Regeling vervallen per 26-11-2010

Parkeerverordening 2008

Geldend van 26-11-2010 t/m 25-11-2010

Intitulé

Parkeerverordening 2008

De raad van de gemeente Tilburg;

gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders;

gelet op artikel 149 van Gemeentewet en artikel 2 van Wegenverkeerswet 1994;

Besluit:

vast te stellen de Parkeerverordening 2008

Artikel 1. Definities en begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    het RVV 1990: het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (Stb.1990,459);

  • b.

    voertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in het RVV 1990, met dien verstande dat fietsen en bromfietsen niet als voertuigen worden beschouwd. Brommobielen worden wel als voertuig aangemerkt;

  • c.

    parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden;

  • d.

    houder: degene die naar de omstandigheden als houder van een voertuig moet worden beschouwd, met dien verstande dat voor een voertuig dat is ingeschreven in het krachtens de Wegenverkeerswet aangehouden register van opgegeven kentekens als houder wordt aangemerkt degene op wiens naam het voor het voertuig opgegeven kenteken ten tijde van het parkeren in het register was ingeschreven;

  • e.

    parkeerapparatuur: parkeermeters, parkeerautomaten en hetgeen naar maatschappelijke opvatting overigens onder parkeerapparatuur wordt verstaan;

  • f.

    gereguleerd gebied: het gebied in en aansluitend aan de binnenstad waar parkeerapparatuurplaatsen en/of belanghebbendenplaatsen aanwezig zijn;

  • g.

    parkeerapparatuurplaats: een parkeerplaats behorende bij parkeer-apparatuur;

  • h.

    belanghebbendenplaats: een parkeerplaats niet zijnde een parkeer-apparatuurplaats die is aangeduid met bord E9 uit bijlage I van het RVV 1990 al dan niet voorzien van een onderbord, of gelegen is binnen een zone aangeduid met bord E10(E9) uit bijlage I van het RVV 1990, voor zover deze plaats niet is uitgezonderd;

  • i.

    vergunninghoudersplaats: een parkeerapparatuurplaats waarop het tevens is toegestaan om er met een vergunning te parkeren. Een vergunninghouders-plaats is aangeduid met een zelfde bord (E9) als een belanghebbendenplaats onder toevoeging (op het bord of op een onderbord) van de tekst 'dagkaarten toegestaan';

  • j.

    vergunning: verzamelbegrip voor parkeervergunning (zie k) of belanghebbenden-vergunning (zie l);

  • k.

    parkeervergunning: een door burgemeester en wethouders verleende vergunning, krachtens welke het is toegestaan een voertuig te parkeren op daartoe aangewezen parkeerapparatuurplaatsen;

  • l.

    belanghebbendenvergunning: een door burgemeester en wethouders verleende vergunning, krachtens welke het is toegestaan een voertuig te parkeren op daartoe aangewezen belanghebbendenplaatsen;

  • m.

    vergunninghouder: de natuurlijke of rechtspersoon aan wie een belanghebbendenvergunning of een parkeervergunning is verleend;

  • n.

    autodate: het herhaald en opeenvolgend gezamenlijk gebruik van motorvoertuigen op grond van een overeenkomst tussen natuurlijke personen en een aanbieder;

  • o.

    aanbieder (autodate): de rechtspersoon die motorvoertuigen voor autodate ter beschikking stelt;

  • p.

    deelnemer(autodate): een natuurlijk persoon of rechtspersoon die een overeenkomst heeft gesloten inzake autodate;

  • q.

    standplaats(autodate): de parkeerplaats waar een motorvoertuig bestemd voor autodate krachtens vergunning mag worden geparkeerd.

Artikel 2. Aanwijzingen en het stellen van nadere regels door burgemeester en wethouders

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen bij openbaar te maken besluit weggedeelten aanwijzen, die bestemd zijn voor het gebruik als belanghebbendenplaats of als vergunninghoudersplaats.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen bij openbaar te maken besluit de tijdstippen vaststellen,

    • a.

      waarop het parkeren op belanghebbendenplaatsen aan houders van een belanghebbendenvergunning is toegestaan;

    • b.

      waarop het parkeren op vergunninghoudersplaatsen aan houders van een parkeervergunning is toegestaan.

Artikel 3. Vergunningverlening

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen op een daartoe strekkend verzoek een vergunning verlenen voor het parkeren op bepaalde aangewezen belanghebbendenplaatsen of parkeerapparatuurplaatsen.

  • 2. Een vergunning kan in ieder geval worden verleend aan:

    • a.

      een eigenaar of houder van een voertuig die woont in een gebied waar belanghebbendenplaatsen en/of vergunninghoudersplaatsen aanwezig zijn;

    • b.

      een eigenaar of houder van een voertuig die een beroep of bedrijf uitoefent in een gebied waar belanghebbendenplaatsen en/of vergunninghoudersplaatsen aanwezig zijn;

    • c.

      een eigenaar of houder van een voertuig bestemd voor autodate;

    • d.

      een bewoner in het gebied waar vergunninghoudersplaatsen aanwezig zijn, ten behoeve van zijn of haar bezoek;

    • e.

      huisartsen, verloskundigen en bepaalde professionele zorgverleners die spoedeisende hulp verlenen aan patiënten in gereguleerd gebied.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen aan een vergunning voorschriften en beperkingen verbinden die strekken tot bescherming van het belang van een goede verdeling van de beschikbare parkeerruimte. Aan een (belanghebbenden-) vergunning ten behoeve van autodate (lid 2, sub c) kunnen burgemeester en wethouders voorschriften en beperkingen verbinden die strekken tot bescherming van het belang van het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer waaronder mede wordt begrepen het stimuleren van selectief autogebruik.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in de volgende leden van dit artikel, regels geven voor het aanvragen en verlenen van een vergunning.

  • 5. Een vergunning wordt voor ten hoogste twaalf kalendermaanden verleend.

  • 6. De vergunning bevat in ieder geval de volgende gegevens:

    • a.

      de periode waarvoor de vergunning geldt;

    • b.

      het gebied waarvoor de vergunning geldt;

    • c.

      de naam van de vergunninghouder of het kenteken of overige kenmerken van het voertuig waarvoor de vergunning is verleend.

    • d.

      Een besluit tot afwijzing van een aanvraag is met redenen omkleed. De aanvrager wordt van deze afwijzing schriftelijk in kennis gesteld.

Artikel 4. Beslistermijn

  • 1. Burgemeester en wethouders beslissen binnen twee maanden na ontvangst van een aanvraag voor een vergunning.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen de in het tweede lid genoemde termijn met ten hoogste twee maanden verlengen. Van een verlenging van deze termijn wordt de aanvrager schriftelijk in kennis gesteld.

Artikel 5. Intrekken, beëindigen of wijzigen van een vergunning

1.Burgemeester en wethouders kunnen een vergunning intrekken of wijzigen:

    • a.

      op verzoek van de vergunninghouder;

    • b.

      wanneer de vergunninghouder het gebied, waarvoor de vergunning is verleend, metterwoon verlaat of het daar uitgeoefende beroep of bedrijf beëindigt;

    • c.

      wanneer zich een wijziging voordoet in een van de omstandigheden die relevant waren voor het verlenen van de vergunning;

    • d.

      wanneer voor het betreffende gebied het stelsel van vergunningen komt te vervallen;

    • e.

      wanneer de vergunninghouder handelt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften;

    • f.

      wanneer blijkt dat bij de aanvraag van de vergunning onjuiste gegevens zijn verstrekt;

    • g.

      om redenen van openbaar belang;

    • h.

      wanneer niet tijdig voor de vergunning is betaald, zoals geregeld in de vergunningvoorschriften;

    • i.

      wanneer in strijd met het bepaalde in artikel 6, lid 5 wordt gehandeld.

    • 2.

      Een besluit tot het intrekken of wijzigen van een vergunning is met redenen omkleed. De betrokkene wordt van het intrekken of wijzigen van de vergunning schriftelijk in kennis gesteld.

    • 3.

      Een besluit tot intrekking van een vergunning treedt niet eerder in werking dan op de achtste dag na dagtekening van dat besluit.

Artikel 6. Voorschriften en verbodsbepalingen

  • 1. Het is verboden gedurende de tijden waarop het parkeren op een belanghebbendenplaats slechts aan vergunninghouders is toegestaan aldaar een voertuig te parkeren of geparkeerd te houden:

    • a.

      zonder vergunning;

    • b.

      zonder dat het voertuig duidelijk zichtbaar is voorzien van de vergunning;

    • c.

      in strijd met de aan de vergunning verbonden voorwaarden.

  • 2. Het is verboden om enig voorwerp, niet zijnde een voertuig, te plaatsen of te laten staan:

    • a.

      op een parkeerapparatuurplaats;

    • b.

      op een belanghebbendenplaats.

  • 3. Het is verboden een fiets, een bromfiets of enig ander voorwerp op zodanige wijze tegen of bij parkeerapparatuur te plaatsen of te laten staan, dat daardoor een normaal gebruik van de apparatuur wordt belemmerd of verhinderd.

  • 4. Het is verboden parkeerapparatuur op andere wijze of met andere middelen, dan wel met andere munten dan die welke in de kennisgeving op de parkeer-apparatuur staan aangegeven in werking te stellen.

  • 5. Het is verboden om de vergunning oneigenlijk te (laten) gebruiken, te kopiëren, dan wel op enige andere wijze te (laten) reproduceren of om er eigenmachtig wijzigingen op aan te brengen.

  • 6. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste en tweede lid van dit artikel.

Artikel 7. Strafbepalingen

  • 1. Overtreding van het bepaalde in artikel 6 van deze verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de eerste categorie.

  • 2. Indien de vergunning wordt ingetrokken om redenen zoals genoemd onder artikel 6 lid 1 sub f of i kan de vergunninghouder een jaar worden uitgesloten van het verkrijgen van een vergunning. Na dat jaar kan opnieuw een aanvraag worden ingediend.

Artikel 8. Overgangs- en slotbepalingen.

  • 1. Met de opsporing van overtredingen van deze verordening zijn, behalve de in artikel 141 van het Wetboek van strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, de door burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren belast.

  • 2. Deze verordening treedt in werking op de achtste dag na die waarop zij is bekendgemaakt.

  • 3. Op die dag vervalt de "Parkeerverordening 2000" zoals die door de raad van de gemeente Tilburg is vastgesteld bij besluit van 26 juni 2000.

  • 4. De door burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg aangewezen weggedeelten en vastgestelde tijdstippen als bedoeld in artikel 2 van de in lid 3 genoemde verordening blijven ook op grond van deze verordening aangewezen en vastgesteld, indien en voor zover de bepalingen ingevolge welke die weggedeelten aangewezen en die tijdstippen vastgesteld zijn, ook zijn vervat in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.

  • 5. Vergunningen en ontheffingen - hoe ook genaamd - verleend krachtens de in lid 3 genoemde verordening blijven, indien en voor zover het gebod of verbod waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft ook is vervat in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken, van kracht tot de tijd waarvoor zij werden verleend is verstreken of totdat zij worden ingetrokken.

  • 6. Indien vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om vergunning of ontheffing - hoe ook genaamd - op grond van de in lid 3 genoemde verordening is ingediend en vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvraag is beslist, worden daarop de overeenkomstige bepalingen van deze verordening toegepast.

  • 7. Deze verordening kan worden aangehaald als de "Parkeerverordening 2008".

Memorie van toelichting bij Parkeerverordening 2008

Artikel 1

In lid g en h wordt beschreven dat er onderscheid kan worden gemaakt in twee soorten parkeerplaatsen waarvoor vergunningen kunnen worden uitgegeven:

  • -

    parkeerappatuurplaatsen, waar bezitters van een vergunning, die geldig is voor de betreffende parkeerplaatsen, zonder betaling mogen parkeren.

  • -

    belanghebbendenplaatsen: dat zijn de parkeerplaatsen niet zijnde parkeerapparatuurplaatsen, waar met de vereiste vergunning mag worden geparkeerd. Voorbeelden zijn vergunninghoudersplaatsen buiten een gereguleerd gebied, een plaats gereserveerd voor bijvoorbeeld artsen of een standplaats voor autodate.

In lid j, k en l worden de begrippen vergunning, parkeervergunning en belanghebbendenvergunning gedefinieerd.

  • -

    een “parkeervergunning” geldt voor daarvoor aangewezen parkeerapparatuurplaatsen

  • -

    een “belanghebbendenvergunning” geldt voor de aangewezen belanghebbendenparkeerplaatsen

  • -

    een “vergunning” is een verzamelbegrip voor parkeervergunning en belanghebbendenvergunning

Artikel 3

In het tweede lid worden verschillende categorieën omschreven waaraan vergunningen kunnen worden verstrekt. Door de woorden “in ieder geval” in de aanhef van dit lid wordt aangegeven dat de opsomming van categorieën niet limitatief bedoeld is.

Artikel 5

In artikel 5 zijn een aantal redenen genoemd waarom het college een vergunning kan intrekken of wijzigen. Nadrukkelijk is daar ook opgenomen dat de vergunning kan worden ingetrokken indien de er sprake is van frauduleus handelen (zie lid f en i).

In de aanhef van dit artikel wordt gesproken over “kunnen intrekken”. Bedoeld is hiermee aan te geven dat het ter beoordeling van burgemeester en wethouders staat of een vergunning werkelijk wordt ingetrokken wanneer een van de opgesomde omstandigheden zich voordoet. De opsomming is limitatief bedoeld. Om andere redenen kan de vergunning dan ook niet worden ingetrokken.

Artikel 6:

Hierin staan enkele voorschriften en verbodsbepalingen. Het gaat om gedragingen die zich niet lenen voor fiscalisering en die daarom in de verordening zijn opgenomen.

Voor het parkeren op parkeerapparatuurplaatsen zonder geldige vergunning (of zonder te betalen) is geen

strafbepaling opgenomen . Op die plaatsen kan immers het fiscale regime gehanteerd worden.

Artikel 7:

Artikel 195 van de gemeentewet bepaalt dat gemeenten op overtreding van hun verordeningen een hechtenis van ten hoogste twee maanden of een geldboete van de eerste of tweede categorie kunnen stellen. In lid 2 is vastgelegd dat in geval van fraude de vergunninghouder een jaar kan worden uitgesloten van het verkrijgen van een vergunning.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 30 oktober 2007

de griffier,

de voorzitter,