Regeling vervallen per 21-04-2016

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp 2015

Geldend van 08-01-2015 t/m 20-04-2016 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2015

Intitulé

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp 2015

Het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen,

gelet op artikel 4:81 e.v. van de Algemene wet bestuursrecht, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Jeugdwet;

besluit:

vast te stellen de navolgende:

“Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp 2015”

Artikel 1.

Met betrekking tot bevoegdheden op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Jeugd wordt gehandeld overeenkomstig de Beleidsregels voor de uitvoering van de Wmo 2015 en de Jeugdwet”, zoals dat is opgenomen in de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2.

  • 1.

    Dit besluit treedt inwerking werking op 1 januari 2015.

  • 2.

    Dit besluit kan worden aangehaald als “Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp 2015”.

  • 3.

    De “Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Tubbergen 2012 “(Verstrekkingenboek maatschappelijke ondersteuning)” worden ingetrokken, voor zover die niet van rechtswege vervallen per 1 januari 2015.

Ondertekening

Tubbergen, [23 december 2013]
Burgemeester en wethouders van Tubbergen,
de secretaris, de burgemeester
drs. ing. G.B.J. Mensink, mr. M.K.M. Stegers

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp 2015

Inhoud

1.

Inleiding

2.

Begripsbepalingen

3.

Algemene wegingsfactoren

4.

Procedure

4.1

Melding

4.2

Onderzoek

4.3

Zorg- en ondersteuningsplan

4.4

Aanvraag en beschikking

4.5

Toegang jeugdhulp via de verwijzer

4.6

Crisis

4.7

Spoedhulp

4.8

Opschalen van problematiek

5.

Kader voor toekennen niet vrij toegankelijke voorzieningen

5.1

Vervoer

5.2

Rolstoelen

5.3

Woonvoorzieningen

5.4

Huishoudelijke ondersteuning

5.5

Ondersteuning bij maatschappelijke deelname

5.6

Ondersteuning bij zelfstandig leven

5.7

Kortdurend verblijf

5.8

Beschermd wonen

5.9

Jeugdhulp

5.9.1

Bepalen van toegang

5.9.2

Vormen van jeugdhulp

6.

Persoonsgebonden budget (PGB)

6.1

Voorwaarden om in aanmerking te komen voor een PGB

6.1.1

Bekwaamheid van de aanvrager

6.1.2

Motivering door de aanvrager

6.1.3

Gewaarborgde kwaliteit van de dienstverlening

6.2

Weigeren PGB

6.3

Besteding PGB

6.4

Verantwoording PGB

6.5

Tarieven

7.

Eigen bijdrage

7.1

Eigen bijdrage niet vrij toegankelijke voorzieningen Wmo

7.2

Eigen bijdrage jeugdhulp

7.3

Eigen bijdrage woningaanpassing voor kinderen

7.4

Eigen bijdrage vrij toegankelijke voorzieningen

1. Inleiding

De Wet maatschappelijke ondersteuning en de Jeugdwet en het ter uitvoering daarvan opgestelde beleidsplan Omzien naar elkaar, de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Verordening jeugdhulp van de gemeente Tubbergen vormen de basis voor de uitvoering van de taken op het gebied van maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp. Het doel van deze beleidsregels is om een beleidsmatige invulling te geven aan deze wetgeving, verordeningen en het beleidsplan.

Op basis van de ervaringen in 2015 zullen de beleidsregels gedurende het jaar tegen het licht worden gehouden. Het gaat om de juiste balans tussen het bieden van de nodige kaders (als houvast voor de consulenten en ten behoeve van financiële beheersbaarheid) en het faciliteren van professionele autonomie van de consulenten. Indien nodig worden de beleidsregels in de loop van 2015 bijgesteld.

Leeswijzer

De beleidsregels starten met een overzicht van relevante begripsbepalingen in hoofdstuk 2. Hoofdstuk 3 geeft de algemene afweging weer die wordt toegepast wanneer een vraag om hulp of ondersteuning bij de gemeente binnenkomt. Het proces van afhandeling van een vraag is beschreven in hoofdstuk 4. Het resultaat hiervan kan zijn dat een niet vrij toegankelijke voorziening nodig is. De specifieke afwegingen per niet vrij toegankelijke voorziening staan in hoofdstuk 5. De meeste niet vrij toegankelijke voorzieningen kunnen in de vorm van een persoonsgebonden budget worden verstrekt; dit is het onderwerp van hoofdstuk 6. Hoofdstuk 7 sluit af met informatie over de eigen bijdrage.

2. Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk geven we de voor deze beleidsregels relevante begripsbepalingen weer uit de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Verordening Jeugdhulp van de gemeente Tubbergen. Relevant wil zeggen: begrippen die ook in deze beleidsregels voorkomen. De begripsbepalingen uit de verordeningen zijn aangevuld met andere begrippen die in de beleidsregels voorkomen.

  • a.

    algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten;

  • b.

    bijdrage: eigen bijdrage voor niet vrij toegankelijke voorzieningen;

  • c.

    dienstverlening: alle ondersteuning, hulpmiddelen en zorg die de gemeente kan verstrekken

  • d.

    familiegroepsplan: plan waarin jeugdige en ouders de hulpvraag beschrijven en aangeven hoe ze de opvoed- en opgroeisituatie voor hun kind(eren) willen verbeteren, via eigen kracht, met behulp van mensen uit hun omgeving en met welke professionele hulp en ondersteuning (Jeugdwet);

  • e.

    gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouder, inwonende kinderen of andere huisgenoten;

  • f.

    gesprek: gesprek in het kader van het onderzoek;

  • g.

    hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning of behoefte van een jeugdige of zijn ouders aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen;

  • h.

    melding: melding van een hulpvraag aan het college;

  • i.

    niet vrij toegankelijke voorziening: een op de jeugdige, zijn ouders of inwoners toegesneden voorziening toegekend door een beschikking. (In de Jeugdwet omschreven als individuele voorziening, in de WMO 2015 omschreven als maatwerkvoorziening);

  • j.

    persoonlijk plan: plan waarin de cliënt zijn hulpvraag op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie beschrijft (Wmo).

  • k.

    persoonsgebonden budget (PGB): een door het college verstrekt budget, dat de cliënt in staat stelt de niet vrij toegankelijke voorziening van derden te betrekken en dat namens de gemeente door de Sociale Verzekeringsbank aan deze derden wordt uitgekeerd;

  • l.

    vrij toegankelijke voorziening: een voorziening waarmee aan de hulpvraag wordt tegemoet gekomen zonder dat een beschikking nodig is;zorgplan: een door de zorgaanbieder en cliënt opgesteld document waarin het concrete zorgaanbod gedefinieerd wordt;

  • m.

    zorg- en ondersteuningsplan: een door het college op te stellen document waarin de zorg en/of ondersteuningsvraag van een cliënt en eventuele in aanmerking komende voorzieningen worden beschreven. Onder dit ondersteuningsplan wordt ook het hulpverleningsplan verstaan (Jeugdwet).

3. Algemene wegingsfactoren

Wanneer iemand een beroep doet op ondersteuning vanuit de Wmo of de Jeugdwet wordt dit verzoek gewogen door een consulent; indien nodig met consultatie van een (externe) deskundige. Afbeelding 1 laat globaal zien naar welke ‘lagen’ hierbij wordt gekeken.

Afbeelding 1

Er wordt een individuele weging toegepast waarbij de volgende elementen worden betrokken.

Eigen kracht en mogelijkheden

Als eerste wordt onderzocht in hoeverre de hulpvraag opgelost kan worden met eigen kracht en/of inzet sociale omgeving. Niet iedere beperking leidt bij iedere persoon tot problemen in zelfredzaamheid en participatie of bij opgroeien/opvoeden. Daarom wordt onderzocht in welke eigen oplossingen de inwoner kan voorzien, samen met zijn netwerk. Daarbij wordt ook vastgesteld wat als gebruikelijke hulp mag worden veronderstelt (zie volgende punt).

Gebruikelijke hulp

Gebruikelijke hulp is hulp die verwacht wordt van huisgenoten, die “normaal” wordt geacht in de relatie tussen huisgenoten en/of niet structureel anders is dan wanneer de huisgenoot geen beperking zou hebben. Ondersteuning door partner, ouder, volwassen inwonend kind of andere volwassen huisgenoot wordt als gebruikelijke hulp beschouwd:

  • ·

    In kortdurende situaties (maximaal 3 maanden): als uitzicht op herstel (van de zelfredzaamheid) dusdanig is dat ondersteuning daarna niet meer nodig zal zijn.

  • ·

    In langdurige situaties:

    • bij normaal maatschappelijk verkeer binnen de persoonlijke levenssfeer (bezoek familie/vrienden, bezoek huisarts, brengen en halen van kinderen naar school, sport of clubjes);

    • hulp bij overnemen van taken die bij een gezamenlijk huishouden behoren zoals de thuisadministratie of het schoonhouden van het huis;

    • het leren omgaan van derden (familie/vrienden/leerkracht etc.) met de persoon;

    • ouderlijk toezicht op kinderen; de aard en mate hiervan is afhankelijk van de leeftijd van het kind

Mantelzorgers

Mantelzorgers kunnen een deel van de hulpbehoefte van een naaste overnemen. Bij het bepalen van de passende ondersteuning wordt rekening gehouden met belangen en draagkracht van de mantelzorger. Indien nodig kan de gemeente de mantelzorger ondersteunen met bijvoorbeeld respijtzorg en met advies over het omgaan met persoon in kwestie, de combinatie mantelzorg en werk, et cetera.

Vrijwilligers

Naast mantelzorgers kunnen inwoners ook ondersteund worden door vrijwilligers die zich inzetten voor ondersteuningstaken binnen een huishouden. Bij het bepalen van ondersteuning wordt gekeken naar de mogelijkheden om taken door een vrijwilliger uit te laten voeren. Ook zorgt de gemeente voor de ondersteuning van vrijwilligers (dit kan ook bij een organisatie zijn belegd).

Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening die voldoet aan de volgende criteria:

  • ·

    Niet speciaal bedoeld voor personen met een beperking;

  • ·

    Verkrijgbaar in de reguliere handel;

  • ·

    Behoort voor een persoon zonder beperkingen in een financieel vergelijkbare positie tot het normale aanschaffingspatroon.

In individuele gevallen kan een voorziening die op zichzelf als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd, vanwege omstandigheden van de inwoner toch niet algemeen gebruikelijk zijn. Het gaat dan bijvoorbeeld om een plotseling optredende beperking waardoor algemeen gebruikelijke voorzieningen eerder dan normaal moeten worden vervangen. Indien de inwoner aangeeft de kosten voor de beoogde voorziening niet te kunnen betalen, kijkt de consulent samen met de inwoner naar andere mogelijkheden van financiële ondersteuning.

Wettelijke voorliggende voorzieningen

Voorliggend op de Wmo is een voorziening/dienst op grond van een andere wettelijke regeling, zoals de Wet langdurige zorg (Wlz), zorgverzekering of het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV). Denk ook aan mogelijkheden van ouderschapsverlof en zorgverlof die in overleg met een werkgever kunnen worden geregeld. Indien dit het geval is, zal er op grond van de Wmo geen voorziening of dienst worden verstrekt.

Vrij toegankelijke voorzieningen

Dit zijn voorzieningen waar eerst een beroep op kan worden gedaan voordat een niet vrij toegankelijke voorziening wordt overwogen.

De vrij toegankelijke voorzieningen die de gemeente organiseert of faciliteert zijn voorliggend op de toekenning van een niet vrij toegankelijke voorziening uit de Wmo of de Jeugdwet. Ze zijn voor iedereen vrij toegankelijk; dat wil zeggen dat men zonder toestemming of tussenkomst van de gemeente gebruik kan maken van het aanbod. Er kan een financiële bijdrage gevraagd worden. Uitgangspunt daarbij is, dat financiën geen belemmering mogen zijn om hulp te zoeken. Wanneer dat het geval is, kan de consulent samen met de inwoner kijken naar mogelijkheden van financiële ondersteuning.

Een volledig en actueel beeld van lokale vrij toegankelijke voorzieningen is te vinden in de sociale kaart.

Cliëntondersteuning

Cliëntondersteuning is:

  • ·

    een vrij toegankelijke voorziening;

  • ·

    kosteloos beschikbaar;

  • ·

    voor alle inwoners (cliënten en mantelzorgers) die maatschappelijke ondersteuning nodig hebben;

  • ·

    onafhankelijk; cliëntondersteuner handelt vanuit het belang van de cliënt.

Iedere inwoner kan gebruik maken van cliëntondersteuning. Ook kan een consulent van de gemeente cliëntondersteuning adviseren aan een inwoner.

Cliëntondersteuning is belegd bij verschillende organisaties. We maken afspraken met deze organisaties over wanneer ze de gemeentelijk consulent betrekken. Bijvoorbeeld als er zorg nodig is waar een beschikking voor nodig is. Dan gaan cliënt, ondersteuner en consulent samen om tafel om te kijken wat er nodig is. Het kan zijn dat de ondersteuner met de cliënt al een persoonlijk plan heeft gemaakt. Alle informatie die er is kan meegenomen worden in het vraagverhelderingstraject door de gemeente. De consulent kan de cliëntondersteuner vragen mee te denken over de benodigde zorg; de consulent beslist welke ondersteuning binnen de kaders van de gemeente kan worden ingezet.

Niet vrij-toegankelijke voorziening

Als de hiervoor genoemde mogelijkheden niet of onvoldoende antwoord geven op de hulpvraag, kijken we naar de volgende ‘laag’ in de ondersteuningsvormen: de maatwerk- of individuele voorziening. Hoofdstuk 4 gaat uitgebreider in op de procedure waarmee wordt vastgesteld of er toegang is tot een niet vrij toegankelijke voorziening; hoofdstuk 5 op de kenmerken en criteria voor specifieke niet vrij toegankelijke voorzieningen. De producten- en dienstencatalogus bevat alle niet vrij toegankelijke voorzieningen binnen de gemeente Tubbergen (zie hiervoor het overzicht in GWS en TOP).

Inwoners zijn er bij gebaat om zo vroeg, snel en zo goed mogelijk geholpen te worden. Is er een enkelvoudig probleem, dan is een snelle enkelvoudige oplossing op zijn plaats. De ondersteuningsvraag wordt afgehandeld door één persoon die ook de contacten onderhoudt met de cliënt. Wanneer er sprake is van meervoudige problemen, wordt zorg en ondersteuning geboden vanuit een integrale aanpak. Daarbij is het uitgangspunt één gezin, één plan, één regisseur en één budget.

Goedkoopst adequate voorziening

Bij een niet vrij toegankelijke voorziening wordt gekozen voor de goedkoopst adequate voorziening. Er zijn vaak meerdere geschikte oplossingen, maar er wordt gekozen voor de oplossing die naar objectieve maatstaven de goedkoopste is. Indien belanghebbende een duurdere voorziening wil (die eveneens adequaat is) komen de meerkosten voor rekening van belanghebbende.

Bij het bepalen van de goedkoopst adequate voorziening, wordt rekening gehouden met de (te verwachten) gebruiksduur en intensiteit van het gebruik. Bij kortdurend of incidenteel gebruik, kan een groter beroep worden gedaan op eigen mogelijkheden of de inzet van vrij toegankelijke voorzieningen (indien mogelijk/aanwezig voor de vraag die het betreft).

4. Procedure

Inwoners van 0 tot 100 jaar met een vraag op het gebied van zelfredzaamheid en participatie en jeugdigen en hun ouders met opgroei- of opvoedproblemen of psychische problemen/stoornissen kunnen zich op verschillende manieren tot de gemeente wenden. Er is één team van consulenten waarin kennis van alle domeinen vertegenwoordigd is. Dit team werkt vraaggericht en vanuit een generalistische blik. In samenspraak met de inwoner bepaalt en coördineert dit team het benodigde arrangement van zorg en ondersteuning.

4.1 Melding

Een vraag kan via de volgende routes bij het team van consulenten terecht komen:

  • ·

    Telefonisch via het algemene telefoonnummer van de gemeente Tubbergen, (0546) 628 000.

  • ·

    Per mail via zorg@tubbergen.nl

  • ·

    Digitaal via het meldingsformulier op de website van de gemeente.

Een vraag of signaal kan ook worden ingebracht door iemand anders dan de inwoner om wie het gaat, zoals een familielid, buren of andere bekenden. Denk daarnaast aan vraag, signaal of melding door een professional.

Bij telefonisch contact wordt een QuickScan afgenomen door de medewerker van het KCC. De QuickScan is een gesloten vragenlijst om crisissituaties en veiligheidsrisico’s in te kunnen schatten en globaal de aard van de problematiek te bepalen. Daardoor kan de medewerker het signaal naar de juiste instantie of consulent doorgeleiden.

In een deel van de gevallen kan de melding worden afgehandeld door middel van informatie, advies of doordat de inwoner tot een eigen oplossing komt.

Als op basis van het telefoongesprek duidelijk is dat de vraag moet worden opgepakt door een consulent, vult de medewerker een meldingsformulier in. Indien mogelijk wordt direct een afspraak gepland met een ter zake deskundige consulent. Dit meldingsformulier staat ook op de website van de gemeente, waardoor inwoners ook rechtstreeks een melding kunnen doen.

Als de melding is verstuurd naar de consulent, start de procedure van vraagverheldering via onderzoek met als resultaat een ondersteuningsplan (zie paragraaf 3.2). De cliënt wordt per brief geïnformeerd over (onder andere) de bevestiging van de melding, de mogelijkheid om binnen een week een persoonlijk plan in te dienen en de termijn van afhandeling. De melding wordt binnen 6 weken afgehandeld.

4.2 Onderzoek

Voordat het gesprek plaatsvindt, verzamelt de consulent alle reeds beschikbare gegevens naar nut en noodzaak. Ook kan de cliënt indien nodig gevraagd worden om informatie aan te leveren over diagnoses en lopende of afgeronde zorgtrajecten.

In de Wmo 2015 heeft de inwoner de mogelijkheid met een persoonlijk plan te komen. Op grond van de Jeugdwet mogen ouders een familiegroepsplan opstellen. Het gaat om een hulpverleningsplan of plan van aanpak opgesteld door de inwoner c.q. ouders samen met anderen, die tot de sociale omgeving behoren en waarin aangegeven wordt welke ondersteuning nodig is van wie en met welk gewenst resultaat. Dit plan bevat dezelfde elementen als het ondersteuningsplan van de gemeente:

  • ·

    Beschrijving van de ondersteuningsbehoefte;

  • ·

    Omschrijving van de mogelijkheden die de inwoner en zijn omgeving al hebben benut om tot oplossingen te komen;

  • ·

    Beschrijving van de te behalen resultaten en acties op de verschillende leefgebieden: lichamelijke gezondheid, geestelijke gezondheid, dagbesteding/daginvulling, activiteiten van het dagelijks leven, financiën, huisvesting, huiselijke relaties, sociaal netwerk, maatschappelijke participatie, bijzonderheden zoals justitie, verslavingen;

  • ·

    Het type hulp dat de inwoner nodig heeft, de duur en (bij een PGB) het budget;

  • ·

    Doelstellingen en activiteiten die gedaan worden om de doelstellingen te behalen.

Als de inwoner daarom verzoekt kan cliëntondersteuning ingeschakeld worden bij het opstellen van een persoonlijk plan of een familiegroepsplan.

In het gesprek passen de consulenten een methodiek toe die er voor zorgt dat de gewenste informatie opgehaald wordt en op een gestructureerde wijze

vastgelegd kan worden.

Het team van consulenten gaat op de volgende manier te werk:

  • ·

    Het team werkt met een integrale aanpak: één gezin, één plan, één regisseur, één budget.

  • ·

    Het team werkt outreachend en zoekt de persoon thuis op.

  • ·

    De ondersteuning door het team is snel en toegankelijk; het team kent geen wachtlijst.

  • ·

    Het team maakt maximaal gebruik van de 'eigen kracht' van de inwoner en diens sociale netwerk. Als het eigen netwerk te weinig mogelijkheden biedt, wordt er gezocht naar mogelijkheden in het georganiseerde informele netwerk en indien nodig aangevuld professionele vormen van ondersteuning.

In het proces van vraagverheldering kan het voorkomen dat een consulent aanvullende kennis van (externe) professionals nodig heeft om te komen tot een passend ondersteuningsplan. Bij complexe situaties zal met behulp van het signaleringsoverleg en een eventueel Multi Disciplinair Overleg (MDO) de hulpvraag of een onderdeel daarvan geprioriteerd worden en wordt afgesproken welk probleem als eerste zal worden aangepakt. Hierbij wordt de privacy gewaarborgd en worden niet meer mensen dan noodzakelijk betrokken. Dit gebeurt altijd met toestemming van de cliënt tenzij de veiligheid in het geding komt en dan werken we volgens de meldcode Kindermishandeling en Huiselijk Geweld.

Signaleringsoverleg

Om de verbinding tussen de gemeenten en de vindplekken te borgen en signalen goed te delen, is er regelmatig een overleg tussen de professionals van verschillende organisaties. Als er geen toestemming is, wordt een casus anoniem besproken of er moet sprake zijn van een veiligheidsrisico zodanig dat de meldcode in werking treedt. In het signaleringsoverleg zitten diverse partijen. Deze professionals bespreken met elkaar welke complexe vragen of zorgsignalen er binnen gekomen zijn en op welke manier deze ondersteund kunnen worden vanuit de gedachte: inwoner centraal, eigen kracht en eigen regie.

Nadere taken, verantwoordelijkheden, bevoegdheden en de omgang met privacy worden voor het signaleringsoverleg formeel vastgelegd in afzonderlijke samenwerkingsconvenanten.

Multidisciplinair Overleg

Zodra blijkt dat er op casusniveau afspraken gemaakt moeten worden waarbij diverse partijen betrokken zijn, wordt een multidisciplinair overleg (MDO) georganiseerd. Daarbij sluiten de betrokken professionals aan en de inwoner met een hulpvraag, indien gewenst met vertegenwoordiging. De casuscoördinator van de gemeente neemt de regie en borgt de gemaakte afspraken. Huisartsen krijgen altijd een uitnodiging als er een MDO wordt georganiseerd met een patiënt uit hun praktijk. Casuscoördinator en huisarts bepalen gezamenlijk of het zinvol is dat de huisarts aansluit of dat alleen het verstrekken van gegevens en een terugkoppeling voldoende is.

4.3 Zorg- en ondersteuningsplan

De uitkomsten van het onderzoek worden vastgelegd in een zorg- en ondersteuningsplan. De consulent stelt samen met de inwoner een plan op in één of meer gesprekken. Dit plan vormt de basis voor het zorgplan dat een aanbieder met de cliënt opstelt in het geval dat een niet vrij toegankelijke voorziening aan de orde is.

Eventueel kan de inwoner hierbij ondersteund worden door een onafhankelijke cliëntondersteuner die de inwoner helpt zijn vraag te formuleren. Bij het voeren van een gesprek en het opstellen van een plan staat de inwoner centraal. Er wordt dus met de inwoner en/ of verzorger gepraat en niet over hem. Inwoners hebben en houden de regie (met of zonder ondersteuning), tenzij dit omwille van de veiligheid niet verantwoord is.

Het zorg- en ondersteuningsplan:

  • ·

    beschrijft de mogelijkheden die de persoon en zijn omgeving hebben om tot oplossingen te komen, zowel vanuit het perspectief van de inwoner als van de consulent;

  • ·

    beschrijft de te behalen resultaten en acties op de leefgebieden die voor de persoon relevant zijn: lichamelijke gezondheid, geestelijke gezondheid, dagbesteding/daginvulling, activiteiten van het dagelijks leven, financiën, huisvesting, huiselijke relaties, sociaal netwerk, maatschappelijke participatie, bijzonderheden zoals justitie, verslavingen;

  • ·

    gaat in op het type hulp dat de inwoner nodig heeft en de duur ervan;

  • ·

    is 'dynamisch' en wordt, wanneer nodig, geactualiseerd (cyclisch karakter);

  • ·

    wordt ondertekend door inwoner en consulent.

Uit het onderzoek kunnen verschillende uitkomsten komen:

  • ·

    De consulent en de cliënt concluderen gezamenlijk dat er geen niet vrij toegankelijke voorziening nodig is. Dan zal niet worden overgegaan op een aanvraag. Deze conclusie wordt in het ondersteuningsplan beschreven; het plan bevat dan de acties die de cliënt zelf gaat ondernemen, met eventueel hulp uit sociaal netwerk of voorliggende voorzieningen. Wanneer sprake is van casuscoördinatie door de gemeente (casemanagement), wordt dit in het plan vermeld. De cliënt tekent het ondersteuningsplan en het plan wordt geregistreerd;

  • ·

    De consulent concludeert dat er een niet vrij toegankelijke voorziening niet nodig is, maar de cliënt is het hier niet mee eens. Cliënt tekent het zorg- en ondersteuningsplan voor gezien. De cliënt kan er voor kiezen om wel een aanvraag in te dienen (op grond van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 7 van de verordening); de gemeente moet dan een beschikking afgeven;

  • ·

    De consulent en cliënt concluderen dat er een niet vrij toegankelijke voorziening nodig is. De cliënt tekent het zorg- en ondersteuningsplan voor akkoord en dit kan ook als aanvraag worden gezien;

  • ·

    De consulent concludeert dat er een niet vrij toegankelijke voorziening nodig is, maar de cliënt is het hier niet mee eens. Wanneer de consulent niet in redelijkheid de cliënt kan overtuigen van de noodzaak van de zorg vanwege zorgen met betrekking tot veiligheid en/of ontwikkeling, kan besloten worden tot het opschalen van de problematiek richting gedwongen kader (4.7, 5.9.1).

De uitkomst van ieder onderzoek wordt vastgelegd ten behoeve van managementinformatie en doorontwikkeling van beleid.

Wanneer de uitkomst van het onderzoek is dat een aanvraag wordt gedaan, geldt vervolgens de wettelijke afhandeltermijn van 2 weken voor de aanvraag (volgend op de (maximaal) 6 weken voor de afhandeling van de melding).

4.4 Aanvraag en beschikking

Op basis van het zorg- en ondersteuningsplan blijkt of de inwoner een voorziening nodig heeft die niet vrij toegankelijk is; het ondersteuningsplan kan dan als aanvraag worden gezien waarop de gemeente een beschikking moet afgeven.

In een beschikking wordt vastgesteld van welke dienstverlening de inwoner gebruik mag maken. Tegen deze beschikking is bezwaar en beroep mogelijk; hoe dat werkt wordt in de beschikking beschreven.

In de beschikking staat in ieder geval:

  • ·

    Welke voorziening is aangevraagd;

  • ·

    Of er toegang is tot de gevraagde niet vrij toegankelijke voorziening, en zo ja:

  • -

    Wat het beoogde resultaat is van de voorziening.

  • -

    Wat de ingangsdatum en looptijd is.

  • -

    Van welke aanbieder de cliënt de zorg krijgt of dat de voorziening als pgb wordt verstrekt.

  • -

    Of er een eigen bijdrage van toepassing is;

  • ·

    Hoe de cliënt bezwaar kan aantekenen tegen de beschikking.

Wanneer op een aanvraag een negatieve beschikking wordt afgegeven, zoekt de consulent eerst telefonisch contact met de cliënt om het voornemen tot afwijzen te melden.

4.5 Toegang jeugdhulp via de verwijzer

Op grond van de Jeugdwet kan een huisarts, medisch specialist of jeugdarts een jeugdige rechtstreeks doorverwijzen naar een instelling voor niet-vrij toegankelijke jeugdhulp. De gemeente heeft de volgende afspraken gemaakt met de huisartsen over de werkwijze en informatie-uitwisseling (hier op hoofdlijnen weergegeven):

  • ·

    Huisartsen zijn, met behulp van informatie van de gemeente, op de hoogte van de sociale kaart van vrij toegankelijke voorzieningen en van de verschillende aanbieders van niet vrij toegankelijke jeugdhulp. Zij gebruiken deze informatie bij het bepalen van de juiste hulp voor de cliënt;

  • ·

    Huisartsen geven vanuit hun specifieke expertise een verwijzing naar de benodigde zorg. Huisartsen zij vrij om te verwijzen naar de zorg die zij nodig achten, maar kunnen altijd gebruik maken van de expertise binnen het team van de gemeente;

  • ·

    Huisarts en gemeente informeren elkaar over betrokkenheid bij een cliënt, binnen de kaders van beroepsgeheim en privacywetgeving. Inhoudelijke informatie wordt alleen gedeeld met goedvinden van de cliënt;

  • ·

    Bij veiligheidsissues of coördinatievraagstukken is de procesmanager van de gemeente voor de huisartsen het vaste aanspreekpunt;

  • ·

    De gemeente monitort of de verwijzing naar zorg en de inzet daarvan naar behoren verloopt. Dit gebeurt via contact met zowel cliënt als zorgaanbieder. Als de cliënt hiervoor toestemming geeft, wordt hierover ook de huisarts geïnformeerd.

De afstemming met jeugdartsen wordt vormgegeven via het signaleringsoverleg. Met medisch specialisten worden geen afspraken gemaakt over de verwijzing naar individuele jeugdhulpvoorzieningen.

Het college dient de te verlenen niet vrij toegankelijke voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast te leggen in een beschikking. De inwoner krijgt geen afschrift van de beschikking.

4.6 Crisis

Tijdens reguliere openingstijden kunnen inwoners met een crisisvraag naar de gemeente bellen (via het algemene nummer). Consulenten maken een inschatting wat er nodig is en consulteren hierbij zo nodig Veilig Thuis Twente (VTT) conform de richtlijnen zoals opgenomen in de samenwerkingsafspraken VTT en het interne stappenplan crisissituaties.

VTT kan ook worden gevraagd om deze inschatting te maken wanneer de juiste expertise binnen de gemeente ontbreekt.

Crisismeldingen die buiten kantooruren binnenkomen worden opgepakt door de bereikbaarheidsdienst van VTT. Sensoor fungeert als voorportaal. Deze schakelt zo nodig door naar VTT.

Een crisis kan ook leiden tot het in gang zetten van een onderzoek naar kindermishandeling en huiselijk geweld, of een directe melding bij de Raad voor de kinderbescherming.

Bij bovengenoemde processen zijn de afspraken zoals opgenomen in het Samenwerkingsprotocol met de Raad voor de kinderbescherming en de Samenwerkingsafspraken met VTT leidend.

De procesmanager is het eerste aanspreekpunt voor de betrokken organisaties. Deze kan individuele casussen wegzetten bij de diverse consulenten. De casuscoördinatie ligt altijd bij de gemeente. Zonodig wordt een veiligheidsplan opgesteld in samenwerking met de betrokkenen.

Zorgmeldingen politie

Wanneer de politie betrokken raakt bij een cliënt maakt zij, indien dit nodig wordt geacht, een zorgmelding op waarin beschreven staat wie de betrokkenen zijn en wat er gebeurd is. Via CORV wordt deze aan VTT gestuurd. VTT maakt een eerste inschatting en onderneemt de nodige vervolgacties richting lokaal en/of inzet van verder onderzoek, zoals opgenomen in de samenwerkingsafspraken met VTT.

Tijdelijk huisverbod

Bij extreme incidenten kan een Tijdelijk Huisverbod worden opgelegd. Het werkproces bij het Tijdelijk Huisverbod blijft van kracht zoals opgenomen staat in de huidige afspraken. In de uitvoering is de procesmanager eerste aanspreekpunt en verantwoordelijk voor het organiseren van de coördinatie rondom een tijdelijk huisverbod.

Veiligheidshuis

Voor de bespreking van complexe persoons-, systeem- en gebiedsgerichte problematiek kan gebruik worden gemaakt van het Veiligheidshuis. Het Veiligheidshuis Twente werkt als 'hulp in de uitvoering' bij het raakvlak zorg en veiligheid. Het Veiligheidshuis kan de lokale uitvoering adviseren, actief deelnemen in of organiseren van (casus) overleggen of het (tijdelijk) overnemen van de procesregie in casuïstiek. De casusregie blijft lokaal. Als het gaat om de veiligheid of bedreigende situaties is de procesmanager de verbindende schakel met het Veiligheidshuis. Bij de opschaling vanuit de procesmanager naar het Veiligheidshuis is er altijd sprake van een strafrechtcomponent of een risico daarop. Hierbij maakt de gemeente afspraken met partners zoals Veilig Thuis Twente over wie, waar, wat, wanneer agendeert in het Veiligheidshuis en wat het moment is dat het Veiligheidshuis de zaak kan loslaten en de reguliere partners (politie, jeugdhulpverlening, gemeentelijke instanties etc.) de zaak weer op kunnen pakken.

4.7 Spoedhulp

De inschatting van de consulent of VTT kan leiden tot de inzet van spoedhulp. De aanbieders van spoedhulp 18- hebben één coördinatiepunt waar voor alle doelgroepen Jeugd de spoedhulp aangevraagd kan worden. Zij kunnen ook bepalen welke hulp het best passend is. Aanmelden kan zowel door VTT worden gedaan als door de consulenten Jeugd of andere wettelijke verwijzers, zoals de huisarts. Voor spoedhulp aan volwassenen wordt doorverwezen naar bestaande spoedhulpvoorzieningen.

4.8 Opschalen van problematiek

Wanneer sprake is van problematiek die de gemeentelijke verantwoordelijkheid op het gebied van de Wmo 2015 overstijgt, zal de consulent opschalen naar de verantwoordelijke instantie (bijv. de uitvoerder van zorg in het kader van de Wet langdurige zorg (Wlz)) door een warme overdracht.

Wanneer het jeugd betreft, blijft de verantwoordelijkheid van het begin tot het einde bij de gemeente liggen. Ook wanneer er sprake is van een interventie waarvoor de besluitvorming (wettelijk dan wel gedelegeerd) bij een ander orgaan ligt. Een besluit door Justitie of een interventie door politie of Veilig Thuis Twente. De gemeente is verantwoordelijk voor afstemming met deze partijen en verantwoordelijk om uitvoering te geven aan de nodige vervolgacties, dan wel opdracht te verstrekken aan derden om de noodzakelijke vervolgacties in te zetten. Daarnaast vervult de gemeente een coördinerende rol op casusniveau in het gehele proces.

5. Kader voor toekennen niet vrij toegankelijke voorzieningen

Een niet vrij toegankelijke voorziening wordt geboden in aanvulling op eigen kracht, de inzet van het eigen netwerk of vrijwilligers en de inzet van algemene voorzieningen. Met het algemene afwegingskader uit hoofdstuk 3 beoordelen consulenten of een niet vrij toegankelijke voorziening nodig is, via de procedure zoals beschreven in hoofdstuk 4. In dit hoofdstuk geven we voor de verschillende niet vrij toegankelijke voorzieningen binnen de gemeente de specifieke kenmerken en criteria, als leidraad bij de toekenning.

De gemeente kent de volgende niet vrij toegankelijke voorzieningen:

  • ·

    Vervoer;

  • ·

    Rolstoelen;

  • ·

    Woonvoorzieningen;

  • ·

    Huishoudelijke ondersteuning;

  • ·

    Ondersteuning bij maatschappelijke deelname (0-100);

  • ·

    Ondersteuning bij zelfstandig leven (0-100);

  • ·

    Kortdurend verblijf (0-100);

  • ·

    Beschermd wonen;

  • ·

    Jeugdhulp:

  • -

    Ambulant,

  • -

    Residentieel,

  • -

    Pleegzorg,

  • -

    Jeugdbescherming,

  • -

    Jeugdreclassering,

  • -

    Jeugdzorg plus.

5.1 Vervoer

Het uitgangspunt is dat we inwoners stimuleren om zelfstandig te reizen, eventueel via vervoersvoorzieningen die voor iedereen toegankelijk zijn. Vervoer maakt geen integraal onderdeel uit van de overige zorgvormen die de gemeente kan toekennen. We hanteren daarom het volgende afwegingskader (nadrukkelijk in deze volgorde):

  • ·

    Welke mogelijkheden heeft de persoon voor gebruik van eigen vervoer;

  • ·

    Welke mogelijkheden zijn er voor hulp vanuit eigen netwerk, via vrijwilligers of door vrij toegankelijke voorzieningen zoals maatjesprojecten, dorpshuiskamer etc. of vrijwilligers;

  • ·

    Kan de persoon gebruik maken van algemene voorzieningen: OV (bussen zijn toegankelijk voor mensen met een rolstoel), buurtbus, Regiotaxi (voor iedereen tegen OV-tarief);

  • ·

    Welke mogelijkheden bieden innovatieve hulpmiddelen en initiatieven om eigen kracht te versterken, zoals: app Go OV, maatje en busabonnement (dit laatste bijvoorbeeld in plaats van leerlingenvervoer).

Wanneer deze voorzieningen onvoldoende oplossing bieden, zijn er de volgende mogelijkheden (ook weer in deze volgorde):

  • ·

    Wmo kortingspas Regiotaxi,;

  • ·

    Indicatie voor vervoer naar dagbesteding (alleen in combinatie met Ondersteuning Maatschappelijke deelname) of kortdurend verblijf (alleen in combinatie met indicatie), indicatie leerlingenvervoer; indicatie Wsw-vervoer.

  • ·

    Indicatie voor vervoer in het kader van de Jeugd AWBZ

Als het vervoersprobleem hiermee niet opgelost kan worden, kijkt de consulent naar overige vervoersvoorzieningen (aangepast vervoer, etc).

Ter informatie: Omdat ‘sociaal vervoer’ qua aard een voorziening is die thuishoort in de Wmo 2015, kunnen mensen met een Wlz-indicatie die niet zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kunnen maken een beroep doen op de Wmo voor sociaal vervoer. Het gaat hierbij niet om vervoer naar dagbesteding maar om een vervoersbehoefte in het kader van sociale activiteiten.

5.2 Rolstoelen

Er zijn vier mogelijkheden om rolstoelen te verstrekken:

  • -

    een algemene voorziening waaronder een algemene rolstoelvoorziening;

  • -

    een rolstoelvoorziening in natura;

  • -

    een PGB, te besteden aan een rolstoelvoorziening;

  • -

    een PGB, te besteden aan een sportrolstoel.

De algemene rolstoelvoorziening

De algemene rolstoelvoorziening biedt mogelijkheden voor die aanvragers die een rolstoel niet dagelijks, maar incidenteel nodig hebben. Te denken valt aan aanvragers die in en om de woning geen hulpmiddelen nodig hebben of met andere loophulpmiddelen zich kunnen verplaatsen, terwijl uitsluitend tijdens een dagje uit of een middagje winkelen de afstanden die afgelegd moeten worden te groot worden zodat een rolstoel noodzakelijk is. Dergelijke rolstoelen worden vaak opgeklapt achter in de auto gelegd en slechts gebruikt bij bovenomschreven activiteiten. Omdat deze aanvragers niet dagelijks een rolstoel nodig hebben, kan de algemene rolstoelvoorziening een adequaat hulpmiddel zijn. Bij een algemene rolstoelvoorziening kunnen diegenen die daartoe het recht hebben een rolstoel voor één of meer dagen lenen om de gewenste activiteiten te kunnen uitvoeren. Het primaat geldt ook voor deze algemene voorziening.

De gemeente kent geen beleid ten aanzien van de algemene rolstoelvoorziening. Te denken valt aan de mogelijkheid tot het opzetten van rolstoelpools, zodat op bepaalde plaatsen zoals winkelcentra en busstations rolstoelen beschikbaar zijn. Indien aanvragers liever zelf een dergelijke rolstoel voor incidenteel gebruik hebben, kunnen zij gewezen worden op de uitgebreide tweedehandsmarkt rond deze rolstoelen en ook op de mogelijkheid individueel een dergelijke rolstoel aan te schaffen. Ook deze algemene voorziening kent een simpele “toegangstoets”, weinig bureaucratie en geen eigen bijdrage (wat voor rolstoelen uitgesloten is).

Op eenvoudige wijze kan vastgesteld worden of de wens van een dergelijke rolstoel gebruik te mogen maken geen contra-indicaties kent. In geval van twijfel kan altijd een normale aanvraagprocedure inclusief een medisch advies worden gevolgd. Dit kan ook als de aanvrager dit wenst, omdat een eigen rolstoel noodzakelijk geacht wordt.

Rolstoel in natura en PGB

De algemene rolstoelvoorziening zal een deel van de groep adequaat kunnen bedienen. Voor hen die (veel) vaker, vooral (bijna) dagelijks, een rolstoel nodig hebben voor verplaatsing in en om de woning kan, op basis van het gestelde in artikel 28, lid 2 van de verordening, een rolstoel toegekend worden. Dit kan ingevolge artikel 27 van de verordening, aanhef en onder b en c als voorziening in natura en als PGB. Via een medisch onderzoek wordt bepaald of er een indicatie is voor een rolstoel en zo ja, in welke vorm.

Sportrolstoel

Het is mogelijk een sportrolstoel aan te vragen. Voor een sportrolstoel komt men in aanmerking als sportbeoefening zonder sportrolstoel of sportrolstoelvoorziening onmogelijk is door aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, inclusief chronisch psychische en/of psychosociale problemen. Dit om het ook mogelijk te maken voor niet-rolstoelgebruikers via een sportrolstoel aan sport te kunnen doen. Het gebruik van een sportrolstoel voor teamsporten is duidelijk. Daarnaast zijn er ook individuele sporten (marathon bijvoorbeeld) waar men een sportrolstoel voor aan zal vragen. Recreatieve activiteiten worden niet onder sport gerekend. De aanvraag voor een sportrolstoel om in de natuur te zijn wordt afgewezen, wat kan vanwege het bovenwettelijke karakter van deze voorziening. Om deze reden wordt wel de eis gesteld dat men actief lid is van een gehandicaptensportvereniging (voor personen met een beperking). Er moet op gewezen worden dat bij veel sportverenigingen (voor personen met een beperking) de mogelijkheid geschapen wordt een sportrolstoel te lenen om uit te proberen of een bepaalde sport die aantrekkelijk lijkt ook bij iemand past. Dit kan nuttig zijn om te voorkomen dat een aangeschafte rolstoel uiteindelijk niet of nauwelijks gebruikt wordt.

Een sportrolstoel wordt uitsluitend in de vorm van een PGB verstrekt. Een uitgebreide individuele beoordeling is hiervoor noodzakelijk. Topsport vergt, net als bij personen zonder beperkingen, vaak hoge uitgaven voor sporthulpmiddelen. Deze regeling is daar niet voor bedoeld.

Mobiliteitshulpmiddelen in de Wet langdurige zorg

Overigens worden mobiliteitshulpmiddelen worden voor mensen met een Wlz-indicatie per 2015 niet langer verstrekt vanuit de Wmo, maar vanuit de Wlz. Bestaande AWBZ-cliënten die wonen in een instelling houden hun rechten onder de Wlz; wij gaan er op dit moment vanuit dat zij voor een rolstoel aanspraak maken op de Wlz.

5.3 Woonvoorzieningen

Een woonvoorziening is erop gericht de beperkingen die iemand in het normale gebruik van de woning ondervindt te compenseren. Het begrip ‘normale gebruik van de woning’ houdt in dat men de normale (elementaire) woonfuncties moet kunnen verrichten, zoals slapen, eten, lichaamsreiniging, het doen van essentiële huishoudelijke werkzaamheden, horizontale en verticale verplaatsingen binnen de woning, toegang tot de woning en de verzorging van kinderen.

Uitsluitingen

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op het treffen van voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, ADL-clusterwoningen, kamerverhuur en specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.

Enerzijds zijn alle woonsituaties die niet gericht zijn op een permanent zelfstandig woonverblijf uitgesloten. Anderzijds zijn uitgesloten situaties waarbij gezien de aard van het soort gebouw verondersteld mag worden dat bepaalde voorzieningen standaard aanwezig zijn. Is er sprake van één van deze situaties dan is afwijzing op voorhand mogelijk. Hierbij moet uiteraard wel nagegaan worden of er sprake is van een situatie waarin de hardheidsclausule gebruikt moet worden

Primaat verhuizing

Als vaststaat dat een aanpassing noodzakelijk is, eerst beoordeeld wordt of verhuizing naar een al geheel aangepaste woning of naar een goedkoper en gemakkelijker aan te passen woning een oplossing is. Het beleid is erop gericht zo goed mogelijk gebruik te maken van de voorraad aangepaste woningen en de aanpassingskosten zoveel mogelijk te beperken. In de Wvg-jurisprudentie is het hanteren van het primaat van de verhuizing op zichzelf geaccepteerd door de CRvB. Onder de Wmo wordt van deze mogelijkheid gebruik gemaakt ter compensatie van woonproblemen. Er zijn echter wel grenzen aan het hanteren van het primaat van de verhuizing, vooral op het gebied van de woonlasten, het tijdsbestek waarbinnen een oplossing kan/moet worden gevonden en de verhouding tussen de besparing van de gemeente bij toepassing van het primaat en de negatieve gevolgen voor de aanvrager. In alle gevallen dient een goed gemotiveerd besluit te moeten worden genomen, waarin alle relevante factoren, in onderling verband, dienen te worden afgewogen. Daarbij gaat het dus om factoren die spelen aan de kant van de gemeente en aan de kant van de belanghebbende. Als op verantwoorde wijze inhoud gegeven is aan toepassing van het primaat van de verhuizing, is daarmee een adequate oplossing geboden en heeft de gemeente aan haar compensatieverplichting voldaan.

Het is niet mogelijk een uitputtend overzicht te geven van alle mogelijke afwegingsfactoren die een rol kunnen spelen, omdat elke situatie weer anders is. Wel wordt hieronder in grote lijnen een overzicht gegeven van een aantal vaak voorkomende factoren die, afhankelijk van de situatie, een rol kunnen spelen bij de besluitvorming:

De snelheid waarmee de beperking kan worden gecompenseerd.

De snelheid waarmee het woonprobleem kan worden opgelost speelt een rol in het afwegingsproces. In een aantal gevallen kan verhuizen het woonprobleem sneller oplossen, als er snel een geschikte aangepaste of eenvoudig aan te passen woning beschikbaar is. Het hele traject van het maken van een plan, het vragen van offertes, de uitvoering en keuring vervalt dan of speelt een minder belangrijke rol. Omgekeerd kan het ook zo zijn dat het aanpassen van een woning een snellere oplossing biedt als er niet binnen een bepaalde tijd een geschikte woning vrij komt. Uit de jurisprudentie blijkt dat het essentieel is dat uit het indicatieadvies blijkt binnen welke medisch aanvaardbare termijn een oplossing gevonden moet zijn voor het woonprobleem.

Sociale factoren.

Sociale omstandigheden waarmee het college rekening houdt zijn bijvoorbeeld de voorkeur van de persoon met een beperking, de binding van de persoon met een beperking met de huidige woonomgeving, de nabijheid van voor de persoon met een beperking belangrijke voorzieningen. Ook de waardering van de aanwezigheid van vrienden, kennissen en familie in de nabijheid van de woning van de persoon met een beperking kan een rol spelen in het afwegingsproces, vooral in situaties waarin sprake is van mantelzorg. De sociale omstandigheden moeten in het indicatieonderzoek zoveel mogelijk geobjectiveerd worden. De sociale factor weegt minder zwaar in het voordeel van aanpassen, als dicht in de buurt van de huidige woning een geschikte of goedkoper aan te passen woning kan worden gevonden. Als de beoogde nieuwe woning dicht bij belangrijke voorzieningen, zoals winkels en werkplek is gelegen, kan dat de beslissing in het voordeel van verhuizen beïnvloeden, bijvoorbeeld omdat dan ook minder vervoersvoorzieningen nodig zijn.

Als de aanvrager zijn werk "aan huis" heeft (eigen bedrijf), moeten de consequenties van verhuizing ook vanuit de bedrijfsmatige kant meegewogen te worden. Het is mogelijk dat de vestiging van het bedrijf op een andere, in commercieel opzicht minder aantrekkelijke, locatie negatieve gevolgen voor het inkomen uit eigen bedrijf kan hebben.

De woonlasten en de financiële draagkracht van de persoon met een beperking.

Rekening houdend met eventuele mogelijkheden op het financiële gebied, maakt het college een vergelijking tussen de woonlasten van de huidige en de mogelijke nieuwe woning. Alle relevante woonlasten moeten daarbij in aanmerking worden genomen. Als de aanvrager eigenaar van de woonruimte is, zal een verhuizing of bouwkundige of woontechnische woonvoorziening andere gevolgen met zich meebrengen dan wanneer deze de woning huurt. Het verhuizen vanuit een koopwoning heeft meer emotionele en financiële consequenties dan verhuizing vanuit een huurwoning.Bij het verkopen van een huis komen meer aspecten aan de orde dan bij het verlaten van een huurwoning. Een aantal aspecten zullen pleiten voor het verkopen van de woning en verhuizen naar een huurwoning. Andere aspecten daarentegen zullen de balans naar het aanpassen van de eigen woning doen doorslaan. Een punt betreft de vraag in hoeverre vermogenswinsten of -verliezen optreden. Een eigenaar heeft doorgaans geld geleend en/of een hypotheek op het huis. Ook indien de aanvrager, al dan niet geheel op eigen kosten, veel aan de woning heeft verbeterd of aanpassingen heeft getroffen, ligt verhuizing soms minder voor de hand. Als de financiële situatie van een eigenaar van een woning, die gehandicapt raakt, door zijn beperking drastisch verandert (doorgaans brengt een beperking negatieve inkomensgevolgen met zich mee), kunnen moeilijkheden optreden met het opbrengen van de woonlasten van de eigen woning en zal de aanvrager ook problemen hebben met verhuizen.

Vergelijking aanpassingskosten huidige versus nieuwe woonruimte.

Het college maakt een kostenafweging tussen het aanpassen van de huidige woonruimte enerzijds en verhuizen (inclusief eventuele aanpassingskosten in de nieuwe woonruimte) anderzijds. Daarbij worden de volgende kosten in elk geval meegenomen in de overweging:

  • -

    huidige en voorzienbare toekomstige aanpassingskosten van de al bewoonde woonruimte;

  • -

    de kosten van het verhuizen;

  • -

    de eventuele aanpassingskosten van de nieuwe woning;

  • -

    kosten van het eventueel vrijmaken van de woning;

  • -

    een eventuele financiële tegemoetkoming voor huurderving.

  • -

    de kosten zijn het uitgangspunt bij deze afweging, maar ook andere factoren kunnen een rol spelen.

De mogelijke gebruiksduur van de aanpassing.

Er kan ook rekening gehouden worden met het feit dat een aan te passen koopwoning naar verwachting minder makkelijk kans heeft om voor hergebruik in aanmerking te komen:

  • -

    een revisiebeding, zoals bij huurwoningen, bestaat niet voor eigen woningen;

  • -

    de gemeente heeft geen instrument om de woning vrij te krijgen;

Het zal niet zo eenvoudig zijn om een geschikte kandidaat voor die woning te vinden, die zowel financieel als ergonomisch gezien geschikt is voor de betreffende woonruimte. Consequentie hiervan is dat eigen woningen meestal voor één enkele belanghebbende aangepast worden. Aanpassingen aan sociale huurwoningen zijn vaker opnieuw in te zetten dan aanpassingen aan koopwoningen, omdat deze huurwoningen opnieuw kunnen worden verhuurd aan personen met een beperking, waardoor de gebruiksduur van de aanpassing wordt verlengd. Dit speelt in de afweging dan ook een rol van belang. Ook de medische prognose speelt in dit verband een rol. Indien vaststaat dat iemands toestand naar verwachting zodanig zal verslechteren en dat als gevolg daarvan de aanpassing slechts voor beperkte tijd zal volstaan, kan dat gegeven een rol spelen in de afweging tussen verhuizing en aanpassen.

Als men niet wil verhuizen, wat dan?

Vaak zal een aangeboden mogelijkheid te verhuizen naar een andere woning door de aanvrager als negatief worden beoordeeld, vaak zal men graag willen blijven wonen in de vertrouwde woning. Als de bovenomschreven afweging in het voordeel van verhuizing uitvalt, is die wens niet meer doorslaggevend. Dat heeft gevolgen voor het weigeren van aangeboden geschikte woningen. Na weigering beoordeelt het college of er vanuit kan worden gegaan dat voldoende is gedaan om een compenserende oplossing te bieden. Dit wordt afgemeten aan de oorzaak voor het weigeren.

Na het afwegen van deze factoren kan een beslissing worden genomen over het al dan niet hanteren van het primaat van de verhuizing. Valt die afweging uit in het voordeel van verhuizen, dan kan men (wellicht) voor een verhuiskostenvergoeding in aanmerking komen.

Overige (bouwkundige) voorzieningen

De aanpassing moet allereerst het normale gebruik van de woning betreffen. Het normale gebruik van de woning omvat de elementaire woonfuncties. Dat zijn de activiteiten die de gemiddelde Nederlander in zijn woning in elk geval verricht. Het gaat daarbij om slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel en het zich horizontaal en verticaal verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daar bij het veilig kunnen spelen in de woonruimte.

Wanneer geen recht op bouwkundige of woontechnische voorziening?

Het feit dat alleen problemen bij het normale gebruik van de woning worden gecompenseerd, houdt in dat geen rekening wordt gehouden met voorzieningen met een therapeutisch doel (bijvoorbeeld dialyseruimten, therapeutisch baden). Soms zullen deze voorzieningen vergoed worden vanuit de Zorgverzekeringswet, soms zal men de therapeutische effecten ook kunnen bereiken door de therapie elders te ontvangen. Evenmin wordt er rekening gehouden met problemen die een incidenteel karakter hebben, dan wel voorzieningen die puur als noodvoorziening hebben te gelden (bijvoorbeeld incidenteel gebruikte en niet-essentiële onderdelen van de woning respectievelijk vluchtvoorzieningen of branddeuren). Ook ten behoeve van het gebruik van hobbyruimtes en studeerkamers worden geen compenserende woonvoorzieningen getroffen, aangezien het daarbij niet gaat om ruimten met een elementaire woonfunctie.

Bij een indicatiestelling voor woonvoorzieningen wordt integraal beoordeeld in hoeverre hulp bij het huishouden en AWBZ-functies kunnen voorzien in respectievelijk compensatie en oplossing van de ondervonden woonproblematiek. Als iemand in staat is een maaltijd klaar te maken voor zichzelf en het gezin en dat naar verwachting nog jaren kan doen, zal een aangepaste keuken de voorkeur verdienen boven maaltijdvoorziening. Dit kan anders zijn als het gaat om een alleenstaande oudere die geen plezier meer heeft in het koken: dan kan maaltijdvoorziening juist een heel goede oplossing zijn. Hetzelfde geldt voor de lichaamsreiniging. Uitgangspunt is dat men zichzelf kan douchen. Maar wie terminaal is zal wellicht voor korte tijd op bed gewassen worden.

Verder wordt - conform de jurisprudentie van de CRvB - beoordeeld in hoeverre de problematiek kan worden opgelost door redelijkerwijs te vergen inspanningen van huisgenoten en ouders. Verder wordt rekening gehouden met algemeen gebruikelijke oplossingen zoals een andere organisatie van taken en een herschikking van de inrichting dan wel wijziging van de opstelling van inrichtingselementen in de woning.

Uitzondering op het beginsel dat woonvoorzieningen verstrekt worden ter compensatie van het normale gebruik van de woning vormt de uitraaskamer. Deze voorziening heeft een specifiek doel, namelijk het tot rust doen komen van personen met een specifieke beperking.

Beperkingen

A. Hoofdverblijf

Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen. Het hoofdverblijf is de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de belanghebbende zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven dan wel zal staan ingeschreven. Ook kan het gaan om het feitelijke adres, indien de belanghebbende een briefadres heeft.

In uitzonderingssituaties is er sprake van twee hoofdverblijven. Daarbij moet worden gedacht aan kinderen met een beperking van gescheiden ouders, die in co-ouderschap door beide ouders worden opgevoed en daadwerkelijk de ene helft van de tijd bij de ene ouder wonen en de andere helft van de tijd bij de andere ouder. Alleen in die situatie kunnen in beide ouderlijke woningen woonvoorzieningen getroffen worden en niet in situaties waarin sprake is van bezoekregelingen.

Er zijn een aantal uitzonderingen op deze hoofdregel:

  • -

    een woonvoorziening kan getroffen worden voor het bezoekbaar maken van één woonruimte indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ;

  • -

    de aanvraag voor het bezoekbaar maken wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat. Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan dat de aanvrager de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken.

B. Algemene beperkingen (woon)voorzieningen

Eén van de algemene voorwaarden is dat een voorziening voor een persoon als aanvrager niet algemeen gebruikelijk is. Welke woonvoorzieningen daartoe behoren, hangt af van de maatschappelijke ontwikkelingen en van de specifieke situatie van de aanvrager. Zaken die normaal in bijvoorbeeld bouwmarkten verkrijgbaar zijn, kunnen daartoe al snel worden beschouwd.

C. Aanvullende beperkingen woonvoorzieningen

De aanvraag voor een woonvoorziening wordt afgewezen indien:

  • -

    de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van problemen bij het normale gebruik van de woning ten gevolg van ziekte of gebrek geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

  • -

    de aanvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college;

  • -

    deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen;

  • -

    de woonvoorziening aangevraagd wordt op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak of;

  • -

    de aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen, verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden, verhuisd is naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg, of er in de verlaten woonruimte geen problemen met het normale gebruik van de woning zijn ondervonden.

Overige woonvoorzieningen

A. Uitbreiding van ruimten

Als het gaat om uitbreiding van ruimten worden de volgende vierkante meters (maximaal) aangehouden, tenzij medische noodzaak een ander maximum vergt:

Soort vertrek

Bij aanbouw

Bij uitbreiding

woonkamer

30

6

keuken

10

4

1 persoonsslaapkamer

10

4

2 persoonsslaapkamer

18

4

toiletruime

2

1

badkamer

-wastafelruimte

2

1

-doucheruimte

3

2

entree/hal/gang

5

2

berging

6

4

Het aantal m2 verhard pad tussen de openbare weg en de hoofdingang tot een woonruimte dan wel tussen een tweede ingang en een berging en/of tuinpoort dat bij het nieuw aanleggen van paden, dan wel bij het aanpassen van bestaande paden ten hoogste voor financiële tegemoetkoming in aanmerking komt bedraagt 20m2.

B. Bouwkundige en niet-bouwkundige voorzieningen

Of de aanvrager in aanmerking komt voor een losse (roerende) of een vaste (onroerende) woonvoorziening, hangt af van de bouwkundige of woontechnische situatie van de woning en van de ondervonden beperkingen en problemen. Het gaat bij losse woonvoorzieningen bijvoorbeeld om tilliften, badliften, douche/toiletstoelen, douchestretchers en badtransferplanken.

Waar mogelijk wordt uit oogpunt van herbruikbaarheid gekozen voor verstrekking van losse woonvoorzieningen. De losse woonvoorziening moet voorzien in een oplossing voor een elementaire woonfunctie, die eventueel ook kan worden geboden middels een bouwkundige voorziening. Meestal is de losse voorziening een goedkoop en adequaat alternatief voor een vaste voorziening. Een voorbeeld: in plaats van een vaste plafondlift als transferhulpmiddel kan ook een losse tillift worden verstrekt of een transferplank. Ook wordt bij voorkeur met losse voorzieningen gewerkt in situaties waarin men wacht op opname in een zorginstelling of in andere situaties waarin de voorziening langdurig noodzakelijk is, maar waarin de verstrekking van vaste woonvoorzieningen als risico met zich meebrengt dat deze voorziening op zichzelf niet efficiënt is. Voorbeelden zijn terminale situaties, maar ook situaties waarin men in een te slopen pand woont.

C. Woningsanering in verband met CARA

De belanghebbende kan in aanmerking komen voor een PGB voor een woningsanering die als gevolg van allergie, astma of chronische bronchitis (CARA of COPD) noodzakelijk is. Sanering is slechts mogelijk als een duidelijke diagnose is gesteld door de huisarts of de longarts. De noodzaak voor het verstrekken van een vergoeding, wordt mede in relatie tot het levenspatroon en leefregels, de gehele woninginrichting en ventilatiemogelijkheden en -gedrag bepaald. Het college kan hierover advies vragen, eventueel met inschakeling van een gespecialiseerde CARA-verpleegkundige. Verwacht wordt dat de belanghebbende zich in het vervolg bij de aanschaf van nieuwe materialen aan het programma van eisen voor de woninginrichting houdt. Ook mag verwacht worden dat de belanghebbende zelf maatregelen treft ter voorkoming van CARA-klachten.

In de regel kan een PGB worden verstrekt indien:

  • -

    de aanvrager bij de aanschaf niet van tevoren had kunnen weten dat CARA zou ontstaan/verergeren;

  • -

    vervanging van het artikel medisch gezien op zeer korte termijn noodzakelijk is.

Geen PGB wordt verstrekt indien:

  • -

    het treffen van een voorziening niet tot verbetering van de situatie van de cliënt leidt;

  • -

    de cliënt bij aanschaf van het artikel redelijkerwijs had kunnen weten dat hij overgevoelig op bepaalde stoffen reageert

De woningsanering betreft in de regel het vervangen van tapijt in het slaapvertrek. De woonkamer kan ook worden gesaneerd indien de aanvrager jonger is dan vier jaar.

Een vergoeding wordt alleen verstrekt in die gevallen dat de betreffende te vervangen stoffering nog niet is afgeschreven. Indien een artikel is afgeschreven (in de regel na 8 jaar) wordt geen financiële tegemoetkoming verleend. Hierbij wordt voor de hoogte van de vergoeding als volgt rekening gehouden met de al verlopen afschrijvingsperiode. De vergoeding bedraagt een percentage van de kosten, afhankelijk van de afschrijvingsperiode:

  • -

    100% indien het artikel nieuwer is dan twee jaar;

  • -

    75% indien het artikel tussen de twee en vier jaar oud is;

  • -

    50% indien het artikel tussen de vier en zes jaar oud is;

  • -

    25% indien het artikel tussen de zes en acht jaar oud is.

Indien het artikel acht jaar of ouder is, wordt geen vergoeding verstrekt. Hetzelfde geldt bij verhuizing, omdat bij verhuizing de woning opnieuw moet worden ingericht en dan rekening kan worden gehouden met de ondervonden klachten.

Wat betreft de bedragen wordt aangesloten bij de goedkoopst adequate te verkrijgen producten in één of meer in de omgeving beschikbare bedrijven.

D. De uitraasruimte

Een uitraasruimte gaat om een ruimte die alleen ten behoeve van de persoon met een aantoonbare gedragsstoornis noodzakelijk is, om hem/haar tot rust te doen komen. Dit vloeit ook voort uit de algemene beperking dat individuele Wmo-voorzieningen in hoofdzaak op het individu gericht zijn. De uitraasruimte is dus uitdrukkelijk niet bedoeld om overlast voor huisgenoten te beperken, hoewel dat wel een mogelijk neveneffect kan zijn van verstrekking.

Met het oog op de beperking, de gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg, is de ruimte in de regel beperkt van omvang. Aanwezige voorzieningen zijn gericht op het doel van de uitraaskamer, het tot rust laten komen. Doorgaans is de ruimte daarom prikkelarm en veilig en tevens uitgerust met voorzieningen die toezicht mogelijk maken. Voor zover dat geen technische apparatuur is, kan dat onder de voorziening vallen.

Op basis van deskundigenadvies (vooral een advies van een onafhankelijk psycholoog of orthopedagoog kan van belang zijn) wordt op individuele basis vastgesteld aan welke eisen de uitraasruimte moet voldoen. Waar mogelijk zullen bestaande ruimten worden aangepast, bijvoorbeeld de slaapkamer van de persoon voor wie de uitraaskamer nodig is.

Procedure aanvraag bij bouwkundige of woontechnische woonvoorziening

Vaststelling programma van eisen:

Nadat de aanvraag is ingediend, wordt een indicatie gesteld, waarbij een gemeentelijke functionaris met ergonomische, sociale en bouwtechnische deskundigheid of eventueel aangevuld met een externe adviseur een programma van eisen voor de goedkoopst adequate bouwkundige of woontechnische woonvoorziening opstelt. Op verzoek van de woningeigenaar (en namens de woningeigenaar) kan de gemeente op basis van dat programma van eisen één of meerdere offertes bij verschillende aannemers opvragen en/of gebruikmaken van een programma voor de berekening van het bedrag (momenteel wordt gebruik gemaakt van het programma Scio Call Pro plus).

Indien de aanvrager een woning bewoont die eigendom is van een woningbouwvereniging waarmee afspraken zijn gemaakt over de uitvoering en betaling van bouwkundige of woontechnische woonvoorzieningen, geeft de gemeente de door de woningbouwvereniging aangewezen (huis-) aannemer/installateur direct opdracht de woonvoorziening uit te voeren. De financiële tegemoetkoming wordt na ontvangst van de factuur rechtstreeks aan de aannemer/installateur betaald.

De gemeente beoordeelt welke bouwofferte in aanmerking komt voor het verlenen van een financiële tegemoetkoming/PGB op basis van een programma (momenteel wordt gebruik gemaakt van het programma Scio Call Pro plus).

De gemeente geeft vervolgens toestemming voor de bouwkundige of woontechnische woonvoorziening, op voorwaarde dat niet al zonder toestemming een begin is gemaakt met de werkzaamheden waarop het PGB betrekking heeft.

De woningeigenaar is verantwoordelijk voor de uitvoering van de bouwkundige of woontechnische woonvoorziening conform het programma van eisen.

Een PGB voor een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening wordt slechts verleend indien de door de gemeente aangewezen personen toegang is verstrekt tot de woonruimte waar de bouwkundige of woontechnische woonvoorziening wordt/is verricht. Controle vindt in beide gevallen achteraf plaats. De genoemde personen moeten ook inzicht krijgen in bescheiden en tekeningen, welke betrekking hebben op de bouwkundige of woontechnische woonvoorziening en de gelegenheid krijgen de bouwkundige of woontechnische woonvoorziening te controleren.

Het PGB wordt uitbetaald aan de woningeigenaar. Gelijk na de voltooiing van de werkzaamheden, maar uiterlijk binnen 12 maanden na het verlenen van de financiële tegemoetkoming, verklaart de woningeigenaar, onder overlegging van de originele facturen, aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid. De gereed melding gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorziening is voldaan aan de voorwaarden waaronder de financiële tegemoetkoming/PGB is verleend.

Bij grote bouwkundige of woontechnische woonvoorziening kan, op verzoek van de woningeigenaar, het in vier termijnen worden betaald. De eerste termijnbetaling na gereedmelding fundering, de tweede termijnbetaling na gereedmelding 1ste verdieping, de derde termijn na gereedmelding wind- en waterdicht en de vierde termijn na oplevering.

Voorwaarden voor PGB

Om te bewerkstelligen dat de bouwkundige of woontechnische woonvoorziening wordt uitgevoerd conform het programma van eisen en er aldus een adequate aanpassing wordt verstrekt, is een aantal voorwaarden om de toegekende tegemoetkoming ook daadwerkelijk uit te betalen. De voorwaarden moeten ook middels de beschikking aan de aanvrager en eventueel aan de woningeigenaar, als die niet de aanvrager is, bekend worden gemaakt. Het zijn de voorwaarden waaraan het besluit is gebonden. De volgende voorwaarden zijn van toepassing:

  • -

    Er mag niet al voorafgaand aan de beschikking een begin worden gemaakt met de uitvoering van de werkzaamheden waarop de financiële tegemoetkoming/PGB betrekking heeft, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het college.

  • -

    Aan door het college aangewezen personen wordt door de eigenaar of huurder toegang verstrekt tot de woonruimte waar de bouwkundige of woontechnische woonvoorziening wordt aangebracht.

  • -

    Er wordt inzicht geboden in bescheiden en tekeningen, welke betrekking hebben op de bouwkundige of woontechnische woonvoorziening.

  • -

    Er wordt gelegenheid geboden tot het controleren van de bouwkundige of woontechnische woonvoorziening.

  • -

    Terstond na de voltooiing van de werkzaamheden, doch uiterlijk binnen 12 maanden na het toekennen van het PGB, verklaart de gerechtigde van het PGB aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid conform het programma van eisen.

  • -

    De gereed melding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de PGB.

  • -

    De gereedmelding, gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder het PGB is verleend. Alle rekeningen en betalingsbewijzen worden bijgevoegd.

Kosten van bouwkundige of woontechnische woonvoorziening

De volgende kosten in het kader van een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening kunnen in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van het PGB:

  • -

    de aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening;

  • -

    de risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991;

  • -

    het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in de DNR 2005 (De Nieuwe Regeling 2005), voorzover het College het inschakelen van een architect noodzakelijk acht;

  • -

    de kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

  • -

    de leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

  • -

    renteverlies, i.v.m. het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover deze verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen;

  • -

    de prijs van bouwrijpe grond indien noodzakelijk als niet binnen het oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden;

  • -

    de door het college schriftelijk goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;

  • -

    de kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

  • -

    de kosten van heraansluiting op de openbare nutsvoorziening;

Opstalverzekering

Bij het vergroten van de woning dient de eigenaar van de woning zijn opstalverzekering aan de hogere herbouwwaarde aan te passen.

Stopzetting bouwkundige en woontechnische woonvoorziening

Indien na toekenning van een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening, doch voor de gereedmelding van de bouwkundige of woontechnische woonvoorziening, de relatie tussen de aanvrager en de woning niet meer aanwezig is (in verband met verhuizing, overlijden en dergelijke), wordt de toegekende bijdrage herzien. De mate van herziening is afhankelijk van het stadium waarin de woningaanpassing verkeert en de al aangegane en niet meer te annuleren verplichtingen. Eventuele al aangegane verplichtingen of betalingen (bijvoorbeeld leges en architectenhonorarium) worden vergoed.

Medewerking woningeigenaar

Voor het aanpassen van de woning is medewerking van de eigenaar/verhuurder nodig. Indien belanghebbende voor wie de woning aangepast moet worden zelf eigenaar is, zal dat in de meeste gevallen geen problemen opleveren. Het is daarentegen denkbaar dat, wanneer de belanghebbende de woning huurt, de eigenaar/verhuurder geen toestemming verleent voor het aanpassen van de woning.

De wetgever heeft in dit probleem voorzien door opneming van artikel 16 van de Woningwet. Op grond van dit artikel rust op de eigenaar van een woning de plicht om die voorzieningen te treffen, waarvoor ingevolge de Wmo geldelijke steun is verleend. Uit het karakter van de regeling kan worden afgeleid dat de weigerachtige verhuurder zonder nadere voorwaarden mee moet werken. Voor het eisen van (financiële) garanties van de gemeente en/of van de belanghebbende/huurder dat bij vertrek van huurder de aanpassingen teniet gedaan worden, is dan ook geen plaats. Dit ontneemt uiteraard het college niet de mogelijkheid de verhuurder enigszins tegemoet te komen. Het college is hiertoe echter niet verplicht.

Het college moet zorgdragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van deze verplichting (artikel 100 Woningwet). De handhaving omvat het toepassen van Bestuursdwang (artikel 125 Gemeentewet) of het opleggen van een last onder dwangsom (artikel 5:32 Awb).

De woningeigenaar wordt vanwege overtreding van artikel 16 Woningwet eerst aangeschreven om binnen een bepaalde termijn alsnog toestemming te verlenen om de woning aan te passen. Mocht hieraan niet worden voldaan, dan kan het college overgaan tot het plaatsen van woonvoorzieningen met toepassing van bestuursdwang.

5.4 Huishoudelijke ondersteuning

Wet- en regelgeving

Onder de Wmo 2007 bestond er een expliciet in de wet neergelegde plicht om ter compensatie van beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid, voorzieningen te treffen die een cliënt in staat stellen een huishouden te voeren. De verplichting om ten behoeve van het voeren van een huishouden voorzieningen te treffen, komt onder de Wmo 2015 niet expliciet terug. In artikel 2.3.5, derde lid, Wmo 2015 is de algemene verplichting neergelegd om maatwerkvoorzieningen te treffen. Dat lid verplicht het college:

“(…) tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.”

Het college dient na een onderzoek naar voorliggende ondersteuning of voorzieningen, een zodanige “passende bijdrage” te leveren, dat cliënten in staat worden gesteld tot “zelfredzaamheid” of “participatie” en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven. Onder de Wmo 2015 kan huishoudelijke ondersteuning deel uitmaken van een maatwerkvoorziening gericht op zelfredzaamheid.

De wettelijke omschrijving van ‘zelfredzaamheid’ bevat twee elementen:

  • 1.

    het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen;

  • 2.

    het voeren van een gestructureerd huishouden.

Algemene dagelijkse levensverrichtingen

Volgens de memorie van toelichting moeten onder algemene dagelijkse levensverrichtingen worden verstaan:

“Algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL) zijn de handelingen die mensen dagelijks in het gewone leven verrichten, met inbegrip van persoonlijke verzorging. Het begrip wordt gebruikt om te bepalen in hoeverre iemand zelfredzaam is. Iemand die als gevolg van lichamelijke en geestelijke beperkingen ADL-verrichtingen niet zelf kan doen, zal hulp nodig hebben en, indien hij zoveel hulp nodig heeft dat het niet verantwoord is dat hij zonder enige vorm van (vrijwel) continu toezicht en hulp leeft, misschien zelfs niet langer thuis kan blijven wonen. Voor de zelfredzaamheid van mensen zijn de volgende algemene dagelijkse levensverrichtingen van belang: in en uit bed komen, aan- en uitkleden, bewegen, lopen, gaan zitten en weer opstaan, lichamelijke hygiëne, toiletbezoek, eten/drinken, medicijnen innemen, ontspanning, sociaal contact.”

Uit de toelichting op het begrip volgt dat het voeren van een huishouden niet onder de algemene dagelijkse levensverrichtingen moet worden verstaan.

Voeren van een gestructureerd huishouden

Volgens de memorie van toelichting omvat ondersteuning met het oog op het voeren van een gestructureerd huishouden bijvoorbeeld hulp bij contacten met officiële instanties, hulp bij het aanbrengen van structuur in het huishouden, hulp bij het leren om zelfstandig te wonen, hulp bij het omgaan met onverwachte gebeurtenissen die de dagelijkse structuur doorbreken of hulp bij het omgaan met geld.

Het ondersteunen bij het voeren van een gestructureerd huishouden wijkt met deze toelichting af van het ondersteunen of overnemen van de huishoudelijke verrichtingen. De toelichting sluit aan bij de opvatting dat de gemeente ondersteuning moet bieden aan cliënten die niet in staat zijn regie over hun huishouden te voeren. In ieder geval dient daarbij te worden geacht aan cliënten die thans een indicatie “HH2” hebben. Ook voor overige cliënten met beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid geldt dat zij ondersteuning behoren te krijgen indien zij zelf (financieel) niet in staat zijn om voor een gestructureerd huishouden zorg te dragen.

Beleid

De gemeente verstrekt huishoudelijke ondersteuning aan cliënten die niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit het sociale netwerk, dan wel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningen beperkingen ondervinden om een huishouden te voeren. Daarmee gaat de gemeente verder dan zijn wettelijke verplichting om uitsluitend voor ondersteuning zorg te dragen aan cliënten die niet in staat zijn structuur in het huishouden aan te brengen.

De gemeente verstrekt iedere cliënt die voor huishoudelijke ondersteuning in aanmerking komt in ieder geval het zogenaamde basispakket. Met het basispakket heeft de cliënt recht op het kunnen beschikken over een leefbaar huishouden. Het kunnen beschikken over een leefbaar huishouden betekent dat het huis op orde moet zijn. Hieronder valt het schoonmaken van de belangrijkste ruimten die vaak worden gebruikt. Het basispakket is gericht op het orde houden van de woon-, slaap- en badkamer, de keuken en het toilet. Overige huishoudelijke werkzaamheden zoals wassen en strijken, het verzorgen van planten en dieren, het doen van boodschappen en het schoonhouden van extra ruimten vallen niet onder het basispakket. De cliënt en de zorgaanbieder maken afspraken over de te verrichten activiteiten in het huishouden.

Aan cliënten die beperkingen ondervinden om voor minderjarige kinderen zorg te dragen of die beperkingen ondervinden met het voeren van regie over het huishouden en waarin niet anderszins voorzien wordt, verstrekt de gemeente het pluspakket. De gemeente betaalt dan een toeslag op het tarief dat de gemeente de zorgaanbieder betaalt voor het basispakket.

De gemeente gaat ervan uit dat met het basis- en/of pluspakket een passende bijdrage wordt geleverd aan het voeren van een gestructureerd huishouden. De gemeente monitort op basis van resultaatmeting en cliënttevredenheid of de aanbieder aan de verwachtingen voldoet. Wensen cliënten meer ondersteuning dan krachtens het basis- of het pluspakket geboden wordt, dan kunnen zij op eigen kosten bij een zorgaanbieder extra uren inkopen. Kopen zij die uren in bij een door de gemeente gecontracteerde zorgaanbieder, dan ontvangen zij over de eerste 50 uren een korting van de gemeente van € 12,50 per uur.

Indien toepassing van het beleid tot onbillijke situaties leidt, blijft de mogelijkheid bestaan om aanvullend maatwerk te verrichten.

Proces

De consulent bepaalt op basis van de informatie uit het onderzoek (melding, eventueel persoonlijk plan, vraagverhelderingsgesprek) of de cliënt in aanmerking komt voor huishoudelijke ondersteuning. De consulent schakelt een aanbieder in (in principe de voorkeursaanbieder van de cliënt) om afspraken te maken over de te verrichten activiteiten. De gemeente betaalt de zorgaanbieder een vast bedrag per vier weken per cliënt (basis. Binnen dit budget maken de cliënt en zorgaanbieders nadere afspraken over het basispakket.

Wanneer ook verzorging van minderjarige kinderen aan de orde is en/of regieproblematiek ten aanzien van het huishouden, kan extra ondersteuning worden geboden via het pluspakket (aanvullend op het basispakket). Voor deze ondersteuning geldt een vaste toeslag bovenop het vaste bedrag.

5.5 Ondersteuning bij maatschappelijke deelname

De functies begeleiding individueel en begeleiding groep, die overkomen vanuit de AWBZ naar de Jeugdwet en de Wmo, worden op andere wijze vorm gegeven conform regionale afspraken die hierover zijn gemaakt. De functies worden vereenvoudigd en kennen drie niveaus: 1) basis, 2) middel en 3) zwaar. Begeleiding individueel heet vanaf 2015 ‘Ondersteuning zelfstandig leven’, begeleiding groep is ‘Ondersteuning maatschappelijke deelname’. Ondersteuning maatschappelijke deelname is voorliggend aan Ondersteuning zelfstandig leven, daarom beschrijven we die als eerste.

De niet vrij toegankelijke voorziening “Ondersteuning Maatschappelijke Deelname’ betreft ondersteuning die wordt aangeboden buiten de woonomgeving aan cliënten van alle leeftijden. Er zijn drie varianten van Ondersteuning Maatschappelijke Deelname: licht, middel en zwaar. Wanneer iemand niet in staat is zelfstandig naar de locatie toe te gaan (eventueel met hulpmiddel en/of openbaar vervoer), organiseert de zorgaanbieder het vervoer naar de locatie (zie verder onder het kopje vervoer in deze paragraaf).

Bij het toekennen van een niet vrij toegankelijke voorziening voor Ondersteuning maatschappelijke deelname wordt gekeken naar de sociale redzaamheid van de cliënt, het bewegen en verplaatsen, het psychisch functioneren, het geheugen en de oriëntatie, en het vertonen van probleemgedrag. De ernst van de problematiek is leidend in de keuze voor de soort ondersteuning. Ook de mate waarin beperkingen in het regievermogen aanwezig zijn speelt een rol. Voor een goed begrip van de doelgroep van de niet vrij toegankelijke voorziening, geven we ook aan welke inwoners hier niet voor in aanmerking komen.

De Ondersteuning Maatschappelijke deelname kan gericht zijn op de volgende resultaten (deze lijst is niet limitatief):

  • ·

    zinvolle dagbesteding, door:

  • ·

    sociale contacten buitenshuis;

  • ·

    deelname aan georganiseerde activiteiten;

  • ·

    betaald werk met ondersteuning;

  • ·

    aanleren werknemersvaardigheden;

  • ·

    ontlasten mantelzorger.

Of de cliënt is geholpen met Ondersteuning Zelfstandig leven of Maatschappelijke deelname, wordt bepaald aan de hand van het gesprek met de cliënt en de afweging van cliënt en regisseur wat het meest passend is. Ondersteuning zelfstandig leven wordt over het algemeen individueel ingevuld, ondersteuning maatschappelijke deelname in groepsverband. Ondersteuning maatschappelijke deelname is voorliggend op ondersteuning zelfstandig leven, als hetzelfde resultaat wordt beoogd en als de geboden ondersteuning een adequate oplossing is voor cliënt. Immers: ondersteuning in een groep is in de regel goedkoper dan individuele ondersteuning thuis. De omvang wordt bepaald door verdeling in drie niveaus (1, 2 en 3), met een tarief, op basis van een gewogen gemiddelde.

Geen toegang tot Ondersteuning maatschappelijke deelname:

De inwoner is met enige stimulans en/of toezicht in staat zijn (sociale) leven zelfstandig vorm te geven. Er zijn alleen aanwijzingen en aanmoediging nodig, er is geen noodzaak tot het overnemen van taken. De inwoner is goed aanspreekbaar en laat zich bijsturen. Specialistische kennis is hiervoor niet noodzakelijk; een vertrouwensband en continuïteit kan wel van belang zijn. De cliënt kan zelf aangeven op welke gebieden hulp nodig is. De ondersteuning richt zich op stimulans en aansturing bij het invullen van de dag en het helpen maken van keuzes daarover. Ook kan er af en toe aansturing nodig zijn vanwege lichte gedragsproblemen of lichte problemen met concentratie, geheugen en denken of oriëntatie (problemen met besef van tijd en plaats, herkennen van personen en omgeving). Deze ondersteuning kan worden geboden vanuit het eigen netwerk of vanuit een vrij toegankelijke voorziening.

Ondersteuning maatschappelijke deelname 1

Deze ondersteuning is bedoeld voor inwoners die niet volledig zelf de regie over hun leven kunnen voeren. Ze hebben hulp nodig bij het oplossen van problemen, het nemen van besluiten, het regelen van dagelijkse bezigheden en het aanbrengen van structuur in hun dagelijks leven. De inwoner kan niet altijd zelf goed aangeven wat hij bedoelt of wat hij nodig heeft. Er kunnen lichte problemen zijn bij bewegen en verplaatsen. Er kan ook regelmatig sturing op gedrag en cognitief functioneren nodig zijn. De ondersteuning is gericht op ontmoeting (voorkomen van sociaal isolement), beleving of op bijhouden en ontwikkelen van vaardigheden (algemene, praktische vaardigheden of meer arbeidsmatige vaardigheden). De ondersteuning kan ingezet worden om mantelzorgers verlichting te bieden, zodat zij de zorg aan hun naaste kunnen blijven geven.

Kernbegrippen: stimuleren en toezicht

  • ·

    De ondersteuning is er op gericht door stimulans en/of toezicht te zorgen dat de cliënt in staat is om zijn/haar sociale leven zelfstandig vorm te geven.

  • ·

    Er is geen noodzaak tot het overnemen van taken, bijvoorbeeld bij de dagelijkse routine en met het uitvoeren van vooral complexere activiteiten. De cliënt kan zelf om ondersteuning vragen, maar stimuleren en toezicht zijn wel noodzakelijk.

Ondersteuning maatschappelijke deelname 2

Deze ondersteuning is bedoeld voor inwoners die niet zelf de regie over hun leven kunnen voeren. Allerlei zaken moeten worden overgenomen, zoals het oplossen van problemen, het nemen van besluiten, het regelen van dagelijkse bezigheden en het aanbrengen van structuur in het dagelijks leven. Ze kunnen niet goed inschatten of communiceren wat ze nodig hebben. Deze ondersteuning kan nodig zijn voor inwoners die zich niet zelfstandig kunnen bewegen en verplaatsen (ook niet met hulpmiddelen). Of er is regelmatig ingrijpen nodig vanwege gedragsproblematiek of cognitieve problematiek. De ondersteuning is gericht op ontmoeting (voorkomen van sociaal isolement), beleving of op bijhouden en ontwikkelen van vaardigheden (algemene, praktische vaardigheden of meer arbeidsmatige). In vergelijking met niveau 1 is de begeleiding intensiever, vaak ook met somatische ondersteuning, wat tot uiting kan komen in een kleinere groepsgrootte. De ondersteuning kan ingezet worden om mantelzorgers verlichting te bieden, zodat zij de zorg aan hun naaste kunnen blijven geven.

Ondersteuning maatschappelijke deelname 3

Deze ondersteuning is bedoeld voor mensen met specifieke problemen, bijvoorbeeld ernstige gedragsproblematiek of beperkingen in het cognitief functioneren, waardoor taken moeten worden overgenomen door een deskundige professional. De ondersteuning is gericht op ontmoeting (voorkomen van sociaal isolement), beleving of op bijhouden en ontwikkelen van vaardigheden (algemene, praktische vaardigheden of meer arbeidsmatige). In vergelijking met niveau 2 is de begeleiding intensiever, wat tot uiting kan komen in een kleine groepsgrootte en specifieke deskundigheid. De ondersteuning kan ingezet worden om mantelzorgers verlichting te bieden, zodat zij de zorg aan hun naaste kunnen blijven geven.

Vervoer

Vervoer kan een component zijn voor vervoer van en naar de dagbesteding als de inwoner en zijn omgeving zelf niet in een oplossing kunnen voorzien. De consulent bepaalt, in samenspraak met (een vertegenwoordiger van) de cliënt, of er in de omgeving van de cliënt een oplossing is voor het vervoersprobleem. Uitgangspunt is dat de ondersteuning zo dicht mogelijk bij de cliënt wordt georganiseerd.

Indien de regisseur in het ondersteuningsplan heeft aangegeven, dat vervoer nodig is en niet door de cliënt zelf, zijn netwerk of via een algemene voorziening kan worden ingevuld, dan regelt de aanbieder de desbetreffende niet vrij toegankelijke voorziening mèt vervoer. De prestatie m.b.t. het vervoer betreft hier vervoer van de cliënt naar en van de bestemming conform de daaraan gestelde vervoerseisen.

Ondersteuning aan een inwoner mag niet worden geweigerd door een zorgaanbieder. Indien de aanbieder een opdracht heeft tot het leveren van een niet vrij toegankelijke voorziening in combinatie met de maatwerkvoorziening vervoer, dan is de aanbieder verantwoordelijk om dit vervoer te regelen.

5.6 Ondersteuning bij zelfstandig leven

De niet vrij toegankelijke voorziening Ondersteuning Zelfstandig Leven betreft vergelijkbare ondersteuning als voorheen via Begeleiding individueel of Thuisbegeleiding werd geleverd. Deze ondersteuning is voor cliënten van alle leeftijden beschikbaar wanneer de hier beschreven kenmerken aan de orde zijn en andere oplossingen niet volstaan.

In het toekennen van Ondersteuning Zelfstandig Leven wordt gelet op de sociale redzaamheid van de cliënt, het bewegen en verplaatsen, het psychisch functioneren, het geheugen en de oriëntatie, en het vertonen van matig of zwaar probleemgedrag. Vanzelfsprekend zal de mate van de problematiek leidend zijn in de keuze voor de soort ondersteuning; een lichte beperking van de zelfredzaamheid zal leiden tot een lichte vorm van ondersteuning en ernstige beperking tot een zwaardere vorm.

Ondersteuning zelfstandig leven kent drie niveaus: 1) basis, 2) middel en 3) zwaar. We beschrijven als eerste de groep die niet voor de niet vrij toegankelijke voorziening in aanmerking komt.

Geen toegang tot Ondersteuning Zelfstandig leven

De inwoner is met enige stimulans en/of toezicht in staat zijn (sociale) leven zelfstandig vorm te geven. Er zijn alleen aanwijzingen en aanmoediging nodig, er is geen noodzaak tot het overnemen van taken. Specialistische kennis is hiervoor niet noodzakelijk; een vertrouwensband en continuïteit kan wel van belang zijn. De cliënt kan zelf aangeven op welke gebieden hulp nodig is. Het kan bijvoorbeeld gaan om stimulans en aansturing bij één of meer van de volgende aspecten in de thuissituatie: het aangaan van relaties, het doen van aankopen en beheren van geld, het verplaatsen buitenshuis en het uitvoeren van huishoudelijke taken. Ook kunnen er lichte problemen zijn wat betreft gedrag, concentreren, geheugen en denken of oriëntatie (af en toe problemen met besef van tijd en plaats, herkennen van personen en omgeving). Deze ondersteuning kan worden geboden vanuit het eigen netwerk of vanuit een algemene voorziening.

Ondersteuning Zelfstandig leven 1

Deze ondersteuning is bedoeld voor inwoners die niet volledig zelf de regie over hun leven kunnen voeren. Ze hebben hulp nodig bij het oplossen van problemen, het nemen van besluiten, het regelen van dagelijkse bezigheden en het aanbrengen van structuur in hun dagelijks leven (plannen en uitvoeren van taken). De inwoner kan niet altijd zelf goed aangeven wat hij bedoelt of wat hij nodig heeft, dus hierin is een actieve rol van een ander nodig. Ook op het gebied van relaties en sociale participatie kan hulp nodig zijn. Er kunnen lichte problemen zijn bij bewegen en verplaatsen, waardoor de inwoner hulp nodig heeft om zich in huis te redden. Er kan ook regelmatig sturing op gedrag en cognitief functioneren nodig zijn. In principe gaat het om hulp op (een) vaste moment(en) in de week (dus niet oproepbaar).

Ondersteuning Zelfstandig leven 2

Deze ondersteuning is bedoeld voor inwoners die niet zelf de regie over hun leven kunnen voeren. Allerlei zaken moeten worden overgenomen, zoals het oplossen van problemen, het nemen van besluiten, het regelen van dagelijkse bezigheden en het aanbrengen van structuur in het dagelijks leven. Ze kunnen niet goed inschatten of communiceren wat ze nodig hebben. Deze ondersteuning kan nodig zijn voor inwoners die zich niet zelfstandig kunnen bewegen en verplaatsen (ook niet met hulpmiddelen). Er is meerdere keren per week ondersteuning nodig. Een deel van de ondersteuning is niet planbaar; er is regelmatig oproepbare ondersteuning nodig. Ondersteuning Zelfstandig Leven 2 is ook beschikbaar voor sterk ontregelde gezinnen waar niet volstaan kan worden met planbare zorg op vaste tijdstippen en voor cliënten met een verstandelijke handicap met probleemgedrag.

Ondersteuning Zelfstandig leven 3

Deze ondersteuning is bedoeld voor mensen met specifieke problemen waardoor specialistische inzet nodig is. Het gaat om inwoners met ernstig tekortschietende vaardigheden in zelfregelend vermogen (dagelijkse bezigheden regelen, besluiten nemen, plannen en uitvoeren van taken, beheerszaken regelen, communicatie, sociale relaties, organisatie van de huishouding). Ook kan ondersteuning nodig zijn bij sociaal-emotionele problematiek die samenhangt met de stoornis en begeleiding bij de mogelijke integratie in de samenleving en maatschappelijke participatie. Voorbeelden van cliëntgroepen zijn:

  • ·

    mensen met een langdurige psychische stoornis en regieverlies in combinatie met beperkingen in sociale redzaamheid;

  • ·

    mensen met niet-aangeboren hersenletsel en regieverlies of een invaliderende beperking.

De focus van de zware variant van Ondersteuning Zelfstandig Leven ligt op handhavingsdoelen, maar er is tevens aandacht voor activerende elementen.

Persoonlijke zorg

Voor jeugdigen (0-18) waarbij boven-gebruikelijke hulp nodig is bij de persoonlijke verzorging, kan ondersteuning via dit product worden toegekend. In het handboek staat een richtlijn voor de gebruikelijke zorg aan kinderen en jongeren. Een deel van de volwassen cliënten die in aanmerking komen voor Ondersteuning Zelfstandig Leven heeft ook hulp nodig bij de uitvoering van de persoonlijke zorg. Het gaat om ondersteuning bij de algemene dagelijkse levensverrichtingen en niet om het overnemen ervan. Deze vorm van persoonlijke verzorging hangt dus samen met de begeleiding en maakt daarom onderdeel uit van Ondersteuning Zelfstandig Leven (alle drie varianten).

5.7 Kortdurend verblijf

Kortdurend verblijf wordt ook wel logeeropvang genoemd. Volwassenen of kinderen kunnen, tot maximaal drie etmalen per week, buiten de eigen woonomgeving logeren. Het doel hiervan is dat de thuissituatie wordt ontlast. Omdat de gemeente het ontlasten van de thuissituatie van belang vindt, wordt deze functie gehandhaafd. We hanteren daarbij de volgende afweging:

  • ·

    De persoon met hulpvraag heeft wegens zijn beperkingen, chronisch psychische of psychosociale problemen permanent toezicht nodig en dit wordt geleverd door een gebruikelijke en/of mantelzorger thuis. Bij permanent toezicht gaat het altijd om bovengebruikelijk toezicht, dat valt aan te merken als zorg die de gebruikelijke zorg te boven gaat;

  • ·

    De gebruikelijke hulp en/of mantelzorger biedt permanent toezicht voor tenminste vier etmalen per week;

  • ·

    Het is noodzakelijk dat de gebruikelijke hulp en/of mantelzorger ontlast wordt van de ondersteuning;

  • ·

    Er wordt beoordeeld of met voorliggende voorzieningen in de zorgbehoefte kan worden voorzien, bijvoorbeeld een aanvullende verzekering.

5.8 Beschermd wonen

Vanaf 1-1-2015 valt beschermd wonen onder de Wmo. De Wmo verstaat onder beschermd wonen: het wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij horend toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

Beschermd wonen wordt aangemerkt als een algemene voorziening, waarvan de toegang wordt uitgevoerd door een regionale functie. Vanwege het specifieke karakter van deze voorziening nemen we hem toch hier op.

Toegang nieuwe cliënten

De toegang tot beschermd wonen wordt geregeld via het CIMOT. Mensen die bij het team Ondersteuning en Zorg een beroep op beschermd wonen willen doen, worden dan ook doorverwezen naar het CIMOT (zie contactgegevens in handboek).

Het CIMOT wordt gefinancierd en gemandateerd vanuit de twee centrumgemeenten (Enschede en Almelo). Voorafgaand aan een opname toetst het CIMOT of de cliënt is aangewezen op beschermd wonen (in een accommodatie van een instelling) en waar een plaats beschikbaar is c.q. kan komen, waarbij rekening wordt gehouden met de voorkeuren van de cliënt. Zie voor meer informatie over de toekenning van Beschermd wonen Beleidskader Beschermd wonen Twente.

Beschrijving doelgroep

Bij beschermd wonen gaat het om mensen die voorheen een ZZP GGZ-C indicatie ontvingen uit de AWBZ. Beschermd wonen onder de Wmo is bedoeld voor mensen waarvan verwacht mag worden dat zij, onder voorwaarden, in een meer zelfstandige vorm kunnen functioneren. Mensen die (begeleid) zelfstandig kunnen wonen, moeten voldoen aan een aantal voorwaarden zoals:

  • 1.

    Cliënt is geen gevaar voor zichzelf of zijn omgeving;

  • 2.

    Er is sprake van een vast dagritme of dagstructuur door bijvoorbeeld (on)betaald werk, dagbesteding, school of vrije tijdbesteding;

  • 3.

    Cliënt heeft inzicht in zijn situatie. Hij weet wanneer hij hulp moet vragen en vraagt om hulp indien nodig. Deze hulp hoeft niet acuut te worden geboden;

  • 4.

    De cliënt is zelf in staat om contacten aan te gaan en deze te onderhouden. De cliënt beschikt over enige mate van assertiviteit en is in staat om grenzen aan te geven en voor zichzelf op te komen;

  • 5.

    Cliënten die ook hun eigen financieel beheer kunnen regelen zullen daarnaast ook met geld moeten kunnen omgaan, vaste lasten tijdig kunnen voldoen, het inkomen weten te verdelen over alle kostenposten en schulden kunnen voorkomen.

Andere belangrijke factoren zijn:

  • ·

    Ondersteuning en draagkracht vanuit een familie– of sociaal netwerk of vanuit de buurt. Een vertrouwde omgeving met vaste gezichten;

  • ·

    Goed geregelde fysieke huisvesting: zoals goede afspraken met woningcorporatie, woningaanpassing, hulpmiddelen, een veilig en schoon huis;

  • ·

    Soms zijn bepaalde voorzieningen nodig, zoals steunpunt of wijkteam op korte afstand, hulp bij post en financiën en uiteraard vormen van begeleiding.

5.9 Jeugdhulp

De gemeente wordt m.i.v. 2015 verantwoordelijk voor zowel het begeleiden, behandelen als beschermen van de jeugd tot 18 jaar. Naast de huidige taak van het preventieve jeugdbeleid en de jeugdgezondheidszorg wordt de gemeente daardoor ook verantwoordelijk voor:

  • ·

    De huidige door de provincie gefinancierde geïndiceerde jeugdhulpverlening (nu geïndiceerd via de Bureaus Jeugdzorg). Jeugdigen met matige of zwaardere problematiek waarbij de nadruk ligt op vraagstukken op gebied van opvoeden en opgroeien;

  • ·

    De geestelijke gezondheidszorg jeugd (GGZ jeugd). jeugdigen met een psychische of gedragsstoornis, zoals ADHD, autisme, eetstoornissen, psychische problematiek etc.;

  • ·

    De zorg voor jeugd met een verstandelijke beperking (VB). De zorg voor jeugdigen die hun hele leven in een instelling zullen moeten leven blijft in de Wet langdurige zorg. Binnen de Jeugdwet gaat het om chronische problematiek, waarvoor tijdelijk ambulante of residentiële zorg nodig is.

Jeugdhulp wordt in de Jeugdwet als volgt gedefinieerd:

  • 1.

    Ondersteuning, hulp en zorg, niet zijnde preventie, aan jeugdigen en hun ouders bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, of opvoedingsproblemen van ouders;

  • 2.

    Bevordering van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem, die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt;

  • 3.

    Ondersteuning bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking, die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, met dien verstande dat de leeftijdgrens van achttien jaar niet geldt voor jeugdhulp in het kader van jeugdstrafrecht.

Het tweede en derde punt betreft ondersteuning die is beschreven bij Ondersteuning Maatschappelijke deelname en Ondersteuning Zelfstandig leven (respectievelijk paragraaf 5.5 en 5.6). De andere vormen van jeugdhulp beschrijven we in deze paragraaf. Hierbij is bewust gekozen voor een niet-sectorale benadering. Eén van de doelstellingen van het nieuwe stelsel is immers een integrale aanpak. Als het bijvoorbeeld gaat om ambulante zorg kan dit zorg zijn uit zowel JGGZ, VB-zorg als jeugdzorg of een combinatie van vormen.

5.9.1 Bepalen van toegang

Voor het bepalen van de toegang tot de niet vrij toegankelijke jeugdhulpvoorzieningen gelden dezelfde principes als in de Wmo: eigen kracht en vrij toegankelijke voorzieningen eerst, zo licht als mogelijk en zo zwaar als nodig. Ook een kostenafweging kan meespelen (goedkoopst adequate voorziening). In 2015 leunen we nog sterk op de bestaande richtlijnen van CIZ en BJzO. Werkenderwijs kunnen we hier wijzigingen in doorvoeren die passen bij de nieuwe beleidskaders.

Voor de toegang tot Jeugdbescherming en Jeugdreclassering geldt, dat dit altijd loopt via een verzoek door de procesmanager of Veilig Thuis Twente (VTT) aan de Raad voor de Kinderbescherming via CORV. De kinderrechter bepaalt aan de hand van het advies van de Raad of er een maatregel ingezet wordt. Voor Jeugdzorg Plus geldt dat er een machtiging gesloten jeugdzorg aangevraagd moet worden bij de rechter.

Ook voor de melding bij VTT inzake kindermishandeling en huiselijk geweld geldt, dat regionaal werkafspraken worden voorbereid. De procesmanager is eerste aanspreekpunt voor VTT en sparringpartner voor de consulenten. De meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling kan daarbij een handvat zijn.

Voor toegang tot Jeugdhulp geldt ook dat als een consulent denkt dat een bepaalde vorm van zorg noodzakelijk is om de ontwikkeling van het kind veilig te stellen hij/zij de plicht heeft hier actie in te ondernemen. Ook als het gezin het niet eens is met de te volgen lijn. Dat kan bestaan uit het consulteren/inschakelen van Veilig Thuis Twente, het volgen van de meldcode en melden bij de Raad.

Het samenwerkingsprotocol met de Raad voor de Kinderbescherming en de Samenwerkingsafspraken Veilig Thuis Twente zijn opgenomen in het Handboek Wmo en Jeugd.

5.9.2 Vormen van jeugdhulp

Ambulant

Ambulante hulpverlening betreft zorg die vooral verleend wordt op afgesproken tijden. Kinderen, jongeren en opvoeders bezoeken de hulpverlening, of de hulpverlener bezoekt de cliënt in zijn of haar leefomgeving. Ambulante ondersteuning is er in veel verschillende vormen en wordt geboden door instellingen en door vrijgevestigde beroepsbeoefenaren.

Residentieel

Residentiële jeugdzorg is hulpverlening waarbij kinderen en jongeren van 0-18 jaar, (tijdelijk) dag en nacht buiten hun eigen omgeving verblijven. Ook residentiële zorg kent veel verschillende zorgvormen. Het karakter van residentiële zorg kan gesloten, besloten of open zijn. Het kan gaan om 24-uurs vormen van zorg en ondersteuning, maar er zijn bijvoorbeeld ook leefgroepen met deeltijdarrangementen, waarbij jongeren deels in een groep wonen en bijvoorbeeld in het weekend thuis zijn.

Pleegzorg

Pleegzorg is voor kinderen en jongeren tussen 0 en 18 jaar die door een opvoed- en opgroeiprobleem (tijdelijk) niet bij hun eigen ouders kunnen wonen. Pleegzorg is meestal vrijwillig, maar kan ook gedwongen zijn (op last van de kinderrechter). Er zijn diverse vormen van pleegzorg:

  • ·

    een hulpverleningsvariant (crisisopvang en kortdurende pleegzorg);

  • ·

    een opvoedingsvariant (langdurige pleegzorg, vaak tot volwassenheid);

  • ·

    een deeltijdvariant (vakantie of weekendpleegzorg, naschoolse opvang).

Als pleegouders in de directe omgeving van een pleegkind worden gevonden (familie of bekenden) wordt dit netwerkpleegzorg genoemd.

Jeugdbescherming

Dit is een gedwongen maatregel die de kinderrechter kan opleggen als een vorm van vrijwillige hulp niet werkt in gezinssituaties waarin ernstige opvoedingsproblemen voorkomen en/of de ontwikkeling van het kind of de jongere in het geding is. Een kind of jongere wordt dan ‘onder toezicht gesteld’ (OTS). Een gezinsvoogd begeleidt het gezin bij de opvoeding tot ouders dit zelfstandig kunnen overnemen. Het gezag over het kind blijft in principe bij de ouders, waarbij de aanwijzingen van de gezinsvoogd moeten worden gevolgd. Een OTS duurt maximaal 12 maanden. De kinderrechter kan de OTS steeds met 1 jaar verlengen tot de jongere 18 jaar is.

Als blijkt dat de ouders niet in staat zijn de opvoeding weer volledig op te nemen of wanneer dit aan het kind ernstige (psychische) schade toebrengt, kan de gezinsvoogd bij de kinderrechter een verzoek tot ontheffing indienen. Dit houdt in dat de ouders worden ontheven uit het ouderlijk gezag en dat een derde het gezag over het kind krijgt. Als ouders niet in staat zijn hun kind op te voeden en te verzorgen kunnen zij uit het ouderlijk gezag ontzet worden. Als het in het belang van het kind is, kan de kinderrechter besluiten het kind of de jongere buiten het gezin te plaatsen (machtiging uithuisplaatsing).

Jeugdreclassering

Jongeren vanaf 12 jaar kunnen wegens strafbaar gedrag voor de kinderrechter moeten verschijnen. Deze kan dan een straf opleggen. Dit kan een boete zijn, een taakstraf of een gevangenisstraf. De kinderrechter kan ook besluiten dat de jongere begeleiding nodig heeft van een jeugdreclasseringswerker. Hiermee moet worden voorkomen dat de jongere opnieuw de fout ingaat. De route naar jeugdreclassering verloopt vaak via de politie of leerplichtambtenaar.

Jeugdzorgplus

Dit is een vorm van hulpverlening met drang en dwang voor jongeren voor wie een machtiging gesloten jeugdzorg is afgegeven door de kinderrechter. Het gaat om jongeren met ernstige, hardnekkige gedragsproblemen, die zich aan de noodzakelijke behandeling dreigen te onttrekken. Soms vormen zij een gevaar voor zichzelf en/of hun omgeving. JeugdzorgPlus wordt op dit moment geleverd door 13 instellingen op landelijk niveau. In Twente betreft het LSG-Rentray en de OG Heldringstichting.

6. Persoonsgebonden budget (PGB)

Deze beleidsregels zijn van toepassing op:

  • ·

    de huishoudelijke ondersteuning (HO);

  • ·

    de Wmo niet vrij toegankelijke voorzieningen ( zelfstandig leven (ZL), maatschappelijke deelname (MD), kortdurend verblijf (KV), vervoer (VV) gekoppeld aan de ondersteuning maatschappelijke deelname;

  • ·

    de Wmo hulpmiddelen (HM);

  • ·

    de Jeugdwet zorgvormen binnen het vrijwillig jeugdhulpkader, exclusief de geestelijke gezondheidszorg voor de jeugd (J-GGZ).

Deze beleidsregels zijn niet van toepassing op;

  • ·

    beschermd wonen. Dit is aan het bestuurlijk overleg opvang en beschermd wonen;

  • ·

    de jeugd GGZ. Nieuwe ZIN-aanbieders in 2015 worden 30% meer gekort ten opzichte van bestaande ZIN-aanbieders. PGB-tarieven zouden met de 20% afslagsystematiek op de laagste ZIN-tarieven op bijna 34% van het NZA tarief uitkomen en dit wordt niet uitvoerbaar geacht. Daarom wordt deze zorgvorm uitgesloten van PGB. (zie verder paragraaf 6.5 voor de tarieven).

In deze beleidsregels zijn, naast de systematiek van tarieven, de belangrijkste regels opgenomen over voorwaarden, weigeringsgronden, besteding en verantwoording van het PGB.

6.1 Voorwaarden om in aanmerking te komen voor een PGB

In de Wmo 2015 en de Jeugdwet worden een aantal voorwaarden beschreven waar personen aan moeten voldoen willen zij aanspraak kunnen maken op een PGB. Een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, indien:

  • 1.

    de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;

  • 2.

    de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat de individuele voorziening die wordt geleverd door een aanbieder, door hem niet passend wordt geacht (Jeugdwet);

  • 3.

    de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening

    als persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen (Wmo);

  • 4.

    naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen en andere maatregelen die tot de individuele voorziening behoren en die de cliënt van het budget wil betrekken, van goede kwaliteit (veilig, doeltreffend en cliëntgericht) zijn.

6.1.1 Bekwaamheid van de aanvrager

De eerste voorwaarde betreft de bekwaamheid van de aanvrager. Allereerst wordt van een inwoner verwacht dat deze zelfstandig een redelijke waardering kan maken van zijn belangen ten aanzien van de zorgvraag. De gemeente vraagt de inwoner duidelijk te maken welke problemen hij heeft, hoe deze zijn ontstaan en bij welke ondersteuning de aanvrager gebaat zou zijn.

Ten tweede wordt van de aanvrager verwacht dat deze de aan het PGB verbonden taken op een verantwoorde wijze kan uitvoeren. Bij deze taken kan gedacht worden aan het kiezen van een zorgverlener die in de zorgvraag voldoet, het aangaan van een contract, het in de praktijk aansturen van de zorgverlener en het bijhouden van een juiste administratie. De budgethouder dient immers ook een zorgovereenkomst te overleggen met de SVB voordat de SVB tot betalingen over kan gaan naar de zorgverleners.

Bij jeugdigen onder de 16 jaar zijn het de ouders die over de bekwaamheid moeten beschikken om zorg in te kopen. Bij jeugdigen tussen de 16 en 18 jaar (met uitloop tot 23 jaar) kan het echter voorkomen dat de jeugdige zelf het contract aangaat.

De bekwaamheid voor het hebben van een PGB wordt in samenspraak met de aanvrager getoetst, maar het oordeel van de gemeente is hierin leidend. Mocht de gemeente van oordeel zijn dat de persoon (dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger) niet bekwaam is voor het houden van een PGB, dan kan de gemeente het PGB weigeren. Dat is een beslissing van de gemeente waarop een aanvrager vervolgens bezwaar kan maken.

6.1.2 Motivering door de aanvrager

De tweede voorwaarde betreft de motivering door de aanvrager.

Wmo

Volgens de Wmo 2015 dient de aanvrager gemotiveerd aan te geven dat hij de maatwerkvoorziening als PGB geleverd wenst te krijgen.

Jeugdwet

Volgens de Jeugdwet dient de aanvrager te motiveren dat het bestaande aanbod van zorg in natura niet passend is en hij daarom een PGB wenst. Hierbij gaat het om de argumenten van een persoon om aan te geven dat de voorziening in natura die door de gemeente is voorgesteld niet passend is, waardoor de inwoner gebruik wenst te maken van een budget.

Met deze argumentatie moet duidelijk worden dat de aanvrager zich voldoende heeft georiënteerd op de voorziening in natura. Wanneer een persoon de onderbouwing in redelijkheid heeft beargumenteerd mag de gemeente de aanvraag niet weigeren. Het geeft de gemeente wel de nodige informatie waarom mensen voor het PGB kiezen; of dit samenhangt met de gecontracteerde ondersteuning en of het nodig is op de kwaliteit, flexibiliteit of cliëntgerichtheid van de gecontracteerde ondersteuning bij te sturen. Niet het oordeel van het college is leidend, maar het oordeel van de aanvrager. Dit geldt ook wanneer de gemeente in haar ogen een kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod in natura heeft gedaan aan de cliënt. In deze gevallen kan de gemeente het PGB omwille van de motivering niet weigeren, mits ook wordt voldaan aan de eerste en derde voorwaarde. Uiteindelijk ligt de keuze om wel of geen PGB af te geven bij de gemeente; dit geldt ook indien er onder de Jeugdwet sprake is van een niet-gemeentelijke verwijzer. Als de gemeente weigert ondersteuning in de vorm van een PGB te verstrekken, dan is dat een besluit waartegen een aanvrager in bezwaar kan gaan.

Enkele concrete voorbeelden (niet uitputtend) van argumenten die aanvragers redelijkerwijs in het kader van hun motivering kunnen aanvoeren om een PGB te willen ontvangen, zijn:

  • o

    de benodigde ondersteuning of jeugdhulp is niet goed vooraf in te plannen;

  • o

    de benodigde ondersteuning of jeugdhulp moet op ongebruikelijke tijden geleverd worden;

  • o

    de benodigde ondersteuning of jeugdhulp moet op veel korte momenten per dag worden geboden;

  • o

    de benodigde ondersteuning of jeugdhulp moet op verschillende locaties worden geleverd;

  • o

    als het noodzakelijk is om 24 uurs ondersteuning of jeugdhulp op afroep te organiseren;

  • o

    als de ondersteuning of jeugdhulp door de aard van de beperking door een vaste hulpverlener moet worden geboden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een persoon met autisme of hechtingsproblematiek;

  • o

    tot slot dienen gemeenten rekening te houden met de behoeften van personen op het gebied van godsdienstige gezindheid, levensovertuiging of culturele achtergrond. Deze kunnen een reden vormen voor cliënten om te kiezen voor een PGB, omdat zij met het budget een aanbieder kunnen contracteren passend bij de eigen levensovertuiging.

6.1.3 Gewaarborgde kwaliteit van de dienstverlening

De derde voorwaarde om in aanmerking te komen voor een PGB houdt in, dat de kwaliteit van de middels het PGB te verwerven ondersteuning naar het oordeel van het college gewaarborgd moet zijn. Voor de ondersteuning en zorg die wordt ingekocht met het PGB gelden dezelfde kwaliteitseisen als voor voorzieningen in natura. Echter, er is wel een duidelijk verschil tussen de kwaliteitseisen in de Jeugdwet en de Wmo. Dit wordt hieronder kort beschreven.

Kwaliteit in de Wmo

In het geval van de Wmo heeft de budgethouder zelf de regie over de ondersteuning die hij met het persoonsgebonden budget contracteert. Daarmee krijgt hij ook de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de geleverde ondersteuning en kan hij deze zo nodig bijsturen. Het college kan op basis van deze bepaling vooraf toetsen of de veiligheid, doeltreffendheid en cliëntgerichtheid voldoende is gegarandeerd.

De kwaliteitseisen die gelden voor de ingekochte ondersteuning in natura kunnen niet 1 op 1 worden toegepast op het PGB. Bij het beoordelen van de kwaliteit weegt de gemeente mee of de diensten, hulpmiddelen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt. Wij vragen de cliënt om in het PGB-budget- (bestedings-)plan, dat wordt gekoppeld aan het ondersteuningsplan dat hij samen met de consulent maakt, inzichtelijk te maken waar hij zijn ondersteuning zal inkopen, op welke manier deze ondersteuning bijdraagt aan zijn participatie en zelfredzaamheid en hoe de veiligheid, doeltreffendheid en cliëntgerichtheid van de ondersteuning is gewaarborgd. Na ‘akkoord’ hierop wordt een beschikking inclusief een PGB afgegeven op basis van het ondersteunings- en budgetplan.

In het ondersteuningsplan spreken cliënt/budgethouder en gemeente af op welke termijn ze de behaalde resultaten met het PGB en de daaraan verbonden voorwaarden evalueren, waaronder de vraag of de ingekochte ondersteuning aan de kwaliteitseisen voldoet.

Kwaliteitseisen in de Jeugdwet

Er geldt een zelfstandig kwaliteitsregime voor alle aanbieders van jeugdhulp. De reden hiervoor is dat het begrip jeugdhulp het brede spectrum omvat van lichtere vormen van jeugdhulp tot aan zware vormen van geestelijke gezondheidszorg en jeugdhulp die ingezet wordt in het kader van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. In hoofdstuk 4 van de Jeugdwet staan de kwaliteitseisen beschreven die worden gesteld aan jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen. Het uitgangspunt van de wetgever is, dat jeugdhulp beter, efficiënter en effectiever op lokaal niveau geregeld kan worden. Daarmee worden gemeenten ook verantwoordelijk voor de kwaliteit van de uitvoering.

Bij de financiering van de jeugdhulp kunnen gemeenten middels het contract kwaliteitseisen stellen aan de te leveren diensten. Verder kunnen gemeenten gebruik maken van keurmerken, klachtenregistratie en onderzoeken naar cliënttevredenheid. De wetgever acht een aantal kwaliteitseisen zo fundamenteel dat deze in de Jeugdwet uniform zijn vastgelegd.

De volgende kwaliteitseisen gelden voor alle professionele jeugdhulpaanbieders:

  • ·

    de norm van verantwoorde hulp, inclusief de verplichting om geregistreerde professionals in te zetten;

  • ·

    gebruik van een hulpverleningsplan of plan van aanpak als onderdeel van verantwoorde hulp;

  • ·

    systematische kwaliteitsbewaking door de jeugdhulpaanbieder;

  • ·

    verklaring omtrent het gedrag (VOG) voor alle medewerkers van een jeugdhulpaanbieder, uitvoerders van kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering;

  • ·

    de verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling;

  • ·

    de meldplicht calamiteiten en geweld;

  • ·

    verplichting om de vertrouwenspersoon in de gelegenheid te stellen zijn taak uit te oefenen.

Gemeenten hebben, naast de wettelijke kwaliteitseisen, de ruimte om in de voorwaarden bij hun contractuele overeenkomsten met jeugdhulpaanbieders aanvullende eisen te stellen aan de kwaliteit van de professionele jeugdhulp. Deze staan ook opgenomen in de contracten en werkafspraken met de aanbieders.

6.2 Weigeren PGB

Wij weigeren een PGB wanneer:

  • ·

    blijkt dat de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

  • ·

    de cliënt niet voldoet aan de aan het toekennen van aan een PGB verbonden voorwaarden;

  • ·

    de cliënt het PGB niet gebruikt of voor een ander doel gebruikt.

Bovenstaande weigeringsgronden komen voort uit de wet. Op basis van ervaringen in 2015 kijkt de gemeente of aanvullende weigeringscriteria worden vastgelegd.

We sluiten conform de bepalingen in de Jeugdwet de zorg- en ondersteuningsvormen uit van een PGB welke zich binnen het gedwongen kader van de Jeugdwet bevinden. Zoals bijvoorbeeld:

  • ·

    Spoedzorg, vanwege het spoedeisende karakter (net als bij terminale zorg).

  • ·

    Minderjarigen die een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering hebben gekregen.

  • ·

    Jeugdigen die zijn opgenomen in een gesloten accommodatie met een justitiële machtiging.

Eveneens wordt uitgesloten een PGB voor de geestelijke gezondheidszorg binnen het vrijwillig kader van de Jeugdwet en een PGB voor beschermd wonen.

Beschermd wonen niet vanwege het feit dat dit aan het bestuurlijk overleg opvang en beschermd wonen is en de jeugd GGZ niet omdat de tariefskorting op ZIN-tarieven zodanig lage tarieven oplevert dat dit als onuitvoerbaar geacht wordt. Nieuwe ZIN-aanbieders in 2015 worden 30% meer gekort ten opzichte van bestaande ZIN-aanbieders. PGB-tarieven zouden met de 20% afslagsystematiek op de laagste ZIN-tarieven op bijna 34% van het NZA tarief uitkomen en dit wordt niet uitvoerbaar geacht. Daarom wordt deze zorgvorm uitgesloten van PGB.

6.3 Besteding PGB

We stellen de volgende randvoorwaarden aan de besteding van het PGB:

  • ·

    We kennen geen verantwoordingsvrij bedrag.

  • ·

    PGB budgethouders mogen vanuit het budget de volgende uitgaven wel doen:

    • o

      Alle bijkomende kosten voor de zorgverleners, zoals de werkgeverslasten voor zorgverleners met een arbeidsovereenkomst en wettelijk toegestane vergoedingen, zoals reiskostenvergoedingen voor woonwerkverkeer, verlofregelingen, pensioenvoorziening en spaarloon.

    • o

      Vervoerskosten, maar alleen als er een beschikking is voor begeleiding in dagdelen (dagopvang), samen met een indicatie voor vervoer van en naar de plek waar die begeleiding geboden wordt.

    • o

      Maximaal 13 weken PGB in EU-landen

Budgethouders kunnen maximaal 13 kalenderweken ondersteuning inkopen in het buitenland (binnen de EU). Wanneer een budgethouder langer dan een aaneengesloten periode van 6 weken naar het buitenland (binnen EU) gaat, dan moet hij vóóraf toestemming vragen aan de gemeente om het PGB in het buitenland (binnen EU) te besteden of dit opnemen in het ondersteuningsplan en budgetplan.

  • ·

    PGB budgethouders mogen vanuit het budget in ieder geval de volgende uitgaven niet doen:

    • o

      Kosten voor bemiddeling;

    • o

      Kosten voor het voeren van een PGB-administratie;

    • o

      Kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van het PGB;

    • o

      Contributie voor het lidmaatschap van Per Saldo, kosten voor het volgen van cursussen over het PGB, kosten voor het bestellen van informatiemateriaal;

    • o

      Alle zorg en ondersteuning die onder een andere wet dan de Wmo en Jeugdwet vallen;

    • o

      Alle zorg en ondersteuning die onder een algemene voorziening en/of algemeen gebruikelijke voorzieningen vallen;

    • o

      Ondersteuning buiten EU-landen. Controle op kwaliteit en financiën is dan nauwelijks mogelijk.

  • ·

    In aanvulling op bovenstaande stellen gemeenten desgewenst een vergoedingenlijst op.

  • ·

    Aandachtspunt: de cliënt mag geen eigen bijdrage uit het PGB betalen.

6.4 Verantwoording PGB

De financieel-administratieve afhandeling van het PGB gebeurt per 2015 verplicht voor alle PGB-houders door de SVB. De budgethouder heeft een trekkingsrecht en krijgt niet meer zelf het budget overgemaakt. Alle bestedingen worden door de SVB bijgehouden en zijn inzichtelijk voor de budgethouders en gemeente.

De verantwoording wordt voor budgethouders eenvoudiger, doordat de gemeente vooral vooraf toetst, het geld alleen besteed kan worden aan wat is afgesproken (toets SVB bij betalen facturen) en gemeenten steeds inzage hebben in de bestedingen.

Naast de verantwoording over het bestede bedrag aan de SVB, vragen wij de budgethouders, zoals eerder verwoord, om in de (tussen)evaluatie van het ondersteuningsplan ook aan te geven wat de behaalde resultaten zijn met het persoonsgebonden budget en de daaraan verbonden voorwaarden, waaronder de vraag of de ingekochte ondersteuning aan de kwaliteitseisen voldoet.

6.5 Tarieven

Wmo en Jeugdwet

Het tarief voor het persoonsgebonden budget is afgeleid van het tarief dat de gemeente aan zorgaanbieders betaalt, indien de gemeente de ondersteuning zou regelen. Omdat wij aan houders van een persoonsgebonden budget minder eisen stellen dan aan de door de gemeente gecontracteerde zorgaanbieders, is het tarief voor een persoonsgebonden budget lager. Een houder van een persoonsgebonden budget houder hoeft bijvoorbeeld niet te voldoen aan de eisen die aan zorgaanbieders gesteld worden voor sociaal return on investment (SROI) en duurzaamheid. De onderstaande tarieven zijn vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp 2015.

Wmo en Jeugd niet-professional

De gemeente onderscheidt PGB voor professionele zorgverleners en niet-professionele zorgverleners. Een professionele zorgverlener is:

een zorgverlener die voldoet aan de kwaliteitseisen van beroepskrachten bij een door de gemeente gecontracteerde instelling voor zover hij beroepsmatig zorg verleent. Een niet-professionele zorgverlener is:

  • a.

    een zorgverlener die niet voldoet aan één van de criteria van een professionele zorgverlener, of

  • b.

    een zorgverlener die een familielid in de op- of neergaande lijn of tot en met de derde graad in de zijlijn verzorgt.

Wanneer het PGB wordt uitgevoerd door een niet professional hanteren we de tarieven conform de geadviseerde tarieven door de VNG (Ledenbrief VNG, 15 mei 2014). Voor de huishoudelijke ondersteuning hanteren we voor de PGB uitgevoerd door zowel een zorgprofessional als een niet-zorgprofessional een afslagpercentage van 20% op de tarieven voor zorg in natura (zin)

Persoonsgebonden budget (PGB) 2015 e.v.

ondersteuningsvorm per wettelijk regime

PGB door Zorg-Professional

PGB door Niet-Zorg-Professional

1a

Wmo: huishoudelijke ondersteuning (HO)

ZIN-20%

ZIN -20%

1b

Wmo Maatwerkvoorzieningen zelfstandig leven (ZL)/ maatschappelijk deelname (MD)

ZIN-20%

20 euro per uur (ZL)/

20 euro per dagdeel per persoon (MD)

1c

Wmo: kortdurend verblijf (KVB)

ZIN-20%

30 euro per etmaal per persoon

1d

WMO: Hulpmiddelen (HM)

catalogusprijs huidige hulpmiddelenleverancier -20%

(is inclusief vergoeding voor 5 jaar onderhoud en reparatie)

n.v.t.

Jeugdwet alle zorgvormen binnen het vrijwillig kader exclusief de J-GGZ

ZIN-20%

20 euro per uur / dagdeel per persoon

3

Jeugdwet en Wmo; vervoer (VV) bij maatschappelijke deelname

Tarief vervoer overig ZIN -20%

n.v.t.

7. Eigen bijdrage

De wet maakt een onderscheid tussen eigen bijdragen in de kosten van vrij toegankelijke voorzieningen en niet vrij toegankelijke voorzieningen. De bijdragen in de kosten van vrij toegankelijke voorzieningen mag de gemeente bepalen en dit mag kostendekkend zijn. De eigen bijdrage in de kosten van niet vrij toegankelijke voorzieningen zijn gelimiteerd tot een bedrag gelijk aan de kostprijs van de voorziening. Ook de eigen bijdrage is vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp 2015.

7.1 Eigen bijdrage niet vrij toegankelijke voorzieningen Wmo

Voor niet vrij toegankelijke voorzieningen verstrekt vanuit de Wmo wordt een eigen bijdrage opgelegd. Uitzonderingen hierop zijn:

  • ·

    rolstoelvoorzieningen;

  • ·

    voorzieningen verstrekt aan kinderen onder de 18 jaar, uitgezonderd de woningaanpassing.

Wettelijk is geregeld dat het CAK (Centraal Administratie Kantoor) de eigen bijdrage vaststelt, oplegt en int. Vervolgens vindt afdracht aan de gemeente plaats.

De hoogte van de eigen bijdrage is afhankelijk van:

  • ·

    de hoogte van het jaarinkomen (gebaseerd op twee jaar voorafgaand aan het jaar waarin de aanvraag is gedaan) van cliënt;

  • ·

    het vermogen van cliënt;

  • ·

    de samenstelling van het huishouden van cliënt;

  • ·

    de leeftijd van cliënt;

  • ·

    de kosten van het hulpmiddel of voorziening en pgb;

  • ·

    reeds betaalde eigen bijdrage.

Voor alle maatvoorzieningen geldt de termijn conform de afschrijvingsperiode. De eigen bijdrage mag niet hoger zijn dan de werkelijke kosten van de voorziening.

De procedure:

  • ·

    De gemeente stuurt de cliëntgegevens naar het CAK;

  • ·

    Indien van toepassing verstrekt de aanbieder gegevens over de daadwerkelijk geleverde diensten aan het CAK;

  • ·

    Het CAK stelt de eigen bijdrage vast;

  • ·

    Het CAK stuurt een definitieve beschikking en factuur naar de cliënt;

  • ·

    De cliënt betaalt de eigen bijdrage;

  • ·

    Het CAK stelt de middelen beschikbaar aan de gemeenten.

7.2 Eigen bijdrage jeugdhulp

Er worden vooralsnog geen eigen bijdragen geheven over vormen van jeugdhulp.

7.3 Eigen bijdrage woningaanpassing voor kinderen

Als de eigen bijdrage voor een niet vrij toegankelijke voorziening of PGB ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is verschuldigd, is de bijdrage verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders; daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is afgewezen en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

7.4 Eigen bijdrage vrij toegankelijke voorzieningen

De gemeente vraagt geen eigen bijdrage voor het gebruik van vrij toegankelijke voorzieningen, met uitzondering van de Regiotaxi. Hiervoor geldt een bijdrage per afgelegde zone. De zonebijdrage is regionaal vastgesteld en gepubliceerd op de website van de Regiotaxi (www.regiotaxitwente.nl).