Regeling vervallen per 11-02-2011

Verordening Peuterspeelzaalwerk gemeente Tilburg

Geldend van 11-02-2011 t/m 10-02-2011

Intitulé

Verordening Peuterspeelzaalwerk gemeente Tilburg

De raad van de gemeente Tilburg;

gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders;

Besluit:

vast te stellen de Verordening Peuterspeelzaalwerk gemeente Tilburg, waarin is geregeld het werken met een toezichthouder en een register.

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg;

  • b.

    peuterspeelzaalwerk: het bieden van speelgelegenheid aan kinderen vanaf twee jaar tot het moment waarop zij basisonderwijs kunnen volgen gedurende ten minste vijf uur per week, verspreidt over twee dagdelen van minder dan 4 uur per dagdeel, met als doel de ontwikkeling van deze kinderen te bevorderen en hen samen te laten spelen;

  • c.

    peuterspeelzaal: een voorziening waar peuterspeelzaalwerk plaatsvindt;

  • d.

    houder: degene die een peuterspeelzaal exploiteert;

  • e.

    beroepskracht: degene die in een peuterspeelzaal werkzaamheden verricht die zijn opgenomen in de voor het peuterspeelzaalwerk geldende CAO en die beschikt over voor deze werkzaamheden passende beroepskwalificaties;

  • f.

    begeleider: degene die anders dan de beroepskracht is belast met de begeleiding van kinderen bij een peuterspeelzaal;

  • g.

    ouders: ouders en/of verzorgers van het kind;

  • h.

    kind(eren): kind(eren) uit de gemeente Tilburg;

  • i.

    Voor- en Vroegschoolse Educatie(VVE)groepen/-peuterspeelzalen: exploitatie conform de regelgeving van deze verordening en de VVE regelgeving. Algemeen geldt hierbij dat een kind ten minste zes uur per week, verspreidt over minimaal twee dagdelen van minder dan 4 uur per dagdeel aanwezig is.

HOOFDSTUK 2. MELDINGSPLICHT

Artikel 2. Melding in het register van het in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

  • 1. Degene die voornemens is een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen binnen de gemeente doet daarvan melding aan het college.

  • 2. De melding vindt plaats met behulp van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld formulier.

Artikel 3. Ambitieniveau van het peuterspeelzaalwerk

De houder geeft in de melding aan het college aan voor welk ambitieniveau van het peuterspeelzaalwerk hij kiest, waarbij de volgende ambitieniveaus worden onderscheiden:

  • a.

    ambitieniveau 0: ‘spelen en ontmoeten’;

  • b.

    ambitieniveau 1: ‘spelen, ontmoeten, ontwikkelen en signaleren’;

  • c.

    ambitieniveau 2: ‘spelen, ontmoeten, ontwikkelen, signaleren en ondersteunen’.

(Ambitieniveau 2 staat gelijk aan peuterspeelzaalwerk conform de VVE regelgeving.)

Artikel 4. Termijn van in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

  • 1. Een peuterspeelzaal wordt niet in exploitatie genomen binnen acht weken na het tijdstip van de melding. Dit in verband met de controle en de registratie.

  • 2. Indien uit het onderzoek van de toezichthouder, bedoeld in artikel 17 van deze verordening, eerder dan na de in het eerste lid genoemde termijn van acht weken blijkt dat de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de bepalingen in hoofdstuk 3 van deze verordening en het GGD protocol, kan de exploitatie vanaf dat moment plaatsvinden.

Artikel 5. Verbod op het in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

Het is verboden een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen indien uit onderzoek van de toezichthouder, bedoeld in artikel 17 van deze verordening, blijkt dat niet aan de eisen van deze verordening wordt voldaan.

Artikel 6. Register

  • 1. Het college houdt een register bij van gemelde peuterspeelzalen. In dit register worden na melding onmiddellijk de gegevens opgenomen die ingevolge artikel 2, tweede lid, en artikel 3 van deze verordening zijn verstrekt.

  • 2. Het college deelt de houder schriftelijk mee dat opneming van de peuterspeelzaal in het register heeft plaatsgevonden.

  • 3. Het register ligt op het gemeentehuis kosteloos voor een ieder ter inzage.

Artikel 7. Wijzigingen van gegevens

  • 1. De houder doet van wijzigingen in de gegevens die bij de melding zijn verstrekt, onmiddellijk melding aan het college.

  • 2. De houder wordt in kennis gesteld van de aantekeningen die in het register zijn verwerkt.

HOOFDSTUK 3. DE KWALITEITSEISEN

Artikel 8. Algemene kwaliteitseisen

  • 1. De houder van een peuterspeelzaal biedt peuterspeelzaalwerk aan dat bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving.

  • 2. De houder organiseert het peuterspeelzaalwerk op zodanige wijze, voorziet de peuterspeelzaal zowel kwalitatief als kwantitatief zodanig van personeel en materieel, draagt zorg voor een zodanige verantwoordelijkheidstoedeling en voert een zodanig pedagogisch beleid, dat een en ander leidt tot verantwoord peuterspeelzaalwerk.

Artikel 9. Eisen ten aanzien van verzekeringen

De houder van een peuterspeelzaal is verplicht ten behoeve van in de peuterspeelzaal aanwezige functionarissen, begeleiders en kinderen een wettelijke aansprakelijkheidsverzekering en een ongevallenverzekering af te sluiten.

Artikel 10. Oppervlakte speelruimte

  • 1. Voor ieder kind is minimaal 3,5 m² bruto binnen speel-/werkoppervlak beschikbaar.

  • 2. Voor ieder kind is minimaal 4 m² bruto-oppervlakte aan buitenspeelruimte beschikbaar.

Artikel 11. Groepen en groepsgrootte

  • 1. De opvang van kinderen vindt plaats in groepen in vaste en in passend ingerichte afzonderlijke ruimtes.

  • 2. In een groep zijn ten hoogste vijftien kinderen gelijktijdig aanwezig.

Artikel 12. Aantal beroepskrachten of begeleiders per groep

  • 1. Het aantal beroepskrachten of begeleiders per groep is afhankelijk van het door de houder gekozen ambitieniveau.

  • 2. Indien de houder heeft gekozen voor ambitieniveau 0: ‘spelen en ontmoeten’ zijn er in elk geval ten minste twee begeleiders aanwezig en er is één beroepskracht voor ten minste 50% van de openingsuren aanwezig in de peuterspeelzaal.

  • 3. Indien de houder heeft gekozen voor ambitieniveau 1: ‘spelen, ontmoeten, ontwikkelen en signaleren’ zijn er in elke groep ten minste één beroepskracht en één begeleider aanwezig.

  • 4. Indien de houder heeft gekozen voor ambitieniveau 2: ‘spelen, ontmoeten, ontwikkelen, signaleren en ondersteunen’ zijn er in elke groep ten minste twee beroepskrachten aanwezig.

Artikel 13. Overeenkomst tussen houder en ouder

Opvang in een peuterspeelzaal geschiedt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder. In de overeenkomst is onder andere vastgelegd dat de houder een overdrachtsformulier aan de basisschool stuurt. Verder is in de overeenkomst gemeld dat de peuterspeelzaal gehouden is aan het hanteren van de Ouderbijdragetabel zoals die jaarlijks door de gemeente Tilburg wordt vastgesteld. Door ondertekening gaan beide partijen akkoord met de afspraken uit de overeenkomst.

Artikel 14. Informatieplicht aan de ouders

De houder van een peuterspeelzaal informeert de ouder voorafgaand aan het aangaan van de overeenkomst, zoals bedoeld in artikel 13 van deze verordening, in ieder geval over:

  • a.

    het gekozen ambitieniveau als bedoeld in artikel 3 van deze verordening;

  • b.

    het te voeren beleid, waaronder het beleid inzake veiligheid en gezondheid, alsmede het pedagogisch beleid waarin vanuit de visie op de ontwikkeling van kinderen de visie op de omgang met kinderen is beschreven;

  • c.

    de wijze en frequentie van informatie-uitwisseling na plaatsing van het kind bij de peuterspeelzaal;

  • d.

    de klachten- en inspraakregeling.

Artikel 15. Verklaring omtrent het gedrag

  • 1. Personen die als beroepskracht of begeleider werkzaam zijn bij een peuterspeelzaal zijn in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiële gegevens.

  • 2. Deze verklaring wordt aan de houder overlegt voordat een persoon zijn werkzaamheden aanvangt. De verklaring is op het moment dat zij wordt overlegt niet ouder dan twee maanden.

  • 3. Indien de houder of de toezichthouder redelijkerwijs vermoedt dat een persoon niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag, verlangt de houder dat die persoon opnieuw een verklaring omtrent het gedrag overlegt die niet ouder is dan twee maanden. De desbetreffende persoon overlegt de verklaring binnen een door de houder vast te stellen termijn.

  • 4. Een kopie van de verklaringen van alle medewerkers dient op locatie aanwezig te zijn wanneer door de GGD een controle wordt uitgevoerd.

HOOFDSTUK 4. HET GEMEENTELIJK TOEZICHT

Artikel 16. Aanwijzing van toezichthouder

Het college wijst de GGD als toezichthouder aan. De GGD stelt, in overleg met de gemeente, een protocol met eisen en adviezen op. Het toezicht geschiedt conform het protocol en de eisen en regels zoals neergelegd in deze verordening.

Artikel 17. Onderzoek door toezichthouder

  • 1. De toezichthouder onderzoekt na een melding als bedoeld in artikel 2, eerste lid van deze verordening, binnen zes weken of de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening en het GGD protocol.

  • 2. Onverminderd het eerste lid onderzoekt de toezichthouder tweejaarlijks of de exploitatie van elke peuterspeelzaal plaatsvindt in overeenstemming met de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening en het GGD protocol.

  • 3. Naast het onderzoek bedoeld in het eerste en tweede lid kan de toezichthouder tussentijds onderzoek verrichten ter controle of aan de eisen van het inspectierapport is voldaan of naar de naleving door een houder van de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening en het GGD protocol.

Artikel 18. Het inspectierapport

  • 1. De toezichthouder legt zijn oordeel naar aanleiding van een onderzoek bij een peuterspeelzaal vast in een inspectierapport.

  • 2. Indien de toezichthouder oordeelt dat door de houder de voorschriften van deze verordening en het GGD protocol niet zijn of zullen worden nageleefd, vermeldt hij dat in het rapport.

  • 3. Alvorens het rapport vast te stellen, stelt het college de houder in de gelegenheid van het ontwerprapport kennis te nemen en daarover zijn zienswijze kenbaar te maken. De toezichthouder vermeldt de zienswijze van de houder in een bijlage van het rapport.

  • 4. De toezichthouder zendt een inspectierapport aan de houder, die een afschrift daarvan ter inzage legt op een voor ouders en personeel toegankelijke plaats.

Artikel 19. Aanwijzing en bevel

  • 1. Het college kan de houder een schriftelijke aanwijzing geven indien op basis van het inspectierapport blijkt dat deze de voorschriften in deze verordening niet of in onvoldoende mate naleeft.

  • 2. In de aanwijzing geeft het college met redenen omkleed aan op welke punten de voorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd, alsmede de in verband daarmee te nemen maatregelen.

  • 3. Indien de toezichthouder oordeelt dat de kwaliteit van de opvang bij een peuterspeelzaal zodanig tekortschiet dat het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden, kan de toezichthouder een schriftelijk bevel geven. Het bevel heeft een geldigheidsduur van zeven dagen, die door het college kan worden verlengd.

  • 4. De houder neemt de maatregelen binnen de bij de aanwijzing onderscheidenlijk het bevel gestelde termijn.

Artikel 20. Strafbepaling

Overtredingen van de artikel 2, eerste lid en de artikelen in hoofdstuk 3 van deze verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak of een aantekening over het inspectierapport in het register.

HOOFDSTUK 5. SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 21. Afwijkingen van het gestelde in de Verordening Peuterspeelzaalwerk gemeenteTilburg

Afwijkingen van de eisen/regels gesteld in de Verordening Peuterspeelzaalwerk gemeente Tilburg kan alleen geschieden met toestemming van de betrokken beleidsambtenaar van de gemeente Tilburg.

Artikel 22. Overgangsbepaling

  • 1. Het college neemt in het register de peuterspeelzalen op die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening over een vergunning c.q. een vertrouwensverklaring op grond van de Verordening Kinderopvang 1997 beschikken.

  • 2. Een houder van een peuterspeelzaal als bedoeld in het eerste lid verstrekt desgevraagd aan het college alle gegevens die nodig zijn voor het register.

  • 3. Beroepskrachten en begeleiders die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening werkzaam zijn bij een peuterspeelzaal, leggen aan de houder binnen twee maanden na de inwerkingtreding van deze verordening een verklaring omtrent het gedrag over.

Artikel 23. Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van 25 april 2005.

  • 2. Met ingang van die datum vervalt de Verordening Kinderopvang 1997.

Artikel 24. Citeertitel

De verordening wordt aangehaald als: Verordening Peuterspeelzaalwerk gemeente Tilburg.

ALGEMENE TOELICHTING

Gemeenten zijn niet verplicht kwaliteitsregels te stellen voor het peuterspeelzaalwerk. Het peuterspeelzaalwerk valt niet onder de Wet Kinderopvang. Dit betekent dat de grondslag voor deze verordening de autonome verordenende bevoegdheid van de gemeente vormt.

De verordening sluit zoveel mogelijk aan bij de Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid (WCPV) en de kwaliteitseisen die de Wet Kinderopvang stelt ten aanzien van Kinderopvang. Voor dit laatste zijn twee redenen: allereerst is het peuterspeelzaalwerk ook een vorm van Kinderopvang in een daarvoor geschikte ruimtelijke voorziening. Het ligt dan ook voor de hand om zoveel mogelijk dezelfde kwaliteitseisen te stellen, uiteraard voor zover die eisen aansluiten bij het specifieke doel van het peuterspeelzaalwerk. Dit hangt samen met de tweede reden: het toezicht op de instellingen voor Kinderopvang en op peuterspeelzalen zal door dezelfde toezichthouder worden gedaan. Het uitoefenen van toezicht wordt vergemakkelijkt als de toezichthouder zoveel mogelijk met dezelfde regels te maken heeft.

Evenals in de Wet Kinderopvang is in de verordening gekozen voor algemene kwaliteitsregels die voor alle peuterspeelzalen in de gemeente gelden, gekoppeld aan een stelsel van melding en registratie.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

De beroepskracht in opleiding (stagiaire) is niet apart gedefinieerd. Hiermee vallen beroepskrachten in opleiding automatisch onder de begripsomschrijving van een begeleider.

Artikel 2. Melding in het register van het in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

Dit artikel regelt de meldingsplicht voor degenen die een peuterspeelzaal willen gaan exploiteren. De melding moet plaatsvinden met behulp van een door het college vastgesteld en beschikbaar formulier.

Het stelsel van melding en registratie maakt aan iedereen duidelijk welke instellingen actief zijn op het terrein van peuterspeelzaalwerk. De melding biedt aan de gemeente de mogelijkheid om voorafgaande aan de start van de exploitatie te toetsen of een nieuw initiatief aan de kwaliteitseisen voldoet. De gemeente moet een gemelde peuterspeelzaal opnemen in een register dat voor een ieder toegankelijk is. Opneming in het register geeft ouders de zekerheid dat er van gemeentewege zal worden toegezien op de kwaliteit van hygiëne en veiligheid.

Tussen een vergunningenstelsel en een meldingsstelsel zijn een aantal verschillen. Zo kunnen in een vergunning nadere eisen worden opgenomen die specifiek gelden voor de instelling die de vergunning krijgt. Bij een meldingsstelsel kan dit niet maar moet worden volstaan met algemene, voor alle instellingen geldende regels.

Ook wat betreft het toepassen van sancties is er een verschil. In een vergunningenstelsel vormt het intrekken van de vergunning een sanctie. Deze sanctie is er niet in een meldingsstelsel. Wanneer de gemeente wil dat de exploitatie van een peuterspeelzaal wordt stopgezet, zal ze er voor moeten zorgen dat betreffende inrichting wordt gesloten. Wel wordt in het register een melding gemaakt wanneer niet aan de kwaliteitseisen wordt voldaan.

Artikel 3. Ambitieniveau van het peuterspeelzaalwerk

Het eerste ambitieniveau (0) heeft betrekking op de basis van het peuterspeelzaalwerk: het spelen en ontmoeten. Op dit niveau is het peuterspeelzaalwerk een plek waar kinderen onder begeleiding veilig kunnen spelen met andere kinderen. Dit eerste ambitieniveau (0) is een minimumkwaliteitseis waaraan alle peuterspeelzalen moeten voldoen.

Bij dit tweede ambitieniveau (1) wordt naast het spelen en ontmoeten expliciet aandacht besteed aan de ontwikkeling van de peuters en het signaleren van eventuele ontwikkelingsachterstanden. De peuterspeelzaal heeft een duidelijke rol in de sluitende aanpak 0-6-jarigen en de doorgaande ontwikkelingslijn van het kind. Binnen dit ambitieniveau wordt naast ontwikkeling de nadruk gelegd op het signaleren van taal- en ontwikkelingsachterstanden. Het uitvoerende werk op de groep wordt op dit ambitieniveau gedaan door een beroepskracht, bijgestaan door een begeleider. Verwacht mag worden dat in deze situatie een systeem van signaleren bestaat dat ouders, de basisschool en aanpalende instellingen betrouwbare informatie geeft over de behoefte aan voorzieningen en de ontwikkeling van het kind.

Het laatste ambitieniveau (2) gaat nog een stap verder en sluit meer aan bij het onderwijs door naast spelen, ontmoeten, ontwikkelen en signaleren, de peuters ook te ondersteunen bij eventuele ontwikkelingsachterstanden. De peuterspeelzaal krijgt hier nadrukkelijk een rol toebedeeld in de voor- en vroegschoolse educatie (VVE) of de beginschool door niet alleen ontwikkelingsachterstanden te signaleren, maar ook daadwerkelijk begeleiding te bieden om deze achterstanden te bestrijden.

Door de melding en registratie worden de ouders op de hoogte gesteld van het ambitieniveau. De toezichthouder kan controleren of een peuterspeelzaal zich houdt aan het gestelde ambitieniveau.

Artikel 4. Termijn van in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

Dit artikel bevat de termijn die de gemeente c.q. de toezichthouder nodig heeft om te beoordelen of een nieuwe peuterspeelzaal zal voldoen aan de eisen van de verordening en het GGD protocol. Het moet gaan om een termijn die enerzijds de toezichthouder de mogelijkheid biedt een deugdelijk onderzoek te doen en anderzijds de houder niet onnodig lang laat wachten op het moment dat met exploitatie kan worden gestart. Het tweede lid biedt de mogelijkheid voor de houder om vóór het verstrijken van de termijn in het eerste lid met de exploitatie van de peuterspeelzaal te beginnen.

Artikel 5. Verbod op het in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

Dit artikel bevat expliciet verbod om een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen, indien blijkt dat de initiatiefnemer niet aan de eisen van de verordening voldoet. Op grond van deze verbodsbepaling kan het college tot bestuursdwang (sluiting) overgaan of een dwangsom opleggen, indien de peuterspeelzaal toch in gebruik wordt genomen.

Artikel 6. Register

Dit artikel regelt het instellen van het register. Het derde lid bepaalt dat het register openbaar is.

Artikel 7. Wijzigingen van gegevens

Om het register actueel te houden, bepaalt het eerste lid dat de houder onmiddellijk melding doet aan het college van wijzigingen van gegevens die bij de melding zijn verstrekt.

Artikel 8. Algemene kwaliteitseisen

Het eerste lid gaat om een globale norm waaraan de houders zelf, met inachtneming van de verordening, invulling moeten geven. In deze bepaling wordt vastgelegd dat het welbevinden van de kinderen richtlijn moet zijn voor het uitvoeren van het peuterspeelzaalwerk.

Het tweede lid geeft aan dat verantwoord peuterspeelzaalwerk mede product is van de wijze waarop de houder het peuterspeelzaalwerk organiseert en vormgeeft. De wijze waarop de houder het peuterspeelzaalwerk organiseert en aan welke aspecten daarbij aandacht moet worden besteed, wordt naast de eigen verantwoordelijkheid mede bepaald door de voorschriften in de verordening en het GGD protocol.

Artikel 9. Eisen ten aanzien van verzekeringen

Dit artikel voorkomt eventuele problemen over aansprakelijkheid.

Artikel 10. Oppervlakte speelruimte

Gekozen is voor minimum bruto-oppervlaktematen (in plaats van netto-oppervlaktematen) omdat deze eenvoudiger door de toezichthouder zijn vast te stellen.

Artikel 11. Groepen en groepsgrootte

Het tweede lid bepaalt dat de maximale groepsgrootte vijftien kinderen bedraagt. Dit maximum geldt voor alle drie de ambitieniveaus.

Artikel 12. Aantal beroepskrachten of begeleiders per groep

Het gekozen ambitieniveau bepaalt het aantal beroepskrachten of begeleiders dat in elke groep aanwezig moet zijn.

Artikel 13. Overeenkomst tussen houder en ouder

Voor houders van peuterspeelzalen en ouders is het belang om in een overeenkomst te expliciteren wat weerzijds de rechten en verplichtingen zijn. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat het peuterspeelzaalwerk plaatsvindt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder. Verder wordt door de overeenkomst in het kader van het privacyreglement de overdracht naar het basisonderwijs geregeld.

Artikel 14. Informatieplicht aan de ouders

De houders zijn verplicht ouders, voor dat ze een overeenkomst ondertekenen, te informeren over een aantal essentiële onderwerpen. Deze informatie biedt ouders de mogelijkheid zich een oordeel te vormen over de kwaliteit van een peuterspeelzaal en eventueel op basis van een onderlinge vergelijking een keuze voor een bepaalde peuterspeelzaal te maken.

Artikel 15. Verklaring omtrent het gedrag

Dit artikel draagt de houder van een peuterspeelzaal op er voor te zorgen alle beroepskrachten en begeleiders die in de peuterspeelzaal werkzaam zijn, op hun gedrag te toetsen. Dit gebeurt in de vorm van een recente verklaring omtrent het gedrag die aan de houder moet worden overlegd voordat een persoon zijn/haar werkzaamheden aanvangt.

Omdat een verklaring omtrent het gedrag niet meer dan een momentopname is, voorziet het derde lid in de eis dat een nieuwe verklaring omtrent het gedrag aan de houder wordt overlegd, in het geval de houder of toezichthouder redelijkerwijs het vermoeden heeft, bijvoorbeeld naar aanleiding van klachten of tips, dat een persoon niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag.

Artikel 16. Aanwijzing van toezichthouder

Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om een toezichthouder aan te wijzen. Afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat een algemene regeling van de bevoegdheden van toezichthouders, zoals het recht op het betreden van plaatsen, op het vorderen van inlichtingen en het inzien van schriftelijke stukken.

Artikel 17. Onderzoek door toezichthouder

In dit artikel worden drie soorten van onderzoek door de toezichthouder onderscheiden;

  • -

    het eerste lid: het onderzoek naar aanleiding van een melding van het voornemen een peuterspeelzaal te gaan exploiteren en ingeval een nieuwe ruimte in gebruik wordt genomen;

  • -

    het tweede lid: het reguliere onderzoek bij bestaande peuterspeelzalen in de gemeente;

  • -

    het derde lid: het incidentele onderzoek bij een peuterspeelzaal, bijvoorbeeld naar aanleiding van klachten of tips, of om na te gaan of aan de eisen van het voorafgaande reguliere onderzoek is voldaan.

Wat betreft de termijn in het eerste lid wordt verwezen naar de opmerking bij artikel 4 van deze verordening.

Artikel 18. Het inspectierapport

De resultaten van het onderzoek worden door de toezichthouder vastgelegd in een inspectierapport. Het inspectierapport vormt de basis voor het handhavend optreden door het college (zie artikel 19, eerste lid van deze verordening).

Het derde lid bepaalt dat het college (en niet de toezichthouder) de houder in de gelegenheid stelt van het ontwerprapport kennis te nemen en daarover zijn zienswijze kenbaar te maken. Het bieden van gelegenheid om een zienswijze kenbaar te maken is op te vatten als het uitoefenen van een publiekrechtelijke bevoegdheid. Op grond van de Awb (artikel 10:14) is delegatie van bevoegdheden aan ambtenaren niet toegestaan. Het is wel mogelijk dat deze bevoegdheid in mandaat wordt overgedragen. In dat geval handelt de toezichthouder namens het college. De overige taken die in dit artikel worden genoemd zijn van feitelijke aard. Deze kunnen wel aan een toezichthoudend ambtenaar worden overgedragen.

Artikel 19. Aanwijzing en bevel

Indien de houder de aanwijzing of het bevel niet opvolgt, kan het college overgaan tot het toepassen van bestuursdwang of het opleggen van een dwangsom. Het gaat om algemene bevoegdheden van het college die zijn neergelegd in de Gemeentewet en de Awb. Deze worden dan ook niet nader in de verordening geregeld.

Artikel 20. Strafbepaling

Deze bepaling spreekt voor zich.

HOOFDSTUK 5. SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN

Deze bepalingen spreken voor zich.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 25 april 2005

de griffier,

de voorzitter,