Regeling vervallen per 01-07-2010

Verzamelverordening Wet werk en bijstand

Geldend van 25-12-2009 t/m 30-06-2010

Intitulé

Verzamelverordening Wet werk en bijstand

De raad van de gemeente Tilburg;

gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders;

gelet op de artikelen 8 en 8a van de Wet werk en bijstand;

Besluit

in te trekken de reïntegratie-, de afstemmings-, de premie- en de misbruikverordening Wet werk en bijstand;

en

vast te stellen de Verzamelverordening Wet werk en bijstand luidende als volgt:

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen.

Artikel 1. Begripsbepalingen algemeen.

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente

      Tilburg;

    • b.

      de raad: de gemeenteraad van de gemeente Tilburg;

    • c.

      WWB: de Wet werk en bijstand;

    • d.

      IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeids-

      ongeschikte werkloze werknemers;

    • e.

      IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeids-

      ongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • f.

      ANW: de Algemene Nabestaandenwet;

    • g.

      CWI: Centrum voor werk en inkomen;

    • h.

      UWV: Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen;

    • i.

      premie: een premie die op grond van artikel 7 van de WWB kan worden

      ingezet als voorziening gericht op arbeidsinschakeling;

    • j.

      inkomstenvrijlating: de vrijlating van inkomsten uit arbeid bedoeld in artikel 31, lid 2, onder o, van de WWB.

  • 2. De begripsbepalingen van de WWB zijn op deze verordening van toepassing, tenzij in deze verordening anders is bepaald.

Artikel 2. Belanghebbende.

De persoon van 18 tot 65 jaar genoemd in artikel 7, lid 1, onder a, van de WWB:

  • a.

    die WWB-, IOAW-, IOAZ- of ANW-uitkering ontvangt of

  • b.

    1e die als werkzoekende staat ingeschreven bij het CWI, die geen aanspraak heeft op een uitkering van de gemeente of het UWV en die ondersteuning behoeft bij diens arbeidsinschakeling.

    2e die werkt in een door de gemeente Tilburg gesubsidieerde arbeidsplaats.

Artikel 3. Arbeidsinschakeling, ondersteuning en voorziening.

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    arbeidsverplichting: het naar vermogen trachten te verkrijgen en aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid, waaronder begrepen registratie als werkzoekende bij het CWI en waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening;

  • b.

    re-integratieverplichting: het gebruik maken van een voorziening gericht op inschakeling in of het verkleinen van de afstand tot de arbeid waaronder begrepen sociale activering; het meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling; de geschiktheid voor scholing/ opleiding of het vaststellen van een diagnose.

  • c.

    participatie: het naar vermogen meedoen in de samenleving door het verrichten van betaald regulier of gesubsidieerd werk en als dit nog niet mogelijk is door sociale activering.

  • d.

    sociale activering: het verrichten van onbeloonde maatschappelijk zinvolle activiteiten gericht op (uiteindelijk) inschakeling in de betaalde arbeid of op maatschappelijke participatie als betaalde arbeid (nog) niet mogelijk is.

  • e.

    participatiepiramide: een ordeningssystematiek tot het ondersteunen en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling bestaande uit:

    • 1.

      een basislaag: voor de participatie naar en door betaald regulier werk, werk in eigen bedrijf of zelfstandig beroep, tijdelijk gesubsidieerde arbeid of onbeloonde arbeid gericht op arbeidsparticipatie (inschakeling in de arbeid);

    • 2.

      een middenlaag: voor de participatie naar en door structureel gesubsidieerd werk;

    • 3.

      een toplaag: voor de participatie naar en door onbeloonde arbeid gericht op maatschappelijke participatie.

  • f.

    voorziening: een door het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op inschakeling in de arbeid of sociale activering.

  • g.

    mantelzorg: langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep en zonder betaling voor meer dan 8 uur per week wordt geboden aan een zorgbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en deze de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.

  • h.

    werk-voorop-benadering: het na het inschrijven als werkzoekende zo snel mogelijk aan het werk zetten van belanghebbenden voor bepaalde tijd.

  • j.

    polis: de met een belanghebbende gemaakte en vastgelegde afspraken over de planmatige inzet van een of meer voorzieningen;

  • i.

    nazorg: een voorziening gericht op het voorkomen van (een) armoede(-val) of van terugval in de uitkering gedurende de eerste 6 maanden na uitstroom uit de bijstand. De 6 maanden termijn is te verlengen met tweemaal 3 maanden tot de duur van in totaal 1jaar.

Hoofdstuk 2. Re-integratie

Artikel 4. Opdracht van het college.

  • 1. Het college biedt de doelgroep ondersteuning bij arbeidsinschakeling.

  • 2. Het college zorgt voor een voldoende gevarieerd aanbod van voorzieningen.

  • 3. Het college stelt bij het ondersteunen en/of het bepalen en aanbieden van voorzieningen prioriteiten in verband met de financiële mogelijkheden en met maatschappelijke, economische en conjuncturele ontwikkelingen.

  • 4. Het college bevordert de beschikbaarheid van de opvang van kinderen tot 12 jaar als die opvang nodig is voor het realiseren van duurzame arbeids-inschakeling

Artikel 5. Taak van het college.

  • 1. Het college voert zijn zorgplicht bij arbeidsinschakeling uit met in acht name van het door de raad jaarlijks vast te stellen bestedingsplan arbeidsmarkt-beleid.

  • 2. Het college stemt de ondersteuning bij arbeidsinschakeling en het bepalen en aanbieden van noodzakelijke voorzieningen af op de kortste weg naar duur-zame arbeidsinschakeling.

  • 3. Het college bevordert de beschikbaarheid en de inzet van flankerende voorzieningen die belemmeringen voor arbeidsinschakeling kunnen opheffen.

  • 4. Het college werkt bij de uitvoering van het ondersteunen bij arbeids-inschakeling samen met het UWV-WERKbedrijf.

  • 5. Het college kan voor de uitvoering van zijn zorgplicht bij arbeidsinschakeling afspraken maken met derden, waaronder werkgevers en re-integratiebedrijven. Het college neemt hierbij de gemeentelijke richtlijnen voor in-, aan- en uitbesteden in acht.

  • 6. Het college legt het aanbod van een voorziening aan een persoon uit de doelgroep vast in een beschikking dan wel een polis als bijlage bij een beschikking.

Artikel 6. Rechten en plichten belanghebbende.

  • 1.

    De belanghebbende heeft aanspraak op:

    1e een door het college noodzakelijk geachte voorziening;

    2e een vaste contactpersoon vanuit de sector Sociale Zaken in relatie tot de uitkering en de ondersteuning gericht op arbeidsinschakeling. Op verzoek is overdracht van contactpersoon om dringende reden mogelijk naar de regels vastgelegd in het 'protocol wisseling casemanager';

    3e een heroverweging (second opinion) als deze niet kan instemmen met de inhoud van een polis;

    4e nazorg.

  • 2.

    De belanghebbende heeft de volgende verplichtingen:

    1e arbeids-/sollicitatieverplichting: zich te registreren als werkzoekende bij het CWI en naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden, tenzij ontheffing van deze verplichtingen is verleend.

    2e re-integratieverplichting: gebruik te maken van een aangeboden voorziening, een programma tot inburgering op grond van de Wet inburgering inbegrepen, daar naar vermogen uitvoering aan te geven en na te laten al hetgeen het realiseren van het doel van de voorziening belemmert.

    3emedewerkingverplichting: mee te werken aan een onderzoek en/of medische keuring naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling dan wel naar de inhoud, passendheid, voortgang en uitvoering van een voorziening, het aanvragen van de indicatie voor de Wet sociale werkvoorziening inbegrepen.

    4e inlichtingenverplichting: op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen aan het college van alle feiten en omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de aanspraak op ondersteuning of voor-ziening. Hieronder in elk geval begrepen wijziging in woonplaats, gezond-heidssituatie of arbeidshandicap, scholing, (onbetaalde) werkzaamheden of middelen (inkomsten of vermogen).

Artikel 7. Criteria ontheffen arbeids- en/of re-integratieplicht.

  • 1. Het college verleent tijdelijk --geheel of gedeeltelijk-- ontheffing van de arbeids- en/of re-integratieverplichting met in acht name van het bepaalde in artikel 9, lid 2 en 4, van de WWB dan wel artikel 37a van de IOAW of de IOAZ.

  • 2. Het college stelt, zo nodig in overleg met een extern diagnosebureau, de duur van een ontheffing vast op:

    • a.

      maximaal 1 jaar als de combinatie arbeid of voorziening niet mogelijk is door de zorg voor kinderen of door mantelzorg.

    • b.

      maximaal 3 jaar als de combinatie arbeid of voorziening niet mogelijk is om psychische of medische redenen.

  • 3. Het college besluit tijdig voor afloop van een verleende ontheffing tot het al dan niet verlengen ervan.

Artikel 8. Voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling.

  • 1. Het college ondersteunt een belanghebbende, die tot de doelgroep behoort en die het zelf niet lukt om betaalde arbeid te verkrijgen, bij diens arbeidsinschakeling vóórdat is bereikt:

    • a.

      voor een persoon tot 23 jaar de grens van 6 maanden werkloosheid en

    • b.

      voor een persoon van 23 tot 65 jaar de grens van 12 maanden werkloosheid.

  • 2. Het college deelt de ondersteuning en voorzieningen in naar de ordeningsystematiek van de participatiepiramide. Dit onverminderd de inzet van flankerende voorzieningen als casemanagement, maatschappelijk ondernemen, hoogwaardig handhaven, scholing, schuldhulpverlening, nazorg, premie, onkostenvergoeding, inkomstenvrijlating, etc.

  • 3. Het college stemt de ondersteuning en voorzieningen af op het vergroten van de vitaliteit en de zelfredzaamheid van belanghebbenden via de kortste weg naar duurzaam regulier werk en als dit (nog) niet mogelijk is door (tijdelijk) gesubsidieerd werk , door werken met behoud van uitkering of door sociale activering.

  • 4. Voor het realiseren van de kortste weg door en naar werk zet het college de ondersteuning en voorzieningen bij voorkeur in op de werk-voorop-benadering, waarbij:

    • a.

      voor jongeren tot 23 jaar het behalen van een startkwalificatie als hoogste doel geldt;

    • b.

      het hoger opgeleide vluchtelingen is toegestaan om met behoud van uitkering een (aanvullende) opleiding te volgen naar door het college te stellen regels;

    • c.

      voor zover de belanghebbende (zoals bedoeld in artikel 10 lid 5 WWB) niet beschikt over een startkwalificatie wordt binnen 6 maanden na aanvang van de onbeloonde additionele werkzaamheden bekeken in hoeverre scholing of opleiding kan bijdragen aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.

    • d.

      het college het volgende betrekt bij deze beoordeling:

      • -

        - het oordeel van degene in wiens opdracht de belanghebbende de additionele werkzaamheden uitvoert;

      • -

        - de scholingswens van de belanghebbende;

      • -

        - het onderzoek van de gemeente welke scholing of opleiding bijdraagt ter vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.

Artikel 9. Afweging belangen.

  • 1. Het college houdt bij de aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en bij het aanbieden van voorzieningen rekening met:

    • a.

      het bepaalde in artikel 9, lid 2 en 4 van de WWB (zorgplicht alleenstaande ouder, beschikbaarheid kinderopvang, toepassen voldoende scholing en belastbaarheid);

    • b.

      met de intrinsieke motivatie van een belanghebbende, voor zover dit de kortste weg naar duurzame uitstroom in redelijkheid niet belemmert en

    • c.

      de aanwezigheid van een voorliggende voorziening.

  • 2. Het college betrekt bij het afwegen van belangen onder meer de situatie op de arbeidsmarkt, de mate van investering in een belanghebbende (eerder aangeboden voorzieningen) en het vooruitzicht op inkomen uit betaalde arbeid.

Artikel 10. Stimuleren en handhaven participatie.

  • 1. De belanghebbende die een WWB-, IOAW- of IOAZ-uitkering ontvangt en die een bijzondere inspanning verricht gericht op participatie, heeft aanspraak op een premie naar de regels in hoofdstuk 3 van deze verordening.

  • 2. Bij het niet of niet tijdig nakomen van de verplichtingen gericht op participatie geeft het college uitvoering aan:

    • a.

      hoofdstuk 4 van deze verordening: regels met betrekking tot het verlagen van de bijstand in het geval een WWB-uitkering wordt ontvangen;

    • b.

      artikel 20 van de IOAW dan wel IOAZ: regels met betrekking tot het tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk, weigeren van de uitkering, als de IOAW of IOAZ in het geding is;

    • c.

      artikel 11 van deze verordening: regels met betrekking tot het vervallen van de aanspraak op een voorziening voor zover het betreft een ANW-er of Nuger.

Artikel 11. Beëindigen ondersteuning of voorziening.

  • 1.

    Het college kan de ondersteuning of voorziening van een ANW-er of Nug-er beëindigen als deze:

    • a.

      de arbeids- en/of re-integratieverplichting bij voortduring niet of niet tijdig nakomt;

    • b.

      niet meer tot de doelgroep behoort;

    • c.

      een andere voorziening wordt aangeboden;

    • d.

      neveninkomsten heeft waarmee naar oordeel van het college duurzame uitstroom is te realiseren zonder inzet van een voorziening.

  • 2.

    Het beëindigen van een voorziening kan inhouden het opzeggen van een gesubsidieerde dienstbetrekking, een dienstbetrekking bedoeld in artikel 14 van de Invoeringswet WWB (overgangsrecht WIW en ID-banen) of het beëindigen van de subsidie daarvoor.

  • 3.

    Het college kan besluiten enige tijd geen (nieuwe) voorziening aan te bieden als een eerdere voorziening (voortijdig) is beëindigd.

Hoofdstuk 3. Stimuleren participatie.

Artikel 12. Premie op participatie.

  • 1. Een uitkeringsgerechtigde heeft recht op een premie van minimaal € 250,- en maximaal € 500,- per kalenderjaar als deze naar het oordeel van het college een bijzondere inspanning heeft verricht gericht op participatie. Dit onverminderd de volgende leden en artikel 18, lid 3, van deze verordening (samenloop met inkomstenvrijlating).

  • 2. Recht op de maximale premie bestaat als voor de duur van tenminste drie maanden per kalenderjaar naar vermogen betaalde arbeid in deeltijd is verricht.

  • 3. Recht op een premie van maximaal € 500,- bestaat bij het met goed gevolg doorlopen van aangeboden nazorg in de vorm van jobcoaching: begeleiding op de werkplek.

  • 4. Recht op een premie gelijk aan de stimuleringsbonus bedoeld in artikel 10 van de Verordening Wet Inburgering gemeente Tilburg (€ 270,-: norm 2007) heeft de uitkeringsgerechtigde die inburgeringsbehoeftig is en die op basis van vrijwillige deelname het inburgeringsexamen tijdig en met goed gevolg aflegt.

  • 5. Per kalenderjaar bestaat recht op één premie op participatie of bij eenmalige uitbetaling per kalenderjaar op meerdere premies tot het in het eerste lid genoemde maximumbedrag.

Artikel 12a. Premie op participatieplaats.

  • 1. Een uitkeringsgerechtigde die onbeloonde additionele werkzaamheden verricht, ontvangt conform artikel 10a, zesde lid van de wet een premie van telkens maximaal € 250,- per 6 maanden.

  • 2. De hoogte van de premie is afhankelijk van het gemiddeld aantal gewerkte uren per week in de voorafgaande 6 maanden en bedraagt:

    • a.

      bij een gemiddelde uren inzet van 12 tot 20 uur per week 75% van het in

      het eerste lid genoemde bedrag;

    • b.

      bij een gemiddelde uren inzet van 20 tot 28 uur per week 100% van het in

      het eerste lid genoemde bedrag en

    • c.

      bij een gemiddelde uren inzet van 28 of meer uur per week 125% van het in

      het eerste lid genoemde bedrag.

  • 3. Voor uitkeringsgerechtigden van wie het gesubsidieerde Doen contract voor 1 januari 2011 van rechtswege wordt beëindigd (ex-Doen’er) bedraagt de premie:

    • a.

      200% van de in het eerste en tweede lid bedoelde premie voor de ex-Doen’er

      die recht heeft op een WWB alleenstaande;

    • b.

      150% van de in het eerste en tweede lid bedoelde premie voor de ex-Doen’er

      die recht heeft op een WWB alleenstaande ouders;

    • d.

      100% van de in het eerste en tweede lid bedoelde premie voor de ex-Doen’er

      die recht heeft op een WWB echtpaar.

  • 4. Het recht op een premie als bedoeld in het eerste lid wordt elke zes maanden

    beoordeeld.

  • 5. De premie wordt geweigerd indien bij de beoordeling blijkt dat de uitkerings-

    gerechtigde de aan de onbeloonde additionele werkzaamheden verbonden

    verplichtingen in de voorafgaande zes maanden heeft geschonden.

  • 6. De duur van de participatieplaats is minimaal 6 maanden en maximaal 2 jaar. Ieder jaar wordt na 9 maanden beoordeeld of de participatieplaats de meest geschikte voorziening is.

  • 7. Onverminderd het eerste lid komen ook personen als bedoeld in artikel 7, derde lid van de WWB voor een premie in aanmerking als zij aan alle voorwaarden voldoen.

  • 8. Als de belanghebbende (artikel 10 lid 5 WWB) meer dan 6 maanden additionele onbetaalde werkzaamheden heeft verricht wordt van degene in opdracht van wie hij deze werkzaamheden uitvoert een halfjaarlijkse bijdrage verlangd. De bijdrage bedraagt 100% van de in het eerste, tweede en derde lid bedoelde premie. De bijdrage wordt enkel verlangd voor zover aan de belanghebbende de premie bedoeld in het eerste, tweede en derde lid is uitgekeerd.

Artikel 13. Vergoeding onbeloonde arbeid

Is vervallen.

Artikel 14. Doorstroompremie werknemer voormalige WIW-/ID-banen.

Werknemers werkzaam in een door de gemeente Tilburg gesubsidieerde dienstbetrekking op grond van de voormalige Wet inschakeling werkzoekenden of het Besluit in- en doorstroombanen hebben recht op een eenmalige premie van € 1.500,- bij aansluitende, duurzame uitstroom naar regulier betaald werk waarmee volledig in de noodzakelijke kosten van het bestaan kan worden voorzien.

Artikel 15. Premie op maatwerkgever voormalige WIW-/ID-banen.

Werkgevers die een door de gemeente Tilburg met toepassing van de voormalige Wet inschakeling werkzoekenden of het Besluit in- en doorstroombanen gesubsidieerde dienstbetrekking omzetten in een reguliere dienstbetrekking voor onbepaalde tijd (niet zijnde gesubsidieerd werk op grond van de Wet sociale werkvoorziening of anderszins) en waarmee de werknemer volledig in de noodzakelijke kosten van het bestaan kan voorzien, hebben recht op een eenmalige premie op maat overeenkomstig de door het college te stellen nadere regels.

Artikel 16. Tegemoetkoming kosten arbeidsplaats.

  • 1. Het college verleent op aanvraag een tegemoetkoming in de kosten van een arbeidsplaats aan een werkgever die duurzaam een reguliere dienstbetrekking aanbiedt aan de uitkeringsgerechtigde die daar naar het oordeel van het college voor in aanmerking komt.

  • 2. Het college stelt nadere regels over de doelgroep, de hoogte en de duur van de subsidie en de verplichtingen die aan de subsidie worden verbonden. De tegemoetkoming bedraagt maximaal de netto uitkering van de uitkeringsgerechtigde.

  • 3. Het aanbieden van deze voorziening vindt plaats overeenkomstig de beleidsaanbeveling van het ministerie van SoZaWe 'Subsidiëring arbeidsplaatsen in het kader van re-integratie werkzoekenden' (bijlage 1).

Artikel 17. Onkostenvergoeding.

De uitkeringsgerechtigde met een WWB-, IOAW- of IOAZ-uitkering die kosten maakt in verband met het nakomen van een voorziening waarvoor geen aanspraak bestaat op een voorliggende voorziening heeft recht op een vergoeding:

  • a.

    van de reiskosten op basis van openbaar vervoer tweede klasse of bij reizen buiten Tilburg naar de fiscale norm voor de aftrek van woonwerkverkeer;

  • b.

    van de werkelijke reiskosten binnen Tilburg als om medische redenen gebruik wordt gemaakt van de deeltaxi;

  • c.

    van de overige noodzakelijke kosten die direct voortvloeien uit een voorziening.

Artikel 18. Inkomstenvrijlating.

  • 1. Voor het toepassen van deze voorziening wordt het inkomen uit arbeid van een uitkeringsgerechtigde geacht steeds bij te dragen aan zijn arbeidsinschakeling.

  • 2. Het eerste lid blijft buiten toepassing als de informatie over het inkomen niet, niet tijdig of onvolledig is verstrekt en dit de uitkeringsgerechtigde te verwijten valt.

  • 3. Samenloop van inkomstenvrijlating met een premie op participatie op grond van artikel 12 is niet toegestaan. Na afloop van de inkomstenvrijlating, die wettelijk eenmalig en maximaal voor de duur van zes aaneengesloten maanden is toe te kennen, is weer wel een premie toe te kennen (ook in hetzelfde kalenderjaar).

Artikel 19. Aanvullende bepalingen.

  • 1. Het college kent de voorzieningen in dit hoofdstuk, uitgezonderd de loonkostensubsidie bedoeld in artikel 16, zoveel mogelijk toe zonder dat daarvoor een aanvraag hoeft te worden ingediend.

  • 2. Het college kan de vergoeding voor de voorzieningen in dit hoofdstuk nader vaststellen. Als een voorziening is afgestemd op een bedrag in de WWB of andere verordening, dan wordt de hoogte ervan geacht te zijn aangepast met ingang van de dag waarop dat bedrag wijzigt.

Hoofdstuk 4. Sanctiebeleid (afstemmen/verlagen van de bijstand).

Artikel 20. Maatwerk.

  • 1. De bijstandsnorm wordt verlaagd met een percentage van die norm. Dit met een minimum van 5 procent oplopend tot maximaal 100% en waarbij per verwijtbare gedraging de afstand tussen minimum- en maximumverlaging 25% bedraagt (zogeheten bandbreedte).

  • 2. De langdurigheidstoeslag en de bijzondere bijstand worden niet verlaagd, tenzij bijzondere bijstand is verleend op grond van artikel 12 van de WWB (verhogen bijstandsnorm voor 18 tot 21 jarigen als geen beroep kan worden gedaan op de onderhoudsplicht van de ouders).

  • 3. De bijstandsnorm wordt niet verlaagd, als:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt,

    • b.

      de aanvraag buiten behandeling wordt gelaten,

    • c.

      door het niet (volledig) nakomen van de inlichtingen- of medewerkingsverplichting bedoeld in artikel 17 van de WWB een reeds eerder toegekende uitkering is of wordt beëindigd (omdat het recht op bijstand niet langer kan worden vastgesteld) of

    • d.

      het niet (volledig) nakomen van deze verplichtingen niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.

  • 4. De bijstandsnorm wordt verlaagd voor de duur van één maand, tenzij sprake is van:

    • a.

      samenloop van het niet nakomen van verplichtingen, waarbij de hoogte en duur van de verlaging wordt vastgesteld op het zwaarste verwijtbare gedrag;

    • b.

      recidive (het binnen twaalf maanden na het verlagen van de bijstandsnorm opnieuw niet nakomen van verplichtingen), waarbij de duur van de verlaging wordt verdubbeld;

    • c.

      verwijtbaar gedrag waarvoor in deze verordening een afwijkende duur is vastgesteld.

  • 5. In samenhang met het armoedebeleid wordt afgezien van het volledig (100%) verlagen van de bijstandsnorm en volstaan met een 50% verlaging met een verdubbeling van de duur van de verlaging, maar niet als het betreft het weigeren van algemeen geaccepteerde arbeid.

  • 6. Het verlagen van de bijstandsnorm gaat in op de eerste dag van de kalendermaand die volgt op de maand waarin het besluit bekend is gemaakt, maar niet als het betreft:

    • a.

      een besluit op een aanvraag of

    • b.

      het schenden van de informatieverplichting en de belanghebbende redelijkerwijs kon begrijpen dat hij teveel of ten onrechte bijstand ontving.

      In de situatie onder a en b genoemd, werkt het verlagen van de bijstandsnorm terug tot de datum van aanvraag dan wel de dag waarop het verzuim betrekking heeft.

  • 7. Het besluit tot het verlagen van de bijstandsnorm vermeldt in ieder geval de reden, duur en hoogte van de verlaging en de redenen om af te wijken van het minimumpercentage binnen een vastgestelde bandbreedte.

  • 8. Voordat de bijstandsnorm wordt verlaagd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen, maar niet als:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet,

    • b.

      de belanghebbende zijn zienswijze al eerder kenbaar heeft gemaakt en er geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden,

    • c.

      binnen de gestelde termijn niet is voldaan aan de inlichtingenverplichting of

    • d.

      het horen niet nodig is voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid.

Artikel 21. Inlichtingenverplichting (rechtmatigheid).

  • 1.

    Bij het niet, niet tijdig of onvolledig voldoen aan de verplichtingen op grond van artikel 18, lid 2, van de WWB, waardoor ten onrechte of tot een te hoog bedrag bijstand is verleend, wordt --onder handhaving van het bepaalde in het derde lid-- de bijstandsnorm verlaagd met 10% van de ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende bruto bijstand.

  • 2.

    Bij een reeds beëindigde of te beëindigen uitkering wordt --onder handhaving van het bepaalde in het derde lid-- het bruto bedrag van de terug te vorderen kosten van bijstand eenmalig verhoogd met 10% voor administratiekosten.

  • 3.

    Het percentage van de maatregel in het eerste en tweede lid wordt verdubbeld bij misbruik of oneigenlijk gebruik van de bijstand waarbij sprake is van opzet of bedrog (vernuftige constructie van misleiden of met opzet tot misleiden), van vermogensfraude of criminele activiteiten (hennepteelt, drugshandel e.d.).

Artikel 22 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid (rechtmatigheid).

  • 1. Bij het versneld interen van vermogen of het hebben gedaan van een schenking, waarmee rekening zou zijn gehouden bij het verlenen van de bijstand, wordt voor de duur van het eerder dan wel langer bijstandsafhankelijk zijn de bijstandsnorm verlaagd met:

    • a.

      10% tot 30% bij het maximaal 12 maanden eerder of langer bijstandsafhankelijk zijn en

    • b.

      30% tot 50% bij het meer dan 12 maanden eerder of langer bijstandsafhankelijk zijn.

  • 2. Het eerder of langer bijstandsafhankelijk zijn wordt berekend door het versneld ingeteerd vermogensbedrag of het geschonken bedrag te delen door 1½ maal de bijstandsnorm verhoogd met het verschuldigde bedrag voor de zorgverzekering (basis- en aanvullende verzekering). De duur van de verlaging wordt naar boven afgerond op (een) hele maand(en).

  • 3. In overige gevallen van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid wordt de bijstandsnorm verlaagd met 10%.

Artikel 23. Voorliggende voorziening (rechtmatigheid).

Als door eigen toedoen geen of onvoldoende gebruik is te maken van een voorliggende voorziening (artikel 15 van de WWB) wordt de bijstandsnorm verlaagd met 10% van het bedrag van de schadelast voor de duur van de schadelastperiode. Onder schadelast te verstaan: de bruto kosten van bijstand die de gemeente niet verschuldigd zou zijn geweest als tijdig een beroep was gedaan op een voorliggende voorziening.

Artikel 24. Ernstig misdragen (rechtmatigheid/doelmatigheid).

  • 1.

    Bij het zich jegens het college, hun ambtenaren, medewerkers van het CWI of ingeschakeld re-integratie of diagnosebedrijf, zeer ernstig misdragen met betrekking tot het uitvoeren van de WWB, een diagnose of een polis inbegrepen, treedt het agressieprotocol in werking. Dit houdt in:

    1e dat een aanvraag om bijstand buiten behandeling wordt gelaten en

    2edat al toegekende bijstand wordt beëindigd per de datum van misdraging.

    Dit omdat het recht op bijstand niet is vastgesteld kunnen worden. Eerst na het doorlopen van de procedures uit het agressieprotocol (afkoelperiode, ordegesprek, justitiële aangifte en dergelijke) kan sprake zijn van het afhandelen van de aanvraag dan wel het herstellen van de uitkering.

  • 2.

    Bij een herstel van de uitkering per de datum van ernstige misdraging wordt de bijstandsnorm verlaagd met 50% voor de duur van 2 maanden.

Artikel 25. Arbeids- en/of re-integratieverplichting (doelmatigheid).

  • 1. Bij het weigeren van algemeen geaccepteerde arbeid, daaronder begrepen ondersteuning of voorzieningen die garantie bieden op die arbeid, wordt de bijstandsnorm verlaagd met 100% voor de duur van 1 maand.

  • 2. Bij het niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid wordt de bijstandsnorm verlaagd met 50% voor 2 maanden.

  • 3. Bij het anderszins niet, niet tijdig of in onvoldoende mate meewerken aan de arbeids- en/of re-integratieverplichting wordt de bijstandsnorm wordt als volgt verlaagd:

    • a.

      voor op de basislaag van de participatiepiramide gerichte verplichtingen en (flankerende) voorzieningen gericht op het verkrijgen en aanvaarden van:

      • 1.

        regulier betaald werk, zelfstandig ondernemerschap of tijdelijk gesubsidieerd werk met 50 tot 75% voor 1maand;

      • 2.

        onbeloonde arbeid gericht op het verkrijgen van regulier betaald werk:

        • --

          met 25 tot 50% voor 1 maand bij hoog uitzicht op regulier betaald werk;

        • --

          met 5 tot 25% voor 1 maand bij laag uitzicht op regulier betaald werk;

        • --

          tot 10% voor 1 maand bij weinig uitzicht op regulier betaald werk.

    • b.

      voor op de middenlaag van de participatiepiramide gerichte verplichtingen en (flankerende) voorzieningen met 50 tot 75% voor één maand.

    • c.

      voor op de toplaag van de participatiepiramide gerichte verplichtingen en (flankerende) voorzieningen met 5 tot 10% voor 1 maand, maar niet als sprake is van een ontheffing van zowel de arbeids- als re-integratie-verplichting.

  • 4. Bij een niet constructieve opstelling of het weerspannig, structureel dan wel stelselmatig dwarsbomen/frustreren van de arbeids- en/of re-integratie-verplichting geldt het maximum van de aangegeven verlaging.

Artikel 26. Inburgering (doelmatigheid).

  • 1. Voor de uitkeringsgerechtigde die niet, niet tijdig of onvolledig voldoet aan de verplichting tot inburgering wordt het verlagen van bijstand afgestemd op artikel 9 van de Verordening Wet Inburgering gemeente Tilburg, te weten:

    • a.

      20% van de bijstandsnorm als geen gehoor wordt gegeven aan de oproep van het college of onvoldoende medewerking wordt verleend aan het onderzoek tot inburgering;

    • b.

      40% van de bijstandsnorm als geen of onvoldoende medewerking wordt verleend aan de uitvoering van de vastgestelde inburgeringsvoorziening;

    • c.

      40% van de bijstandsnorm als niet binnen de wettelijk vastgestelde basistermijn het inburgeringsexamen is behaald;

    • d.

      80% van de bijstandsnorm als niet binnen de verlengde basistermijn het inburgeringsexamen is behaald.

  • 2. Het college kan de bijstandsnorm minder of meer verlagen, rekening houdend met de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde. De verlaging bedraagt maximaal:

    • a.

      € 250,- voor handelen in strijd onder punt 1a,

    • b.

      € 500,- voor handelen in strijd onder punt 1b,

    • c.

      € 500,- voor het niet naleven van punt 1c,

    • d.

      € 1.000,- voor het niet naleven van punt 1d.

Hoofdstuk 5 Bestrijden misbruik en oneigenlijk gebruik

Artikel 27. Hoogwaardig handhaven.

  • 1. Het voorkomen en bestrijden van uitkeringsfraude is ingericht naar het landelijk model voor hoogwaardig handhaven. Dit model bestaat uit de volgende elementen die in samenhang worden uitgevoerd:

    • a.

      het vroegtijdig voorlichten van burgers over hun rechten en plichten,

    • b.

      de dienstverlening optimaliseren,

    • c.

      het vroegtijdig vaststellen en afhandelen van oneigenlijk gebruik en misbruik en

    • d.

      het metterdaad sanctioneren van vastgestelde fraude.

  • 2. Het college richt het beleid voor hoogwaardig handhaven bij voorkeur op het voorkomen van fraude.

  • 3. Het college maakt gebruik van de diensten van het regionaal coördinatiepunt fraudebestrijding: een kennisnet voor handhaving in de sociale zekerheid gericht op het bevorderen van programmatisch en hoogwaardig handhaven.

Artikel 28. Voorlichting en communicatie.

  • 1. Het college verstrekt aan belanghebbenden een klantenmap met informatie over de rechten en plichten die aan het ontvangen van bijstand zijn verbonden en de gevolgen bij misbruik en oneigenlijk gebruik van bijstand.

  • 2. Het college verstrekt aan de uitkeringsgerechtigden maandelijks een nieuwsbrief met actuele onderwerpen over rechtmatigheid, doelmatigheid en handhaving.

Artikel 29 Optimaliseren dienstverlening/administratieve lastenvermindering

  • 1. Het college ziet er actief op toe, dat in de werkprocessen van de sector Sociale Zaken onnodige procedurele belemmering worden weggenomen door:

      • --

        gebruik te maken van het (in te voeren) digitaal klantdossier gericht op het voorkomen van dubbele uitvraag van gegevens;

      • --

        het integreren van de dienstverlening in de ketensamenwerking CWI, UWV en gemeente;

      • --

        het uitwisselen van gegevens met Stichting Inlichtingenbureau dat door het ministerie van SoZaWe is opgericht om gemeenten te ondersteunen bij de controle van de rechtmatigheid van de bijstandsuitkeringen.

  • 2. Het college ondersteunt uitkeringsgerechtigden tot 65 jaar bij wijze van dienstverlening met een maandelijkse inkomstenverklaring (rechtmatigheidsformulier).

  • 3. Het college verstrekt een uitkering voor algemene bijstand in aansluiting op de betaalcyclus van de aanvrager. Dit als voorschot en naar de regels van artikel 52 van de WWB.

Artikel 30. Vroegtijdig vaststellen en afhandelen misbruik/oneigenlijk gebruik.

  • 1. Het college legt de controle van de rechtmatigheid van de verstrekte bijstand en de doelmatigheid van de polissen (re-integratie) vast in het werkproces van de sector Sociale Zaken.

  • 2. Het college past bij de controle naar de doelmatigheid van de polissen en de aangeboden (flankerende) voorzieningen trajectbewaking toe.

  • 3. Het college past bij de controle naar de rechtmatigheid van de verstrekte bijstand het zogeheten stoplichtenmodel toe. Dit model gaat uit van het principe: hoe groter het risico op misbruik of oneigenlijk gebruik, hoe groter/zwaarder de controle. Binnen dit model wordt gewerkt met risicogroepen gebaseerd op risicoprofielen.

  • 4. Het college maakt bij de controle van de rechtmatigheid van de verstrekte bijstand onder meer gebruik van de faciliteiten van de Stichting Inlichtingenbureau voor het maandelijks vergelijken van het uitkeringenbestand met dat van de belastingdienst, het uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de informatiebeheergroep (studiefinanciering).

  • 5. Het college verhoogt de fraude-alertheid van de medewerkers die zijn belast met het uitvoeren van de WWB. Dit door het uitreiken van een fraudekompas (checklist) en het ondersteunen van hun werkzaamheden met fraudepreventie-medewerkers.

  • 6. Het college stelt jaarlijks een taakstelling vast voor het type en het aantal in te stellen fraude(preventie-)onderzoeken.

  • 7. Het college maakt gebruik van het instrument huisbezoek en neemt daarbij in acht het protocol huisbezoek.

  • 8. Het niet meewerken aan een onaangekondigd dan wel onmiddellijk af te leggen huisbezoek heeft alleen gevolgen voor de uitkering, als sprake is van een voor het vaststellen van het recht op bijstand gerechtvaardigd en noodzakelijk huisbezoek.

Artikel 31. Sanctioneren vastgestelde fraude / aangifte justitie.

  • 1. Als door het niet nakomen van of handelen in strijd met de inlichtingenverplichtingen ten onrechte of tot een te hoog bedrag bijstand is verleend, verlaagt het college, onverminderd het tweede lid, de bijstand overeenkomstig artikel 21 van deze verordening. Dit met handhaving van de bevoegdheid van het college tot terugvordering van de onverschuldigd betaalde bijstand.

  • 2. Het college doet steeds na goed overleg met het Openbaar Ministerie justitiële aangifte overeenkomstig de Aanwijzing Sociale Zekerheidsfraude, Staatscourant 07-09-2004, 170 (waarbij de grens voor het doen van aangifte is vastgesteld op een ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende bruto bijstand van meer dan € 6.000,- (normbedrag 2007).

  • 3. De zaken bedoeld in het tweede lid, waarin wordt afgezien van justitiële aangifte of die na het doen van aangifte worden geseponeerd, worden als zware vorm van fraude afgedaan volgens artikel 21, lid 3, van deze verordening (uitkering verlagen met 20% van de bruto terug te vorderen kosten van bijstand of bij een beëindigde uitkering de terug te vorderen kosten van bijstand verhogen met 20% administratiekosten).

Artikel 32. Terugvorderen opgespoorde fraudebedragen.

  • 1. Het college vordert de ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende bruto bijstand uit het niet nakomen van of handelen in strijd met de inlichtingenverplichtingen in beginsel volledig terug.

  • 2. Het afzien, matigen en terugvorderen van de onverschuldigd betaalde bijstand vindt plaats overeenkomstig het door het college vastgestelde 'Beleidskader terug- en invordering Wet werk en bijstand'.

Hoofdstuk 6. Overgangs- en slotbepalingen.

Artikel 33. Hardheidsclausule en onvoorziene omstandigheden.

  • 1. Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening als het toepassen daarvan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

  • 2. Het college beslist in gevallen waarin deze verordening niet voorziet.

Artikel 34. Overgangs- en slotbepalingen.

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag van de kalendermaand volgend op de dag van bekendmaking.

  • 2. Het intrekken van de reïntegratie-, de afstemmings-, de premie- en de misbruikverordening Wet werk en bijstand vindt plaats per de datum waarop deze verordening in werking treedt.

  • 3. Deze verordening werkt voor nieuwe gevallen en op rechtsfeiten die plaatsvinden na inwerkingtreding.

  • 4. Deze verordening wordt aangehaald als 'Verzamelverordening WWB'.

Bijlage

1. Loonkostensubsidie en Europese regelgeving: beleidsaanbeveling

Subsidiëring arbeidsplaatsen in het kader van reïntegratie werkzoekenden Beleidsaanbeveling van belang voor het opstellen van de gemeentelijke reïntegratieverordeningen in het kader van de Wet Werk en Bijstand

Doelstelling van deze beleidsaanbeveling

Deze beleidsaanbeveling kan gemeenten ontlasten van de administratieve verplichting – welke voortvloeit uit de regelgeving van de Europese Gemeenschap – om een samenvatting van de (loonkosten-) subsidieregeling (zoals vastgelegd in haar reïntegratieverordening) op te sturen naar de Europese Commissie en jaarlijks de Europese Commissie een verslag te verstrekken. De gemeente dient daartoe in haar reïntegratieverordening deze beleidsaanbeveling te incorporeren en een expliciete verwijzing naar deze beleidsaanbeveling op te nemen.

Algemeen: de kwalificatie van gesubsidieerde arbeid als staatssteun

Van verboden staatssteun in de zin van artikel 87 lid 1 EG is sprake, indien is voldaan aan de volgende omschrijving: een met staatsmiddelen bekostigd voordeel voor bepaalde ondernemingen waardoor de mededinging wordt vervalst en het interstatelijk handelsverkeer ongunstig wordt beïnvloed. Voorbeelden van steunmaatregelen zijn het verlenen van financiële voordelen door middel van bijvoorbeeld subsidies aan bepaalde sectoren (sectorale steunmaatregel) of aan ondernemingen in bepaalde regio’s (regionale steunmaatregel). Zodra aan bepaalde ondernemingen met staatsmiddelen een voordeel wordt verschaft, is het ter beoordeling van de Commissie of ten gevolge van de vervalsing van de mededinging, het handelsverkeer ongunstig wordt beïnvloed. Daartoe strekt de aanmelding van voorgenomen steunmaatregelen (artikel 88 lid 3 EG); alleen indien een vrijstellingsverordening toepasselijk is, is aanmelding niet noodzakelijk.

Gesubsidieerde arbeid (meer in het algemeen: loonkostensubsidie) kan, indien er sprake is van een met staatsmiddelen bekostigd voordeel voor bepaalde ondernemingen, aangemerkt worden als een aanmeldingsplichtige steunmaatregel. Hiervan is echter in ieder geval geen sprake indien:

• er sprake is van een generieke subsidieregeling die in zijn uitwerking nondiscriminatoir is voor alle ondernemingen, in alle sectoren van de economie in heel Nederland; of

• de subsidieontvanger geen economische activiteit uitvoert.

De Europese regels inzake staatssteun in relatie tot de gemeentelijke reïntegratieverordening

Gemeenten kunnen met tal van subsidieregelingen de reïntegratie van werkzoekenden bevorderen. Voor de beoordeling in hoeverre er daarbij sprake kan zijn van staatssteun is het volgende onderscheid van belang:

A: subsidieregelingen die direct de werknemer subsidiëren

2

Te denken valt daarbij ondermeer aan stimuleringspremies aan werkzoekenden bij het aanvaarden van een betrekking. De premie dient direct te worden betaald aan de werknemer.

In dat geval is er geen staatssteun volgens het Verdrag; gemeenten hoeven niet aan te melden en hoeven geen goedkeuring te vragen aan de Europese Commissie.

B: generieke regelingen

(maatregelen die voor alle bedrijven gelden in alle sectoren). Een lokale subsidieregeling kan een generieke regeling zijn wanneer ieder bedrijf of onderneming, ongeacht de vestigingsplaats van de onderneming of de plaats van tewerkstelling van de werknemer, een beroep kan doen op subsidie wanneer deze onderneming een

uitkeringsgerechtigde van de betreffende gemeente in dienst neemt. Dit is ook geen staatssteun, want hier profiteren geen specifieke bedrijven of sectoren van.

N.B.: wanneer bijvoorbeeld andere dan lokale ondernemers van de subsidiëring zijn uitgesloten, of wanneer de subsidiemogelijkheid is voorbehouden aan een bepaalde onderneming of sector dan geldt de subsidieregeling per definitie als specifieke steunmaatregel en is er dus sprake van staatssteun.

C: subsidieregelingen die organisaties subsidiëren die geen economische activiteiten verrichten

Voorzover gemeenten (loonkosten-) subsidies verstrekken aan organisaties die geen economische activiteiten verrichten, worden deze niet aangemerkt als staatssteun.

D: overige werkgelegenheidsmaatregelen:

Gemeenten doen er verstandig aan er op te letten dat (loonkosten-) subsidies die wel als staatssteun zouden kunnen worden aangemerkt voldoen aan de bepalingen van de (EG) vrijstellingsverordeningen – in het bijzonder de Verordening werkgelegenheidssteun. Het is bovendien van belang dat de gemeente in haar reïntegratieverordening een expliciete verwijzing naar deze beleidsaanbeveling opneemt. Dit voorkomt dat de gemeente een samenvatting van de subsidieregeling (zoals vastgelegd in haar reïntegratieverordening) dient op te sturen naar de Europese Commissie en de Commissie jaarlijks dient te informeren over de toepassing van de Verordening werkgelegenheidssteun. Indien de gemeentelijke

reïntegratieverordening niet voldoet aan de voorwaarden van de Verordening werkgelegenheidssteun, kan worden nagegaan of de Verordening de minimis-steun van toepassing is. Als deze evenmin van toepassing is, dient – afhankelijk van de situatie – de subsidieregeling danwel de individuele (loonkosten-)subsidie door de gemeente te worden aangemeld bij de Europese Commissie.

De belangrijkste voorwaarden waar de gemeentelijke subsidieregeling vanuit de Verordening werkgelegenheidssteun aan dient te voldoen zijn:

a.doelgroepen en steunintensiteit

Voorzover de subsidieverlening betrekking heeft op loonkosten in verband met de indienstneming van benadeelde of gehandicapte werknemers gelden de volgende plafonds (bruto steunintensiteiten): 50 procent (voor benadeelde werknemers) en 60 procent van de loonkosten (voor gehandicapte werknemers).

Voor beide genoemde groepen (benadeelde en gehandicapte werknemers) is het overigens eveneens toegestaan om niet een forfaitair percentage van de loonkosten te hanteren maar de optelsom van de kosten van compensatie van de eventueel lagere.

3

productiviteit en de kosten van begeleiding, werkplekaanpassingen en apparatuur (dit laatste geldt specifiek alleen voor gehandicapte werknemers). Voorwaarde is daarbij wel dat er een individueel dossier wordt bijgehouden waarin alle informatie wordt opgenomen die het voor de Europese Commissie desgewenst mogelijk maakt om te beoordelen of aan de voorwaarden van de Verordening werkgelegenheidssteun is voldaan.

b.duur van het arbeidscontract:

Behalve in het geval van gewettigd ontslag, moet(en) de werknemer(s) aanspraak

kunnen maken op een ononderbroken tewerkstelling van tenminste 12 maanden.

c.geen verdringing van bestaande werkgelegenheid:

Wanneer de indienstneming niet leidt tot een netto-toename van het aantal werknemers in de betrokken vestiging, moeten de vacatures zijn ontstaan ten gevolge van ontslag of vermindering van werktijd, beide op initiatief van de werknemer, ouderdomspensionering of gewettigd ontslag, en niet door afvloeiingen.

Als de overheidsbijdrage als staatssteun moet worden aangemerkt en de gemeente in de reïntegratieverordening een verwijzing naar deze beleidsaanbeveling opneemt en bij de vaststelling van de subsidie de bepalingen van de (EG) Verordening werkgelegenheidssteun in acht neemt, dan hoeft zij geen samenvatting van de lokale subsidieregeling toe te zenden aan de Europese Commissie.

De gemeente kan dan zonder verdere actie richting Europese Commissie de loonkostensubsidieregeling uitvoeren en heeft uitsluitend te maken met de verplichting tot levering van enkele gegevens aan het ministerie van SZW.

Het verslag over de Uitvoering (artikel 77 WWB) en de bestaande statistieken voorzien in informatie over aantallen plaatsingen en het totaalbedrag van de verleende subsidie.

In geval van een bij de Commissie ingediende klacht tegen een door de gemeente verstrekte subsidie kan de gemeente overigens wel gehouden zijn de voor de beoordeling van die klacht relevante gegevens ter beschikking te stellen van de Europese Commissie.

Wanneer de gemeente anders dan op grond van de lokale subsidieregeling die als zodanig voldoet aan de voorwaarden van de Verordening werkgelegenheidssteun en anders dan op grond van de Verordening de minimis-steun, subsidie wil verlenen aan een individuele onderneming dan dient zij deze maatregel ter goedkeuring voor te leggen aan de EC. Zolang de Commissie de vereiste goedkeuring niet heeft verleend mag geen subsidie worden verleend.

Eindnoten

4

I.De EC geeft geen limitatieve opsomming van deze organisaties die geen economische activiteiten verrichten.

Het onderscheid tussen economische en niet-economische activiteiten verandert voortdurend, zo stelt de Commissie. Voorbeelden liggen vooral op het terrein van activiteiten die 'typische overheidstaken zijn, namelijk diensten als nationaal onderwijs, stelsels van sociale zekerheid en tal van activiteiten die worden uitgevoerd door organisaties die grotendeels een sociale functie vervullen en niet deelnemen aan industriële of commerciële activiteiten' (Groenboek over Diensten van Algemeen Belang, Europese Commissie, 21 mei 2003, blz. 16).

II. Verordening (EG) nr. 2204/2002 van de Commissie van 12 december 2002, Pb EG 2002, L 337/3.

III. De Verordening de minimis-steun (Verordening (EG) Nr. 69/2001) legt vast dat de totale steun die een onderneming gedurende een periode van drie jaar ontvangt niet hoger mag zijn dan een vastgesteld plafondbedrag (€ 100.000 in een periode van drie jaar – dit is een verschuivende termijn). Voor de toepassing van de Verordening de minimis-steun hoeft de gemeente geen verordening vast te stellen.

IV. Op grond van de vrijstellingsverordeningen (de Verordening werkgelegenheidssteun (2204/2002) en de Verordening de minimis-steun (69/2001)) kunnen gemeenten zelfstandig beoordelen of aanmelding noodzakelijk is. Bij twijfel kunnen gemeenten contact opnemen met het Coördinatiepunt staatssteun van het ministerie van BZK of met het Kenniscentrum Europa decentraal (www.europadecentraal.nl).

V.Benadeelde werknemers zijn personen die behoren tot categorieën werknemers welke het moeilijk hebben om zonder hulp tot de arbeidsmarkt toe te treden. Art. 2 van de Verordening werkgelegenheidssteun geeft een opsomming. Tot deze categorie behoren ondermeer langdurig werklozen (12 maanden; voor jongeren onder 25 jaar 6 maanden), etnische minderheden, personen zonder startkwalificatie, alleenstaande ouders.

VI. Bedoeld wordt het brutoloon, vóór belasting, en de verplichte socialezekerheidsbijdragen. De percentages zijn gedefinieerd in termen van loonkosten op jaarbasis. Voor andere dan benadeelde of gehandicapte werknemers

gelden lagere plafonds: afhankelijk van de regio en de omvang van het bedrijf variërend van 7½ procent tot 30 procent.

VII. Volgens artikel 8 van de Verordening werkgelegenheidssteun mag steun die verleend wordt aan benadeelde of gehandicapte werknemers (conform de artikelen 5 en 6) gecumuleerd worden met andere staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het Verdrag of met andere bijdragen van de Gemeenschap, mits de (gecumuleerde) steunintensiteit niet meer bedraagt dan 100 procent van de loonkosten gedurende de gehele periode dat de werknemer in dienst is.

VIII. Artikel 10 van de Verordening werkgelegenheidssteun. Voorwaarde is ook hier dat de steunintensiteit niet meer bedraagt dan 100 procent.

IX. Gemeenten zijn op grond van de (EG) Verordening werkgelegenheidssteun wel verplicht om gegevens met betrekking tot subsidieverstrekkingen in het kader van de gemeentelijke reïntegratieverordening gedurende een periode van 10 jaar (gerekend vanaf het tijdstip van de laatste individuele steunverlening) te bewaren, zodanig dat kan worden nagegaan of aan de voorwaarden van de Verordening werkgelegenheidssteun is voldaan.

X: Zie in dat verband overweging 7 (EG) Verordening werkgelegenheidssteun 2204/2002. Voor de wijze waarop aangemeld dient te worden zij verwezen naar het Coördinatiepunt Staatssteun van het ministerie van BZK of naar het al genoemde Kenniscentrum Europa decentraal.

Algemene toelichting

De in 2004 vastgestelde verordeningen in het kader van de Wet werk en bijstand (WWB) voor re-integratie, afstemming en misbruik, zijn aangepast en samengevoegd. De redenen voor het aanpassen zijn gelegen in:

  • -

    het verhogen van de participatie aan de onderkant van de arbeidsmarkt,

  • -

    de samenstelling van het bestand in de bijstand (hoog aandeel ouderen en zeer langdurig uitkeringsgerechtigden),

  • -

    afstemming op de pijler sociale samenhang van het regeerakkoord en het daarop gebaseerde Bestuurlijk Akkoord 'Samen aan de slag' met ambities en prestatieafspraken om de participatie van de burgers te vergroten,

  • -

    gewijzigde wetten en regels (onder andere het invoeren van de nieuwe Wet inburgering en het verbod op dubbele uitvraag van gegevens) en

  • -

    actuele rechtspraak over huisbezoeken en het protocol voor de huisbezoeken.

Tot het samenvoegen met de premieverordening is overgegaan, gelet op hun onderlinge samenhang en de lokale actie stofkam (vereenvoudigen en terugdringen van regels).

De nieuwe verzamelverordening draagt bij aan meer duidelijkheid en houvast voor belanghebbenden door verbeterde rechtswaarborgen. De aanpassingen zorgen er gelijktijdig voor, dat de uitvoering meer flexibel kan inspelen op in- en externe ontwikkelingen en op de toenemende samenhang met beleidsterreinen als armoedebestrijding, onderwijs en zorg. De nieuwe verzamelverordening biedt voorts voldoende ruimte voor innovatie, maatwerk en effectiviteit. Zo is de nieuwe verzamelverordening afgestemd op de kadernota 'Vooropgesteld, Tilburg werkt' waarin het realiseren van het 4600-banenplan uit het Algemeen Beleidsplan College is uitgewerkt naar het arbeidsmarkt- en re-integratiebeleid. Die nota legt verbinding met kennis (startkwalificatie en een leven lang leren); ondernemen/creatieve bedrijvigheid (productiekant cultuur en ontwikkeling Veemarktkwartier) en aanpak dreigende personele tekorten in de zorg. Het verbinden van arbeidsmarkt met re-integratie is mede gericht op het beheersen van het volume in de bijstand. Dit gelet op de druk op het lokale risico uit de 100% financiële verantwoordelijkheid voor het uitvoeren van de WWB.

In de nota 'Vooropgesteld, Tilburg werkt' blijft participatie dóór en náár betaaldwerk het speerpunt voor het bepalen en aanbieden van voorzieningen. Betaald werk biedt mensen immers inkomen en gevoel van eigenwaarde en is goed voor integratie en emancipatie. Het is bovendien een goede voorziening tegen armoede. De werk-voorop-benadering voorziet hierin. In de nota 'Vooropgesteld, Tilburg werkt' staat verder centraal de aandacht voor de onderkant van de arbeidsmarkt: de participatie dóór en náár werk van het bestand zeer langdurig uitkeringsgerechtigden. Het terugdringen van hun afhankelijkheid van de sociale zekerheid verloopt via inzetbanen (onbeloonde arbeid) en participatieprojecten. Deze projecten zijn mede gericht op het verbeteren van de samenhang tussen de WWB en de Wet Maatschappelijk Ondersteuning. Het project Wonen, Zorg, Service in de Wijk en het project Doen zijn hier voorbeelden van. Mensen kunnen ook op een andere manier meedoen en door het verlenen van mantelzorg of door het verrichten van vrijwilligerswerk bijdragen aan meer sociale samenhang.

In de verzamelverordening is het nieuwe beleid voor het verhogen van de participatie van mensen die langere tijd aan de kant staan, afgestemd op het eveneens vernieuwde sanctiebeleid. Het sanctiebeleid is tevens herijkt tegen de achtergrond van de landelijke discussie over agressie tegen dienstverleners. Zo zijn de uitgangspunten van het agressieprotocol opgenomen in de verordening. Hiermee verkrijgt het protocol de juridische waarde die het verdient voor het ingrijpen in de uitkeringsrelatie.

Verder bestaat de verzamelverordening voor een groot deel uit overname van voort te zetten beleid uit de voormalige verordeningen. Dit geldt voor het jaarlijks taakstellend bestedingsplan arbeidsmarktbeleid (bijlage bij de begroting). Dit plan geeft inzicht in het aanwenden van de financiële middelen uit het werkdeel-WWB voor het ondersteunen en aanbieden van voorzieningen gericht op inschakeling in de arbeid.

Het premiebeleid, dat begin 2007 is vernieuwd, is ingepast. Het premiebeleid is verbeterd in samenhang gebracht met overige voorzieningen gericht op het stimuleren van participatie en het bijdragen aan meer sociale samenhang. Het beleid voor misbruik blijft opgebouwd op het model voor hoogwaardig handhaven, dat mede is gericht op het beperken van instroom in en het bevorderen van uitstroom uit de bijstand.

Nieuw aangekondigde landelijke regels zijn nog te verwachten over:

  • -

    het invoeren van een leerwerkplicht voor jongeren tot 27 jaar,

  • -

    het schrappen van de sollicitatieplicht voor alleenstaande ouders met kinderen tot 5 jaar,

  • -

    een voorziening die werken in deeltijd voor alleenstaande ouders met sollicitatieplicht financieel aantrekkelijk maakt (Wet voorzieningen arbeid en zorg alleenstaande ouders),

  • -

    een inkomensregeling voor werkloze werknemers van 60 jaar en ouder (UWV voert uit) en

  • -

    de modernisering van de WSW.

Deze nieuwe regels zijn naar verwachting zonder aanpassing van de verzamelverordening in te voeren en uit te voeren. De WWB en deze verzamelverordening spreken van 'door het college noodzakelijk geachte voorzieningen'. Als gebruik is te maken van een bestaande, te wijzigen of nieuw in te voeren voorliggende voorziening, dan gaan die voorzieningen voor (prevaleren) op de regels uit deze verordening over het aanbieden van een WWB-voorziening. Door al deze ontwikkelingen verschuiven de accenten in het WWB-beleid naar het intensiever investeren in jongeren, het stimuleren van (klein) ondernemerschap, het ontwikkelen van competenties van mensen en het effectiever inzetten van voorzieningen. De nieuwe verzamelverordening is afgestemd op deze ontwikkelingen en accenten.

In nauwe betrekking tot deze accenten staan de ontwikkelingen rond het financieren van de re-integratievoorzieningen. De middelen uit het werkdeel-WWB staan onder druk in verband met de koppeling ervan aan het volume in de bijstand. Dat volume is de laatste jaren sterk gedaald. Het nog resterende bestand in de WWB bestaat voor een groot deel uit personen met een (zeer) grote afstand tot regulier betaald werk. Deze groep vraagt om specifieke, vaak langdurige voorzieningen. Aan deze voorzieningen hangt over het algemeen een hoger kostenplaatje. Verder streeft het kabinet naar het verbeteren van de effectiviteit en inrichting van de keten(-samenwerking). Met de invulling hiervan wordt een ombuiging beoogd vanaf 2009 die oploopt tot structureel € 190 miljoen vanaf 2012. Eenderde van deze taakstelling komt voor rekening van de gemeenten. Dit dwingt om de middelen voor re-integratie zo effectief mogelijk te gebruiken. Mede om deze reden wordt het aanbod van voorzieningen uitgewerkt in een jaarlijks bestedingsplan arbeidsmarktbeleid, waarvan de financiële ruimte wordt begrenst door het toe te kennen budget uit het werkdeel-WWB dan wel het per 2009-2010 in te voeren brede participatiefonds-SZW. In dat nieuwe fonds worden samengevoegd de re-integratiemiddelen uit het werkdeel-WWB, de educatiemiddelen uit de Wet Educatie en Beroepsonderwijs en de middelen uit de Wet Inburgering. Middelen die ontkokerd en daarmee effectiever zijn in te zetten voor gecombineerde trajecten.

Bij het uitwerken van de verzamelverordening is rekening gehouden met de wensen van de uitvoering. De wensen betreffen het kunnen leveren van maatwerk bij participatie (stimuleren en sanctioneren) plus het voorkomen en bestrijden van agressie. In dit verband wordt opgemerkt dat de ontvangsthal van de dienst Publiekszaken meer klantvriendelijk is ingericht. Het voorstel is verder voorgelegd aan de onafhankelijke Klantenraad Werk en Bijstand.

De verzamelverordening overschrijdt mogelijk de verdeling van bevoegdheden tot het vaststellen van regels door de raad en het vaststellen van beleid door het college. De verordening is evenwel op voordracht van het college vastgesteld. Het college stemt in met het voorstel en handelt in overeenstemming met de nieuwe verzamelverordening. Het mogelijk overschrijden van de verordenende bevoegdheid is te beschouwen als het verwoorden van de beleidslijn van het college voor het invullen van de aan hem toegekende vrije bevoegdheid.

Het beleid voor re-integratie, het afstemmen van de bijstand, het toekennen van premies en misbruik/handhaving is hieronder nader artikelsgewijs toegelicht. Waar sprake is van bijstand of uitkering is veelal de WWB, IOAW en IOAZ bedoeld.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen.

Algemeen / artikel 1

De centrale rol van participatie in de WWB (werk boven inkomen en iedereen doet mee) raakt in het bijzonder de doelgroep, het karakter en de reikwijdte van begrippen als arbeidsinschakeling, ondersteuning en voorzieningen. De in de verzamelverordening gebruikte begrippen sluiten zoveel als mogelijk aan bij die van de WWB. Dit uit het oogpunt van helderheid en structuur. Hiermee wordt het voor de burger makkelijker om de samenhang te doorzien tussen het doel van de WWB en de in de verordening uitgewerkte beleidskaders.

Artikel 2

Belanghebbende is ook de zogeheten niet-uitkeringsgerechtigde (Nug-er). De gemeente beperkt het ondersteunen van Nug-ers en personen met een ANW-uitkering tot:

  • a.

    personen die een door de gemeente Tilburg gesubsidieerde arbeidsplaats bezetten en

  • b.

    jongeren van 16 tot 23 jaar die werkloos en/of vroegtijdige schoolverlater zonder startkwalificatie zijn en die geen aanspraak kunnen maken op studiefinanciering WSF of WTOS.

Voor personen onder a is de ondersteuning gericht op het stimuleren van de door-/uitstroom naar regulier betaald werk. De ondersteuning van de personen onder b verloopt bij voorkeur door gebruik van de opleidingsfondsen van de sector waarin werk gezocht wordt. Als dit niet mogelijk is, dan is een werkleertraject aangewezen (beroepsbegeleidende of beroepsopleidende leerweg). Voor hen geldt als arbeidsrelevante startkwalificatie een diploma voor vmbo, havo, vwo of mbo tot en met opleidingniveau 2. De door het UWV verstrekte uitkeringen betreffen de Werkloosheidswet, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of de Toeslagenwet.

Artikel 3

De arbeids- en re-integratieverplichting zijn omschreven met het oog op:

  • -

    het vergroten van de participatie bij een grote afstand tot de arbeidsmarkt,

  • -

    het verlenen van een ontheffing voor één of beide verplichtingen,

  • -

    de koppeling met het recht op vakantie met behoud van uitkering. Deze is voor uitkeringsgerechtigden tot 65 jaar gesteld op 4 weken. Voor 65-plussers en bij ontheffing van beide verplichtingen is (nu nog) 13 weken vakantie met behoud van uitkering toegestaan.

Het beginsel ‘iedereen participeert (doet mee)’ is uitgewerkt in een participatiepiramide, die de werkgelegenheidsladder vervangt. De piramide bevestigt beter het beeld, dat mensen in de bijstand primair worden toegeleid naar werk, bij voorkeur door werk, en dat de uitkering tijdelijk van aard is. De lat is hoog gelegd, maar niet voor iedereen even hoog. Er is sprake van participatie 'naar vermogen': iedereen stapt in op de laag die men aankan.

De participatiepiramide is opgebouwd uit:

  • a.

    een (brede, solide) basislaag voor regulier werk, zelfstandig ondernemerschap, onbeloonde arbeid gericht op inschakeling in de arbeid en tijdelijk gesubsidieerd werk;

  • b.

    een middenlaag voor structureel gesubsidieerd werk;

  • c.

    een toplaag voor maatschappelijk zinvolle activiteiten als betaald werk niet in beeld is.

De basislaag drukt de eigen verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan uit. Het op eigen benen kunnen staan, los van de overheid, door het verrichten van betaald regulier werk, werk als zelfstandig ondernemer, door tijdelijk gesubsidieerde arbeid of door sociale activering gericht op inschakeling in onbeloonde (additionele) arbeid. Bij het invullen van de onbeloonde arbeid wordt aansluiting gezocht bij de uitgangspunten van het wetsvoorstel over de participatiebanen. De basislaag is bestemd voor mensen met een arbeids- en/of re-integratieverplichting gericht op het verkrijgen van uiteindelijk regulier betaald werk.

De middenlaag heeft betrekking op participatie door en naar structureel gesubsidieerde arbeid. Deze voorziening is bestemd voor mensen met structurele functiebeperkingen die daardoor belemmerd worden in het uitvoeren of verkrijgen van regulier betaald werk of daarop gerichte opleidingen. De middenlaag is voor mensen met een arbeids- en/of re-integratieverplichting gericht op het verkrijgen van structureel gesubsidieerd werk. De activiteit op deze middenlaag heeft raakvlak met de per 2008 gemoderniseerde Wsw.

De toplaag is bestemd voor personen met zodanige belemmeringen richting betaalde of gesubsidieerde arbeid of daarop gerichte onbeloonde werkvormen waarvoor het perspectief op die arbeid vooralsnog ontbreekt. Als regel zijn deze personen ontheven van de arbeids- en re-integratieverplichting. Ook zij moeten kunnen participeren in de samenleving op een manier die past bij hun capaciteiten, vaardigheden en mogelijkheden. Zij zijn, als tussendoel, aangewezen op sociale activering in de vorm van zelfstandige maatschappelijk participatie (dus op participatie zonder externe begeleiding). Deze participatie verloopt via onbeloonde arbeid in de vorm van vrijwilligerswerk (voor een sportvereniging of voor de leefbaarheid van de buurt), mantelzorg of het op eigen kracht deelnemen aan activiteiten in de wijk of buurt. Het verhogen van de laatstgenoemde vorm van participatie staat mede in nauwe verbinding met het armoedebeleid en het WMO-beleid. Het verhogen van de zelfstandige maatschappelijke participatie levert een waardevolle bijdrage aan de samenleving.

Flankerende voorzieningen: schuldhulpverlening en kinderopvang zijn aan te duiden als flankerende voorzieningen. Dit omdat ze zijn in te zetten voor de gehele piramide (alle drie de lagen). Deze voorzieningen zijn veelal gericht op het voorkomen of wegnemen van belemmeringen tot participatie (het door iedereen meedoen naar vermogen). De opsomming van de flankerende voorzieningen is niet beperkend bedoeld.

Mantelzorg: de omschrijving sluit aan op de definitie uit de Wet op de maatschappelijke ondersteuning. Het moet gaan om het bieden van zorg bij hulpbehoevendheid van fysieke, psychische en/of sociale aard. Van mantelzorg is zonder meer sprake bij ontvangst van het zogeheten mantelzorgcompliment, bij zorgvragers met een meervoudige handicap, dementie of ernstige psychische problemen. Deze opsomming is niet beperkend. Van langdurige mantelzorg is sprake als meer dan drie maanden zorg wordt verleend. Of werkelijk mantelzorg wordt verleend, is mede vast te stellen uit de indicatie voor AWBZ-zorg --ook buiten een AWBZ-instelling-- van het Centrum Indicatiestelling Zorg, het Bureau Jeugdzorg voor jeugdigen met psychiatrische problematiek, de Wmo-beschikking of een advies van bijvoorbeeld de Stichting Mantelzorg Midden Brabant.

De werk-voorop-benadering: dit is de opvolger van de sluitende aanpak. Binnen deze benadering worden belanghebbenden zo snel mogelijk na het inschrijven als werkzoekende aan het werk gezet voor bepaalde tijd in voorzieningen met betaald werken dan wel werken met behoud van uitkering. In de werk-voorop-benadering zit begeleiding op de werkplek en ruimte voor solliciteren inbegrepen. De werk-voorop-benadering heeft ook een diagnostische functie. Immers vanuit de werksituatie is goed te onderzoeken welke mogelijkheden en beperkingen iemand heeft. Verder heeft de werk-voorop-benadering een poortwachtersfunctie.

Ervaring wijst uit dat de werk-voorop-benadering voor een deel van de bijstandsaanvragers reden is om de aanvraag zelf in te trekken of dat de aanvraag buiten behandeling moet worden gelaten omdat ze niet komen opdagen bij afspraken of helemaal niet reageren op de oproep voor de werk-voorop-benadering.

Het werken met behoud van uitkering wordt ingevuld naar de ministeriële richtlijn over aard en duur van die banen (Verzamelbrief SoZaWe van 10-12-2003). Die richtlijn schrijft voor dat er bij 'werken met behoud uitkering' geen situatie mag ontstaan die vergelijkbaar is met een reguliere arbeidsovereenkomst. Dit door te zorgen voor een component scholing/training of het formuleren van leerdoelen aangevuld met afspraken over arbeidstijden en/of bemiddelingsactiviteiten.

Nazorg: ook als een klant eenmaal actief is, stopt de ondersteuning en begeleiding niet. Nazorg is een onderdeel van de polis en is er op gericht om een uitstromer duurzaam actief te houden (terugval in de bijstand voorkomen/beperken). Nazorg omvat zo nodig ook het aanscherpen van de beroepsvaardigheden en (korte) beroepsopleidingen waarvoor geen aanspraak kan worden gemaakt op een tegemoetkoming van de werkgever (sector of branche) of een voorliggende voorziening anderszins (tegemoetkoming studiekosten). Het ondersteunen van een eenmaal actieve klant is ook gericht op het voorkomen van (een) armoede(val). Hier ligt een verbinding met het te voeren lokaal armoedebeleid.

Duurzaam in relatie tot uitstroom is niet beperkt tot uitstroom door het aanvaarden van betaald werk. Het ziet ook op uitstroom door het gaan volgen van een opleiding met studiefinanciering (basisbeurs levensonderhoud). Een zodanige uitstroom draagt immers bij aan het beheersen van het volume in de bijstand (het realiseren van langdurige/duurzame uitstroom). Duurzame uitstroom is afhankelijk van zowel economische factoren (vraag en aanbod) als in de persoon gelegen factoren. Duurzame uitstroom kan ook betrekking hebben op het als een keten aan elkaar voegen van opvolgende tijdelijke dienstverbanden of uitzendarbeid. Het streven naar duurzame uitstroom moet herhaalde instroom in de bijstand van zogeheten draaideurklanten beperken.

Het verband tussen de werk-voorop-benadering, algemeen geaccepteerde arbeid (inclusief uitzendarbeid) en duurzame uitstroom is als volgt. De werk-voorop-benadering is de opvolger van de sluitende aanpak. Binnen de werk-voorop-benadering wordt, in tegenstelling tot de sluitende aanpak, niet gewacht met het aanbieden van een voorziening tot voor jongeren een half jaar en voor ouderen één jaar als werkzoekende is verstreken. De werk-voorop-benadering is een voorziening in de vorm van tijdelijk betaald gesubsidieerd werk of onbeloonde arbeid die zo spoedig mogelijk na het indienen van een aanvraag voor bijstand wordt aangeboden. Deze voorziening is gericht op het bevorderen van versnelde en duurzame uitstroom uit de bijstand. Het opdoen van werkervaring vergroot immers de kans op het verkrijgen van betaald regulier werk. Dus op arbeid waarbij géén ondersteuning of voorziening gericht op arbeidsinschakeling meer nodig is. Hiermee is aangegeven dat het tijdelijk gesubsidieerd werk als voorziening binnen de werk-voorop-benadering geen einddoel kan zijn. Uit de toelichting op de omschrijving van het begrip werk-voorop-benadering blijkt voorts, dat deze voorziening nadrukkelijk ook een diagnostische functie en een poortwachtersfunctie heeft.

Tijdelijk gesubsidieerd werk binnen de werk-voorop-benadering en regulier betaald werk moeten betrekking hebben op algemeen geaccepteerde arbeid. Hiermee wordt bedoeld arbeid die algemeen maatschappelijk aanvaard is. Hiermee zijn uitgesloten werkzaamheden die niet algemeen geaccepteerd zijn, die ingaan tegen de integriteit van de persoon of die gewetensbezwaren oproepen. De arbeid die wordt aangeboden hoeft niet beperkt te blijven tot de arbeid die gangbaar is voor de betrokken persoon, omdat bijvoorbeeld die arbeid in het verleden is verricht en daarmee wellicht meer affiniteit bestaat dan met de aangeboden arbeid. Er is nadrukkelijk afscheid genomen van het oude begrip 'passende arbeid'. Uitgangspunt van de WWB is dat de weg naar werk zo kort mogelijk dient te zijn. Gelet op het vangnetkarakter van de WWB dient elke vorm van arbeid geaccepteerd te worden. Volgens de memorie van toelichting op de WWB kunnen door de gemeente of door de klant geen eisen gesteld worden aan de aansluiting van de arbeid aan het opleidingsniveau, eerder opgedane werkervaring en beloningsniveau. Onder algemeen geaccepteerde arbeid wordt eveneens verstaan alle vormen van gesubsidieerde arbeid, maar niet de dienstbetrekkingen in het kader van de Wet sociale werkvoorziening. Hiervoor gelden de voorwaarden van die wet.

De ondersteuning en het aanbieden van een voorziening zijn gericht op het verkrijgen van duurzaam regulier werk. Duurzaam wil zeggen dat de ondersteuning en voorziening bij voorkeur moeten bijdragen aan het voorkomen van terugval in de uitkering binnen een half jaar na uitstroom of het aanvaarden van regulier werk.

In de toelichting op de WWB staat dat ook arbeid van tijdelijke aard geaccepteerd dient te worden. Hiermee vallen tijdelijk gesubsidieerd werk en regulier betaald werk in de vorm van uitzendarbeid of seizoenarbeid binnen de reikwijdte van het begrip algemeen geaccepteerde arbeid. Door het verbinden van elkaar opvolgende, tijdelijke arbeid is duurzame arbeid en daarmee duurzame uitstroom uit de bijstand te realiseren. Vanuit deze optiek draagt ook de werk-voorop-benadering bij aan het duurzaam aan het werk helpen van belanghebbenden en aan het duurzame uitstromen uit de bijstand. Deze zienswijze past binnen de toenemende flexibilisering van de arbeid.

Hoofdstuk 2. Re-integratie

Algemeen

Dit hoofdstuk regelt het ondersteunen en het aanbieden van voorzieningen aan werkzoekenden die behoren tot de doelgroep. De opdracht hiertoe is geregeld in artikel 7 van de WWB. Hierbij de opmerking dat de Wet structuur uitvoeringsorganisaties werk en inkomen de verantwoordelijkheid voor de bemiddeling naar werk van Nug-ers en ANW-ers bij het CWI legt. Het CWI beoordeelt hun kans op werk, hun administratieve indeling en adviseert over hun inschakeling in het arbeidproces.

Voor het invullen van het re-integratiebeleid zijn richtinggevend: de sluitende aanpak; duurzame uitstroom; het vergroten van de participatie van langdurig uitkeringsgerechtigden en de prestatieafpraken uit het Bestuurlijk Akkoord 'Samen aan de Slag'. De reeds vastgestelde nota 'Vooropgesteld: Tilburg werkt' geeft aan welke voorzieningen de komende jaren worden ingezet voor met name het verhogen van de participatie uitkeringsgerechtigden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Die nota stelt centraal: de participatie (het meedoen) van burgers door werk. Het ondersteunen, bepalen en aanbieden van voorzieningen is nader uitgewerkt en afgestemd op voornoemde punten van aandacht.

Artikel 4. Opdracht van het college.

Het is aan het college om te zorgen voor een voldoende aanbod van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling. De WWB en de verordening gaan uit van door het college noodzakelijk geachte voorzieningen. Door deze omschrijving is het aanbieden van een voorziening afhankelijk te stellen van sociaal-economische factoren en de middelen uit het werkdeel WWB. De ondersteuning is dan ook geen afdwingbaar recht zoals een belanghebbende dat het liefst zou zien. Het aanbod van voorzieningen wordt voorts afgestemd op de prioriteiten in de nota 'Vooropgesteld: Tilburg werkt'. Die nota gaat niet zozeer uit van beleid voor specifieke doelgroepen, maar van het beginsel 'iedereen doet mee (participeert) naar vermogen'.

Artikel 5. Taak van het college.

Het aanbod van de noodzakelijk geachte voorzieningen steunt op een jaarlijks in het kader van de begroting op te stellen bestedingsplan arbeidsmarktbeleid. De zorg voor een sluitende aanpak verloopt via de werk-voorop-benadering (snelwerk). Al bij of kort na het aanvragen van bijstand wordt een tijdelijk (betaalde) werkervaringsplaats aangeboden. Deze wordt betaald uit het terugploegen van de in het geding zijnde uitkeringsgelden. Bij participatie door en naar sociale activering zijn werkvormen met behoud van uitkering in te zetten. Specifiek voor jongeren zonder startkwalificatie geldt het werkend leren of lerend werken als hoogste doel.

Bij flankerend beleid voor het wegnemen van belemmeringen voor arbeidsinschakeling valt te denken aan voorzieningen als indicatiestelling, nazorg, schuldhulpverlening, e.d. (zie artikel 8 van de verordening). Hierbij de opmerking dat in Tilburg het aanbod voor noodzakelijke en gepaste kinderopvang geheel verloopt via de Wet kinderopvang. Ook voor kinderopvang die nodig is op grond van een medische of psychische indicatie. De noodzakelijk geachte voorzieningen worden als regel ingekocht bij een re-integratiebedrijf.

Deze inkoop verloopt zo nodig met in acht name van de lokale richtlijnen voor in-, aan en uitbesteden.

Artikel 6. Rechten en plichten belanghebbenden.

De in deze verordening vastgelegde rechten en plichten passen binnen het goed en juist uitvoeren van de WWB en spreken voor zich. De rechten en plichten zijn mede gericht op het kunnen vaststellen van een noodzakelijk geachte indicatie, een Wsw-indicatie inbegrepen. Dit om de noodzaak en het aanbod van een voorziening correct en adequaat te kunnen afstemmen op de situatie, feiten en omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert. In het geval van een Wsw-indicatie staat het de belanghebbende vrij om na de indicatie al dan niet een Wsw-dienstbetrekking te aanvaarden. Dit voor zolang een Wsw-dienstbetrekking voor het toepassen van de WWB niet wordt aangemerkt als algemeen geaccepteerde arbeid.

Het in relatie tot de uitkering en de ondersteuning werken met in beginsel een vaste contactpersoon is mede gericht op het voorkomen van dubbeling in overdracht van informatie op het terrein van werk en inkomen. De integrale dienstverlening van UWV, CWI en gemeenten is volop in ontwikkeling. Zo streeft het kabinet op dit punt naar het op lokaal niveau samenbrengen van arbeidsmarktbeleid en re-integratie in één loket. De dienstverlening aan werkzoekenden en werkgevers in de keten vindt dan niet meer volgtijdelijk plaats maar geïntegreerd in één loket: Lokatie Werk en Inkomen. Dit LWI-loket moet voorzien in een geïntegreerde en efficiënte dienstverlening voor werkzoekenden en het werken met één vaste contactpersoon namens alle instanties (CWI, UVW en gemeente). Op 1 mei start Tilburg een proef van een half jaar die deze nieuwe 'toonkamer'-aanpak gaat uitproberen en ontwikkelen.

De verplichting tot het melden van belangrijke zaken rond de aanspraak op ondersteuning of voorziening houdt verband met een effectieve inzet van de beperkte (re-integratie)middelen. In het kader van re-integratieverplichting werkt de gemeente Tilburg met een polismodel. Daarbij wordt de klant verzocht de in overleg met hem opgestelde polis voor gezien te ondertekenen. Deze actie moet voorkomen dat er achteraf misverstand ontstaat over inhoud en reikwijdte van de polis. Dit verzoek wordt ondersteund met het recht op een heroverweging (second opinion). Hiertoe kan een beroep worden gedaan op de onafhankelijke arbeidsadviseur, die in het CWI-kantoor een werkplek heeft. Het niet voldoen aan het verzoek tot het voor gezien ondertekenen van de polis heeft geen gevolgen voor de uitkering. De polis maakt integraal onderdeel uit van de beschikking tot het toekennen of voortzetten van de bijstand. In het feitelijk niet nakomen van de afspraken uit de polis (onderdeel van de beschikking) voorziet het sanctiebeleid.

Artikel 7. Criteria ontheffen arbeids- en/of re-integratieplicht.

De WWB kent een arbeids- en een re-integratieverplichting. Een ontheffing kan betrekking hebben op één of beide verplichtingen en wordt steeds tijdelijk verleend. Het onderscheid in verplichtingen vergroot de mogelijkheid tot participatie naar het uitgangspunt 'iedereen doet mee naar vermogen'. Bij het optimaal benutten van de mogelijkheden en talenten van een werkzoekende kan een re-integratievoorziening tot het volgen van een opleiding aangewezen zijn. Het voor de duur van een noodzakelijk geachte opleiding verlenen van een ontheffing van de arbeidsverplichting maakt de weg vrij voor het kunnen realiseren van de studieopdracht binnen de te handhaven re-integratieverplichting.

Bij het verlenen van een ontheffing wordt het bepaalde in artikel 9, lid 2 en 4, van de WWB in acht genomen. Daaruit blijkt dat in het geval van een ontheffing voor een alleenstaande ouder in het bijzonder een afweging moet worden gemaakt tussen het belang van de arbeidsinschakeling en de invulling die de ouder wenst te geven aan de zorgplicht. Voor de alleenstaande ouder met kinderen tot 12 jaar geldt de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden slechts nadat het college zich genoegzaam heeft overtuigd van de beschikbaarheid van passende kinderopvang, de toepassing van voldoende scholing en de belastbaarheid van de betrokkenen. De toepassing van voldoende scholing is er op gericht dat er met een deeltijdbaan onafhankelijkheid van de bijstand kan worden verworven.

De zorgtaak voor en de opvoeding van jonge kinderen kan reden zijn voor het verlenen van een tijdelijke ontheffing, als met die taak geen rekening kan worden gehouden door middel van het aanbieden van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Hierbij geldt kinderopvang uit de Wet kinderopvang, tussenschoolse opvang en buitenschoolse opvang inbegrepen, als een toereikende voorziening. Het is lokaal zo geregeld dat via de Wet kinderopvang in de benodigde kinderopvang is te voorzien. Bij belastbaarheid valt te denken aan de zorg voor een probleemkind, een gehandicapt kind of een groot gezin. De combinatie van betaald werk en opvoeding van kinderen heeft de voorkeur, omdat daarmee wordt voorkomen dat de afstand tot de arbeidsmarkt toeneemt door een te lange afwezigheid uit het arbeidsproces. Hier is het leveren van maatwerk een vereiste.

Bij mantelzorg is ontheffing aangewezen als wordt voldaan aan de begripsomschrijving, de daarbij gegeven toelichting inbegrepen, en ondersteunde zorg ontbreekt. Meer in het algemeen mag de wens van een werkzoekende om mantelzorg te verlenen de kortste weg door of naar betaald regulier werk in redelijkheid niet belemmeren. Bij het afwegen van belangen is ook de geschiktheid van de mantelzorger voor de zorgtaak te betrekken. Hierin kan de Stichting Mantelzorg Midden Brabant bemiddelen.

De arbeids- en/of re-integratieverplichting zijn niet van toepassing op een belanghebbende die blijkens een indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking tot de doelgroep behoort van de Wet sociale werkvoorziening. Beschikt een arbeidsgehandicapte in de zin van de Wsw niet over zo'n (her-)indicatie, dan zijn de arbeids- en/of re-integratieverplichting gewoon van toepassing. Hiervan is op individuele grond tijdelijk vrijstelling te verlenen. Dit geldt ook voor de persoon die op grond van objectiveerbare medische (psychische of fysieke) omstandigheden niet in staat is om deel te nemen aan een re-integratietraject of voor wie arbeidsinschakeling geen realistisch perspectief is. Bij het (her-)beoordelen van een ontheffing worden de te benutten mogelijkheden en talenten om te participeren betrokken.

Artikel 8. Voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling.

De onder het motto 'iedereen doet mee' gevraagde inspanningsverplichting tot participatie door en naar werk is te zien als te leveren tegenprestatie voor de uitkering. Voor mensen met een beperking is dit inbegrepen de (indicatiestelling) sociale werkvoorziening. Zij kunnen immers via de Wet op de sociale werkvoorziening (Wsw) aangepast werk krijgen. Deze wet wordt nog in de loop van 2008 gemoderniseerd met als belangrijkste doel om meer mensen met beperkingen aan het werk te krijgen bij reguliere werkgevers in plaats van in de beschutte werkplaats. De verantwoordelijkheid voor de regie op de nieuwe Wsw ligt bij de gemeente.

Een voorziening is in beginsel gericht op het realiseren van de kortste weg naar duurzaam betaalde arbeid. Een voorziening wordt in het algemeen pas aangeboden als het een belanghebbende niet zelf lukt om die arbeid te verkrijgen (in de zoektijd tussen melding CWI en intake aanvraag WWB-uitkering). Voor nieuwe instromers in de bijstand wordt een werk-voorop-benadering toegepast. Deze voorziening verloopt vooralsnog via het project 'werk in zicht' en is ook in te zetten voor WWB-ers uit het actieve uitkeringenbestand. De werk-voorop-benadering staat niet in de weg aan het voortzetten van het beleid voor jongeren zonder startkwalificatie en het beleid voor startende (allochtone) ondernemers.

Om op de arbeidsmarkt een volwaardige positie te kunnen innemen zouden alle jongeren tot 23 jaar een afgeronde startkwalificatie moeten hebben. Een afgeronde vmbo (theoretische leerweg), havo, vwo of mbo-opleiding t/m niveau 2 geldt als een minimaal vereiste startkwalificatie tot betaald werk. In het algemeen zijn deze opleidingen binnen de leerplichtige leeftijd (18 jaar) af te ronden. De gemeente Tilburg maakt er veel werk van om te voorkomen dat jongeren tot 18 jaar zonder startkwalificatie van school gaan (onderwijsvoorrangsbeleid). Voor jongeren tot 23 jaar, die zonder diploma het voortgezet onderwijs verlaten en die bijstand aanvragen, geldt het alsnog behalen van een startkwalificatie als hoogste doel. Voor jongeren voor wie deze startkwalificatie moeizaam of niet reëel haalbaar is binnen een termijn van twee jaar gaat hun (ongeschoolde) startpositie voor startkwalificatie. Voor hen is de behoefte aan scholing mogelijk minder groot dan de behoefte om door ongeschoold werk in het bestaan te voorzien.

Hun startpositie op de arbeidsmarkt wordt afgestemd op de vraag van werkgevers naar ongeschoolde werkkrachten. Voor hen geldt onverminderd de werk-voorop-benadering.

Jongeren die aan de slag kunnen zonder startkwalificatie, zijn en blijven kwetsbaar op de arbeidsmarkt. Wel blijft het van groot belang, dat ook deze groep in staat wordt gesteld om alsnog een startkwalificatie te behalen. Tot de groep jongeren behoren ook jongeren die geen werk willen, die zich niet melden voor een uitkering en die niet ingeschreven staan bij het CWI. Van deze groep is globaal bekend waarom ze geen werk willen:

  • -

    een deel heeft zorgtaken die ze van het werk houden;

  • -

    een deel volgt een deeltijdse opleiding en hebben het druk genoeg; willen een gestaakte studie weer oppakken; willen na uitval wegens een verkeerde studiekeuze een andere studierichting gaan volgen; willen na een afgeronde opleiding verder studeren;

  • -

    een deel vindt zich te ziek om te gaan werken;

  • -

    van een deel is niet bekend waarom ze niet willen werken.

Deze onzichtbare jongeren worden nadrukkelijk betrokken bij het re-integratie-beleid. Dit door het koppelen van gegevens van GBA, Belastingdienst, Informatiebeheergroep en CWI. Deze aanpak komt tegemoet aan de inkomenswaarborg van de WWB. Deze waarborg verzekert hen van een inkomen, waarmee onder meer de zorgverzekering betaalbaar wordt. Het voorkomen van financiële uitsluiting bestrijdt gericht mogelijke armoede.

Het aan hoger opgeleide vluchtelingen toestaan om onder nader te stellen regels een (aanvullende) opleiding te volgen met behoud van bijstandsuitkering, komt tegemoet aan de afspraken die het ministerie van SoZaWe hierover met de VNG heeft gemaakt. Het op peil houden van hun kennis vergemakkelijkt de rentree op de arbeidsmarkt. Het op deze wijze investeren in hoger opgeleide vluchtelingen verdient de voorkeur boven het aanbieden van laagbetaalde of ongeschoolde (participatie) banen.

Voor met name artikel 8, onder c en d, geldt, dat het (niet) aanbieden van scholing door het College géén besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. In de WWB wordt namelijk gesproken over het aanbieden van scholing en niet van een recht op scholing. Een aanbod sec is niet gericht op een rechtsgevolg. Voor het bepalen van scholing of opleiding wordt bekeken of het bijdraagt aan een vergroting van de kans op inschakeling op de reguliere arbeidsmarkt. Het oordeel wordt mede bepaald op basis van informatie van de werkgever van de participatieplaats, de wens van de klant zelf en nader onderzoek door de gemeente. Een externe organisatie is in te zetten om de opleidingsmogelijkheid en - haalbaarheid te beoordelen.

Artikel 9. Afweging belangen.

Naast de WWB-vereisten als zorgplicht alleenstaande ouder, beschikbaarheid passende kinderopvang, voldoende scholing en belastbaarheid, houdt het college bij het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van daarop gerichte voorzieningen tevens rekening met:

  • -

    de intrinsieke motivatie van een belanghebbende;

  • -

    de aanwezigheid van een voorliggende voorziening;

  • -

    de situatie op de arbeidsmarkt;

  • -

    de eerder aangeboden voorzieningen (mate van investering) en

  • -

    het (perspectief op) inkomen uit arbeid van de belanghebbende.

Deze aanpak onderstreept het belang van het afstemmen van een voorziening op de talenten, capaciteiten en ambities van een belanghebbende. Dit voor zover dat de kortste weg naar duurzame uitstroom in redelijkheid niet belemmert. Het op dit punt te leveren maatwerk is gewaarborgd met het recht op een second opinion. Maatwerk biedt tevens ruimte voor het voortzetten van het beleid voor startende (allochtone en oudere) ondernemers en kleine deeltijd zelfstandigen (in combinatie met een reguliere deeltijdbaan) en het beleid voor jongeren zonder startkwalificatie. Verder is er ruimte voor het stimuleren van (duurzame) uitstroom via studies met recht op een basisbeurs voor levensonderhoud. Studie verbetert de kansen op betaald werk. Voor de duur van de studie is de bijstand te beëindigen in verband met het recht op studiefinanciering (rendementsdenken). Voor het overige gaat het bij het aanbieden van een voorziening niet alleen om het besparen van uitkeringen, maar ook om mensen met een grote afstand tot betaald werk te stimuleren tot het verrichten van maatschappelijk zinvolle activiteiten.

Artikel 10. Stimuleren en handhaven participatie.

Het stimuleren van participatie verloopt via het lokaal premiebeleid (nader uitgewerkt in hoofdstuk 3 van deze verordening). Tegenhanger van het premiebeleid is het sanctiebeleid. Met het sanctiebeleid is het spontaan naleven van de WWB-verplichtingen kracht bij te zetten. Het sanctiebeleid is nader uitgewerkt in hoofdstuk 4 van deze verordening. Voor ANW-ers en Nuggers is de aanspraak op ondersteuning of een voorziening bij wijze van sanctie uit te stellen of te beëindigen.

Artikel 11. Beëindigen ondersteuning of voorziening.

Het ondersteunen of aanbieden van een voorziening wordt afgestemd op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende. Voor het beëindigen van de ondersteuning of een voorziening is verwijtbaarheid niet een vereiste. Onder het beëindigen van de ondersteuning of een voorziening is mede begrepen het opzeggen van een gesubsidieerde dienstbetrekking of het beëindigen van de subsidie voor die dienstbetrekking.

Hoofdstuk 3. Stimuleren participatie.

Algemeen

Een van de hoofdtaken van de WWB is het activeren en stimuleren van mensen met een uitkering richting participatie, bij voorkeur door en naar betaald regulier werk. In dit hoofdstuk zijn flankerende voorzieningen vastgelegd die zijn in te zetten om belanghebbenden deze beweging te laten maken. Een van de voorzieningen is een premie. Een premie om klanten aan te moedigen zich bijzonder in te spannen richting betaald werk of maatschappelijke participatie. Het premiebeleid is medio 2007 opnieuw vastgesteld en opgebouwd rond de premie op participatie. Dat premiebeleid is bijna ongewijzigd opgenomen in deze verzamel- verordening. Het premiebeleid is in samenhang gebracht met overige voorzieningen voor het stimuleren van participatie als doorstroompremie gesubsidieerde arbeid, tegemoetkoming arbeidsplaats, onkostenvergoeding en vrijlating inkomsten.

Van de algemene toelichting op het stimuleren van participatie wordt gebruik gemaakt door te verwijzen naar de verbinding met het beleid voor bijzondere bijstand en het lokaal armoede- beleid. Het beleid voor bijzondere bijstand steunt op het polismodel, dat is opgebouwd rond het principe 'voor wat, hoort wat'. Ook langs deze weg is vorm te geven aan de ambitie tot het verhogen van de participatie van mensen met een minimuminkomen. Verder zijn diverse initiatieven in uitvoering genomen uit de nota 'De cirkel doorbreken' als de jeugdsportpas, het project 'Meedoen, Tilburg komt u tegemoet', en de proefprojecten 'De Doorbraak' en 'Achter de Voordeur'. Deze wijkgerichte projecten zorgt voor integrale aanpak en oplossing van problemen in gezinnen. In te schakelen bewonersadviseurs stemmen de hulpverlening op elkaar af vanuit de programma's armoede, welzijn, veiligheid, onderwijs & jeugd, werk, wonen en zorg. Voornoemde nota voorziet verder in het intensiveren van de schuldhulpverlening met budgetteringscursussen. Schuldhulpverlening gericht op het wegnemen van belemmeringen tot participatie door en naar werk is daarmee een uit het werkdeel-WWB te bekostigen (flankerende) voorziening. De besluitvorming op voornoemde nota voorziet voorts in het voorbereiden van een voorstel voor working poor.

Artikel 12. Premie op participatie.

De WWB biedt een inkomensgarantie op minimumniveau. De WWB vult het eigen inkomen, ook dat uit arbeid, slechts aan tot het sociaal minimum: de bijstandsnorm. De WWB staat eenmalig over een aaneengesloten termijn van maximaal zes maanden een vrijlating van inkomen uit arbeid toe. Na afloop van deze termijn moet het inkomen uit arbeid volledig (100%) op de uitkering in mindering wordt gebracht. Werken in deeltijd loont dan niet meer. Dit wordt door kwetsbare groepen met weinig tot geen perspectief op volledige uitstroom ervaren als niet redelijk/billijk. Juist zij zijn vaak langer dan zes maanden (de maximum duur van de inkomstenvrijlating) op arbeid in deeltijd aangewezen. Beter in deeltijd werken dan voltijds stilzitten. Om werken lonend te maken is ondersteuning met een lokaal premiebeleid gewenst.

De premie op participatie beoogt de bijzondere inspanningen van een belanghebbende gericht op diens participatie te belonen. Hierbij valt te denken aan onder meer het aanvaarden van betaalde (gesubsidieerde) arbeid in voltijd of deeltijd; het volgen van een scholing of stage; het verlenen van mantelzorg; het verrichten van vrijwilligerswerk; het gebruik maken van nazorg in de vorm van jobcoaching of begeleiding op de werkplek; vrijwillige deelname aan inburgering; starten van een zelfstandig bedrijf/beroep. De premie wordt toegekend als de belanghebbende naar het oordeel van het college een bijzondere inspanning heeft verricht. Dit artikel beoogt dus niet zozeer het toekennen van het recht op een specifieke voorziening, maar het recht om bijzondere inspanningen van klanten te ondersteunen. Een zodanige aanspraak stimuleert de eigen verantwoordelijkheid van de klanten.

De zinsnede 'naar het oordeel van het college' houdt in, dat een toetsing plaatsvindt aan de feiten en omstandigheden in het individuele geval. De klant heeft weliswaar het recht om de premie aan te vragen, maar het uitvoerend orgaan toetst/beoordeelt. Mede bepalend zijn niveau van opleiding; duur werkloosheid; zorg of sociaal-psychische problematiek; eerder aanbod van voorzieningen (mate van investering in een klant); aanspraak op inkomstenvrijlating of ontvangst vergoeding uit stage/vrijwilligerswerk etc.

De hoogte van de premie op participatie is variabel gemaakt en gesteld op minimaal € 250,- en een maximum van € 500,-. De bandbreedte voor de hoogte van een toe te kennen premie schept ruimte voor het leveren van maatwerk.

Het variabel maken van de premies biedt een waarborg om, afhankelijk van de ontwikkelingen in het premievolume, binnen het beschikbare jaarbudget voor het premiebeleid te blijven werken.

Door het college de hoogte van de premie te laten vaststellen is flexibel in te springen op ontwikkelingen in onder meer premievolume of wetgeving. Zo is een wijziging van de Wet maatschappelijke ondersteuning in voorbereiding in verband met het verstrekken van een uitkering aan mantelzorgers. Het voorstel tot wijziging van de Wmo legt het uitvoeren van deze zogenoemde mantelzorgcompensatie bij de Sociale Verzekeringsbank.

Aanspraak op de maximumpremie is gewaarborgd bij betaald werken in deeltijd 'naar vermogen' voor de duur van tenminste drie maanden per kalenderjaar bestaat. De toevoeging 'naar vermogen' brengt de maximumpremie binnen het bereik van klanten die wegens beperkingen of belastbaarheid langdurig zijn aangewezen op arbeid in kleine deeltijd. Ook voor arbeidsongeschikten, alleenstaande ouders of mantelzorgers moet het werken in deeltijd lonen. De in de verordening vastgelegde aanspraak op een maximumpremie laat onverlet het in individuele gevallen en afhankelijk van de geleverde prestatie tot participatie toekennen van een maximumpremie. Dit is verbonden aan het te leveren maatwerk. De premie voor het met goed gevolg doorlopen van een traject tot nazorg beoogt naast het voorkomen van terugval in de uitkering ook een armoedeval te voorkomen. Het participeren/meedoen naar vermogen is te sturen via het afstemmen van de bijstand (zie hoofdstuk 4).

Voor het premiebeleid wordt niet als participatie aangemerkt het door uitkeringsgerechtigden nakomen van een verplichting tot inburgering op grond van de Wet inburgering. Voor deze doelgroep voorziet de Verordening Wet Inburgering gemeente Tilburg in een stimuleringsbonus van € 270,- (norm 2007) bij het tijdig afleggen van het inburgeringsexamen. De verzamelverordening regelt een premie tot eenzelfde bedrag voor de uitkeringsgerechtigde die inburgeringsbehoeftig is en die vrijwillig het inburgeringsprogramma aflegt onder dezelfde voorwaarden die gelden voor inburgeringsplichtigen. De voorwaarden betreffen het tijdig en met goed gevolg afleggen van het betreffende examen.

De premie is fiscaal onbelast. Dit wil zeggen dat de premie niet als inkomen wordt aangemerkt voor inkomensafhankelijke regelingen als huur-, zorgtoeslag en dergelijke. Voor fiscale onbelastbaarheid is vereist dat de premie maar eenmaal per jaar wordt toegekend en in één bedrag wordt uitgekeerd. De premie mag dus niet in termijnen worden verstrekt. Het is mogelijk om met behoud van de onbelastbaarheid de premie bij meerdere gelegenheden toe te zeggen, mits de toezeggingen gezamenlijk in één bedrag worden uitbetaald. Het kunnen toekennen van meerdere (kleine) premies bij een eenmalige uitbetaling per kalenderjaar en tot bij elkaar opgeteld ten hoogste het vastgestelde maximum premiebedrag, komt tegemoet aan de wens van de uitvoering tot het kunnen stimuleren van op

Artikel 12a. Premie en participatieplaats.

Artikel 8, eerste lid, onder e en f, van de WWB (ingevoerd per 1 april 2009) vereist, dat de gemeenteraad regels stelt over de hoogte van de premie en de inzet van scholing of opleiding voor een persoon die algemene bijstand ontvangt en die in het kader van een door het college aangeboden voorziening onbeloonde additionele arbeid verricht (de zogeheten participatieplaats). Voor de hoogte van de premie wordt aangesloten bij de huidige, geldende premie op participatie als bedoeld in artikel 12 van deze verordening. De maximale premie van € 250,- per 6 maanden en € 500,- per 12 maanden (op jaarbasis) wordt toegekend als de klant wekelijks tussen 20 en 28 uur additionele arbeid verricht. 75% van de premie wordt

Artikel 14. Doorstroompremie werknemer voormalige WIW/ID-baan.

De huidige premie voor de werknemer die doorstroomt vanuit een voormalige WIW- of ID-baan is gebaseerd op overgangsrecht uit ingetrokken wetgeving. De Invoeringswet WWB stelt, dat deze dienstbetrekkingen per 1 januari 2004 gelden als een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de WWB. Uit oogpunt van rechtszekerheid en continuïteit is de premie ongewijzigd opgenomen in de verzamelverordening.

Artikel 15 Premie op maat werkgever voormalige WIW/ID-baan.

Deze premie is eveneens gebaseerd op oud overgangsrecht. De premie is om dezelfde redenen als in het vorige artikel genoemd, opgenomen in de verzamelverordening. De hoogte van de premie wordt vatgesteld naar de eerder voor dit doel door het college opgestelde regels.

Artikel 16. Tegemoetkoming kosten arbeidsplaats.

De tegemoetkoming heeft tot doel om uitkeringsgerechtigden die een zeer kwetsbare positie innemen op de arbeidsmarkt op duurzaam regulier betaald werk geplaatst te krijgen. Het gaat hier om het opnemen van een reeds bestaande voorziening in de verzamelverordening. De inzet van deze voorziening vindt plaats in overeenstemming met de nadere regels die het college reeds voor dit doel heeft opgesteld. De tegemoetkoming wordt alleen verstrekt voor duurzame reguliere arbeidsplaatsen voor leden van de doelgroep (dus met een indicatie van het college). Overigens worden werkgevers al gestimuleerd tot het in dienst nemen van werkzoekenden met een ziekte of handicap of van een oudere werkzoekenden. Dit via een vrijstelling of korting van de in te houden premies voor arbeidsongeschiktheid en werkloosheid.

Een tegemoetkoming in de kosten van arbeidsplaatsen, het financieren van detacheringbanen en loonkostensubsidies in het kader van re-integratie kunnen worden aangemerkt als een aanmeldingsplichtige steunmaatregel. De richtlijn van de Europese Unie verplicht dan tot het ter goedkeuring opsturen van een samenvatting van de lokale regels waarin deze vorm van voorziening is vastgelegd en een jaarlijks verslag naar de Europese Commissie (via het Coördinatiepunt staatssteun). Niet als staatssteun wordt aangemerkt:

  • -

    een stimuleringspremie die rechtstreeks aan de werkzoekende worden toegekend voor het aanvaarden van betaalde arbeid.

  • -

    een subsidie die generiek is (die voor alle ondernemingen, in alle sectoren gelden).

  • -

    een subsidie waarvan de ontvanger geen economische activiteit uitvoert.

De tegemoetkoming in de kosten van een arbeidsplaats valt onder deze uitzonderingen en is daarmee niet aan te merken als staatssteun. Om deze reden zijn de administratieve EU-verplichtingen niet van toepassing. De administratieve EU-verplichting is voorts niet van toepassing als de regeling voldoet aan de beleidsaanbeveling van SoZaWe. Het opnemen van en verwijzen naar de beleidsaanbeveling garandeert het voorkomen van de administratieve last uit de EU-regels.

Artikel 17. (Onkosten-)vergoeding.

Het opnemen van een vergoeding voor de onkosten die direct verband houden met de participatie vergroot de rechtswaarborg voor de klant. Het inzetten van de vergoeding als een flankerende (re-integratie-)voorziening maakt financiering uit het werkdeel WWB mogelijk. Onder noodzakelijke kosten wordt verstaan de noodzaak als bedoeld in de WWB: goedkoopste adequate voorziening. Het vergoeden van onkosten blijft buiten toepassing als de belang- hebbende voor de in dit artikel benoemde specifieke kosten aanspraak kan maken of een beroep kan doen op een buiten de WWB of deze verordening gelegen voorziening.

Hierbij valt te denken aan de kosten voor kinderopvang waarin de Wet op de kinderopvang voorziet of de kosten voor zorg- of hulpverlening waarin AWBZ, WMO of Zorgverzekeringswet voorzien. De fiscale norm voor de aftrek van woonwerkverkeer bedraagt € 0,19 per kilometer (norm 2007).

Artikel 18. Inkomstenvrijlating.

Gedurende ten hoogste 6 aaneengesloten maanden mag de klant 25% van de inkomsten uit arbeid zelf houden (hoeft niet op de uitkering gekort te worden). Dit met een maximum van € 181,- per maand (norm 01-01-2008) en voor zover dit naar het oordeel van het college bijdraagt aan zijn arbeidsinschakeling. Het invullen van dit oordeel maakt een eenduidige toepassing van de inkomstenvrijlating mogelijk.

De naar aard (eenmalig) en duur (6 aaneengesloten maanden) beperkte inkomstenvrijlating vereisen goed overleg met de klant over het mogelijk ongewenst opsouperen van het recht op vrijlating. Bij onzekerheid vooraf over de duur van de inkomsten is de vrijlating ook achteraf toe te kennen. Deze invulling past binnen het verbinden met het minimabeleid (ruimhartig invullen regels). Omdat fraude niet mag lonen, is het vrijlaten van inkomsten uitgesloten in situaties waarin de gemeente financieel is benadeeld door het niet correct nakomen van de inlichtingenverplichting en er ten onrechte of tot een te hoog bedrag bijstand is geclaimd.

De mogelijkheid tot kunnen toekennen van een premie aansluitend op een inkomstenvrijlating verduidelijkt de reikwijdte van het verbod op samenloop van premie met inkomstenvrijlating. Deze samenloop is beperkt tot het tijdvak van maximaal zes maanden waarin de inkomsten uit arbeid zijn vrij te laten.

Artikel 19. Aanvullende bepalingen.

De voorzieningen in dit hoofdstuk worden bij voorkeur toegekend zonder dat de belanghebbende daarvoor een aanvraag hoeft in te dienen. De voorziening in de vorm van een premie wordt zodanig toegekend dat deze voor de ontvanger fiscaal vrij is. Een premie is fiscaal vrij als deze in één bedrag wordt uitgekeerd. Fiscaal vrij wil zeggen, dat de premies niet meetellen als inkomen bij het gebruik van inkomensafhankelijke voorzieningen als huur-, zorg- of kindertoeslag, kwijtschelding, eigen bijdrage thuiszorg etc. Bij het uitbetalen van de premie in termijnen wordt deze als een periodieke en dus fiscaal te belasten uitkering aangemerkt. Het werken met een fiscaal vrije premie heeft verre de voorkeur. Een zodanige invulling past binnen het afstemmen op het te voeren minimabeleid (ruimhartig invullen regels).

Hoofdstuk 4. Sanctiebeleid (afstemmen/verlagen van de bijstand)

Algemeen

In dit hoofdstuk is nader uitgewerkt de verplichting van de gemeente als bedoeld in artikel 18 van de WWB om zelf vorm en inhoud te geven aan een sanctiebeleid (vaststellen afstemmingsverordening). De WWB kent maar één soort sanctie: het verlagen van de uitkering. Het verlagen van de uitkering is verplicht voorgeschreven als de belanghebbende naar het oordeel van het college:

  • a.

    tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan;

  • b.

    de uit de WWB of de artikelen 28, 2e lid of 29, 1e lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt.

Hieronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen.

Het sanctiebeleid is uitgewerkt tegen de visie, dat een uitkering als een tijdelijke overbrugging wordt gezien tot participatie door en naar betaald (gesubsidieerd) werk. Participatie in de vorm van sociale activering berust op de ontwikkelingen in het re-integratiebeleid tot het mede vergroten van de participatie van mensen die al langer aan de kant staan. Het motto 'iedereen doet mee naar vermogen' is nader uitgewerkt in de nieuwe kadernota 'Tilburg, vooropgesteld werkT'. Het vervangen van de werkgelegenheidsladder door een participatiepiramide benadrukt de aanpak van de problematiek aan de onderkant van de arbeidsmarkt.

Op grond van de eigen verantwoordelijkheid zijn uitkeringsgerechtigden wettelijk verplicht al datgene te doen wat nodig en mogelijk is om in het eigen bestaan te voorzien. Zij worden hierin ondersteund en aangemoedigd via het beleid voor het stimuleren van participatie. De tegenhanger is het sanctiebeleid. Als een noodzakelijk traject tot het verhogen van de participatie wordt gefrustreerd, wordt metterdaad en streng benaderd (lik op stuk beleid). Zeker waar het betreft agressie/geweld tegen de dienstverleners die de WWB uitvoeren.

Uit een oogpunt van deregulering (actie stofkam) is de nodige administratieve druk beperkt. Zo wordt de uitkering niet verlaagd bij tekortkomingen van administratieve aard zonder financiële benadeling van de gemeente. Verder is het sanctiebeleid in samenhang gebracht met het armoedebeleid. Het volledig (100%) verlagen van uitkering is omgezet in een verlaging van 50% voor de duur van 2 maanden. Dit uitgezonderd het weigeren van algemeen geaccepteerde arbeid. Met deze keuze is naar verwachting het spanningsveld met het beleid voor handhaving redelijk ondervangen.

Het verlagen van de uitkering naar de ernst van de gedraging is gekoppeld aan de soort verplichting: rechtmatigheid, doelmatigheid, inburgering en de aard van het gedrag: betoond ongenoegzaam besef, ernstig misdragen. Bij tekortkomingen op het vlak van de doelmatigheid zijn de bandbreedtes gehandhaafd van als regel 25% voor het minimaal of maximaal verlagen van de uitkering. Dit overeenkomstig het verzoek van de uitvoering voor het kunnen leveren van maatwerk: het afstemmen van de verlaging op de mate van verwijtbaarheid.

Artikel 20. Maatwerk.

Het sanctiebeleid moet voldoen aan de vereisten van de WWB en de Algemene wet bestuursrecht. Deze bepaling komt tegemoet aan de beginselen van zorgvuldigheid, rechtszekerheid en motivering bij het opleggen van een sanctie. De gestelde waarborgen verduidelijken de rechtspositie van de klant in relatie tot de WWB inkomensgarantie op minimumniveau.

Artikel 21. Inlichtingenverplichting (rechtmatigheid)

Bij het niet nakomen van deze verplichting wordt, met opschorting van het recht op uitkering, een hersteltermijn geboden. Het gaat hier veelal om de plicht tot het verstrekken of aanvullen van informatie (aanvraagformulier, inkomstenverklaring en nader onderzoek rechtmatigheid).

Als een aanvraag of lopende uitkering formeel correct is af te doen via het buiten behandeling laten van de aanvraag of het tijdig stopzetten van een lopende uitkering en er géén sprake is van financiële benadeling wordt geen sanctie toegepast. Dit onderdeel van het sanctiebeleid steunt mede op het kosten-/batenprincipe. Is wel ten onrechte of tot een te hoog bedrag bijstand verleend, dan wordt het nadeelbedrag in beginsel volledig teruggevorderd. Dit onder handhaving van het recht tot:

  • a.

    het verlagen van de uitkering met 10% van het bruto nadeelbedrag bij het voorzetten van de bijstand en

  • b.

    het eenmalig verhogen van het bruto nadeelbedrag met 10% voor administratiekosten uit debiteurenbeheer bij een te beëindigen of al beëindigde uitkering.

De sanctie/maatregel van 10% wordt verdubbeld als sprake is van listige opzet of bedrog, vermogensfraude dan wel criminele activiteiten.

Artikel 22 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid (rechtmatigheid)

De varianten waarin deze tekortkoming zich voordoen, zijn onderscheiden naar de ernst van de verwijtbaarheid met daarop afgestemde sancties. Bij het onverantwoord interen van vermogen of het weggeven (schenken) van vermogen is de hoogte van de sanctie gekoppeld aan de duur van de schadelast voor de gemeente. Onderscheid wordt gemaakt naar de looptijd van het nadeel voor de gemeente: tot één jaar nadeel of langer dan één jaar. Het gaat hierbij niet om kalenderjaren maar om tijdvakken van 12 maanden. Onderbedeling bij echtscheiding wordt naar inhoud aangemerkt als een schenking (schenking in materiële zin).

De benadeling naar duur kent een grote verscheidenheid. Om maatwerk te kunnen leveren is een bandbreedte in het sanctiepercentage ingevoerd. Het maximumpercentage van de sanctie is te koppelen aan de duur van de benadeling: hoe dichter de benadeling de duur van 12 maanden nadert of hoe langer de benadeling meer dan 12 maanden duurt.

Het berekenen van de duur van de benadeling is in overeenstemming met de over dit onderwerp gepubliceerde rechterlijke uitspraken. Bij overige gevallen van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid valt bijvoorbeeld te denken aan het (tot zes maanden) voorafgaand aan de aanvraag om bijstand onvoldoende meewerken aan het verkrijgen van betaald werk. In deze gevallen wordt volstaan met het verlagen van de bijstandsnorm met 10%. In verhouding tot het besteedbaar inkomen ontstaat hierdoor een gelijke sanctie voor gelijke situaties.

Artikel 23. Voorliggende voorziening (rechtmatigheid).

Deze bepaling beoogt de schadelast voor de gemeente te beperken. De bepaling richt zich op middelen die voor levensonderhoud dienen en waarover redelijkerwijs kan worden beschikt of waarvoor algemeen gebruikelijk een verzekering wordt afgesloten.

Artikel 24. Ernstig misdragen (rechtmatigheid/doelmatigheid).

De landelijke ontwikkelingen laten een toenemende dreiging van agressie, geweld en intimidatie tegen hulp- en dienstverleners zien. Op nadrukkelijk verzoek van de uitvoering is het sanctiebeleid gekoppeld aan het al eerder vastgestelde agressieprotocol. Dat protocol voorziet in onder meer in een afkoelperiode, een ordegesprek, het doen van justitiële aangifte (altijd bij fysiek geweld), een gebouwverbod (ontzeggen toegang tot het gebouw waarin de sector Sociale Zaken en/of CWI is gehuisvest) en dergelijke.

Bij agressie, niet zijnde hinderlijk gedrag waarvoor het agressieprotocol een waarschuwing voorschrijft, in verband met:

  • -

    - een aanvraagprocedure om bijstand wordt de aanvraag buiten behandeling gelaten en

  • -

    - een recht- en/of doelmatigheidsonderzoek wordt de uitkering beëindigd per de datum van misdraging.

Dit omdat het recht op bijstand niet of niet langer is vastgesteld kunnen worden.

Bij de te geven hersteltermijn wordt vermeld, dat een vervolggesprek pas aan de orde kan zijn na het doorlopen van de procedure uit het agressieprotocol. Bij het doen van een herhaalde aanvraag wordt de belanghebbende er op gewezen dat van gewijzigde omstandigheden geen sprake kan zijn zolang de procedure uit het agressieprotocol niet is gevolgd. Als de belanghebbende weigert de procedure uit het agressieprotocol te doorlopen, dan wordt de herhaalde aanvraag afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (aanvraag afwijzen onder verwijzing naar de eerdere afwijzende beschikking). Moet na een ernstige misdraging de uitkering van rechtswege worden toegekend of hersteld per de datum van de misdraging, dan wordt de bijstandsnorm verlaagd met 50% voor de duur van 2 maanden. Van deze verlaging is af te zien, als na een ernstige misdraging de uitkering ingaat per de datum waarop de procedure over afkoelperiode en ordegesprek uit het agressieprotocol met goed gevolg is doorlopen. De duur van de onderbreking, waarover de bijstand feitelijk is geweigerd, is als hoogste vorm van sanctie aan te merken.

Dit strenge beleid is ingegeven uit een oogpunt van het voorkomen en bestrijden van agressie en het verhogen van de veiligheid, gezondheid en welbevinden van onze dienstverleners. Tegen de achtergrond van de maatschappelijke ontwikkelingen op dit vlak zijn de grenzen van de wet opgezocht naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid. Hierbij de opmerking dat tot heden in onze gemeente de agressie tegen dienstverleners van de sector Sociale Zaken beperkt van omvang is. Het inbedden van het agressieprotocol in de verordening is gericht op het daadkrachtig verankeren van deze situatie.

Artikel 25 Arbeids- en/of re-integratieverplichting (doelmatigheid) -- Weigeren algemeen geaccepteerde arbeid

Het verwijtbaar weigeren van algemeen geaccepteerde arbeid wordt aangemerkt als zeer zware tekortkoming. Dit gelet op de eigen verantwoordelijkheid van de uitkeringsgerechtigde om al datgene te doen wat nodig en mogelijk is om in het eigen bestaan te voorzien. Onder algemeen geaccepteerde arbeid wordt mede begrepen het ondersteunen of aanbieden van een voorziening die garantie biedt op die arbeid dan wel een verhoogd perspectief geeft op uitstroom naar die arbeid.

Een tekortkoming van deze aard druist zo in tegen het centrale uitgangspunt van de WWB tot participatie naar vermogen, dat standaard een verlaging van de uitkering wordt toegepast van 100% voor de duur van één maand. Deze maatregel wordt redelijk en billijk geacht, omdat de belanghebbende door het wijzigen van diens opstelling, houding of gedrag zelf in het bestaan kan voorzien.

-- Niet behouden algemeen geaccepteerde arbeid

Bij het verwijtbaar niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid wordt de uitkering verlaagd met 50% voor 2 maanden. Het naar duur uitsmeren van de (oude) 100% sanctie voor 1 maand in een 50% sanctie voor 2 maanden houdt verband met het feit, dat het gemis aan inkomen uit het niet behouden van betaald werk als regel niet meer is terug te draaien (voldongen feit). Om deze reden past een verlaging met 50% voor 2 maanden beter binnen de inkomenswaarborg van de WWB en het te voeren armoedebeleid.

Let op: de persoon die weigert terug in dienst te treden bij de werkgever die het ontslag heeft verleend of waarbij ontslag is genomen, wordt voor het toepassen van het sanctiebeleid aangemerkt als een persoon die algemeen geaccepteerde arbeid weigert. Pas als vaststaat dat terugkeer bij dezelfde werkgever niet mogelijk is, is het niet behouden van die arbeid de rechtsgrond voor een mogelijke sanctie.

-- participatiepiramide (belemmeren participatie anderszins)

De overige sancties die betrekking hebben op de arbeids- en/of re-integratieverplichting zijn gekoppeld aan de participatiepiramide. Deze piramide is opgebouwd uit de lagen regulier werk, gesubsidieerd werk en maatschappelijk nuttige activiteiten. Belanghebbenden zijn binnen deze piramide te plaatsen naar het principe iedereen doet mee naar vermogen. Dus ook de persoon van wie redelijkerwijs niet verwacht kan worden dat hij/zij zelfs na intensieve begeleiding en scholing regulier betaald werk kan vinden. Het re-integratiebeleid richt zich mede op het verhogen van hun participatiegraad. Hierbij speelt voor personen met een arbeidshandicap het afbakenen met de per 2008 gemoderniseerde Wsw een rol. Om deze reden is voorzien in een medewerkingverplichting tot het kunnen vaststellen van een Wsw-indicatie.

Voor het indelen van een belanghebbende naar de gelaagdheid van de piramide zijn bepalend de inspanningsverplichting om zelf in het bestaan te voorzien en de belastbaarheid. Dit verloopt langs de weg van het opleggen dan wel ontheffen van de arbeids- en/of reintegratieverplichting. Hiermee is de positie van belanghebbende op de participatiepiramide tevens redelijkerwijs bepalend voor de hoogte van een sanctie. De veelheid aan mogelijkheden tot participatie naar en door werk vereisen een sanctiebeleid dat daarop makkelijk inspeelt. Hierbij geldt, dat geen sanctie is op te leggen bij het ontbreken van verwijtbaarheid. Het kunnen leveren van maatwerk is gerealiseerd via het werken met bandbreedtes waarbinnen een sanctie zich kan bewegen.

Evenredigheid tussen verwijtbaar feit en toe te passen sanctie vereist, dat binnen de gegeven bandbreedte het minimumpercentage als uitgangspunt telt. Hiervan is gemotiveerd af te wijken. Zo komt het maximum van de verlaging binnen de gegeven bandbreedte meer in zicht naar de mate waarin een noodzakelijke ondersteuning of voorziening wordt geweigerd. Van belanghebbenden wordt verlangd dat zij zich constructief opstellen ten aanzien van hun participatie en dat zij extra zorgvuldig omspringen met de hun in dat verband geboden kansen. Hierbij de opmerking dat het bij het aanbieden van een voorzienig rekening gehouden met hun wensen en mogelijkheden, voor zover dit de kortste weg naar werk niet onredelijk belemmert. Deze aanpak moet voorkomen dat bij het aanbieden en uitvoeren van een voorziening klanten wegblijven die daartoe mogelijk onvoldoende in staat zijn. Voorkomen moet worden dat de uitkering wordt verlaten zonder te werken of te studeren. Het verhoogde risico op een zwervend bestaan vereist een scherp oog voor kwetsbare klanten.

Het verlagen van de uitkering bij het verwijtbaar niet, niet tijdig of in onvoldoende mate meewerken aan participatie omvat mede de presentatie, houding en/of het gedrag bij het nakomen van de verplichtingen tot arbeidsinschakeling. Het om deze redenen niet werkwillig zijn of verwijtbaar werkloos blijven, valt binnen de reikwijdte van het sanctiebeleid.

Hiermee blijft onverkort het uitgangspunt van de WWB in stand, dat verwijtbare werkloosheid gevolgen heeft voor de uitkering.

Het verlagen van de uitkering is gekoppeld aan de plaats van de klant op de participatiepiramide en de afspraken vastgelegd in de polis. Voor het niet nakomen van activiteiten op de basis- en middenlaag van de piramide (regulier dan wel gesubsidieerd werk) gelden hogere sancties dan die voor activiteiten op de toplaag (maatschappelijk zinvolle activiteiten).

De sancties op de basislaag voor participatie door onbeloonde arbeid zijn afgestemd op het perspectief op doorstroom naar regulier betaald werk. Het vaststellen van dat perspectief is te herleiden uit de aangeboden voorziening. Hoog perspectief op uitstroom bieden onder meer:

  • -

    de activiteiten van de matchings-unit,

  • -

    voorzieningen die een garantiebaan in het vooruitzicht stellen en

  • -

    re-integratietrajecten met een hoge uitstroompercentage naar regulier betaald werk (onder meer het project Trom en het project Wonen Zorg Service in de Wijk).

Laag perspectief op uitstroom is te herleiden uit de aard en het doel van de verwijzing. Welke afdeling verwijst naar het project Doen: de afdeling activering of inkomensondersteuning. Is er sprake (geweest) van een ontheffing van de re-integratieverplichting. Is ook gesubsidieerd werk aangeboden (Doen'Banen). Betaald gesubsidieerd werk zit meer tegen het maximum van de bandbreedte dan sociale activering (Doen'Activiteiten). Meer in het algemeen is de onderverdeling in 'sociale activering' is een indicator: is sprake van maatschappelijk zinvolle activiteiten gericht op arbeidsparticipatie of op maatschappelijke participatie. Voorzieningen tot maatschappelijke participatie hebben vooralsnog geen perspectief op regulier betaald werken. Deze voorzieningen zijn bedoeld voor mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt van wie niet kan worden verwacht dat zij op (korte) termijn doorstromen naar reguliere arbeid. Het streven naar het verhogen van hun participatie rechtvaardigt evenwel een niet te vrijblijvende ondersteuning of aan te bieden voorziening. De sancties voor deze doelgroep zijn gematigd. Deze doelgroep mist als regel de mogelijkheid om een sanctie ongedaan te maken door daar een inkomen uit werk tegenover te stellen. Het college is overigens steeds bevoegd om een sanctie in te trekken als de belanghebbende zijn gedrag in de door de gemeente gewenste zin aanpast.

Bepalend voor de hoogte van de sanctie is ook de plaats/positie van de belanghebbende in een traject. Bij aanvang van een traject geldt meestal eerder het minimum van de bandbreedte dan bij activiteiten aan het eind ervan. Dan is het perspectief op doorstroom naar een vervolgtraject of uitstroom uit de bijstand mede bepalend voor de hoogte van de sanctie binnen de gestelde bandbreedte. Hoe verder op weg naar uitstroom: hoe zwaarder de sanctie. Het naar boven afwijken van het minimumpercentage binnen een gegeven bandbreedte moet voldoende worden gemotiveerd.

Artikel 26 Inburgering (doelmatigheid)

Onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal of onvoldoende kennis van de samenleving zijn een belemmering om optimaal te kunnen participeren in de samenleving (bij voorkeur door regulier betaald werk). Voorzieningen gericht op integratie bevorderen de participatie en verkleinen de afstand tot de samenleving. De Wet Inburgering voorziet hierin. Voor WWB-ers die hun verplichting tot inburgering niet nakomen, is het sanctiebeleid afgestemd op de uitvoering van de Wet Inburgering. Voor hen is het sanctiebeleid in overeenstemming gebracht met de boetebepaling van artikel 9 van de Verordening Wet inburgering gemeente Tilburg. Dat artikel bevat de onderstaande toelichting.

Artikel 35 van de Wet Inburgering (WI) draagt gemeenten op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen. In artikel 34 van de WI zijn de maximumbedragen van de bestuurlijke boetes vastgelegd. In de Verordening Wet inburgering gemeente Tilburg zijn de boetebedragen weergeven als percentages van de bijstandsnorm. De gemeente Tilburg kiest er voor om de hoogte van de boete zoveel mogelijk aan te laten sluiten bij de maximale bedragen in artikel 34 van de WI. De kans dat een inburgeringsplichtige zijn plicht ‘afkoopt’ middels het betalen van bestuurlijke boetes wordt op deze wijze zo veel mogelijk ingeperkt.

De boetes die in de Verordening Wet inburgering zijn opgenomen, zijn geen gefixeerde bedragen. Het college zal bij elke overtreding de bestuurlijke boete moeten afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Bovendien moet het college daarbij ook zonodig rekening houden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd (artikel 38, tweede lid, WI). Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen bestuurlijke boete zal moeten nagaan of gelet op de individuele omstandigheden van de inburgeringsplichtige afwijking van de hoogte van de voorgeschreven boete geboden is. De afwijking kan een verhoging of een verlaging betekenen, waarbij de verhoging het maximumbedrag van artikel 34 WI niet te boven mag gaan.

Hoofdstuk 5. Bestrijden oneigenlijk gebruik en misbruik.

Algemeen

In dit hoofdstuk is de verplichting uitgewerkt als bedoeld in artikel 8a van de WWB: in het kader van goed financieel beheer regels opstellen voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van bijstand alsmede van misbruik en oneigenlijk gebruik van de WWB. Deze regels moeten waarborgen dat aan de eisen van rechtmatigheid wordt voldaan. Gelet op de volledige financiële verantwoordelijk van de gemeente voor de WWB is naast controle van de rechtmatigheid van de bijstand ook het beheersen van het volume in de bijstand belangrijk. Het handhaven van ook de doelmatigheid is een belangrijk middel tot het beheersen van het risico uit de 100% verantwoordelijkheid voor het uitvoeren van de WWB. Een effectieve handhaving vertaalt zich immers in een besparing op het inkomensdeel van de WWB.

In de bedrijfsvoering van de sector Sociale Zaken is het beleid voor handhaving reeds lang ingericht naar het model voor programmatisch handhaven. Dit model voor integraal en hoogwaardig handhaven is opgebouwd uit vier visievelden, waarvan twee preventief en twee repressief van aard zijn. Deze visievelden betreffen:

  • 1.

    goede en tijdige voorlichting over rechten en verplichtingen;

  • 2.

    het optimaliseren van de dienstverlening (creëren draagvlak voor spontane naleving WWB);

  • 3.

    het vroegtijdig achterhalen (detecteren) van oneigenlijk gebruik en misbruik en

  • 4.

    het metterdaad straffen van oneigenlijk gebruik en misbruik.

Programmatisch handhaven betreft het geregeld evalueren, verantwoorden en bijstellen van het gevoerde beleid voor handhaving van de WWB. Hierin wordt voorzien door het toetsten en afstemmen van het beleid op het fraudebeleidskader van het ministerie van SoZaWe (Handhavingsprogramma 2007-2010). Verder wordt gewerkt met een jaarlijks taakstellend bestedingplan handhaving. De resultaten ervan worden geëvalueerd en verantwoord in het kader van de jaarrekening.

De in dit hoofdstuk vastgestelde regels zijn verbeterd in het verband geplaatst van de vier visie-elementen. De relatie handhaven <-> re-integratie is verbeterd vastgelegd. Het instrument huisbezoek is geplaatst in het kader van de geïnformeerde toestemming uit het EVRM. Verder is het gevolg voor de uitkering bij het weigeren van een huisbezoek verduidelijkt.

Artikel 27. Hoogwaardig handhaven.

Het rechtmatig verstrekken van uitkeringen, het voorkomen en het bestrijden van oneigenlijk gebruik en misbruik van de bijstand wordt gewaarborgd door te werken naar de uitgangspunten van het landelijke model voor hoogwaardig handhaven. De vier visievelden van dat model worden in samenhang uitgevoerd. De nadruk ligt op preventie en gedragsverandering (spontaan naleven verplichtingen). Voorkomen is beter dan genezen.

Van de diensten van het Regionaal Coördinatiepunt Fraudebestrijding: een kennisnet voor handhaven in de sociale zekerheid en fiscaliteit, wordt gebruik gemaakt. Het RCF wisselt ervaringen uit en ondersteunt gemeenten bij het borgen van hoogwaardig en programmatisch handhaven. Het RCF ondersteunt ook bij het uitvoeren van themacontroles. Het RFC werkt hierbij met interventieprojecten met per project wisselende partners uit de keten handhaving.

Artikel 28. Voorlichting en communicatie.

De voorlichting over plichten en rechten verloopt via het uitreiken van de klantenmap 'Regel en recht' aan iedere nieuw instromende klant. Verder ontvangen uitkeringsgerechtigden maandelijks een nieuwsbrief met onderwerpen over recht- en doelmatigheid en handhaving.

De klantenmap is een persoonlijke adviesmap voor het kunnen omgaan met de regels en rechten in Tilburg. De map wordt uitgereikt tijdens het dienstverleningsgesprek dat plaatsvindt bij een eerste aanvraag om bijstand. In dat gesprek is er aandacht voor de inkomensondersteunende regelingen; de werk-voorop-benadering (tijdelijkheid verblijf in de WWB) en het aankondigen van een huisbezoek gericht op doelmatigheid (stappen voor uitstroom/re-integratie). Dit huisbezoek vindt plaats binnen 3 maanden na het toekennen van de uitkering. Dit huisbezoek staat in het teken van verdere kennismaking met de klant, het verkrijgen van inzicht in diens persoonlijke situatie en het toetsen van de onderlinge verstandhouding. Dit huisbezoek wordt altijd aangekondigd. De klant mag dit huisbezoek weigeren. In voorkomende gevallen wordt gemotiveerd gevraagd of het bezoek toch doorgang mag vinden. Blijft de klant weigeren, dan wordt dit gerespecteerd en volgt geen huisbezoek. De weigering als zodanig is geen reden voor het instellen van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstand.

Artikel 29 Optimaliseren dienstverlening/administratieve lastenvermindering

In dit visieveld staat centraal het terugdringen van regels en onnodige procedurele belemmeringen voor de klant. Het digitaal klantdossier, de integrale dienstverlening in de keten CWI, UWV, gemeente en het uitwisselen van bestanden met de Stichting Inlichtingenbureau (SIB) worden hiertoe benut. De SIB beheert een automatiseringssysteem voor het controleren van de rechtmatigheid van door de gemeente verstekte bijstand met gegevens van Belastingdienst, UWV, Sociale Verzekeringsbank en Informatiebeheergroep. Het digitaal klantdossier moet het dubbel uitvragen van gegevens voorkomen. Dit door aan te sluiten bij feiten en omstandigheden uit administraties van CWI en UWV. In de ketensamenwerking is per 1 mei 2008 gestart met een proef voor de één-loket benadering naar het toonkamerprincipe. Voor klanten die in het proefproject instromen werken CWI, UWV en gemeente met één vaste contactpersoon (ongeacht de afstand tot werk en ongeacht de soort uitkering).

Het optimaliseren van de dienstverlening verloopt via het leveren van maatwerk door het casemanagement, het huisbezoek bij de eerste aanvraag voor algemene bijstand en de cliëntenparticipatie (de onafhankelijke Klantenraad Werk & Bijstand). Door het koppelen van bestanden is tevens het niet gebruik van voorzieningen terug te dringen.

Uit oogpunt van dienstverlening wordt de service met de maandelijkse inkomstenverklaring gehandhaafd. De ervaring wijst uit dat hiermee onverschuldigd uit te betalen bijstand is te beperken. Het terugvorderen van bijstand is voor de klant een erg bezwarende procedure. Verder is vastgelegd, dat het uitbetalen van de uitkering op een aanvraag voor bijstand wordt afgestemd op de laatste loon- of inkomensuitbetaling van de belanghebbende en uiterlijk na 4 weken na de datum van aanvraag. Een en ander zo nodig bij wijze van voorschot. Dit voorkomt geldgebrek tijdens de aanvraagprocedure (verbinding met het armoedebeleid).

Artikel 30. Vroegtijdig vaststellen en afhandelen misbruik/oneigenlijk gebruik.

Handhaven in relatie tot re-integratie (controle doelmatigheid) ligt voor en groot deel bij het casemanagement. De casemanagers van het bureau nieuwe klanten geven uitvoering aan de poortwachtersfunctie: het bewaken van de toegang tot de WWB 'werk boven inkomen'. Het resultaat hiervan is inzichtelijk via de zogeheten preventiequote. Deze quote betreft het aantal werkzoekenden dat na de zoektermijn tussen melding en aanvraag geen beroep doet op de WWB. De streefwaarde voor deze quote ligt op 45%. De besparing op de uitkeringslasten WWB spreken voor zich. Verder voorziet de werk-voorop-benadering in het tijdig en sluitend bevorderen van uitstroom. De controle op de doelmatigheid van openstaande re-integratie-voorzieningen verloopt door trajectbewaking. De inspanningen van de klant op het vlak van re-integratie worden ondersteund met het op onderdelen nieuw vastgestelde premiebeleid. Het onderzoek naar de effectiviteit van de re-integratietrajecten verloopt via geregelde controle van de te realiseren prestaties vastgelegd in de contracten tot het in-/aan/-uitbesteden ervan.

Het handhaven van de rechtmatigheid verloopt volgens het zogeheten stoplichtmodel. Dit model gaat uit van het principe hoe groter het risico op oneigenlijk gebruik of misbruik, hoe groter de controle. Deze werkwijze wordt ondersteund met:

  • -

    het fraudekompas, een checklist voor verhoogd fraude-alert werken,

  • -

    het structureel uitwisselen van de bestanden met de Stichting Inlichtingenbureau,

  • -

    het gebruik van overige gegevensbestanden (o.a. rijksdienst wegverkeer, detentie),

  • -

    het gebruik van risicoprofielen,

  • -

    het gebruik van het instrument huisbezoek en

  • -

    de inzet van fraudepreventiemedewerkers en sociaal rechercheurs.

Voor handhaving met inzet van fraudepreventiemedewerkers en sociaal rechercheurs wordt jaarlijks een taakstelling vastgesteld naar type en aantallen in te stellen onderzoeken. De onderzoeken betreffen witte fraude (uitwisseling gegevens met Stichting Inlichtingenbureau), vermogensfraude, zwarte fraude, woonfraude (samenwonen/postadres) en fraudepreventieonderzoeken. Deze activiteiten worden jaarlijks getoetst en bijgesteld aan het fraudebeleidskader van het ministerie van SoZaWe.

Aangekondigd huisbezoek: als onderdeel van de dienstverlening, voor het controleren en verifiëren van de rechtmatigheid van de bijstand en voor het bestrijden van uitkeringsfraude is huisbezoek een toegestaan middel. Een huisbezoek heeft naast rechtmatigheid nadrukkelijk ook een sociaal aspect: open oog voor het bestrijden van armoede. Om deze reden is een aangekondigd huisbezoek onderdeel van het afhandelen van een eerste aanvraag om bijstand voor levensonderhoud. Ook bij aanvragen voor bijzondere bijstand kan een huisbezoek noodzakelijk zijn. Hier valt te denken aan het vaststellen van de noodzaak voor het aanschaffen of vervangen van duurzame gebruiksgoederen (het beoordelen van de mate van slijtage en/of van reparatie).

Onaangekondigd of onmiddellijk af te leggen huisbezoek: bij een gereed vermoeden van fraude, bijvoorbeeld bij twijfel aan de juistheid van het opgegeven woonadres; bij vrees tot het kunnen verwijderen van belastende zaken e.d. is een onaangekondigd of onmiddellijk af te leggen huisbezoek soms noodzakelijk en proportioneel. Dit als op basis van concrete objectieve feiten en omstandigheden redelijkerwijs kan worden getwijfeld aan de juistheid of de volledigheid van de door belanghebbende verstrekte inlichtingen. Dit voor zover die gegevens onmiskenbaar van belang zijn voor het vaststellen van (de omvang) van het recht op bijstand en die gegevens niet op een voor betrokkene minder belastende wijze kunnen worden geverifieerd. Het behoren tot een risicoprofiel als zodanig is onvoldoende grond voor een onaangekondigd of onmiddellijk af te leggen huisbezoek.

Vereisten huisbezoek: en huisbezoek moet voldoen aan de geïnformeerde toestemming (informed consent) uit het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, te weten:

  • a.

    de vrijwillige en onbeïnvloed gegeven, toestemming van de klant voor het huisbezoek;

  • b.

    toestemming na legitimatie door de medewerker gebaseerd op volledige en juiste informatie over reden, doel, werkwijze, voordelen en risico’s van het huisbezoek;

  • c.

    het recht op het intrekken van de toestemming op elk moment van het bezoek;

  • d.

    de rechten en plichten van het huisbezoek moeten de klant duidelijk zijn, vooral de gevolgen voor het recht op uitkering bij het weigeren van het huisbezoek;

  • e.

    de bewijslast of er sprake is van 'geïnformeerde toestemming' ligt bij de gemeente.

Gevolgen niet meewerken huisbezoek

  • -

    - onaangekondigd of onmiddellijk af te leggen huisbezoek: alleen bij het niet meewerken aan een onaangekondigd of onmiddellijk af te leggen, gerechtvaardigd en noodzakelijk huisbezoek in verband met een gereed vermoeden van fraude wordt de bijstand geweigerd, beëindigd of herzien. Het weigeren ervan omdat de belanghebbende behoort tot een risicoprofiel, is op zich onvoldoende grond voor het ingrijpen in de uitkering. In dit geval zal de ingreep in de uitkering moeten steunen op daartoe toereikende andere feiten en/of omstandigheden die de rechtmatigheid betreffen;

  • -

    - aangekondigd huisbezoek: het niet meewerken aan een aangekondigd (niet onmiddellijk af te leggen) huisbezoek is op zich geen reden voor het weigeren van de bijstand.

Als door het weigeren ervan de noodzaak tot het verlenen of het voortzetten van de (bijzondere) bijstand niet is vast te stellen, dan is dat genoegzame grond voor het afwijzen van een aanvraag. Hier wordt wel steeds een redelijke termijn verleend voor het herstel van het verzuim tot voldoende medewerking.

Artikel 31. Sanctioneren vastgestelde fraude / aangifte justitie.

Het sanctiebeleid zoals uitgewerkt in hoofdstuk 4 van deze verordening voorziet in het metterdaad sanctioneren van het niet nakomen van de arbeids- en/of re-integratieverplichting (doelmatigheid).

In geval van het niet nakomen van de informatieverplichting (rechtmatigheid) waarbij tevens sprake is van ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende bijstand, wordt deze bijstand in beginsel volledig teruggevorderd. Bij bedragen van € 6.000,- of meer wordt in goed overleg met het Openbaar Ministerie bezien of justitiële aangifte een optie is. Binnen het O.M. is het optrekken van de aangiftegrens tot € 10.000,- in onderzoek. Bij het optrekken van die grens wordt de bestuurlijke afdoening vergroot.

Artikel 32. Terugvorderen opgespoorde fraudebedragen.

Ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende bruto bijstand door oneigenlijk gebruik of misbruik van de bijstand wordt in beginsel volledig teruggevorderd volgens de door het college vastgestelde nadere regels. Die regels voorzien mede in het afzien van het terugvorderen van (marginale) kosten van bijstand, de termijn waarover naar draagkracht moet worden terugbetaald en het matigen dan wel afboeken (kwijtschelden) van terug te vorderen kosten van bijstand.

Hoofdstuk 6. Overgangs- en slotbepalingen.

Artikel 33. Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule.

De hardheidsclausule houdt in, dat hieraan in concrete gevallen daadwerkelijk getoetst wordt.

Artikel 34. Overgangs- en slotbepalingen.

De verordening kent naar overgangsrecht eerbiedigende werking. Aan gebeurtenissen, handelingen, toestanden of tijdvakken van vóór het inwerkingtreden ervan blijven de rechtsgevolgen verbonden uit de voormalige vier aparte WWB-verordeningen. Dit uit een oogpunt van rechtszekerheid, uitvoerbaarheid, handhaafbaarheid en kosten. Om deze reden is afgezien van het verlenen van werking met terugwerkende kracht aan de nieuwe verzamelverordening.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 22-09-2008

de griffier,

de voorzitter,