Staanplaatsenverordening 1997

Geldend van 30-04-2010 t/m heden

Intitulé

Staanplaatsenverordening 1997

Artikel 1.

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    Openbare weg:

    • -

      alle voor het openbare rij

    • of ander verkeer openstaande wegen of paden, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de daarbij horende bermen en zijkanten alsmede de daaraan liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;

    • -

      de - al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijke pleinen en open plaatsen, parken en plantsoenen, speelweiden, bossen en andere natuurterreinen, ijsvlakten en aanlegplaatsen voor vaartuigen;

    • -

      de voor publiek toegankelijke stoepen, trappen, portieken, gangen, achter ontsluitingen, passages en galerijen, welke uitsluitend tot voor bewoning in gebruik zijnde ruimten toegang geven en niet afsluitbaar zijn;

    • -

      overige voor het publiek toegankelijke stoepen, trappen, portieken, gangen, achterontsluitingen,passages en galerijen; de afsluitbare alleen gedurende de tijd dat zij niet door of vanwege degene die daartoe naar burgerlijk recht bevoegd is, zijn afgesloten.

  • b.

    Staanplaats: de plaats waar, met behulp van een mobiele inrichting, kraam, tafel of ander voorwerp:

    • -

      in de uitoefening van de ambulante handel, goederente koop worden uitgestald of aangeboden, verkocht of verstrekt;

    • -

      diensten worden aangeboden danwel verricht;

    • -

      goederen of waren van het publiek worden aangekocht of in ontvangst genomen;

    • -

      reclame of propaganda wordt gemaakt ten behoeve vaneen commercieel, sociaal, liefdadig, cultureel, politiek of folkloristisch doel.

  • c.

    Permanente staanplaats: een staanplaats die voor ‚‚n of meer dagdelen, voor onbepaalde tijd wordt toegewezen, ongeacht een beperking naar de periode van inname over een kalenderjaar.

  • d.

    Tijdelijke staanplaats: een staanplaats welke voor maximaal 1 maand per kalenderjaar wordt toegewezen.

  • e.

    Dagplaats: de als zodanig door burgemeester en wethouders aangewezen grondplaatsen.

  • f.

    Staanplaatsvrije zone: een nader door burgemeester en wethouders aangewezen en op de gemeentepagina gepubliceerd gebied, waarbinnen het verboden is een staanplaats in te nemen.

  • g.

    Staanplaatshouder: de natuurlijke persoon aan wie door of namens burgemeester en wethouders vergunning is verleend tot het innemen van een staanplaats.

Artikel 2.

  • 1. Het is verboden zonder, of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders op of aan de openbare weg een staanplaats, niet zijnde een dagplaats, in te nemen.

  • 2. Het is de rechthebbende op een perceel, als bedoeld in het eerste lid, verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van burgemeester en wethouders een staanplaats wordt ingenomen.

  • 3. Burgemeester en wethouders verlenen geen vergunning voor permanente staanplaatsen ten behoeve van het bakken van frites en andere geringe eetwaren, met uitzondering van oliebollen alsmede aanverwante gebakartikelen en gebakken vis, deze laatste mits deze verkoop plaatsvindt in combinatie met de verkoop van verse vis.

  • 4. Een staanplaats kan aan meer dan ‚‚n staanplaatshouder worden verleend op niet gelijk vallende dagen of dagdelen.

Artikel 3.

  • 1. Het is verboden om zonder vergunning van burgemeester en wethouders een dagplaats in te nemen.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen locaties voor dagplaatsen aanwijzen in het kernwinkelgebied.

  • 3. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd te besluiten voor welke branches respectievelijk artikelen vergunning wordt verleend.

  • 4. Een dagplaatsvergunning kan uitsluitend verleend worden aan een natuurlijk persoon.

  • 5. Een dagplaatsvergunning kan - per persoon - slechts voor drie dagen per week worden uitgegeven.

  • 6. Een dagplaats dient door de vergunninghouder persoonlijk te worden ingenomen. Indien de dagplaats niet persoonlijk wordt ingenomen kan de betreffende vergunninghouder voor een periode van maximaal ‚‚n jaar worden uitgesloten van het recht op verkrijgen van een dagplaatsvergunning.

Artikel 3a.

Vergunning van rechtswege

Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de vergunningaanvragen op grond van de artikelen 2 en 3.

Artikel 4.

  • 1. Het verbod ingevolge artikel 2 geldt niet:

    • a.

      op de plaats die is aangewezen voor het houden van een door de gemeenteraad ingestelde markt, zulks gedurende de tijden waarop die markt gehouden wordt;

    • b.

      bij evenementen als bedoeld in artikel 24 respectievelijk bij collecten als bedoeld in artikel 108 van de Algemene plaatselijke verordening;

    • c.

      ten behoeve van de verkoop van kerstbomen in de periode van 5 tot en met 24 december, mits wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 11;

    • d.

      ten behoeve van het voeren van politieke campagne gedurende een periode van 6 weken voorafgaande aan enige verkiezing als bedoeld in de Kieswet, zulks echter uitsluitend voor wat betreft de door burgemeester en wethouders aan te wijzen plaatsen en tijden;

    • e.

      ten aanzien van het verspreiden van gedrukte en geschreven stukken mits de oppervlakte maximaal 1 mis en de staanplaats niet wordt ingenomen voor een winkel, een toe- of uitgang van een bedrijf danwel op een bluswaterwinplaats en overigens de verkeersstromen ter plaatse niet op onaanvaardbare wijze worden verstoord.

  • 2. Het verbod ingevolge artikel 2 geldt voorts niet voorzover de Wet Milieubeheer, de Woningwet, het Rijkswegenreglement of de Wegenverordening Noord-Brabant van toepassing is.

Artikel 5.

Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling van het verbod ingevolge artikel 2 verlenen op grond van plotseling opkomende bijzondere omstandigheden.

Artikel 6.

  • 1. Een vergunning kan worden verleend onder voorwaarden. Aan elke vergunning voor een permanente staanplaats wordt tenminste de voorwaarde verbonden dat elke twee jaar een recent bewijs van inschrijving in het Handelsregister moet worden overlegd.

  • 2. In een vergunning worden tenminste vermeld:

    • a.

      de dagen en tijden waarop de staanplaats mag worden ingenomen;

    • b.

      de exacte locatie waar de staanplaats mag worden ingericht alsmede de maximale oppervlakte en afmetingen daarvan;

    • c.

      voor zover van toepassing de soort(en) goederen die mogen worden uitgestald, verkocht, aangeboden, verstrekt, aangekocht danwel in ontvangst genomen respectievelijk de diensten die mogen worden aangeboden danwel verricht;

Artikel 7.

  • 1. Een vergunning kan worden geweigerd:

    • a.

      indien de staanplaats is gelegen binnen een staanplaatsvrije zone;

    • b.

      in het belang van de openbare orde;

    • c.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • d.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • e.

      in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • f.

      wanneer als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning een redelijk verzorgingsniveau voor de consumenten ter plaatse in gevaar komt;

    • g.

      vanwege de strijd met een geldend bestemmingsplan.

  • 2. Een vergunning kan worden ingetrokken indien:

    • a.

      de belangen als bedoeld in het eerste lid daartoe aanleiding geven;

    • b.

      de vergunninghouder handelt in strijd met het bij of krachtens deze verordening bepaalde;

    • c.

      wanneer bij herhaling is geconstateerd, hetzij door een ambtenaar als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, hetzij door een dienstdoend marktmeester, dat staanplaats wordt ingenomen in afwijking van de door burgemeester en wethouders verleende vergunning.

  • 3. Een vergunning wordt voorts ingetrokken:

    • a.

      op verzoek van de staanplaatshouder;

    • b.

      bij overlijden van de staanplaatshouder, tenzij binnen 3 maanden door de rechtverkrijgende onder algemene titel is aangegeven dat de staanplaats op diens naam dient te worden overgeschreven en mits wordt voldaan aan alle overige bepalingen ingevolge de Vestigingswetgeving;

    • c.

      indien, sedert haar verlening onherroepelijk is geworden, zes maanden zijn verlopen zonder dat handelingen zijn verricht met gebruikmaking van deze vergunning;

    • d.

      indien gedurende een periode van drie maanden, anders dan wegens overmacht, geen daadwerkelijk gebruik van de vergunning is gemaakt.

  • 4. Een staanplaatsvergunning voor een vergunningplichtige activiteit ingevolge de wet Milieubeheer wordt niet verleend dan nadat de vereiste vergunning op grond van die wet is afgegeven.

Artikel 8.

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen staanplaatsvrije zones aanwijzen.

  • 2. In het besluit tot aanwijzing van staanplaatsvrije zones kan bepaald worden dat dit slechts geldt voor een beperkt aantal branches.

  • 3. Vergunningen voor staanplaatsen die reeds worden ingenomen vóór aanwijzing van een bepaald gebied als staanplaatsvrije zone, blijven onverminderd het bepaalde in artikel 7 van kracht, met dien verstande dat een overschrijving als bedoeld in het derde lid onder b niet kan plaatsvinden.

Artikel 9.

Een staanplaats dient persoonlijk door de staanplaatshouder te worden ingenomen. Ingeval van vakantie en dergelijke, zulks tot een maximum van 25 dagen per kalenderjaar danwel ingeval van ziekte, mag de staanplaatshouder zich laten vervangen door een bloed- of aanverwant in de eerste graad.

Artikel 10.

  • 1. Een staanplaats dient te worden ontruimd uiterlijk een half uur nadat de verkoopactiviteiten dienen te worden danwel zijn beëindigd

  • 2. Voor staanplaatsen ten behoeve van de verkoop van oliebollen kunnen burgemeester en wethouders hiervan, onder nader te stellen voorwaarden ontheffing verlenen.

  • 3. De staanplaats alsmede de directe omgeving daarvan dient bij ontruiming veegschoon te worden achtergelaten.

Artikel 11.

  • 1. De vrijstelling als bedoeld in artikel 4, eerste lid onder c is slechts van toepassing indien:

    • a.

      tenminste veertien dagen voor inname van een staanplaats daarvan schriftelijk melding is gemaakt middels het daartoe door burgemeester en wethouder vastgestelde formulier;

    • b.

      de staanplaats, indien en voor zover deze is gelegen op de openbare weg, geen grotere oppervlakte zal beslaan dan 25 m;

  • 2. Van elke melding wordt een bewijs van kennisgeving verstrekt, welk bewijs steeds bij de staanplaats aanwezig dient te zijn en op eerste aanzegging van een controlerend ambtenaar ter inzage moet worden gegeven.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen een verbod tot inname van een voorgenomen staanplaats als bedoeld in het eerste lid uitvaardigen indien de vrees bestaat dat het daadwerkelijk innemen van die staanplaats zal leiden tot verstoring van de openbare orde, rust of veiligheid.

Artikel 12.

Een aanvraag ter verkrijging van een vergunning als bedoeld in artikel 2 dient te geschieden middels het daartoe door burgemeester en wethouders vastgestelde formulier, danwel middels een brief waarin tenminste dezelfde gegevens zijn vermeld.

Artikel 13.

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de achtste dag nadat zij is bekend gemaakt.

  • 2. Met ingang van die dag vervalt de Staanplaatsenverordening 1995" zoals vastgesteld door de gemeenteraad van Tilburg op 4 september 1995.

  • 3. Vergunningen en vrijstellingen verleend krachtens de in het tweede lid genoemde verordening dan wel de artikelen 5.2.3. van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeenten Udenhout respectievelijk Berkel Enschot dan wel uitvoeringsbesluiten gebaseerd op de in het tweede lid genoemde verordening worden geacht te zijn verleend casu quo genomen op grond van deze verordening.

Artikel 14.

Deze verordening kan worden aangehaald als "Staanplaatsenverordening 1997".