschrift van deze verordening dit vereist, wordt hierbij aan hen die met de zorg voor de naleving daarvan zijn belast of daaraan moeten meewerken, de last verstrekt al dan niet afgesloten ruimten of plaatsen, met uitzondering van woningen, te betreden of binnen te treden, desnoods tegen de wil van de rechthebbende.

Artikel 17

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die waarop zij is afgekondigd.

Artikel 18

Deze verordening kan worden aangehaald als ‘Monumentenverordening’.