Regeling vervallen per 01-01-2016

Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-12-2015

Intitulé

Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing 2015

De raad van de gemeente Tilburg;

  • -

    gezien het voorstel van het college;

  • -

    gelet op de artikelen 216, 217 en 228a, het eerste lid, aanhef en onderdelen a en b van de Gemeentewet;

Besluit:

vast te stellen de “Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing 2015”

Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing 2015

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    perceel: een roerende of onroerende zaak of een zelfstandig gedeelte daarvan;

  • b.

    gemeentelijke riolering: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente;

  • c.

    verbruiksperiode: de periode waarop de afrekening van het waterbedrijf betrekking heeft;

  • d.

    water: huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, hemelwater of grondwater.

Artikel 2 Aard van de belasting

Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten, die voor de gemeente verbonden zijn aan:

  • 1.

    de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater; en

  • 2.

    de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht

  • 1. De belastingen worden geheven:

    • a.

      van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een perceel dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering, verder te noemen: eigenarendeel; en

    • b.

      van de gebruiker van een perceel van waaruit direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd, verder te noemen: gebruikersdeel.

  • 2. Met betrekking tot het eigenarendeel van de belastingen wordt, ingeval het perceel een onroerende zaak is, als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het belastingjaar als zodanig in de basisregistratie kadaster is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

  • 3. Met betrekking tot het gebruikersdeel van de belastingen wordt als gebruiker aangemerkt:

    • a.

      degene die naar de omstandigheden beoordeeld het perceel al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt;

    • b.

      ingeval een gedeelte van een perceel - niet een gedeelte als bedoeld in artikel 4 - voor gebruik is afgestaan: degene die dat gedeelte voor gebruik heeft afgestaan.

Artikel 4 Zelfstandige gedeelten

  • 1. Indien gedeelten van een in artikel 3 bedoeld perceel blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, worden de belastingen geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als één geheel worden gebruikt, deze als één perceel worden aangemerkt.

  • 2. Indien twee of meer van de in artikel 3, het tweede lid, bedoelde percelen of gedeelten van zodanige percelen bij eenzelfde belastingplichtige in gebruik zijn en naar de omstandigheden beoordeeld bij elkaar behoren wordt een zodanig samenstel als één perceel aangemerkt.

Artikel 5 Maatstaf van heffing

  • 1.

    Het eigenarendeel van de rioolheffing wordt geheven naar een vast bedrag per perceel.

  • 2.

    Het gebruikersdeel van de rioolheffing wordt geheven naar het aantal kubieke meters water dat vanuit het perceel wordt afgevoerd.

  • 3.

    Het aantal kubieke meters afvalwater, als bedoeld in het tweede lid, wordt gesteld op het aantal kubieke meters water dat in de laatste aan het begin van het belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode naar het perceel is toegevoerd of is opgepompt. Ingeval de verbruiksperiode niet gelijk is aan een periode van 12 maanden, wordt de hoeveelheid water door herleiding naar tijdsgelang bepaald. Bij die herleiding wordt een gedeelte van een kalendermaand voor een volle maand gerekend.

  • 4.

    Indien er geen sprake is van een voorafgaande verbruiksperiode wordt de hoeveelheid water bepaald naar het werkelijke verbruik (eventueel herleid naar een periode van 12 maanden) op moment van aangifte of, indien daarover ook geen gegevens bekend zijn, door schatting.

  • 5.

    Ingeval gebruik wordt gemaakt van een pompinstallatie moet die pompinstallatie zijn voorzien van een:

    • a.

      watermeter, waarvan de hoeveelheid opgepompt water kan worden afgelezen, of

    • b.

      bedrijfsurenteller, waarvan het aantal uren dat een pompinstallatie met vaste capaciteit in bedrijf is geweest kan worden afgelezen.

De eerste volzin is niet van toepassing indien vaststelling van de hoeveelheid opgepompt water geschiedt op grond van enige andere wettelijke bepaling.

6.De op voet van het derde lid berekende hoeveelheid toegevoerd of opgepompt water, of de op grond van het vierde lid bepaalde hoeveelheid water, wordt verminderd met de hoeveelheid water die niet is afgevoerd.

Artikel 6 Belastingtarieven

  • 1.

    Het tarief van het eigenarendeel van de rioolheffing bedraagt € 78,08.

  • 2.

    Het tarief van het gebruikersdeel van de rioolheffing bedraagt bij een hoeveelheid water van:

a.

0

tot en met

250

33,65

b.

251

tot en met

500

308,19

c.

501

tot en met

750

570,77

d.

751

tot en met

1.000

875,16

e.

1.001

tot en met

2.500

1.636,17

f.

2.501

tot en met

5.000

4.128,50

g.

5.001

tot en met

7.500

6.849,12

h.

7.501

tot en met

10.000

10.273,66

i.

10.001

tot en met

15.000

13.546,06

j.

15.001

tot en met

20.000

18.264,34

k.

20.001

tot en met

50.000

30.364,45

l.

50.001

tot en met

100.000

51.368,41

m.

100.001

tot en met

500.000

60.120,10

n.

500.001

en meer

76.862,38

3.Belastingbedragen van minder dan € 10,- worden niet opgelegd. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt het totaal van op één aanslagbiljet verenigde verschuldigde bedragen onroerende zaakbelasting of andere heffingen aangemerkt als één belastingbedrag.

Artikel 7 Belastingtijdvak

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 8 Wijze van heffing

  • 1. De rioolheffing wordt bij wege van aanslag geheven.

  • 2. In een aanslag of een voorlopige aanslag kan meer dan één perceel worden begrepen.

Artikel 9 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

  • 1. De belastingen zijn verschuldigd bij aanvang van het belastingjaar of voor het gebruikersdeel van de belastingen, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 2. Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel voor het gebruikersdeel van de belastingen in de loop van het belastingjaar aanvangt, is het gebruikersdeel verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde gebruikersdeel als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 3. Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel voor het gebruikersdeel van de belastingen in de loop van de belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde gebruikersdeel als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 4. Bij aanslagen, die opgelegd zijn op basis van de artikelen 3, het eerste lid, letter b en 6, het tweede lid, letter a, is het bepaalde in artikel 9 tweede en derde lid niet van toepassing indien er sprake is van een verhuizing binnen de gemeente Tilburg, waarbij de belastingplichtige zowel op het nieuwe als op het oude adres als belastingplichtige kan worden aangemerkt.

Artikel 10 Termijnen van betaling

  • 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de tweede maand volgende op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later.

  • 2. De algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in het eerste lid gestelde termijnen.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid geldt, zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso van de betaalrekening van de belastingschuldige kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in 12 gelijke termijnen, waarvan de eerste termijn vervalt tussen de 24e en het einde van de maand volgende op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens een maand later (eveneens tussen de 24e en het einde van de maand).

  • 4. Indien de verschuldigde bedragen als genoemd in het derde lid tweemaal achtereen niet kunnen worden geïncasseerd, vervalt voor het betreffende aanslagbiljet de mogelijkheid tot automatische betalingsincasso en gelden de betaaltermijnen zoals genoemd in het eerste lid.

Artikel 11 Vrijstellingen

  • 1. De belastingen als bedoeld in artikel 3, lid 1, sub a en b, worden niet geheven ter zake van percelen, welke in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst of voor openbare bezinningsbijeenkomsten van genootschappen op geestelijke grondslag - anders dan kerkgenootschappen - die rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid zijn, voor het gezamenlijk beleven van en zich bezinnen op de aan die genootschappen ten grondslag liggende levensovertuiging.

  • 2. De belastingen als bedoeld in artikel 3, lid 1, sub b, wordt niet geheven ter zake van afvalwater dat wordt geloosd op het gemeentelijke rioleringsstelsel en afkomstig is van saneringsprojecten in het kader van bodemverontreiniging.

Artikel 12 Nadere regels door het college

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de rioolheffing.

Artikel 13 Inwerkingtreding, overgangsrecht en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking, doch niet eerder dan 1 januari 2015.

  • 2.

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2015.

  • 3.

    De "Verordening rioolheffing 2014" van 13 november 2013 wordt ingetrokken met ingang van de in het tweede lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 4.

    Deze verordening kan worden aangehaald als "Verordening rioolheffing 2015".

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 12 november 2014

de griffier,

de voorzitter,

Memorie van toelichting behorende bij de “Verordening rioolheffing 2015”

Wijzigingen

-Artikel 9 is gewijzigd. In lid 4 is de verwijzing naar artikel 3, het eerste lid, letter a vervangen door artikel 3, het eerste lid, letter b. Het betreft hier een verwijzing naar het gebruikersdeel van de rioolheffing.

Tarieven

Ten opzichte van 2014 stijgen de tarieven respectievelijk van € 76,55 en € 32,99 (tarief artikel 6, lid 2, letter a/bij waterverbruik van 0 tot en met 250m3) naar respectievelijk € 78,08 en € 33,65. Dit is een stijging van 2,0% ten opzichte van 2014 en dit geldt ook voor de overige tarieven zoals genoemd in artikel 6, lid 2. De tariefstijging is in overeenstemming met hetgeen bepaald is in het Coalitieakkoord 2014-2018.

Voor de rioolheffing wordt uitgegaan van 100% kostendekkendheid.

De toerekening aan de rioolheffing laat een stijging zien van € 1.730.000,‐‐ ten opzichte van 2014. Dit wordt met name veroorzaakt door wijzigingen vanuit het meerjarenplan openbare ruimte en budgettaire bijstellingen met betrekking tot de instandhoudings‐kosten van het rioleringsstelsel, onder het product Riolering en waterhuishouding.

Daarnaast is in het Coalitieakkoord afgesproken dat de kwijtschelding direct verrekend wordt in het tarief.

Voor wat betreft de opbrengsten vindt een wijziging plaats als gevolg van de autonome ontwikkeling ter grootte van € 102.000,‐‐. Het verschil tussen kosten en opbrengsten bedraagt € 1.366.000,-- en wordt conform afspraak verrekend met de egalisatiereserve.

Tariefontwikkeling rioolheffing:

2013

2014

2015

Rioolheffing eigenaar

€ 80,05

€ 76,55

€ 78,08

Rioolheffing gebruiker (“basis” tarief)

€ 34,50

€ 32,99

€ 33,65

Kosten en opbrengsten rioolheffing (x € 1.000)

Rekening

Begroting

Begroting

2013

2014

2015

Beleid groen en water

272

272

272

Handhaving bedrijvigheid

80

80

80

Reiniging kolken

218

220

220

Wegen (handmatige en machinale reiniging)

507

473

473

Verwerkingskosten straat- en veegvuil

33

33

33

Riolering en waterhuishouding

11.452

12.153

13.620

Heffing en invordering

1.025

1.024

1.024

Inkomensondersteuning

0

0

225

Correctie rente o.b.v. werkelijk

omslagpercentage (< 3,5 %)

-/- 268

-/- 567

-/- 567

Aanpassing omslagrente

-/- 919

-/- 919

-/- 919

Stelpost nominaal

180

229

267

Totaal kosten

12.580

12.998

14.728

Opbrengst rioolheffing gebruiker

5.835

5.505

5.642

Opbrengst rioolheffing eigenaar

7.767

7.493

7.720

Onttrekking uit egalisatiereserve

130

0

1.366

Totaal opbrengsten

13.732

12.998

14.728

Saldo

1.152

0

0