Regeling vervallen per 06-03-2010

Maatregelenverordening Wet werk en bijstand

Geldend van 01-01-2007 t/m 05-03-2010

Intitulé

Maatregelenverordening Wet werk en bijstand

De raad van de gemeente Tiel;

  • ·

    gezien het voorstel van het college;

  • ·

    gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel b, en artikel 18 lid 2 van de Wet werk en bijstand;

b e s l u i t:

vast te stellen de Maatregelenverordening  Wet werk en bijstand

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    a. maatregel: het verlagen van de algemene bijstand of bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag op grond van artikel 18, tweede lid, van de wet;

    b. het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tiel;

    c. de raad: de gemeenteraad van de gemeente Tiel.

    d. bruto benadelingsbedrag: het door de gemeente ten onrechte uitbetaalde bedrag aan bijstand verhoogd met loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente op grond van de wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is, alsmede de inkomensafhankelijke bijdrage ingevolge de Zorgverzekering.

Artikel 2 Het opleggen van een maatregel

  • 1. 1. Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid toont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet of de artikelen 28, tweede lid, of artikel 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.

  • 2. Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

  • 3. De verlaging kan niet meer bedragen dan de bijstand waarop belanghebbende recht zou hebben gehad gedurende de periode waarop de verlaging betrekking heeft, indien er geen grond voor verlaging zou zijn geweest.

Artikel 3 Grondslag

  • 1. De maatregel wordt toegepast op de bijstandsnorm.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel ook worden toegepast op de bijzondere bijstand als bedoeld in artikel 35 lid 1 WWB indien:

    a. aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet; of

    b. de verwijtbare gedraging, het tekortschietend besef van verantwoordelijkheid, het niet voldoen aan de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17 Wwb van belanghebbende, in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 4 Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1. Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:   

    a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of   

    b. de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte bijstand is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.   

    c. er 3 maanden zijn verstreken nadat het college de gedraging van de belanghebbende heeft geconstateerd zonder dat het onderzoek is gestart als voorbereiding van het besluit betreffende de geconstateerde gedraging.

  • 2. Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3. Tot het afzien van een maatregel zoals bedoeld in lid 1 en 2 wordt niet besloten ingeval het verzuim of de verwijtbare gedraging plaatsvindt binnen een periode van twee jaren te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan belanghebbende een schriftelijke mededeling als bedoeld in het vierde lid is gegeven.

  • 4. Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel als bedoeld in lid 1 en 2 wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 5 De wijze van oplegging van de maatregel

  • 1. De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, wordt de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd door een herzieningsbesluit ingeval de bijstand is beëindigd maar nog niet is uitbetaald. Is de bijstand uitbetaald, dan wordt de belanghebbende schriftelijk mededeling gedaan dat om die reden niet tot een maatregel wordt overgegaan.

  • 3. Indien de maatregel, waartoe is besloten, niet kan worden opgelegd door beëindiging van de bijstand, kan deze maatregel alleen alsnog worden opgelegd indien een hernieuwde aanvraag om bijstand wordt gedaan met een aanvangsdatum welke ligt voor het eind van de duur van de maatregel.

  • 4. Een maatregel wordt voor bepaalde tijd opgelegd. Een maatregel die voor een periode van meer dan drie maanden wordt opgelegd, wordt uiterlijk na drie maanden nadat deze ten uitvoer is gelegd heroverwogen.

Artikel 6 Samenloop van gedragingen

  • 1. Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende    gedragingen die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2, eerst    lid, inhouden, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de maatregel uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste maatregel is gesteld.

Artikel 7 Recidive

  • 1. 1. Indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging wordt de hoogte van de maatregel als bedoeld in deze verordening verdubbeld.     Ingeval van een maatregel als bedoeld in artikel 11 onder b wordt de hoogte van de maatregel gesteld op 100%.

  • 2. Indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een eerder besluit waarbij een maatregel is opgelegd schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging waarbij op basis van deze verordening een maatregel volgt van 100% van de bijstandsnorm wordt de duur van de maatregel als bedoeld in artikel 9 eerste lid onder d verdubbeld.        

  • 3. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van artikel 4 lid 1 onder b en c en 2 en artikel 5 lid 2.

Hoofdstuk 2 2Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid

Artikel 8. Indeling in categorieën

  • Gedragingen van belanghebbende waardoor de verplichting op grond van artikel 9 van de wet niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1. Eerste categorie:

    a. het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;   

    b. het niet ondertekenen of het niet aan het college verstrekken van het Trajectplan.

  • 2. Tweede categorie:   

    a. Het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden;   

    b. Het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.

  • 3. Derde categorie:

    a. gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren;

    b. het niet of in onvoldoende mate gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b en artikel 10, eerste lid van de wet, waaronder begrepen sociale activering.

  • 4. Vierde categorie:

    a. het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    b. het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

Artikel 9. De hoogte en duur van de maatregel

  • 1. Onverminderd artikel 2, tweede en derde lid, wordt de maatregel vastgesteld op:   

    a. vijf procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;   

    b. tien procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;   

    c. twintig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie;   

    d. honderd procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de vierde categorie.

Hoofdstuk 3 Niet nakomen van de inlichtingenplicht

Artikel 10. Te laat verstrekken van gegevens

  • 1. Indien een belanghebbende de verplichting op grond van artikel 17 van de wet en/of de artikelen 28 lid 2 en 29 lid 1 van de wet SUWI niet is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van bijstand of de voortzetting daarvan niet te verstrekken binnen de door het college daartoe gestelde termijn, wordt met toepassing van artikel 54 van de wet een maatregel opgelegd van vijf procent van de bijstandsnorm gedurende een maand, onverminderd artikel 2, tweede en derde lid.   

  • 2. Van het opleggen van de maatregel kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 4 lid 4 tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Artikel 11. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de bijstand

  • 1. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de wet en/of de artikelen 28 lid 2 en 29 lid 1 van de wet SUWI heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, bedraagt de maatregel, onverminderd artikel 2, tweede en derde lid, gedurende 1 maand      

    a)  dertig procent van de bijstandsnorm indien het bruto benadelingsbedrag minder is dan € 3.000,-,      

    b)  zestig procent van de bijstandsnorm indien het bruto benadelingsbedrag meer is dan € 3.000,- maar minder dan € 6.000,-, van deze maatregel wordt afgezien indien wordt besloten tot aangifte bij het Openbaar Ministerie;      

    c)  is het bruto benadelingsbedrag € 6.000,- of meer dan ziet het college af van het opleggen van een maatregel  wordt aangifte bij Openbaar Ministerie gedaan.

Artikel 12. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de bijstand

  • 1. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de wet  en/of de artikelen 28 lid 2 en 29 lid 1 van de wet SUWI niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, bedraagt de maatregel, onverminderd artikel 2, tweede en derde lid, vijf procent van de bijstandsnorm gedurende een maand.

  • 2. Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 4 lid 4 tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Hoofdstuk 4 Overige gedragingen die leiden tot een maatregel

Artikel 13. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1. Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, wordt een maatregel opgelegd die wordt afgestemd op de periode dat de belanghebbende als gevolg van zijn gedraging eerder of langer recht doet gelden op bijstand.

  • 2. Onverminderd artikel 2, tweede en derde lid, wordt de maatregel op de volgend wijze vastgesteld:

    a.een periode korter dan 3 maanden: 20% van de bijstandsnorm gedurende een maand;

    b. een periode van 3 tot 6 maanden: 40% van de bijstandsnorm gedurende een maand;

    c. een periode van 6 maanden en langer: 100% van de bijstandsnorm gedurende een maand.

  • 3. Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, welke betrekking heeft op bijzondere noodzakelijke kosten wordt een maatregel vastgesteld op a) 10% van het bedrag van de bijzondere bijstand ingeval het tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft geleid tot het niet verkrijgen van een voorliggende voorziening voor de bijzondere kosten, waardoor geheel of aanvullend bijzondere bijstand nodig is voor deze bijzondere noodzakelijke kosten;

    b) 20% van het bedrag van de bijzondere bijstand ingeval het tekortschietend besef van verantwoordelijkheid rechtstreeks heeft geleid tot de bijzondere kosten, waardoor geheel of aanvullend bijzondere bijstand nodig is voor deze bijzondere noodzakelijke kosten.

  • 4. Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, welke betrekking heeft op bijzondere noodzakelijke kosten ontstaan door onverzekerdheid ingevolgde de Zorgverzekeringswet wordt de maatregel bepaald op 100% van het bedrag van de bijzondere bijstand.

  • 5. Ingeval aan een belanghebbende specifieke voorwaarden zijn opgelegd op grond van de artikelen 55, 56 lid1 en 57 sub a van de wet en de belanghebbende niet voldoet aan deze voorwaarden wordt een maatregel opgelegd van 20% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand.

Artikel 14 Zeer ernstige misdragingen

  • 1. Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of de in zijn opdracht werkende ambtenaren en medewerkers, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, ziet het college af van het opleggen van een maatregel maar wordt aangifte bij justitie gedaan.

Hoofdtuk 5 Handhaving

Artikel 15. Het handhavingsbeleid

  • 1. Het college biedt iedere 4 jaar een beleidsplan hoogwaardige handhaving aan de gemeenteraad aan met daarin het te voeren beleid op gebied van handhaving, bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Wet werk en bijstand en de te verwachten resultaten en rapporteert hierover jaarlijks aan de gemeenteraad.

  • 2. De raad wordt jaarlijks onder andere geïnformeerd over:

    a. Activiteiten uit de jaarschijven van het beleidsplan hoogwaardige handhaving;

    b. Aantal uitgevoerde rechtmatigheidsonderzoeken;

    c. Aantal fraudeterugvorderingen en het daarmee gemoeide bedrag;

    d. Aantal opgelegde maatregelen en daarmee gemoeide bedrag;

    e. Aantal opsporingen door de afdeling Sociale Recherche van de Regio Rivierenland;

    f. Aantal veroordelingen wegens geconstateerde fraude;

    g. Verslag uitvoering en resultaten Inlichtenbureau;

    h. Verslag uitvoering van de overige handhavingsactiviteiten;

    i. Evaluatie van de beleidsprioriteiten van het afgelopen jaar;

    j. Toekomstige beleidsacties ter verbetering van de uitvoeringsorganisatie;

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 16. Interne richtlijnen

Over alle genoemde onderwerpen in deze verordening kan in interne richtlijnen een nadere regeling plaatsvinden. Deze interne richtlijnen worden vastgesteld door het college.

Artikel 17. Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1. In geval van wetswijzigingen die gevolgen hebben voor deze verordening is het college bevoegd om vooruitlopend op de formele wijziging van de verordening te beslissen overeenkomstig de wetswijziging.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als "Maatregelenverordening WWB Tiel.

  • 3. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2007.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van 20 september 2006,
de griffier
de voorzitter