Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening maatschappelijke ondersteuning

Geldend van 01-01-2010 t/m 31-12-2014

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning

De raad van de gemeente Tubbergen,

gelet op het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 1 september 2006, nr. 06.6476;

gelet op het advies van de commissie Samenleving;

gelet op artikel 149 Gemeentewet en artikel 5 van de Wet maatschappelijke ondersteuning;

besluit:

vast te stellen de:

Verordening maatschappelijke ondersteuning

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

  • a.

    wet: Wet maatschappelijke ondersteuning;

  • b.

    compensatiebeginsel: de algemene verplichting aan het gemeentebestuur om personen met aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek door het treffen van voorzieningen een gelijkwaardige uitgangspositie te verschaffen zodat zij zelfredzaam zijn en in staat tot maatschappelijke participatie;

  • c.

    beperkingen: moeilijkheden die een persoon heeft met het uitvoeren van activiteiten;

  • d.

    persoon met beperkingen: een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek, inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen, aantoonbare beperkingen ondervindt bij het uitvoeren van activiteiten op het gebied van het voeren van het huishouden, bij het normale gebruik van de woning, bij het verplaatsen in en om de woning, bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden;

  • e.

    mantelzorger: een persoon, die mantelzorg verleent als bedoeld in de wet;

  • f.

    zelfredzaamheid: het lichamelijke, verstandelijke, geestelijke of financiële vermogen om voor-zieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken;

  • g.

    maatschappelijke participatie: normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning; het zich in en om de woning verplaatsen; het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen; het ontmoeten van andere mensen en het aan-gaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven;

  • h.

    algemene voorziening: een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid, een beperkte toegangsbeoordeling en die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een persoon ondervindt;

  • i.

    individuele voorziening: een voorziening die individueel wordt aangeboden indien een algemene voorziening geen adequate oplossing biedt;

  • j.

    eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten: een door het college vast te stellen bijdrage, die bij respectievelijk de verstrekking van een voorziening in natura, een persoonsgebonden budget (een eigen bijdrage) of een financiële tegemoetkoming (een eigen aandeel) betaald moet worden en waarop de regels van het landelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning van toepassing zijn.

  • k.

    voorziening in natura: een voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt;

  • l.

    persoonsgebonden budget: een geldbedrag waarmee de budgethouder een of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven, waaronder begrepen een vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid van de Wet op de loonbelasting 1964, waarop de bij of krachtens deze verordening gestelde regels van toepassing zijn;

  • m.

    financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de aanvrager;

  • n.

    forfaitaire vergoeding: een financiële tegemoetkoming ineens die onafhankelijk van de werkelijke kosten van een voorziening wordt verstrekt, al dan niet met inachtneming van een inkomensgrens.

  • o.

    besparingsbijdrage: een bijdrage die kan worden afgestemd op de kosten die worden bespaard door het verkrijgen van een vervoersvoorziening in natura.

  • p.

    algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager behorend;

  • q.

    meerkosten: kosten van een mogelijk krachtens de wet te verlenen voorziening, voorzover dit deel van de kosten uitgaat boven voor die persoon als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van een dergelijke voorziening;

  • r.

    huisgenoot: iedere meerderjarige met wie de aanvrager duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont;

  • s.

    budgethouder: een persoon aan wie ingevolge deze verordening een persoonsgebonden budget is toegekend en die aan het college verantwoording verschuldigd is over de besteding van het persoonsgebonden budget;

  • t.

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • u.

    ICF (International Classification of Functions, Disabilities and Impairments): De ICF is een classificatie voor het beschrijven van het functioneren van mensen inclusief factoren die op dat functioneren van invloed zijn.

Artikel 2 Beperkingen (in het toekennen)

  • 1. Een voorziening kan slechts worden toegekend voorzover:

    • a.

      deze langdurig noodzakelijk is om de beperkingen

      • -

        op het gebied van het voeren van het huishouden;

      • -

        op het gebied van het verplaatsen in en om de woning;

      • -

        op het gebied van het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en;

      • -

        bij het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan

    • b.

      op te heffen of te verminderen;

    • c.

      deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt en;

    • d.

      deze in overwegende mate op het individu is gericht.

  • 2. Geen voorziening wordt toegekend:

    • a.

      indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is;

    • b.

      indien de aanvrager niet woonachtig is in de gemeente Tubbergen;

    • c.

      voor zover de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • d.

      voor zover de aangevraagde voorzieningen betrekking hebben op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw;

    • e.

      voor zover er aan de zijde van de aanvrager geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd;

    • f.

      voor zover de aanvraag een voorziening betreft die de aanvrager vóór de beschikking op de aanvraag heeft gerealiseerd of geaccepteerd of waarvoor de aanvrager is begonnen met de werkzaamheden voor realisatie, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend;

    • g.

      indien een voorziening als die, waarop de aanvraag betrekking heeft, reeds eerder krachtens deze, dan wel krachtens de aan deze verordening voorafgaande Verordening voorzieningen gehandicapten is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen.

Hoofdstuk 2 Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen

Artikel 3 Keuzevrijheid

Een individuele voorziening kan verstrekt worden in natura, als financiële tegemoetkoming en als persoonsgebonden budget. Het college stelt bij nadere regeling vast in welke situaties de bij wet verplichte keuze tussen een voorziening in natura en een persoonsgebonden budget niet wordt geboden.

Artikel 4 Voorziening in natura

Aan een beschikking tot verstrekking van een voorziening in natura kunnen voorschriften worden verbonden.

Artikel 5 Financiële tegemoetkoming

Aan een beschikking tot verstrekking van een financiële tegemoetkoming kunnen voorschriften verbonden worden.

Artikel 6 Persoonsgebonden budget

Op het persoonsgebonden budget zoals genoemd in wet, zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

  • a.

    een persoonsgebonden budget wordt alleen verstrekt ten aanzien van individuele voorzieningen;

  • b.

    de omvang van het persoonsgebonden budget wordt gerelateerd aan de kosten die redelijkerwijs zijn gemoeid met de voorziening, waarbij als uitgangspunt geldt dat voor hulp bij het huishouden de vergelijkingsbasis is gelegen in de hoogte van het minimumloon met een opslag voor eventuele door burgemeester en wethouders noodzakelijk geachte aanvullende kosten en dat voor hulpmiddelen de vergelijkingsbasis is gelegen in de tegenwaarde van de in de desbetreffende situatie goedkoopste adequate te verstrekken voorziening in natura;

  • c.

    de wijze waarop het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld wordt vastgelegd in een nadere regeling van het college;

Artikel 7 Eigen bijdragen en eigen aandeel

Bij het verstrekken van individuele voorzieningen op grond van de wet is de aanvrager een eigen bijdrage verschuldigd of wordt de financiële tegemoetkoming afgestemd op het inkomen. De omvang van deze eigen bijdrage of financiële tegemoetkoming wordt vastgelegd in een nadere regeling van het college.

Hoofdstuk 3 Hulp bij het huishouden

Artikel 8 Vormen van hulp bij het huishouden

De door het college, ter compensatie van beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek bij het voeren van een huishouden, te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene voorziening, waaronder algemene hulp bij het huishouden;

  • b.

    hulp bij het huishouden in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan hulp bij het huishouden.

Artikel 9 Primaat van de algemene hulp bij het huishouden

  • 1. Een persoon, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 4, 5 en 6 van de wet, kan voor de in artikel 8 onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien:

    • a.

      aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek of

    • b.

      problemen bij het uitvoeren van de mantelzorg

      het zelf uitvoeren van een of meer huishoudelijke taken onmogelijk maken en de algemene hulp bij het huishouden dit snel en adequaat kan oplossen.

  • 2. Een persoon, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4, 5 en 6 van de wet, kan voor de in artikel 8 onder b. en c. vermelde voorzieningen in aanmerking worden gebracht indien:

    • a.

      de in artikel 8 onder a genoemde voorziening een onvoldoende oplossing biedt of

    • b.

      niet beschikbaar is.

Artikel 10 Gebruikelijke zorg

In afwijking van het gestelde in artikel 9 komt een persoon, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g., onderdeel 4, 5 en 6 van de wet, niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden als tot de leefeenheid, waar deze persoon deel van uitmaakt, één of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn het huishoudelijke werk te verrichten.

Artikel 11 Omvang van de hulp bij het huishouden

De omvang van de hulp bij het huishouden wordt uitgedrukt in eenheden, zoals nader te bepalen in een nadere regeling van het college.

Artikel 12 Omvang van het persoonsgebonden budget

Het bedrag, dat per eenheid in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, wordt vastgelegd in een nadere regeling van het college.

Hoofdstuk 4 Woonvoorzieningen

Artikel 13 Vormen van woonvoorzieningen

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het voeren of deel uitmaken van een huishouden, te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene woonvoorziening;

  • b.

    een woonvoorziening in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een woonvoorziening;

  • d.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening.

Artikel 14 Primaat algemene woonvoorzieningen en recht op individuele woonvoorzieningen

  • 1. Een persoon, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet, kan voor de in artikel 13, onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek een aanpassing aan de woning noodzakelijk maken en de algemene woonvoorziening dit snel en adequaat kan oplossen.

  • 2. Een persoon, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet, kan voor de in artikel 13, onder b., c. en d. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien de in het vorige lid genoemde oplossing niet aanwezig is of niet tot een snelle en adequate oplossing leidt.

Artikel 15 Soorten individuele woonvoorzieningen

De in artikel 13 onder b., c. en d. genoemde voorzieningen kunnen bestaan uit:

  • a.

    een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten;

  • b.

    een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening;

  • c.

    een niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening;

  • d.

    een uitraasruimte.

Artikel 16 Primaat van de verhuizing

  • 1. Een persoon, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet, kan voor een voorziening, als bedoeld in artikel 15 onder a., in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het normale gebruik van de woning belemmeren.

  • 2. Een persoon, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet, kan voor een voorziening, als bedoeld in artikel 15 onder b. en c., in aanmerking worden gebracht indien de in het eerste lid genoemde voorziening niet mogelijk is of niet de goedkoopst adequate voorziening is.

  • 3. Een persoon, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet, kan voor een voorziening, als bedoeld in artikel 15, onder d., in aanmerking worden gebracht indien sprake is van een op basis van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek aanwezige gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin deze persoon tot rust kan komen.

Artikel 17 Frequentie van woningaanpassingen

  • 1. Het college verleent geen financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening, als bedoeld in artikel 13 onder b, c en d, indien de noodzaak van het treffen van deze woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van de beperkingen bij het normale gebruik van de woning geen aanleiding bestond.

  • 2. Een tegemoetkoming, als bedoeld in het eerste lid, kan in afwijking van het bepaalde in het eerste lid maximaal éénmaal in de 10 jaar worden verstrekt.

Artikel 18 Uitsluitingen

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op het treffen van voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, ADL-clusterwoningen, kamerverhuur en specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.

Artikel 19 Hoofdverblijf

  • 1. Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen.

  • 2. In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan een woonvoorziening getroffen worden voor het bezoekbaar maken van één woonruimte, indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling.

  • 3. De aanvraag voor het bezoekbaar maken wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat.

  • 4. Ten aanzien van de aard en de hoogte van de financiële tegemoetkoming van de woonvoorziening kunnen door het college nadere regels worden vastgesteld.

  • 5. Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan dat de aanvrager de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken.

Artikel 20 Beperkingen

De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in dit hoofdstuk wordt geweigerd indien:

  • a.

    de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolg van ziekte of gebrek geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

  • b.

    de aanvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college;

  • c.

    deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen;

  • d.

    de woonvoorziening aangevraagd wordt op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak of;

  • e.

    de aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen, verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden, verhuisd is naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg, of er in de verlaten woonruimte geen problemen met het normale gebruik van de woning zijn ondervonden.

Artikel 21 Terugbetaling bij verkoop

  • 1. De eigenaar-bewoner, die krachtens deze verordening een woonvoorziening heeft ontvangen, die meer bedraagt dan een bij nadere regeling van het college vastgesteld bedrag, dient bij verkoop van deze woning binnen een periode van 10 jaar naar gereedmelding van de voorziening, deze verkoop van de woning schriftelijk mee te delen aan het college.

  • 2. De financiële tegemoetkoming in de kosten van het treffen van een woonvoorziening dient volgens het bij nadere regeling van het college vastgelegde afschrijvingsschema te worden terugbetaald.

  • 3. Het college kan geheel of gedeeltelijk vrijstelling verlenen van de terugbetalingsverplichting bedoeld in het tweede lid indien de woonvoorziening niet heeft geleid tot een waardestijging van de woning.

Hoofdstuk 5 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 22 Vormen van vervoersvoorzieningen

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene voorziening waaronder een collectieve vervoersvoorziening;

  • b.

    een vervoersvoorziening in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een vervoersvoorziening.

Artikel 23 Het recht op een algemene voorziening

Een persoon, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet, kan voor de in artikel 22 onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek

  • a.

    het gebruik van het openbaar vervoer of

  • b.

    het bereiken van het openbaar vervoer onmogelijk maken.

Artikel 24 Het primaat van het collectief vervoer

Een persoon, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet, kan voor de in artikel 22, onder b. en c. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien:

  • a.

    aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek het gebruik van een collectief systeem, als bedoeld in artikel 22, onder a., onmogelijk maken dan wel

  • b.

    een collectief systeem, als bedoeld in artikel 22, onder a., niet aanwezig is.

Artikel 25 Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen

Indien het inkomen van een ongehuwde persoon of het gezamenlijk inkomen van gehuwde personen meer bedraagt dan een bij nadere regeling van het college vast te stellen inkomensgrens wordt een voorziening, als bedoeld in artikel 22, niet verstrekt.

Artikel 26 Omvang in gebied en in kilometers

Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag, tenzij zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de aanvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.

Hoofdstuk 6 Verplaatsen in en rond de woning

Artikel 27 Vormen van rolstoelvoorzieningen

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het verplaatsen in en om de woning dan wel voor sportbeoefening te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene voorziening, waaronder een algemene rolstoelvoorziening;

  • b.

    een rolstoelvoorziening in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een rolstoelvoorziening;

  • d.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een sportrolstoel.

Artikel 28 Incidenteel en dagelijks rolstoelgebruik en sportrolstoel

  • 1. Een persoon, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g., onderdeel 5 en 6 van de wet, kan voor de in artikel 27, onder a vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek incidenteel zittend verplaatsen in en rond de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen, die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of een andere wettelijke regeling, geen adequate oplossing bieden.

  • 2. Een persoon, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g., onderdeel 5 en 6 van de wet, kan voor de in artikel 27, onder b en c vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien een voorziening, als bedoeld in artikel 27 onder a, niet aanwezig is en aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek incidenteel of dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen, die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of een andere wettelijke regeling, geen adequate oplossing bieden.

  • 3. Een persoon, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet, kan voor de in artikel 27, onder d vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek sportbeoefening zonder sportrolstoel onmogelijk maken.

Artikel 29 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners

In uitzondering op het gestelde in artikel 28, lid 2 , komt een persoon, die verblijft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling, uitsluitend voor een rolstoel in aanmerking indien hij geen recht heeft op een rolstoel, verstrekt op grond van de AWBZ.

Hoofdstuk 7 Verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten

Artikel 30 Gebruik aanvraagformulier en termijnen

  • 1. Een aanvraag dient te worden ingediend door middel van een door het college ter beschikking gesteld formulier.

  • 2. Op elke hierna genoemde aanvraag wordt uiterlijk binnen de daarachter genoemde termijn na ontvangst van een ontvankelijke aanvraag een beslissing genomen:

    • a.

      in geval van een voorziening voor hulp bij het huishouden als bedoeld in artikel 8 uiterlijk binnen acht weken;

    • b.

      in geval van een woonvoorziening als bedoeld in artikel 15, onder c uiterlijk binnen acht weken;

    • c.

      in geval van een woonvoorziening als bedoeld in artikel 15, onder a uiterlijk binnen 16 weken;

    • d.

      in geval van een woonvoorziening als bedoeld in artikel 15, onder b en d uiterlijk binnen 39 weken;

    • e.

      in geval van een vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 22 uiterlijk binnen 16 weken;

    • f.

      in geval van een rolstoelvoorziening als bedoeld in artikel 27 uiterlijk binnen 16 weken.

  • 3. Indien gelijktijdig aanvragen voor verscheidene voorzieningen worden ingediend is de langste termijn maatgevend.

  • 4. De termijnen als bedoeld in het tweede en het derde lid kunnen worden verdaagd met ten hoogste vier weken.

Artikel 31 Relatie met de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

De aanvraag dient te worden ingediend bij het door het college aan te wijzen loket, in welk loket zowel aanvragen voor voorzieningen inzake de wet alsook aanvragen zorg inzake de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten kunnen worden ingediend

Artikel 32 Inlichtingen, onderzoek, advies

  • 1. Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend:

    • a.

      op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te ondervragen;

    • b.

      op een door het college te betalen plaats en tijdstip door één of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen ondervragen en/of onderzoeken.

  • 2. Het college vraagt het Centrum Indicatiestelling Zorg (C.I.Z.) of een andere deskundige partij om advies indien:

    • a.

      aanvullende informatie nodig is om de aanvraag te kunnen beoordelen;

    • b.

      het college dat overigens gewenst vindt.

  • 3. Een aanvrager is verplicht aan het college of de door hem aangewezen adviesinstantie die gegevens te verschaffen of te doen verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

  • 4. Bij de advisering, zoals genoemd in het eerste lid, wordt door de adviseur gebruik gemaakt van de systematiek, zoals neergelegd in de ICF.

  • 5. De beschikking vermeldt op welke wijze het genomen besluit bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.

Artikel 33 Samenhangende afstemming

Het college stelt nadere regels vast omtrent de wijze waarop de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend wordt afgestemd op de situatie van de aanvrager.

Artikel 34 Wijzigingen in de situatie

Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht aan het college direct uit eigen beweging mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Artikel 35 Intrekking van een voorziening

  • 1. Het college kan een besluit, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken indien:

    • a.

      niet is voldaan dan wel niet langer wordt voldaan aan het bepaalde bij of krachtens deze verordening;

    • b.

      op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen.

  • 2. Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken indien blijkt dat de tegemoetkoming of het budget binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het middel waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

Artikel 36 Terugvordering

  • 1. Ingeval een voorziening wordt of is ingetrokken kan een op basis daarvan reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget worden teruggevorderd.

  • 2. In geval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening wordt of is ingetrokken kan deze voorziening worden teruggevorderd indien de voorziening is verleend op basis van valselijk verstrekte gegevens.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 37 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 38 Gevallen waarin deze verordening niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 39 Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening. en de hierop berustende nadere regelgeving, geldende bedragen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de CBS-prijsindex voor gezinsconsumptie.

Artikel 40 Nadere regels

Het college stelt nadere regels vast over de wijze waarop deze verordening wordt uitgevoerd en de wijze waarop verstrekkingen in het kader van deze verordening worden gecontroleerd .

Artikel 41 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2007.

  • 2. Op dat tijdstip vervalt de Verordening voorzieningen gehandicapten Tubbergen .

Artikel 42 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare
vergadering van 11 september 2006
de wnd. griffier, de voorzitter,
M.H.M. Huinink, mr. M.K.M. Stegers