Regeling vervallen per 01-01-2015

Besluit maatschappelijke ondersteuning

Geldend van 10-03-2011 t/m 31-12-2014 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2011

Intitulé

Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Tynaarlo 2011

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN (INLEIDING)

1.1 Artikel 1 begripsbepalingen: het compensatiebeginsel

Artikel 4 Wmo, het artikel dat gemeenten de opdracht geeft tot het verstrekken van (individuele) voorzieningen, luidt:

‘1. Ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4°, 5° en 6°, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, treft het college van burgemeester en wethouders voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen:

a. een huishouden te voeren;

b. zich te verplaatsen in en om de woning;

c. zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;

d. medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

2. Bij het bepalen van de voorzieningen houdt het college van burgemeester en wethouders rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.’

Net als in de Vvmo gaat het besluit er van uit dat onder het voeren van een huishouden zowel de woonvoorzieningen als de hulp bij het huishouden moeten worden verstaan. Onder het zich verplaatsen in en om de woning is de rolstoelvoorziening gerekend. Onder het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel zijn de vervoersvoorzieningen begrepen.

1.2 Artikel 1 begripsbepalingen: meerkosten

Het begrip meerkosten hangt nauw samen met het begrip ‘algemeen gebruikelijk’ (zie artikel 2 tweede lid aanhef en onder a): deze twee begrippen zijn elkaars tegenhangers. De meerkosten zijn de kosten die in een direct oorzakelijk verband staan met het compenseren van de ondervonden beperking of het psychosociaal probleem, zoals die zijn genoemd in artikel 1, eerste lid, onder g. achtste volzin van de wet. Een met de persoon als de aanvrager vergelijkbaar persoon zonder die beperking of dat psychosociale probleem heeft deze meerkosten per definitie niet, omdat daarvoor in diens situatie geen noodzaak is. Mede op de bestrijding van deze meerkosten, dus de kosten die voor een persoon als de aanvrager niet algemeen gebruikelijk zijn, is de wet gericht.

Aangezien verstrekking binnen de wet zich beperkt tot de meerkosten, kan in die situatie van de aanvrager het bedrag dat bespaard wordt, gevraagd worden als besparingsbijdrage. Dit is geen vorm van eigen bijdrage of eigen aandeel, zodat de regels daaromtrent niet van toepassing zijn.

1.3 Artikel 2 eerste lid: doelgroep voorzieningen maatschappelijke ondersteuning

Artikel 1.3.1 Aanspraak op andere regelingen (artikel 2 Wmo)

Het eerste dat bij een aanvraag voor een voorziening moet gebeuren, is beoordelen of de aanvrager behoort tot de doelgroep van de Wmo. Daarvoor zijn uitgangspunten in de Wmo en aanvullend enkele uitgangspunten in de Vvmo opgenomen. Artikel 2 Wmo bepaalt:

‘Er bestaat geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat.’

Er wordt door de medewerkers in het Loket Wonen, Zorg en Welzijn nagegaan of de aangevraagde voorzieningen onder een andere regeling vallen. Het gaat om in wetten en AmvB’s opgenomen voorzieningen. Daaronder worden in ieder geval de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ), de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) verstaan. Hiervoor moet in het loket een sociale kaart (het aanbod van zorg- en welzijnsorganisaties) en een overzicht van voorzieningen die op grond van sociale wet- en regelgeving wordt aangeboden, aanwezig zijn.

1.3.2 Beperkingen in zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie (Art. 2 eerste lid onder a

Artikel 4 van de Wmo spreekt van ‘de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4° , 5° en 6°, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie’.

Die persoon uit het eerste lid onder g, onderdeel 4, 5 en 6 is:

4° Het ondersteunen van mantelzorgers daar onder begrepen steun bij het vinden van compenserende oplossingen, indien zij hun taken tijdelijk niet kunnen waarnemen, alsmede het ondersteunen van vrijwilligers;

Het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijke verkeer en van het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem;

Het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en aan mensen met een psychosociaal probleem ten behoeve van het behouden en het bevorderen van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijke verkeer.’

Dus de doelgroepen van de wet en dus ook de verordening zijn:

Groep

Toelichting

Mantelzorgers;

Als het gaat om het onderdeel ‘mantelzorgers’ in relatie tot voorzieningen is de hoofdregel dat mantelzorgers alleen voor voorzieningen in aanmerking komen als zij die voorzieningen zelf nodig hebben. Heeft degene die de mantelzorg ontvangt, voorzieningen nodig, dan moeten deze op de naam van degene met een beperking aangevraagd worden.

Mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en mensen met een psychosociaal probleem ten aanzien van deelname aan het maatschappelijke verkeer en zelfstandig functioneren;

Ten aanzien van de onder 2 en 3 genoemde groepen, mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en mensen met een psychosociaal probleem is in de meeste gevallen een medisch advies nodig om vast te stellen waar de beperkingen/belemmeringen uit bestaan, of dat te objectiveren is en welke mogelijkheden er zijn om de problemen op te lossen. Voor deze inventarisatie wordt gebruik gemaakt van de ICF (uitgewerkt in hoofdstuk 8).

Mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en mensen met een psychosociaal probleem ten aanzien van voorzieningen ten behoeve van het behouden en bevorderen van het zelfstandig functioneren of deelname aan het maatschappelijk verkeer.

In de Vvmo is in de artikelen 8, 9, 14 eerste lid, 16 eerste lid, 17, 23 eerste lid en 27 de eis bestaande uit ‘beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek’ opgenomen.

Er moet sprake zijn van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek. Het gaat om een medisch oordeel. Ook binnen de Wmo zal, net als binnen de Wvg en de AWBZ, de medische noodzaak centraal staan bij het toekennen van voorzieningen. Via een (medisch) onderzoek moet vastgesteld worden of er inderdaad een medische noodzaak voor een voorziening aanwezig is. Op dit onderzoek wordt in hoofdstuk 8 ingegaan.

.

Artikel 1.4 Artikel 2 eerste en tweede Lid: algemene beperkingen en weigeringsgronden

Als is vastgesteld of er sprake is van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek en als de beperkingen zijn geïnventariseerd en de oplossingen helder zijn, speelt de vraag of er sprake is van beperkingen of weigeringsgronden zoals vastgelegd in artikel 2 Vvmo. Deze vraag speelt natuurlijk ook eerder. Het is niet zinvol opdracht te geven voor een uitgebreid medisch onderzoek, als tevoren duidelijk is dat het probleem van betrokkene tijdelijk is en dus niet voldaan kan worden aan het criterium langdurig-noodzakelijk van artikel 2, eerste lid onder a Vvmo.

De volgende algemene beperkingen en weigeringsgronden spelen bij de behandeling van een aanvraag van voorzieningen:

  • -

    langdurig-noodzakelijk (art. 2.1 aanhef en onder a);

  • -

    goedkoopst-compenserend (artikel 2.1 aanhef en onder b);

  • -

    algemeen gebruikelijke (artikel 2 tweede lid aanhef en onder a);

  • -

    indien de aangevraagde voorziening niet medisch noodzakelijk is (artikel 2 tweede lid aanhef en onder b);

  • -

    als de aanvrager niet woonachtig is binnen de gemeente waar de aanvraag wordt ingediend (artikel 2 tweede lid aanhef en onder c);

  • -

    voor zover de aangevraagde voorzieningen een hoger niveau hebben dan de minimumeisen in het bouwbesluit (artikel 2 tweede lid aanhef en onder d);

  • -

    voor zover geen sprake is van meerkosten (artikel 2 tweede lid aanhef en onder e);

  • -

    voor zover de kosten gemaakt zijn voorafgaand aan het moment van beschikken (artikel 2 tweede lid aanhef en onder f);

  • -

    en tot slot voor zover de aanvraag een verloren gedane zaak betreft (artikel 2 tweede lid aanhef en onder g).

1.4.1.Langdurig noodzakelijk (art. 2 eerste lid, aanhef en onder a)

  • -

    De eis dat een voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn, heeft te maken met de afgrenzing met het hulpmiddelendepot dat op basis van de AWBZ beschikbaar wordt gesteld. Uit het hulpmiddelendepot kan gedurende drie maanden - éénmaal te verlengen met nog eens drie maanden - een hulpmiddel worden geleend (om-niet). Na die periode bestaat de mogelijkheid het hulpmiddel te huren (tegen betaling). Dat wil niet zeggen dat de grens van langdurig noodzakelijk op zes maanden ligt. De grens wordt bepaald door de vraag: gaat het probleem over of is het blijvend. Als iemand een probleem heeft dat acht of tien maanden kan duren, maar daarna over kan zijn, mag er van worden uitgegaan dat geen sprake is van langdurige noodzaak. Dat geldt overigens niet bij een aanvrager die terminaal is.

    Wat langdurig noodzakelijk is, is afhankelijk van de concrete situatie. Het kan, in tijd uitgedrukt, gaan om twee maanden, bijvoorbeeld bij mensen die in een terminaal ziektestadium verkeren. Het kan ook gaan om veertig jaar, in situaties waarin de beperking bijvoorbeeld aangeboren is en stabiel van aard is. Kenmerk is in beide genoemde situaties dat de ondervonden beperking, naar de stand van de medische wetenschap op het moment van de aanvraag, onomkeerbaar is. Er is dus redelijkerwijs geen verbetering te verwachten in de situatie van de aanvrager. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Zegt de prognose dat de betrokkene na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag men van kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand periodes van terugval opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. De medisch adviseur speelt bij het antwoord op de vraag of er al dan niet sprake is van een langdurige noodzaak voor de betreffende voorziening een belangrijke rol. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijke beperkingen heeft, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vast staat dat de beperking van voorbijgaande aard is, niet voor een voorziening in het kader van deze verordening in aanmerking komt. Betrokkene kan een beroep doen op de hulpmiddelendepots van de Thuiszorgorganisaties die opgezet zijn in het kader van de AWBZ.

    Een uitzondering op de regel dat de aangevraagde voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn, wordt gevormd door situaties waarin voor een afzienbare periode hulp bij het huishouden nodig is, bijvoorbeeld bij ontslag uit het ziekenhuis na een opname of bij een ontregeld huishouden. Een ontregeld huishouden is een huishouden waar ‘reinheid, rust en regelmaat’ ontbreekt.

    In deze gevallen wordt voor korte tijd hulp bij het huishouden aangeboden en wordt mensen door middel van een stappenplan geleerd hoe ze hun huishouden moeten voeren. Het gaat in beginsel om een periode van een maand.

1.4.2.Goedkoopst compenserend (art. 2 eerste lid, aanhef en onder a)

  • -

    Het criterium goedkoopst compenserend betekent dat een te verstrekken voorziening allereerst compenseert, gerelateerd aan het compensatiebeginsel zoals verwoord in artikel 1.1 van dit verstrekkingenboek. Zijn er twee of meer voorzieningen compenserend, dan mag gekozen worden voor de goedkoopste voorziening.

    De goedkoopste voorziening wordt beschouwd vanuit het gezichtspunt van de gemeente: het gaat om de voorziening die voor de gemeente het goedkoopst is. Daarbij kan ook rekening gehouden worden met zogenaamde macro-overwegingen (overwegingen die het gehele beleid en de consequenties betreffen). Collectief vervoer ontleent zijn besparingen vanuit de mogelijkheden combinatieritten te maken die de kilometerprijs naar beneden kunnen brengen. Het is dus in het belang van het systeem zo veel mogelijk gebruikers te hebben. Dat mag meetellen: dus ook al is een individuele aanvrager wellicht goedkoper met een andere voorziening dan collectief vervoer, mee mag tellen dat als er uitzonderingen gemaakt worden, de basis onder het collectief vervoer in gevaar zou kunnen komen.

    Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer compenserend maken, komen niet voor vergoeding in aanmerking. Daarbij kan een overweging zijn dat de bruikbaarheid van een voorziening niet alleen door technische en functionele aspecten bepaald wordt. Tevens is het denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Het kwaliteitsniveau moet verantwoord zijn. Het is uiteraard wel mogelijk een compenserende voorziening te verstrekken die duurder is dan de goedkoopst compenserende voorziening, mits de aanvrager bereid is het prijsverschil uit eigen middelen te betalen.

1.4.3 Een algemeen gebruikelijke zaak (artikel 2 tweede lid aanhef en onder a)

  • -

    Het begrip algemeen gebruikelijk stamt nog uit de tijd van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW). Volgens de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is een zaak algemeen gebruikelijk als de volgende criteria van toepassing zijn:

    • 1.

      de voorziening is niet speciaal voor personen met een beperking bedoeld;

    • 2.

      de voorziening is in de reguliere handel verkrijgbaar;

    • 3.

      de voorziening is in prijs vergelijkbaar met soortgelijke producten.

    De volgende voorzieningen zijn in ieder geval algemeen gebruikelijk:

    • -

      auto; - automatische transmissie (‘automaat’);

    • -

      autostoel; - airconditioning;

    • -

      bromfiets en brommobiel; - centrale verwarming;

    • -

      hendelmengkranen; - fiets, spartamet, fiets met hulpmotor;

    • -

      glijstangcombinatie voor de douche; - inductiekookplaat;

    • -

      keramische kookplaat; - ligbad;

    • -

      ligfiets; - mobiele telefoon;

    • -

      stuurbekrachtiging; - thermostatische mengkraan;

    • -

      verhoogde toiletpot 6+ en 10+; - vervangen lavet door douche;

    • -

      wasdroger; - waterbed;

    • -

      klasse 1 hulp bij het huishouden bij inkomen hoger dan 2 keer het sociaal minimum.

    In de bijlagen van dit besluit is een overzicht opgenomen met algemeen gebruikelijke voorzieningen en voorliggende voorzieningen. Deze lijst is niet limitatief.

    In individuele gevallen kan een algemeen gebruikelijke voorziening vanwege omstandigheden aan de kant van de aanvrager toch niet als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Er kan dan een uitzondering worden gemaakt, waarbij het gaat om:

    • -

      een plotseling optredende beperking, waardoor algemeen gebruikelijke voorzieningen eerder dan normaal moeten worden vervangen;

    • -

      de aanvrager heeft een inkomen dat door aantoonbare kosten van de beperking onder de voor hem/haar geldende bijstandsnorm dreigt te komen.

1.4.4Geen noodzakelijkheid tot compenseren (artikel 2 tweede lid aanhef en onder b)

  • -

    Als een deskundige van een daartoe aangewezen en gekwalificeerde adviesinstantie een negatief advies geeft voor verstrekking van de aangevraagde voorziening, is er geen beperking die moet worden gecompenseerd en dus geen compensatieplicht. De gemeente kan in dat geval negatief beschikken over de aanvraag.

1.4.5 De aanvrager is niet woonachtig binnen de gemeente waar de aanvraag wordt ingediend (artikel 2 tweede lid aanhef en onder c)

  • -

    De Wvg sprak over ‘in de gemeente woonachtige gehandicapten’ (art. 2 eerste lid). De Wmo kent deze aanduiding niet meer. Toch is het evident dat het compensatiebeginsel van de gemeente alleen maar geldt ten aanzien van in de gemeente woonachtige en in de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) ingeschreven aanvragers. Voor bepaalde gezondheidszorginstellingen geldt dat de bewoners een briefadres elders kunnen aanhouden.

1.4.6 Voor zover de aanvraagde voorzieningen betrekking hebben op een hoger niveau dan de minimumeisen van het bouwbesluit (artikel 2 tweede lid aanhef en onder d)

  • -

    Iedereen woont naar inkomen. Wie een hoog inkomen heeft kan in een duurder/groter huis wonen dan iemand met een minimuminkomen. Hiermee wordt bij de toekenning van voorzieningen (zowel woonvoorzieningen als hulp bij het huishouden als bijvoorbeeld vervoersvoorzieningen) geen rekening gehouden. Er wordt geen extra hulp bij het huishouden toegekend voor een inpandig zwembad. Ook een garage wordt in principe niet aangepast. Uitzondering kan worden gemaakt als de garage gebruikt moet worden als stalling voor een scootmobiel. Maar alle extra of duurdere voorzieningen worden door deze regel beheerst: uitgangspunt is niveau sociale woningbouw. En dat niveau biedt geen ruimte voor inpandige zwembaden, marmeren tegels, hardhouten kozijnen of garages. De minimumeisen zijn vastgesteld in het Bouwbesluit 2003 en worden begrensd door het begrip ‘goedkoopst-compenserend’. Woonvoorzieningen die op dat uitrustingsniveau worden verstrekt, zijn in beginsel van voldoende kwaliteit; duurdere of andere voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt.

1.4.7 Aanvraag voor voorzieningen in niet-woningen (artikel 2 tweede lid aanhef en onder e)

  • -

    Voor het verstrekken van een voorziening moet bepaald worden of één van de uitsluitingen van artikel 2 tweede lid aanhef onder e van de Vvmo van toepassing is. Door dit artikel zijn alle woonsituaties die niet gericht zijn op een permanent zelfstandig hoofdverblijf uitgesloten.Voorzieningen (m.n. hulp bij huishouden en woonvoorzieningen) worden alleen verstrekt in woonruimten die als zelfstandige woonruimte in het kader van de Wet op de huurtoeslag ook als zodanig aangemerkt worden. Een uitzondering zijn aanpassingen aan woonschepen en binnenschepen; deze komen weinig voor en worden apart geregeld in het verstrekkingenbeleid.

1.4.8 Aanvraag voor voorzieningen in specifiek op mensen met beperkingen gerichte woongebouwen (artikel 2 tweede lid aanhef en onder f)

  • -

    Voor het verstrekken van een voorziening (m.n. hulp bij huishouden en woonvoorzieningen) moet bepaald worden of één van de uitsluitingen van artikel 2 tweede lid aanhef onder f van de Vvmo van toepassing is. Dit artikel sluit situaties uit waarbij - gezien de aard van het soort gebouw - verondersteld mag worden dat bepaalde voorzieningen standaard aanwezig zijn. Is er sprake van één van deze mogelijkheden dan kan de aanvraag op voorhand worden afgewezen.

1.4.9 Voor zover geen sprake is van meerkosten (artikel 2 tweede lid aanhef en onder g)

  • -

    Als er geen sprake is van aantoonbare meerkosten als gevolg van de beperking, wordt geen voorziening verstrekt. De Wmo kent het compensatiebeginsel, maar dan moet er wel wat te compenseren zijn. In sommige gevallen gebruiken mensen al jaren voorzieningen en vragen zij na het optreden van een beperking voorzieningen aan, die in hun situatie kunnen leiden tot de conclusie dat het optreden van beperkingen geen meerkosten met zich meebrengt.

    Voorbeeld: iemand die op grond van zijn inkomen verondersteld wordt een auto te hebben, komt - als hij die auto nodig heeft vanwege een beperking - niet in een andere situatie. Er zijn dan geen meerkosten die gecompenseerd moeten worden.

    Het onderzoek naar meerkosten is van belang in situaties waarin twijfel bestaat over de noodzaak van een voorziening.

1.4.10 Voor zover de kosten gemaakt zijn voorafgaand aan het moment van beschikken (artikel 2 tweede lid aanhef en onder h)

  • -

    Het is een aanvrager niet toegestaan een gemeente voor een ‘fait accompli’ te stellen, waarbij de gemeente geen invloed meer kan uitoefenen op de te verstrekken voorziening. Met andere woorden: wie een voorziening aanschaft en daarna aanvraagt, loopt de kans op een afwijzing.

    Uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep blijkt dat deze regel niet zonder meer mag worden toegepast. De Centrale Raad gaat er van uit dat de regel bedoeld is om controle achteraf mogelijk te maken. Bij een woningaanpassing zou na een verbouwing bijvoorbeeld niet meer vastgesteld kunnen worden of er een goedkoper compenserend alternatief heeft bestaan. Dat heeft tot consequentie dat - indien achteraf toch nog gecontroleerd kan worden wat de goedkoopst-compenserende oplossing was - een afwijzing achterwege moet blijven. Uiteraard kan dan wel de goedkoopst-compenserende voorziening verstrekt worden, ook al is de aangeschafte voorziening aanzienlijk duurder. Dat is dan de consequentie voor de aanvrager die voor de beschikking zelf iets heeft aangeschaft.

    Voor verhuiskostenvergoedingen geldt dat een aanvrager hiervoor in aanmerking komt, nadat burgemeester en wethouders een positieve beschikking voor een verhuiskostenvergoeding hebben gegeven. Pas nadat de gemeente een afweging heeft gemaakt welke oplossing het meest compenserend is, kan de aanvrager tot verhuizen overgaan. Deze voorwaarde voorkomt ook dat de gemeente achteraf, nadat de aanvrager reeds verhuisd is, met een claim voor een verhuiskostenvergoeding geconfronteerd wordt. In bepaalde gevallen kan het echter nodig zijn dat de aanvrager snel moet beslissen, omdat de woning anders aan een andere woningzoekende wordt toegewezen. In deze of andere urgente gevallen is het verkrijgen van toestemming van burgemeester en wethouders ook voldoende. Maar in alle gevallen moet de aanvrager voorafgaand aan de verhuizing schriftelijk toestemming van de gemeente hebben verkregen. Het hoeft hier uiteraard niet te gaan om de feitelijke verhuizing, maar om een situatie waarin men bepaalde onomkeerbare stappen heeft gezet die in de regel voorafgaan aan een verhuizing, zoals het sluiten van een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst voor de te betrekken woning.

1.4.11 Voor zover de aanvraag een verloren gedane zaak betreft (artikel 2 tweede lid aanhef en onder i), en daarbij sprake is van schuld

  • -

    Als de aanvraagde voorzieningen ter vervanging van een verloren gedane voorziening wordt aangevraagd, wordt geen nieuwe voorziening verstrekt. Dit is een vergaande regel, die altijd goed voorbereid en onderbouwd moet worden. Toch komt het met enige regelmaat voor dat door onzorgvuldig gebruik - of zelfs misbruik - regelmatig reparaties nodig zijn om bijvoorbeeld een scootermobiel rijdend te houden. Dit kan gebeuren uit onzorgvuldigheid, onder invloed van alcohol of drugs etc.. Bij herhaling van dit soort problemen is het goed eerst met betrokkene te overleggen en duidelijk te maken dat dit in strijd is met de huurovereenkomst. Heeft een dergelijk gesprek geen resultaat, dan wordt overgegaan tot aangetekend waarschuwen dat bij herhaling de voorziening wordt ingenomen.

    Herhaalt het probleem zich dan weer, dan wordt tot inname overgegaan en hoeft er gedurende de verdere afschrijvingsperiode geen herverstrekking plaats te vinden. Hetzelfde geldt als door grove nalatigheid een voorziening verloren gaat.

    Gedurende de verdere afschrijvingsperiode hoeft dan geen nieuwe voorziening verstrekt te worden. Zeker bij personen die afhankelijk zijn van voorzieningen kan dit een zeer ingrijpende, maar noodzakelijke maatregel zijn.

    Indien een ander aansprakelijk is voor het verloren gaan, moet bekeken worden of het mogelijk is deze derde door de aanvrager hiervoor aansprakelijk te doen stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen. Indien in een woning een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht, heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico moet in de opstalverzekering gedekt worden. Indien bijvoorbeeld bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op deze verordening worden gedaan.

    Bij een PGB geldt een zelfde manier van handelen.

1.4.12 Bijzondere beperkingen per verstrekkinggebied

  • -

    Naast deze algemene beperkingen en weigeringsgronden spelen ook per voorzieningencategorie bijzondere beperkingen. Deze worden in de desbetreffende hoofdstukken besproken.

HOOFDSTUK 2 VORM VAN TE VERSTREKKEN INDIVIDUELE VOORZIENINGEN

2.1 Wettelijke basis verschillende wijzen van voorzieningenverstrekking

Artikel 6 van de Wmo bepaalt het volgende:

‘Het college van burgemeester en wethouders biedt personen die aanspraak hebben op een individuele voorziening, de keuze tussen het ontvangen van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar persoonsgebonden budget, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan.’

Gevolg van deze regel is dat er drie vormen van verstrekking van individuele voorzieningen mogelijk zijn:

  • 1.

    Allereerst is er de voorziening in natura. Dat wil zeggen dat burgemeester en wethouders de aanvrager een kant en klare voorziening verstrekken.

  • 2.

    Artikel 6 Wmo bepaalt dat er een verplicht alternatief voor een voorziening in natura geboden moet worden in de vorm van een persoonsgebonden budget (PGB). Dat is de tweede vorm van verstrekking.

  • 3.

    De derde vorm van verstrekken is de financiële tegemoetkoming, zo blijkt uit artikel 7, tweede lid Wmo: ‘Een persoonsgebonden budget en een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte wordt verleend aan de eigenaar van de woonruimte. Artikel 6 is van overeenkomstige toepassing.’

2.2 Artikel 3: keuzevrijheid

Artikel 3 van de Vvmo bepaalt: ‘Een individuele voorziening kan verstrekt worden in natura, als financiële tegemoetkoming of als persoonsgebonden budget. Burgemeester en wethouders stellen vast in welke situaties de keuze tussen deze voorzieningen wordt geboden aan de hand van de in het besluit neergelegde criteria.’

Dit artikel is een uitwerking van artikel 6 Wmo. In de parlementaire behandeling van de Wmo is aangegeven dat er uitzonderingen mogelijk zijn, met name als het gaat om personen waarvan verwacht kan worden dat zij niet met het beschikbare geld kunnen omgaan.

In een Algemeen Overleg over een aan de Wmo verwante zaak, het bovenregionale vervoer Valys, heeft de Tweede Kamer op 29 maart 2006 uitgesproken dat deze regel niet bedoeld is om goed draaiende systemen, zoals bijvoorbeeld collectief vervoerssystemen, in gevaar te brengen.

Als bijvoorbeeld in plaats van de Taxipas (een voorziening in natura) een PGB moet worden verstrekt, bestaat de mogelijkheid dat door een leegloop van het collectief vervoer de basis onder dit vervoer uit zou vallen. Voor diegenen die afhankelijk zijn van collectief vervoer zou zo een naturavoorziening wegvallen. Daarom is in de verordening nog steeds het primaat van het collectief vervoer opgenomen. Bij een verzoek om een PGB van een aanvrager die wel gebruik kan maken van het collectief vervoer, wordt deze aanvraag afgewezen (zie ook hoofdstuk 5).

In artikel 1 van het Financieel Besluit staan nadere regels over deze keuzevrijheid, met name wanneer de aanvrager niet kan kiezen voor een PGB of financiële tegemoetkoming.

Artikel 2.3 Artikel 4: voorziening in natura

Artikel 4 van de Vvmo verklaart de huurovereenkomst of dienstverleningsovereenkomst van toepassing op het moment dat een voorziening in natura wordt verstrekt. In deze overeenkomsten worden de rechten en verplichtingen van de aanvrager en van de leverancier vastgelegd.

Deze bepaling beschrijft de situatie waarin het college een derde inschakelt voor verstrekking van naturavoorzieningen en deze derde eigenaar blijft van de te verstrekken voorziening of wanneer burgemeester en wethouders een derde inschakelen voor het verlenen van zorg. Als een voorziening in eigendom wordt verstrekt is er uiteraard niet een dergelijke overeenkomst nodig.

2.4 Artikel 5: financiële tegemoetkoming

De financiële tegemoetkoming wordt gedefinieerd in de begripsbepalingen.

2.5 Artikel 6: het persoonsgebonden budget (PGB)

Artikel 6 van de Vvmo bepaalt de voorwaarden die van toepassing zijn op het PGB. Een PGB wordt alleen verstrekt voor het verwerven van individuele voorzieningen. Dat betekent dat bij algemene voorzieningen geen PGB verstrekt wordt. Indien de aanvrager van mening is dat de algemene voorziening geen compenserende oplossing is of een PGB verstrekt moet worden, kan een aanvraag ingediend worden, of als al een aanvraag ingediend is, wordt die volgens de reguliere regels van de Algemene wet bestuursrecht afgehandeld.

Artikel 2.5.4 Voorwaarden voor het verstrekken van een PGB (artikel 6 eerste lid onder a en c)

In het Financieel Besluit worden deze punten nader uitgewerkt.

Artikel 2.5.2Bepaling van omvang van het PGB voor hulp bij het huishouden (artikel 6 eerste lid onder b)

Bij diensten gaat het om de betaling van tijd aan dienstverleners. Voor de Wmo was deze vorm van zorg ondergebracht bij de AWBZ. De AWBZ kende al een dergelijk systeem van PGB’s. Daarbij werd het PGB vastgesteld op 75% van de tarieven zoals die berekend werden in de thuiszorg, hier is ook gekozen voor 75% van de tarieven zoals vastgesteld in de contracten met de zorgaanbieders voor zorg in natura. Het bedrag per uur is opgenomen in het financieel besluit.

Mensen met een PGB kunnen kosteloos gebruik maken van de diensten van de Sociale VerzekeringsBank (SVB), waarbij de gemeente de kosten voor de diensten van het SVB betaalt.

Artikel 2.5.3 Bepaling van omvang van PGB voor andere voorzieningen (artikel 6 eerste lid onder b)

Voor voorzieningen anders dan hulp bij het huishouden moet per toekenning een berekening worden gemaakt. De kosten van de voorziening als de voorziening door de gemeente in natura zou worden verstrekt zijn daarbij uitgangspunt. Dat wordt afgeleid uit de prijsafspraken met aanbieders en op basis van offertes. Een vergoeding voor kosten voor het onderhoud en de reparaties van de voorziening wordt toegevoegd aan het PGB.

Artikel 2.5.4 2.5.4 Bekendmaking van omvang en periode van het PGB (artikel 6 lid 2)

Als het PGB berekend is, wordt het bij beschikking aan de aanvrager bekend gemaakt. In deze beschikking staat wat de omvang van het PGB is en voor welke periode het PGB wordt toegekend.

Artikel 2.5.5 Program van eisen voor PGB en bekendmaking eigen bijdrage/aandeel (artikel 6 lid 3)

Om aan te geven wat met het PGB moet worden aangeschaft en aan welke vereisten de aan te schaffen voorziening moet voldoen, wordt een program van eisen bij de beschikking gevoegd. Hierdoor wordt voorkomen dat door onduidelijkheid betreffende de eisen die aan de voorziening gesteld worden een verkeerde voorziening wordt aangeschaft. Dat zou namelijk tot het aanschaffen van compenserende voorzieningen kunnen leiden, wat vervolgens tot een nieuwe aanvraag leidt.

Het moeten toekennen van een nieuwe voorzieningen, nadat een compenserende voorziening is aangeschaft, is uitsluitend te voorkomen door een program van eisen onderdeel uit te laten maken van de beschikking. Wordt dan toch een voorziening aangeschaft die niet aan het program van eisen voldoet, dan is gehandeld in strijd met de beschikking.

In de beschikking wordt verder opgenomen dat een eigen bijdrage/eigen aandeel in de kosten verschuldigd is. Omdat die eigen bijdrage vastgesteld en geïnd wordt door het Centraal Administratie Kantoor Bijzondere Ziektekosten (CAK BZ), wordt uitsluitend een aankondiging over de maximale hoogte van de eigen bijdrage of het eigen aandeel opgenomen. Het PGB wordt bruto uitgekeerd door de gemeente.

Artikel 2.5.6 Controle op PGB-besteding en eventuele terugvordering (artikel 6 lid 5 en 6)

Iedere budgethouder (ontvanger van het PGB) moet de volgende stukken bewaren:

  • -

    de nota/factuur van de aangeschafte voorziening, en;

  • -

    een betalingsbewijs van aanschaf van de voorziening, of;

  • -

    een overzicht van de salarisadministratie met bewijsmiddelen, waaronder een ingevuld en door beide partijen ondertekende arbeidsovereenkomst.

Burgemeester en wethouders stellen een plan op om te controleren of het PGB besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is. Is dat het geval, dan hoeft er verder niets te gebeuren. Is het PGB anders besteed, dan vorderen burgemeester en wethouders het PGB geheel of gedeeltelijk terug.

2.6 Artikel 7: eigen bijdrage, eigen aandeel en verzamelinkomen

Artikel 7 van de Vvmo bepaalt dat bij het verstrekken van individuele voorzieningen een eigen bijdrage verschuldigd is of de financiële tegemoetkoming wordt afgestemd op het inkomen. De eigen bijdrage wordt berekend door het CAK. Het eigen aandeel wordt door de gemeente zelf bepaald.

Het CAK werkt met verzamelinkomens vanuit een peiljaar, welk jaar twee jaar voor het lopende jaar ligt. Dit is noodzakelijk om over de verzamelinkomens die afkomstig zijn van de belastingdienst te kunnen beschikken. In 2010 wordt aangifte gedaan over 2009, dus dat jaar is nog niet bekend. Vandaar dat het verzamelinkomen over 2008 in 2010 gebruikt wordt. Dit betekent dat er een voorlopige vaststelling plaatsvindt en achteraf een definitieve vaststelling. Het in mindering brengen van eigen bijdragen of een eigen aandeel door de gemeente is niet mogelijk. Al deze activiteiten worden door het CAK uitgevoerd. Een eigen bijdrage wordt betaald per periode van 4 weken.

Als een jongere ouder dan 23 jaar nog bij zijn ouders woont, is het verzamelinkomen van het huishouden het inkomen waaraan getoetst wordt. Dit is vooral voor hulp bij het huishouden en collectief vervoer van belang.

Artikel 2.6.1Voor welke voorzieningen geldt een eigen bijdrage? (artikel 7)

Voor alle individuele Wmo-voorzieningen moet een eigen bijdrage betaald worden. Uitzonderingen op deze regel zijn: rolstoelen, sportrolstoelen en kindervoorzieningen. Het maximum van de in een kalenderjaar verschuldigde eigen bijdrage en het eigen aandeel in de kosten van maatschappelijke ondersteuning, waarvoor een natura-voorziening, een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming wordt verleend, is vastgelegd in artikel 3 van het financieel besluit.

Voor woningaanpassingen in huurwoningen wordt de eigen bijdrage geïnd bij de verhuurder. Uitzondering hierop zijn de huurwoningen van woningcorporaties; in deze gevallen wordt geen eigen bijdrage geïnd.

Artikel 2.6.2 Verschil tussen huidig inkomen en laatst vastgesteld verzamelinkomen (artikel 7)

Omdat de eigen bijdrage in 2011 berekend wordt over het verzamelinkomen in het jaar 2009, kan het zijn dat men sindsdien aanzienlijk minder is gaan verdienen. In die situatie is herziening van de eigen bijdrage mogelijk. Dan moet het (gezamenlijk) verzamelinkomen wel meer dan € 1.816,- lager uitvallen dan in 2009. Herziening is ook mogelijk als in 2010 een uitkering Wwb wordt ontvangen. Herziening vindt plaats door het huidige verzamelinkomen te schatten op basis van geschat jaarinkomen, bijtellingen op het inkomen en aftrekposten. Op basis van deze schatting wordt een voorlopige eigen bijdrage betaald en ontstaat er een mogelijkheid voor naheffing. Na twee jaar wordt de definitieve eigen bijdrage bepaald op basis van de definitieve vaststelling van het verzamelinkomen door de belastingdienst.

Ook in andere situaties is het mogelijk dat er een voorlopige eigen bijdrage betaald wordt met de mogelijkheid voor een naheffing.

HOOFDSTUK 3 HULP BIJ HET HUISHOUDEN

3.1 Inleiding

De hulp bij het huishouden is afkomstig uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ), waar de functie Huishoudelijke Verzorging één van de zeven functies was, die onder de AWBZ vielen en uitgewerkt werden in het besluit zorgaanspraken AWBZ. Op 1 januari 2007 is de functie Huishoudelijke Verzorging uit de AWBZ geschrapt (artikel 41 tweede lid 2 Wmo) en heeft de Wmo op basis van artikel 4 eerste lid onder a deze functie overgenomen.

Bij het interpreteren van het begrip ‘voeren van een huishouden’ is er van uitgegaan dat een persoon pas behoefte kan hebben aan hulp bij het huishouden, indien dat huishouden in een voor hem geschikte woning is gesitueerd.

In de Vvmo wordt onder ‘een huishouden voeren’ zowel hulp bij het huishouden wordt verstaan als de woonvoorzieningen uit de Wvg.

3.2. Artikel 8: vormen van hulp bij het huishouden

Artikel 8 van de Vvmo geeft drie soorten te verstrekken voorzieningen aan:

‘a. een algemene voorziening, waaronder eenvoudige hulp bij het huishouden, die snel geleverd wordt;

b. hulp bij het huishouden in natura;

c. een persoonsgebonden budget te besteden aan hulp bij het huishouden;

d. een financiële tegemoetkoming in de kosten voor hulp bij het huishouden.’

3.3 Artikel 9: algemene en individuele hulp bij het huishouden

Dit artikel bepaalt wanneer een persoon in aanmerking komt voor algemene hulp bij het huishouden of voor individuele hulp bij het huishouden in natura, middels PGB of een financiële tegemoetkoming.

3.3.1 Voorliggende voorzieningen (artikel 9 eerste lid)

Bij alle vormen van hulp bij het huishouden geldt dat voorliggende voorzieningen voorgaan. Op basis van de hardheidsclausule kan in bijzondere situaties altijd – maar bij uitzondering – van deze regels worden afgeweken.

Voorliggende voorzieningen, die altijd algemeen gebruikelijk zijn, kunnen gevonden worden in:

kinderopvang (crèche, kinderdagverblijf, overblijfmogelijkheden op school, voor- of naschoolse opvang), oppascentrales, maaltijddiensten, hondenuitlaat-service, boodschappendiensten, etc.).

De voorliggende voorziening moet ter plaatse wel beschikbaar zijn. Is dat niet zo, dan is er geen sprake van een voorliggende voorziening. Zie hiervoor de sociale kaart.

Niet relevant is of betrokkene gebruik wil maken van een voorliggende voorziening. Ook is in principe niet relevant welke kosten aan de voorliggende voorziening zijn verbonden. Hier kan van afgeweken worden als er sprake zou kunnen zijn van een zogenoemd extreem laag inkomen als geldt bij het begrip algemeen gebruikelijk: een inkomen dat door kosten op grond van de ziekte of het probleem onder de bijstandsnorm uitkomt of dreigt uit te komen door deze kosten.

3.3.2 Algemene hulp bij het huishouden (artikel 9 eerste lid)

Het primaat ligt bij algemene hulp bij het huishouden en deze wordt toegekend als:

  • -

    het zelf uitvoeren van één of meer huishoudelijke taken onmogelijk is

  • -

    als gevolg van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte, gebrek of problemen bij het uitvoeren van de mantelzorg,

  • -

    en de algemene hulp bij het huishouden dit snel en compenserend op kan lossen.

De regels voor algemene voorzieningen zijn de volgende:

  • -

    Het gaat om een voorziening die betrekking heeft op lichte, niet complexe zorg;

  • -

    Of het gaat om een voorziening ten behoeve van een incidentele zorgbehoefte.

Algemene hulp bij het huishouden bestaat uit:

  • -

    boodschappendienst (van supermarkten);

  • -

    tafeltje dekje;

  • -

    vrijwilligers voor tuinonderhoud of andere klussen;

  • -

    alarmering;

  • -

    etc.

Voor algemene hulp bij het huishouden vindt een eenvoudige toets plaats naar de noodzaak van de hulp. Zo kan algemene hulp bij het huishouden met weinig administratieve rompslomp gerealiseerd worden. Uitgangspunt is dat direct wordt toegekend en hulp wordt gerealiseerd.

Mocht betrokkene aan ‘het loket’ aangeven niet met algemene hulp te kunnen instemmen, dan wordt een procedure opgestart met een aanvraagformulier en het gebruikelijke onderzoek.

3.3.3 Hulp bij het huishouden in natura of middels pgb (artikel 9 tweede lid)

Artikel 9 van de Vvmo bepaalt dat indien de algemene hulp bij het huishouden niet aanwezig is, of indien deze algemene hulp bij het huishouden een onvoldoende oplossing biedt, betrokkene in aanmerking komt voor hulp bij het huishouden in natura, een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming te besteden aan hulp bij het huishouden. Ook in deze situatie moet sprake zijn van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte, gebrek of problemen bij het uitvoeren van de mantelzorg.

3.3.4 Tijdelijke hulp na ziekenhuisopname (artikel 9 tweede lid)

Na een periode van ziekenhuisopname is hulp bij het huishouden noodzakelijk, als dit wordt aangegeven door de behandelend arts (het transferpunt) van het ziekenhuis. De hulp wordt voor maximaal 13 weken toegekend. Hierna volgt herindicatie door de gemeente (het zorgloket).

Gecontroleerd wordt of er een verwijzing is, of die duidelijk aangeeft wat overgenomen moet worden en er wordt nagegaan of er geen huisgenoot is die een en ander over kan nemen (zie artikel 10). Heeft die controle plaatsgevonden en komt men voor hulp in aanmerking, dan wordt deze toegekend en in gang gezet.

De procedure is dat binnen drie werkdagen door de aanbieder contact wordt opgenomen met de aanvrager en dat de hulp binnen tien werkdagen geleverd wordt. Hierbij is geen sprake van een keuze voor een PGB. Dit is overigens geen beperking ten opzichte van de situatie onder de AWBZ: ook onder de AWBZ werd bij een toekenning die naar verwachting niet langer zou duren dan drie maanden, geen mogelijkheid voor een PGB geboden.

3.3.5 Hulp bij het huishouden ter ondersteuning van mantelzorgers (artikel 9 tweede lid)

Hulp bij het huishouden wordt ook verstrekt in situaties waarin de mantelzorg problemen heeft bij de uitvoering daarvan. Als de mantelzorger geen persoonlijke verzorging meer kan leveren door overbelasting, wordt een indicatie hulp bij het huishouden gegeven. De hulp bij het huishouden vindt plaats bij de hulpvrager die de mantelzorg ontvangt en niet bij de mantelzorger thuis (indien die een ander woonadres heeft dan de hulpvrager). Het is dus niet zo dat de mantelzorger hulp bij het huishouden voor zijn eigen huishouden kan krijgen ter ontlasting.

Zo wordt de mantelzorger verlost van de huishoudelijke taken en houdt deze meer tijd over voor de persoonlijke verzorging.

3.4 Artikel 10: gebruikelijke zorg

Artikel 10 bepaalt dat er geen hulp bij het huishouden wordt toegekend als van de huisgenoten verwacht kan worden dat ze een deel van de huishoudelijke taken overnemen of dat gezien het inkomen verwacht kan worden dat de aanvrager zelf een klein deel hulp bij het huishouden kan bekostigen.

3.4.1 Gebruikelijke zorg door huisgenoten (artikel 10 eerste lid)

Artikel 10 van de Vvmo bepaalt dat, ‘als tot de leefeenheid waar deze persoon deel van uitmaakt een of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten, men niet in aanmerking komt voor hulp bij het huishouden’. Deze bepaling is overgenomen uit de beleidsregels zoals het CIZ die hanteerde voor de functie Huishoudelijke Verzorging in de AWBZ.

Gebruikelijke zorg wil zeggen dat als de hulpvrager huisgenoten heeft die het huishoudelijk werk over kunnen nemen, zij verondersteld worden dit door een herverdeling van taken te doen. Door de onderlinge herverdeling bestaat er geen ruimte meer om hulp bij het huishouden te indiceren. De achterliggende gedachte is dat een huishouden in gezamenlijkheid verantwoordelijk is voor het huishoudelijke werk. Als degene die gewend is het huishoudelijk werk te doen, hiertoe niet meer in staat is, moeten de andere leden van het huishouden de taken overnemen.

Dit principe heeft een verplichtend karakter en betreft alle huisgenoten ouder dan 18 jaar. Vanaf 18 jaar wordt men verondersteld in verband met studie op kamers te kunnen wonen en een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren. Vanaf 23 jaar wordt men verondersteld een volledig huishouden te kunnen draaien. Kinderen jonger dan 18 jaar moeten helpen bij licht huishoudelijk werk, zoals afwassen, bed opmaken, eigen kamer opruimen, eigen speelgoed/troep opruimen, gras maaien, auto wassen of de hond uitlaten. Ook met deze activiteiten wordt rekening gehouden bij de indicatie.

Geen rekening wordt gehouden met de vraag of huisgenoten het huishouden willen doen of al dan niet gewend zijn het huishouden te doen. In situaties dat personen uit de leefeenheid die nog nooit huishoudelijk werk hebben gedaan dit niet kunnen, wordt via een tijdelijke indicatie (maximaal 1 maand) hulp geboden bij het aanleren hiervan. Het huishoudelijk werk wordt niet overgenomen, maar via instructies aangeleerd.

Studie of werkzaamheden vormen geen reden om van de gebruikelijke zorg af te zien. Immers, iedereen die werkt moet naast zijn werk het huishouden doen of hier eigen oplossingen voor zoeken (zoals het inhuren van particuliere hulp). Dat geldt ook voor tweeverdieners. Ook ouderen die in staat zijn tot het verrichten van huishoudelijk werk, vallen onder de gebruikelijke zorg. Een (zeer) hoge leeftijd kan in omstandigheden aanleiding te zijn niet te vragen het huishoudelijk werk aan te leren.

Bij werkenden wordt geen rekening gehouden met zeer drukke werkzaamheden en (zeer) lange werkweken. Er wordt alleen rekening gehouden met personen die vanwege hun werkzaamheden, langdurig van huis zijn. Daardoor zijn zij immers de facto niet in staat het huishoudelijk werk over te nemen. Het gaat te ver chauffeurs die op het buitenland reizen, medewerkers in de off-shore of marinemensen die maanden achtereen van huis zijn, te dwingen een andere functie te zoeken. Maar in alle situaties waarbij sprake is van een eigen keuze, wordt daar geen rekening mee gehouden. De afwezigheid moet een verplichtend karakter hebben.

Onder personen die lid zijn van de leefeenheid, worden niet verstaan personen die een (pension)kamer huren. Het moet dan gaan om personen die geen familie zijn van de aanvrager en er moet een huurovereenkomst overgelegd kunnen worden. In die situaties worden overigens de beroepsmatige werkzaamheden door de verhuurder ten aanzien van de huurder niet geïndiceerd!

Voor AWBZ-instellingen geldt dat huishoudelijke verzorging in de functie ‘verblijf’ is opgenomen en dus niet geïndiceerd kan worden.

Voor particuliere tehuizen die verzorging bieden, geldt dat daar hulp bij het huishouden voor het eigen appartement of de eigen kamer geïndiceerd kan worden in zoverre de zorg niet door betrokkene wordt betaald. Dan gaat het immers om reeds aanwezige professionele zorg en is er geen tekort of probleem. Dit geldt ook voor door het tehuis verzorgde wasverzorging of maaltijdverzorging.

3.4.2 Inkomensafhankelijke bekostiging van hulp bij huishouden (artikel 10 tweede lid)

Als het inkomen van een alleenstaande persoon of het gezamenlijke inkomen van samenwonende personen meer bedraagt dan de in het Financieel Besluit voor de diverse categorieën genoemde inkomensgrenzen, worden betrokkenen geacht het inhuren van hulp bij het huishouden tot 2 uur in de week zelf te bekostigen. Er wordt in deze situatie voor deze personen geen door de gemeente gefinancierde hulp beschikbaar gesteld. Als meer dan twee uur hulp in de week nodig is, worden de eerste twee uur hulp bij het huishouden ook vergoed.

3.5 Artikel 11: omvang van de hulp bij het huishouden

Is er geen sprake van gebruikelijke zorg, dan moet de omvang van de hulp bij het huishouden worden vastgesteld aan de hand van de Handreiking normering hulp bij het huishouden (zie bijlagen). Bepaald wordt welke activiteiten de aanvrager zelf niet kan uitvoeren en welke normtijden hiervoor gelden. Er is, in navolging van de AWBZ gekozen voor normtijden, om een uitgangspunt te hebben voor de omvang van de verschillende taken die in het huishoudelijk werk verricht moeten worden. De hulp wordt op basis van minuten toegekend.

3.5.1 Aanmelden zorg in natura bij zorgaanbieder en CAK

Indien het gaat om zorg in natura, wordt de toe te kennen hulp bij het huishouden bij beschikking toegekend en worden de toegekende minuten van de hulp doorgegeven aan de organisatie/ zorgaanbieder die deze gaat verzorgen. Hierbij is relevant dat de organisatie/ zorgaanbieder de inhoudelijke opbouw van de indicatie kent. Zo kan voorkomen worden dat activiteiten worden uitgevoerd waarvoor geen hulp is toegekend.

Omdat sprake is van een eigen bijdrage, moeten de benodigde gegevens worden doorgegeven aan het CAK, die deze eigen bijdragen int. Dit wordt gedaan door de gemeente.

3.6 Artikel 12: omvang persoonsgebonden budget en verblijf in buitenland

Kiest betrokkene voor een PGB, dan wordt - indien aan het gestelde in artikel 6 is of kan worden voldaan en er geen overwegende bezwaren bestaan - het PGB bij beschikking toegekend en wordt ingevolge vierde lid van artikel 6 Vvmo tot uitbetaling overgegaan. Ook in deze situatie moeten de benodigde gegevens voor het innen van de eigen bijdrage aan het CAK worden doorgegeven.

Omdat het bij persoonsgebonden budgetten om grote bedragen gaat, worden deze maandelijks uitbetaald. Betrokkenen kunnen zo het geld direct te gebruiken om de hulp bij het huishouden te bekostigen zonder deze te hoeven voorschieten.

3.6.1 Persoonsgebonden budget en verblijf in het buitenland (artikel 12 tweede lid)

Een budgethouder kan het PGB gebruiken om bij verblijf in het buitenland hulp bij huishouden te kopen. Dit kan maximaal drie maanden (aaneengesloten of opgesplitst) per kalenderjaar. Ook hiervoor gelden de bepalingen van artikel 6 vijfde en zesde lid).

De budgethouder is wel verplicht dit van tevoren door te geven aan de gemeente, zodat het PGB kan worden gekort naar het prijsniveau in het betreffende land. Dit wordt gedaan op basis van het ‘aanvaardbaarheidspercentage’, zoals het College voor Zorgverzekeringen die jaarlijks vaststelt en publiceert in de Staatscourant. Mocht de budgethouder langer dan drie maanden per jaar in het buitenland verblijven, dan wordt voor de vierde en volgende maanden het persoonsgebonden budget op nul gezet.

HOOFDSTUK 4 WOONVOORZIENINGEN

Artikel 4 Wmo spreekt van: ‘a. een huishouden te voeren;’ , onder welke regel in de Vvmo de hulp bij het huishouden en de woonvoorzieningen worden verstaan.

4.1 Artikel 13: vormen van woonvoorzieningen

Artikel 13 van de Vvmo bepaalt dat er vier mogelijkheden zijn om een woonvoorziening te verstrekken:

‘a. als algemene woonvoorziening;

b. als woonvoorziening in natura;

c. als persoonsgebonden budget;

d. als financiële tegemoetkoming.’

De financiële tegemoetkoming geldt voor woningeigenaren die niet zelf huren en soms ook rechtspersoon zijn. Deze financiële tegemoetkoming wordt genoemd in art. 7 Wmo tweede lid.

4.2 Artikel 14: Primaat algemene woonvoorzieningen en recht op individuele woon-voorzieningen

Artikel 14 van de Vvmo bepaalt wanneer een aanvrager voor een algemene woonvoorziening in aanmerking komt en wanneer de aanvrager recht heeft op een individuele woonvoorziening.

4.2.1 Algemene woonvoorzieningen en het primaat (artikel 14 eerste lid)

Artikel 14 eerste lid bepaalt dat een aanvrager die voldoet aan de criteria ‘aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek’ en een aanpassing aan de woning nodig heeft, voor een algemene woonvoorziening in aanmerking komt als deze het woonprobleem snel en compenserend op kan lossen.

De algemene woonvoorziening is net als alle algemene voorzieningen bedoeld voor situaties ten aanzien van oplossingen die lichte, niet complexe zorg / voorzieningen betreffen of betrekking hebben op incidentele (zorg)behoeften.

Algemene woonvoorzieningen zijn:

  • -

    toiletstoelen;

  • -

    toiletverhogers;

  • -

    douchestoelen;

  • -

    wandbeugels (30, 40 en 50 cm);

  • -

    opklapbare beugels (50, 60, 70, 80 en 90cm);

  • -

    wandbevestiging toiletbeugel in verband met een zwakke muur;

  • -

    statief ten bate van een toiletbeugel;

  • -

    tilliften;

  • -

    badliften;

  • -

    drempels;

  • -

    trapspilbeugel;

  • -

    etc.

Gaat het om een algemene woonvoorziening, dan hoeft geen schriftelijke aanvraag te worden ingediend. Een melding bij het loket is voldoende. Na een beperkte toets wordt geregeld dat de algemene woonvoorziening wordt geplaatst. De gemeente legt wel vast dat een voorzieningen is verstrekt.

4.2.2 Individuele woonvoorzieningen (artikel 13 onder b, c en d en artikel 14 tweede lid)

Als een algemene voorziening niet de oplossing is voor het woonprobleem of als de aanvrager geen genoegen neemt met de algemene woonvoorziening, kan alsnog een aanvraag voor een woonvoorziening worden ingediend. In dat geval komen de onder b, c en d van artikel 13 van de Vvmo genoemde verstrekkingmogelijkheden in aanmerking.

4.2.3 Direct oorzakelijk verband tussen beperking en staat v.d. woning (artikel 14 derde lid)

Uit vaste Wvg-jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep blijkt dat er geen Wvg-woonvoorzieningen hoeven te worden verstrekt in situaties waarin de directe samenhang tussen het woonprobleem en de bouwkundige of woontechnische staat van de woning zelf ontbreekt. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan omgevingsfactoren als omgevingslawaai, stank, overlast en onveiligheidsgevoelens, die los staan van de woning op zich. Problemen die als gevolg van dergelijke omgevingsfactoren worden ervaren, hoeven niet met Wmo-voorzieningen te worden gecompenseerd.

Uitgangspunt van het beleid is dat zo goed mogelijk gebruik wordt gemaakt van de voorraad aangepaste woningen in de gemeente.

4.3 Artikel 15: Soorten woonvoorzieningen

Onder deze verstrekkingsmogelijkheden vallen de volgende voorzieningen:

‘a. een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten;

b. een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening;

c. een niet-bouwkundige of niet-woontechnische woonvoorziening;

d. een uitraasruimte.’

4.3.1Tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten (artikel 15 sub a)

Deze kan worden verstrekt, indien verhuisd wordt naar een aangepaste of goedkoper aanpasbare woning dan de huidige woning. Het direct oorzakelijk verband (artikel 14 derde lid) is hier belangrijk. Zie ook artikel 16 eerste lid van de Vvmo.

4.3.2 (Niet-)bouwkundige of (niet-) woontechnische woonvoorziening (artikel 15 sub b en c)

Een bouwkundige of woontechnische woningaanpassing is een aanpassing van de woning zelf ter compensatie van de problemen die in de woning spelen ten aanzien van de bewoner met een beperking. Onder een woonvoorziening waarbij geen sprake is van een ingreep van bouw- of woontechnische aard, zal in de praktijk met name een persoonsgebonden budget voor woningsanering i.v.m. CARA verstaan worden. Ook kan onder deze categorie worden begrepen hulpmiddelen voor baden, wassen en douchenwelke niet nagelvast aan de woning zijn bevestigd, alsmede mobiele patiëntenliften. Deze laatste twee categorieën roerende woonvoorzieningen worden ook in de vorm van een voorziening in natura verstrekt.

4.3.2De uitraasruimte (artikel 15 sub d)

Een uitraasruimte is een ruimte die op basis van het vervallen artikel 1, eerste lid, onder e. van de Wvg kan worden gedefinieerd als een verblijfsruimte, waarin een persoon die tengevolge van een beperking in de vorm van een ernstige gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen.

4.4Artikel 16: primaat van de verhuizing en de uitraasruimte

Dit artikel bepaalt het primaat binnen de mogelijkheden die artikel 15 biedt en gaat in op de uitraasruimte.

4.4.1 Eerste primaat van de verhuizing (artikel 16 eerste lid)

Artikel 16 eerste lid regelt het primaat van de verhuizing. Het primaat verhuizing wil zeggen dat als vast staat dat een aanpassing noodzakelijk is, eerst wordt beoordeeld of verhuizen naar een reeds aangepaste woning of naar een goedkoper en gemakkelijker aan te passen woning een oplossing is voor het woonprobleem.

In de Wvg-jurisprudentie is het hanteren van het primaat van de verhuizing op zichzelf geaccepteerd door de Centrale Raad van Beroep. Onder de Wmo wordt daarom ook van deze mogelijkheid gebruik worden gemaakt voor het compenseren van woonproblemen.

In feite gaat het bij het hanteren van het primaat van de verhuizing om een uitwerking van het principe dat wordt gekozen voor de goedkoopst-compenserende oplossing. Er zijn echter wel grenzen aan het hanteren van het primaat van de verhuizing. Met name op het gebied van de woonlasten, het tijdsbestek waarbinnen een oplossing kan/moet worden gevonden en de verhouding tussen de besparing van de gemeente bij toepassing van het primaat en de negatieve gevolgen voor de aanvrager. In alle gevallen zal een goed gemotiveerd besluit worden genomen, waarin alle relevante factoren, in onderling verband, zijn afgewogen. Daarbij gaat het dus om factoren die spelen aan de kant van de gemeente en aan de kant van de belanghebbende. Als op verantwoorde wijze inhoud gegeven is aan toepassing van het primaat van de verhuizing, is daarmee een compenserende oplossing geboden en heeft de gemeente aan haar compensatieverplichting voldaan.

Het is niet mogelijk een uitputtend overzicht te geven van alle mogelijke afwegingsfactoren die een rol kunnen spelen, omdat elke situatie weer anders is. Wel wordt hieronder in grote lijnen een overzicht gegeven van een aantal vaak voorkomende factoren, die afhankelijk van de situatie, een rol kunnen spelen bij de besluitvorming.

4.4.1.a De snelheid waarmee het probleem kan worden gecompenseerd.

De snelheid waarmee het woonprobleem kan worden opgelost speelt een rol in het afwegingsproces. In een aantal gevallen kan verhuizen het woonprobleem sneller oplossen, als er snel een geschikte aangepaste of eenvoudig aan te passen woning beschikbaar is. Het hele traject van het maken van een plan, het vragen van offertes, de uitvoering en keuring vervalt dan of speelt een minder belangrijke rol. Omgekeerd kan het ook zo zijn dat het aanpassen van een woning een snellere oplossing biedt als er niet binnen een bepaalde tijd een geschikte woning vrij komt. Uit de Wvg-jurisprudentie blijkt dat het essentieel is dat uit het indicatieadvies blijkt binnen welke medisch aanvaardbare termijn een oplossing gevonden moet zijn voor het woonprobleem. In de Vvmo is geregeld dat deze termijn maximaal 6 maanden bedraagt en dat tijdens het zoeken naar een compenserende woning ook het proces van aanpassing opgestart wordt.

Als de wachttijd voor een nieuwe woning korter is dan 6 maanden en de aanpassingskosten lager zijn dan €10.000,-- kan betrokkene kiezen tussen een verhuiskostenvergoeding of een aanpassing. Als de kosten bij de wachttijd tot 6 maanden hoger zijn dan €10.000,-- geldt het primaat verhuizen.

Als de wachttijd voor een nieuwe woning langer is dan zes maanden, wordt de woning in overleg met burgemeester en wethouders aangepast. De kosten zijn een belangrijk uitgangspunt bij deze afweging, maar ook andere factoren kunnen een rol spelen.

4.4.1.b Rekening houden met sociale factoren

Sociale omstandigheden waarmee burgemeester en wethouders rekening houden zijn bijvoorbeeld:

  • -

    de voorkeur van de aanvrager;

  • -

    de binding van de aanvrager met de huidige woonomgeving;

  • -

    de nabijheid van voor de aanvrager belangrijke voorzieningen;

Ook de waardering van de aanwezigheid van vrienden, kennissen en familie in de nabijheid van de woning van de persoon met beperkingen kan een rol spelen in het afwegingsproces, met name in situaties waarin sprake is van mantelzorg.

De sociale omstandigheden moeten in het indicatie-onderzoek zoveel mogelijk geobjectiveerd worden. De sociale factor zal minder zwaar wegen in het voordeel van aanpassen, als dicht in de buurt van de huidige woning een geschikte of goedkoper aan te passen woning kan worden gevonden. Als de beoogde nieuwe woning dicht bij belangrijke voorzieningen, zoals winkels en werkplek is gelegen, kan dat de beslissing in het voordeel van verhuizen beïnvloeden, bijvoorbeeld omdat dan ook minder vervoersvoorzieningen nodig zijn. Als de aanvrager zijn werk ‘aan huis’ heeft (eigen bedrijf), moeten de consequenties van verhuizing ook vanuit de bedrijfsmatige kant meegewogen worden. Het is immers mogelijk dat de vestiging van het bedrijf op een andere, in commercieel opzicht minder aantrekkelijke, locatie negatieve gevolgen voor het inkomen uit eigen bedrijf kan hebben.

4.4.1.c Rekening houden met woonlasten en financiële draagkracht van de aanvrager.

Rekening houdend met eventuele mogelijkheden op het gebied, maken burgemeester en wethouders een vergelijking tussen de woonlasten van de huidige en de mogelijke nieuwe woning. Alle relevante woonlasten moeten daarbij in aanmerking worden genomen.

Als de aanvrager eigenaar van de woonruimte is, brengt een verhuizing of woningaanpassing andere gevolgen met zich mee dan wanneer deze de woning huurt. Bij het verkopen van een huis komen meer aspecten aan de orde dan bij het verlaten van een huurwoning. Een aantal aspecten pleit voor het verkopen van de woning en verhuizen naar een huurwoning. Andere aspecten daarentegen zullen de balans naar het aanpassen van de eigen woning doen doorslaan.

Een punt betreft de vraag in hoeverre vermogenswinsten of -verliezen optreden. Een eigenaar heeft doorgaans geld geleend en/of een hypotheek op het huis. Ook indien de aanvrager, al dan niet geheel op eigen kosten, veel aan de woning heeft verbeterd of aanpassingen heeft getroffen, ligt verhuizing minder voor de hand.

4.4.1.d Vergelijking aanpassingskosten huidige versus nieuwe woonruimte.

Burgemeester en wethouders maken een kostenafweging tussen het aanpassen van de huidige woonruimte enerzijds en verhuizen (inclusief eventuele aanpassingskosten in de nieuwe woonruimte) anderzijds. Daarbij worden de volgende kosten in elk geval meegenomen in de overwegingen:

  • -

    huidige en voorzienbare toekomstige aanpassingskosten van de reeds bewoonde woonruimte;

  • -

    de verhuiskostenvergoeding;

  • -

    de eventuele aanpassingskosten van de nieuwe woning;

  • -

    kosten van het eventueel vrijmaken van de woning;

  • -

    een eventuele financiële tegemoetkoming voor huurderving.

4.4.1.e De mogelijke gebruiksduur van de aanpassing.

Er wordt ook rekening gehouden worden met het feit dat een aan te passen koopwoning naar

alle waarschijnlijkheid minder makkelijk kans heeft om voor hergebruik in aanmerking te komen, doordat:

  • -

    Een revisiebeding, zoals bij huurwoningen, niet bestaat voor eigen woningen;

  • -

    De gemeente geen instrument heeft om de woning vrij te krijgen;

  • -

    Het niet zo eenvoudig zal zijn om een geschikte kandidaat voor die woning te vinden, die zowel financieel als ergonomisch gezien geschikt is voor de betreffende woonruimte.

Consequentie hiervan zal zijn dat eigen woningen meestal voor één enkele belanghebbende aangepast worden. Dit is de reden voor het opnemen van de ‘Terugbetalen bij verkoop’ regel in artikel 21 Vvmo.

Aanpassingen aan sociale huurwoningen zijn vaker opnieuw in te zetten dan aanpassingenaan koopwoningen, omdat deze huurwoningen opnieuw kunnen worden verhuurd aan personen met een beperking, waardoor de gebruiksduur van de aanpassing wordt verlengd. Dit speelt in de afweging dan ook een rol.

Ook de medische prognose speelt een rol. Indien vaststaat dat iemands toestand naar verwachting zodanig zal verslechteren, en dat als gevolg daarvan de aanpassing slechts voor beperkte tijd zal volstaan, kan dat gegeven een rol spelen in de afweging tussen verhuizen en aanpassen.

Vaak beoordeelt de aanvrager een aangeboden mogelijkheid te verhuizen naar een andere woning negatief. De meeste mensen willen graag blijven wonen in de hun vertrouwde woning. Als de bovenomschreven afweging in het voordeel van verhuizing uitvalt, is die wens niet meer doorslaggevend. Het weigeren van aangeboden geschikte woningen heeft gevolgen voor het recht op compensatie. Na het weigeren van compenserende woningen beoordelen burgemeester en wethouders of er voldoende is gedaan door de gemeente ten aanzien van een compenserende oplossing. Dit wordt afgemeten aan de oorzaak voor het weigeren. Na het afwegen van deze factoren kan een beslissing worden genomen over het al dan niet hanteren van het primaat van de verhuizing.

4.4.2 De verhuiskostenvergoeding (artikel 15 sub a en artikel 16 eerste lid)

Valt de hierboven beschreven afweging uit in het voordeel van verhuizen, dan speelt de verhuiskostenvergoeding een rol. Een verhuiskostenvergoeding wordt in de vorm van een PGB toegekend. Een verhuiskostenvergoeding wordt verstrekt als:

  • -

    De aanvrager vanwege problemen met het normale gebruik van de woning verhuist naar een compenserende woning;

  • -

    De aanvrager een woonvoorziening in de vorm van een woningaanpassing aanvraagt, maar na onderzoek blijkt dat verhuizen de goedkoopst-compenserende oplossing is voor het woonprobleem.

  • -

    De aanvrager een woonvoorziening in de vorm van een woningaanpassing aanvraagt, maar na onderzoek blijkt dat de betreffende woning niet kan worden aangepast;

  • -

    Een huidige bewoner van een aangepaste woning de aanpassingen niet (meer) nodig heeft en met de verhuiskostenvergoeding de woning ‘vrijgemaakt’ kan worden;

  • -

    De aanvrager de woning zelf compenserend maakt op basis van het plan van eisen dat de deskundige van de daartoe aangewezen adviesinstantie (artikel 32 Vvmo) opstelt.

Een forfaitair bedrag in de kosten van verhuis- en herinrichtingskosten is bedoeld als goedkoopst-compenserend alternatief voor een dure woningaanpassing in gevallen waarin het verhuizen niet algemeen gebruikelijk is, gelet op leeftijd, gezins- of woonsituatie. Verhuizingen wegens gezinsuitbreiding of om als jongvolwassene zelfstandig te gaan wonen zijn algemeen gebruikelijk, net zo als voorspelbare verhuizingen van senioren. In die gevallen bestaat geen recht op een verhuiskostenvergoeding.

Voor verhuizingen naar AWBZ-instellingen of andere zorginstellingen wordt geen verhuiskostenvergoeding verstrekt. Ook voor het verhuizen naar woningen die niet geschikt zijn of niet bestemd voor permanente bewoning - zoals in artikel 19, aanhef en onder g van de Vvmo is bepaald –wordt geen verhuiskostenvergoeding verstrekt.

Een verhuiskostenvergoeding wordt verstrekt als er sprake is van ondervonden belemmeringen bij het normale gebruik van de woning, die door middel van verhuizen op de goedkoopst-compenserende manier kunnen worden verholpen. Deze eis wordt niet gesteld als het gaat om een verhuizing naar een ADL-woning en evenmin in situaties waarin het gaat om een persoon buiten de Wmo-doelgroep een aangepaste woning te laten vrijmaken. Alleen als het vrijmaken van de woning op verzoek van burgemeester en wethouders gebeurt, is er aanspraak op een verhuiskostenvergoeding.

Burgemeester en wethouders verstrekken in beginsel geen verhuiskostenvergoeding als de verhuizing heeft plaatsgevonden, voordat op de aanvraag is beschikt. Hier kan van worden afgeweken als achteraf alsnog kan worden vastgesteld dat er problemen bij het normale gebruik van de woning werden ondervonden in de verlaten woning. Als dat laatste niet meer kan, is dat reden voor afwijzing.

4.4.3 Toekennen van een uitraasruimte (artikel 16 derde lid)

Een uitraasruimte is een zeer specifieke voorziening, die alleen op basis van een specifieke noodzaak en op basis van een specifieke beperking wordt verstrekt. Het zal in de regel gaan om een kleine, veilige en prikkelarme ruimte, die voor een persoon met een aantoonbare gedragsstoornis noodzakelijk is, om hem/haar tot rust te laten komen. Aanwezige voorzieningen zijn gericht op het doel van de uitraasruimte: het tot rust laten komen en zijn daarom prikkelarm en veilig. De ruimte kan worden uitgerust met voorzieningen die toezicht mogelijk maken. Voor zover dat geen technische apparatuur is, valt dat onder de woonvoorziening.

Het gaat bij de uitraasruimte, bij wijze van uitzondering, niet om het compenseren van problemen bij het normale gebruik van de woning, maar om het tot rust komen. De uitraasruimte is dus geen zogenaamde snoezelkamer. De uitraaskamer is evenmin bedoeld om overlast voor huisgenoten te beperken.

Op basis van deskundigenadvies (onafhankelijk psycholoog of orthopedagoog) wordt op individuele basis vastgesteld aan welke eisen de uitraasruimte moet voldoen. Waar mogelijk worden bestaande ruimten aangepast. Verder wordt dezelfde procedure doorlopen als beschreven in paragraaf 4.6.4.

4.5 Artikel 17: (tweede) primaat van de losse woonunit

Is verhuizen geen mogelijkheid, dan wordt beoordeeld welke woningaanpassingen noodzakelijk zijn.

Hiervoor geeft artikel 17 Vvmo nog een tweede primaat, namelijk het primaat van de losse woonunit:

‘Indien een bouwkundige woonvoorziening bestaat uit een aanbouw aan of een aanzienlijke verbouwing van een woning die niet het eigendom is van een verhuurder, die bereid is de aangepaste woning blijvend ter beschikking te stellen van personen die op basis van aantoonbare beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek behoefte hebben aan een dergelijke woning, zullen burgemeester en wethouders een herplaatsbare losse woonunit verstrekken, indien daartegen geen bezwaren van overwegende aard bestaan.’

Om van dit primaat gebruik te kunnen maken moet uiteraard de mogelijkheid tot het plaatsen van een losse unit bestaan. Het program van eisen - zoals dat geldt voor een aanbouw - kan gebruikt worden voor het plaatsen van een losse woonunit.

Het is belangrijk om in de beschikking vast te leggen dat – als de unit niet meer nodig is – dit aan de gemeente gemeld wordt. De gemeente kan er dan voor zorgen dat de unit verwijderd wordt en de woning in de oude staat wordt teruggebracht. De kosten hiervan maken onderdeel uit van de verstrekking van een losse woonunit.

Dit primaat zorgt ervoor dat hoge investeringen over een gering aantal jaren afgeschreven moeten worden. Als het gaat om grote aanpassingen aan huurwoningen die opnieuw kunnen worden verhuurd voor de huisvesting van mensen met beperkingen, kan de investering over een langere periode afgeschreven worden. In gevallen waarin dat niet speelt, wordt in principe uitgegaan van het primaat van losse woonunits

Is een losse unit niet mogelijk, of is de aanpassing niet zodanig dat deze afweging gemaakt moet worden, dan kan de stap naar de al dan niet bouwkundige aanpassing worden gemaakt.

4.6 Artikel 15 sub b en c: overige (bouwkundige) voorzieningen

De aanpassing moet allereerst het normale gebruik van de woning betreffen. Het normale gebruik van de woning omvat de elementaire woonfuncties, dat zijn de activiteiten die de gemiddelde Nederlander in zijn woning in elk geval verricht. Het gaat daarbij om slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel, het zich kunnen verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daar bij het veilig kunnen spelen in de woonruimte.

Het feit dat alleen problemen bij het normale gebruik van de woning worden gecompenseerd, houdt in dat geen rekening wordt gehouden met voorzieningen met een therapeutisch doel (bijvoorbeeld dialyseruimten, therapeutisch baden).

Evenmin wordt er rekening gehouden met problemen die een incidenteel karakter hebben of voorzieningen die als noodvoorziening bedoeld zijn (bijvoorbeeld incidenteel gebruikte en niet-essentiële onderdelen van de woning respectievelijk vluchtvoorzieningen of branddeuren). Ook ten behoeve van het gebruik van hobbyruimtes en studeerkamers worden geen compenserende woonvoorzieningen getroffen, aangezien het daarbij niet gaat om ruimten met een elementaire woonfunctie.

Bij een indicatiestelling voor woonvoorzieningen wordt integraal beoordeeld in hoeverre hulp bij het huishouden en AWBZ-functies kunnen voorzien in respectievelijk compensatie en oplossing van de ondervonden woonproblemen. Verder wordt - conform de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep onder de Wvg - beoordeeld in hoeverre de problemen kunnen worden opgelost door redelijkerwijs te vergen inspanningen van huisgenoten, inclusief het treffen van redelijkerwijs te vergen oppasmaatregelen van ouders. Verder wordt rekening gehouden met algemeen gebruikelijke oplossingen, zoals het anders organiseren van taken en verplaatsen van meubels in de woning.

4.6.1 Bouwkundige en niet-bouwkundige voorzieningen (artikel 15 sub b en c)

Of betrokkene in aanmerking komt voor een losse (roerende) of een vaste (onroerende) woonvoorziening, hangt af van de bouwkundige situatie van de woning en van de ondervonden beperkingen en belemmeringen. Zo wordt bij een aanvraag voor een traplift altijd een medisch advies gevraagd. Het gaat bij losse woonvoorzieningen bijvoorbeeld om tilliften, badliften, douche/toiletstoelen, douchestretchers, badtransfer-planken. Waar mogelijk zal uit oogpunt van herbruikbaarheid gekozen worden voor verstrekking van losse woonvoorzieningen. Zoals al vermeld gaat het hier niet om inrichtingselementen. De losse woonvoorziening moet voorzien in een oplossing voor een elementaire woonfunctie, die eventueel ook kan worden geboden middels een bouwkundige voorziening. Meestal zal de losse voorziening een goedkoop en compenserend alternatief zijn voor een vast voorziening. Een voorbeeld: in plaats van een vaste plafondlift als transferhulpmiddel kan ook een losse tillift worden verstrekt of een transferplank. Ook zal bij voorkeur met losse voorzieningen worden gewerkt in situaties waarin mensen wachten op opname in een zorginstelling of in andere situaties waarin de voorziening langdurig noodzakelijk is, maar waarin de verstrekking van vaste woonvoorzieningen als risico met zich meebrengt dat deze voorziening op zichzelf niet efficiënt is. Voorbeelden zijn terminale situaties, maar ook situaties waarin mensen die in een slooppand wonen.

4.6.2 Woningsanering in verband met CARA (artikel 15 sub b en c)

Betrokkenen komen in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming voor woningsaneringen die als gevolg van allergie, astma of chronische bronchitis (CARA) noodzakelijk zijn. Sanering is slechts mogelijk als een duidelijke diagnose is gesteld door de huisarts of de longarts. De noodzaak voor het verstrekken van een vergoeding, wordt mede in relatie tot het levenspatroon en leefregels, de gehele woninginrichting en ventilatiemogelijkheden en -gedrag bepaald. Burgemeester en wethouders vragen advies over het levenspatroon en leefregels, eventueel met inschakeling van een gespecialiseerde CARA-verpleegkundige. Verwacht wordt dat de betrokkene zich in het vervolg bij de aanschaf van nieuwe materialen aan het programma van eisen voor de woninginrichting zal houden. Ook mag verwacht worden dat betrokkenen zelf maatregelen treft ter voorkoming van CARA-klachten.

Een vergoeding (in de regel) verstrekt als:

  • -

    de aanvrager bij de aanschaf niet van tevoren had kunnen weten dat CARA zou ontstaan/verergeren;

  • -

    vervanging van het artikel medisch gezien op zeer korte termijn noodzakelijk is.

Geen vergoeding wordt verstrekt als:

  • -

    het treffen van een voorziening niet tot verbetering van de situatie van de cliënt leidt;

  • -

    de cliënt bij aanschaf van het artikel redelijkerwijs had kunnen weten dat hij overgevoelig op bepaalde stoffen reageert.

De woningsanering betreft in de regel het vervangen van tapijt in het slaapvertrek. De woonkamer kan ook worden gesaneerd, indien betrokkene jonger is dan twaalf jaar.

Afschrijvingstermijn

Een vergoeding wordt alleen verstrekt in die gevallen dat de betreffende te vervangen stoffering nog niet is afgeschreven. Indien een artikel is afgeschreven (in de regel na 8 jaar) wordt geen financiële tegemoetkoming verleend.

Hierbij wordt voor de hoogte van de vergoeding als volgt rekening gehouden met de reeds verlopen afschrijvingsperiode. De vergoeding bedraagt een percentage van de kosten, afhankelijk van de afschrijvingsperiode:

  • -

    100% indien het artikel nieuwer is dan twee jaar;

  • -

    75% indien het artikel tussen de twee en vier jaar oud is;

  • -

    50% indien het artikel tussen de vier en zes jaar oud is;

  • -

    25% indien het artikel tussen de zes en acht jaar oud is.

Als het artikel (de vloerbedekking) acht jaar of ouder is, wordt geen vergoeding verstrekt.

Hetzelfde geldt bij verhuizing, omdat bij verhuizing de woning opnieuw moet worden ingericht en dan rekening kan worden gehouden met de ondervonden klachten.

Normbedragen

Voor zeil of linoleum (uitgaande van een gemiddelde breedte van de rol van 4 meter) inclusief egalisatiekosten stelt het artikel 11 van het financieel besluit een normbedrag vast.

4.6.3 Uitbreiding van ruimten (artikel 15 sub b en c)

Voor het uitbreiden van ruimten worden de volgende maximale aantallen vierkante meters aangehouden, tenzij medische noodzaak een ander maximum vergt:

Soort vertrek

Bij aanbouw

Bij uitbreiding

woonkamer

30

6

keuken

10

4

1-persoonsslaapkamer

10

4

2-persoonsslaapkamer

18

4

toiletruimte

2

1

badkamer

-wastafelruimte

2

1

-doucheruimte

3

2

entree/hal/gang

5

2

berging

6

4

4.6.4 Kosten van woningaanpassingen (artikel 15 sub b en c)

De volgende kosten in het kader van een woningaanpassing worden in aanmerking genomen bij de vaststelling van het PGB of de financiële tegemoetkoming voor een woningaanpassing:

  • 1.

    De aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening.

  • 2.

    De risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de Risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991.

  • 3.

    Het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1988 van de BNA. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen.

  • 4.

    De kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom.

  • 5.

    De leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening.

  • 6.

    De verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting.

  • 7.

    Renteverlies, in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover deze verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen.

  • 8.

    De prijs van bouwrijpe grond, indien noodzakelijk als niet binnen het oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden, volgens tabel onder 4.6.3

  • 9.

    De door burgemeester en wethouders (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn.

  • 10.

    De kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing.

Bij het vergroten van de woningen wordt er van uitgegaan dat de woningeigenaren hun eigen opstalverzekering aan de hogere herbouwwaarde van de woning aanpassen. De eventuele extra kosten van de opstalverzekering van voor rekening van de aanvrager.

4.6.5 Procedure bij bouwkundige woningaanpassing (artikel 15 sub b en c)

De volgende procedure wordt doorlopen voor het treffen van een woningaanpassing, zie ook Werkprocessen Loket Wonen Welzijn Zorg.

1.Vaststellen programma van eisen

Nadat de aanvraag is ingediend, wordt een indicatie gesteld, waarbij een gemeentelijke functionaris met ergonomische, sociale en bouwtechnische deskundigheid of een externe adviseur een programma van eisen voor de goedkoopst-compenserende woningaanpassing opstelt. De woningeigenaar vraagt op basis van dat programma van eisen twee of meer offertes bij een aannemer op.

2.Beoordeling van goedkoopst-compenserende offerte

De gemeente beoordeelt welke bouwofferte in aanmerking komt voor het verlenen van een financiële tegemoetkoming of als basis geldt voor het vaststellen van het PGB.

3.Burgemeester en wethouders geven toestemming

Het college geeft vervolgens toestemming voor de woningaanpassing, op voorwaarde dat niet reeds zonder toestemming een begin is gemaakt met de werkzaamheden waarop de financiële tegemoetkoming of het PGB betrekking heeft.

4.De eigenaar van de aan te passen woning voert uit

De woningeigenaar is verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningaanpassing conform het programma van eisen.

5.Burgemeester en wethouders controleren

Het college verleent slechts een PGB of een financiële tegemoetkoming voor een woningaanpassing als de door hen aangewezen personen toegang is verstrekt tot de woonruimte waar de aanpassing plaats vindt. Controle vindt achteraf plaats. De genoemde personen moeten ook inzicht krijgen in bescheiden en tekeningen, welke betrekking hebben op de woningaanpassing en de gelegenheid krijgen de woningaanpassing te controleren.

6.Gereedmelding en uitbetaling aan de woningeigenaar

Na voltooiing meldt de aanvrager dit aan de gemeente (de gereedmelding). Deze gereedmelding is tegelijk ook het verzoek om vaststelling en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming of het PGB. De financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald aan de woningeigenaar. De voorwaarden aan de gereedmelding en uitbetaling staan hieronder.

4.6.6 Voorwaarden voor verstrekking PGB en uitbetaling financiële tegemoetkoming (artikel 15 sub b en c)

Om te bewerkstelligen dat de woningaanpassing wordt uitgevoerd conform het programma van eisen is een aantal voorwaarden gesteld aan het uitbetalen van de tegemoetkoming. De voorwaarden worden door middel van de beschikking aan de woningeigenaar/budgethouder bekend gemaakt.

  • a.

    Er mag niet voorafgaand aan de beschikking een begin worden gemaakt met de uitvoering van de werkzaamheden waarop de financiële tegemoetkoming/PGB betrekking heeft, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van burgemeester en wethouders.

  • b.

    Aan door burgemeester en wethouders aangewezen personen wordt door de eigenaar of huurder toegang verstrekt tot de woonruimte die is of moet worden aangepast.

  • c.

    Aan de onder b. genoemde personen wordt inzicht geboden in bescheiden en tekeningen, welke betrekking hebben op de woningaanpassing.

  • d.

    Aan de onder b. genoemde personen wordt gelegenheid geboden de woningaanpassing te controleren.

  • e.

    Gelijk na de voltooiing van de werkzaamheden, doch uiterlijk binnen 2 jaar na het toekennen van de financiële tegemoetkoming/PGB verklaart de gerechtigde van de financiële tegemoetkoming aan burgemeester en wethouders dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid conform het programma van eisen.

  • f.

    De gereedmelding gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder de financiële tegemoetkoming / PGB is verleend. Diegene aan wie het PGB of de financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald, moet gedurende een periode van vijf jaar alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar houden.

4.7 Artikel 18: Hoofdverblijf

Artikel 18 eerste lid van de verordening bepaalt:

‘Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen.’

Het hoofdverblijf is de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar betrokkenezijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en in degemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven dan wel zal staan ingeschreven. Het kan ook gaan om het feitelijke adres, indien de betrokkene een briefadres heeft. De gemeente waar de woning staat, heeft compensatieplicht, behalve in de situatie waarin de persoon uit de Wmo-doelgroep verhuist van de ene gemeente naar een andere gemeente. Een aanvraag voor een woonvoorziening in de vorm van een verhuiskostenvergoeding behoort dan tot de compensatieplicht van de vertrekgemeente.

In uitzonderingssituaties is er sprake van twee hoofdverblijven. Daarbij moet worden gedacht aan kinderen met een beperking, van wie de ouders gescheiden zijn en de kinderen in co-ouderschap door beide ouders worden opgevoed en daadwerkelijk de ene helft van de tijd bij de ene ouder wonen en de andere helft van de tijd bij de andere ouder. Alleen in die situatie worden in beide ouderlijke woningen woonvoorzieningen getroffen, als dit in het belang is van het kind. In situaties waarin sprake is van bezoekregelingen geldt de compensatieplicht voor de gemeente waar het kind de meeste tijd verblijft. Als de woningen van de ouders in een dergelijke situatie in twee verschillende gemeenten zijn gesitueerd, rust de compensatieplicht alleen op de gemeente waar de woning van de betreffende ouder is gelegen.

4.7.1 Woning bezoekbaar maken bij hoofdverblijf in AWBZ-instelling (artikel 18 tweede t/m vijfde lid)

Artikel 18 biedt in de leden 2 tot en met 5 een uitzondering op deze hoofdregel:

  • 2.

    ‘In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan een woonvoorziening getroffen worden voor het bezoekbaar maken van één woonruimte, indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een instelling op grond van de Algemene Wet Bijzonder Ziektekosten.

  • 3.

    De aanvraag voor het bezoekbaar maken wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat.

  • 4.

    De woonvoorziening betreft slechts het bezoekbaar maken van de in het tweede lid bedoelde woonruimte met een door burgemeester en wethouders in het besluit vast te leggen maximumbedrag.

  • 5.

    Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan middels een woonvoorziening bewerkstelligen dat de aanvrager de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken.’

Deze afwijking op de hoofdregel is overgenomen uit de Wvg, waarin het zogenoemde bezoekbaar maken een bovenwettelijke voorziening was. Onder de Wmo is deze voorziening eveneens als bovenwettelijke voorziening in de Vvmo opgenomen, aangezien met invoering van de Wmo niet is beoogd het regime van de Wvg-woonvoorzieningen uit te breiden.

Omdat het gaat om een bovenwettelijke bepaling, betreft het uitsluitend de in het vijfde lid genoemde zaken, te weten het kunnen bereiken van de woonruimte, de woonkamer en een toilet.

4.8 Artikel 19: beperkingen (voor toekennen van woonvoorzieningen)

In artikel 19 Vvmo is nog een aantal beperkingen vastgelegd:

‘De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in dit hoofdstuk wordt geweigerd indien:

  • a.

    de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolg van ziekte of gebrek geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

  • b.

    de aanvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door burgemeester en wethouders;

  • c.

    deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen;

  • d.

    de woonvoorziening aangevraagd wordt op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak;

  • e.

    de aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen;

  • f.

    verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden;

  • g.

    verhuisd is naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg;

  • h.

    er in de verlaten woonruimte geen problemen met het normale gebruik van de woning zijn ondervonden;

  • i.

    de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen.

    4.8.1 Verhuizen naar minder-compenserende woningen (artikel 19 sub a)

    De onder a genoemde beperking ziet vooral op situaties waarbij vanuit een aangepaste en geschikte woning verhuisd wordt naar een niet of minder aangepaste en geschikte woning. Niet de ondervonden beperking, maar de verhuizing naar een niet geschikte woning is dan de voornaamste oorzaak van de ondervonden problemen. Deze bepaling heeft voornamelijk betrekking op situaties waarin men gaat verhuizen zonder specifieke reden. Uitzondering in deze bepaling is de zogeheten ‘belangrijke reden’. Daarbij moet gedacht worden aan een verhuizing vanwege samenwoning, huwelijk, scheiding of het aanvaarden van werk elders. Het voor het eerst zelfstandig gaan wonen is geen belangrijke reden, zie ook 4.8.4. In deze uitzonderingssituaties moet de betrokkene van te voren contact opnemen met het loket, zodat de gemeente mee kan bepalen wat de goedkoopst-compenserende oplossing is.

    4.8.2 Verhuizen naar de niet-geschikste woning (artikel 19 sub b)

    Onder b wordt aangegeven dat (uiteraard) bij verhuizing gekozen wordt voor de meest geschikte woning, gezien de omstandigheden van betrokkene. Gebeurt dat niet, dan wordt de aanvraag voor woningaanpassing afgewezen. Met ‘verhuizen’ wordt hier overigens niet alleen gedoeld op de feitelijke verhuizing, maar ook op alle onomkeerbare handelingen die normaal gesproken voorafgaan aan een verhuizing, zoals het tekenen van een koop-, huur- of erfpachtcontract, zie ook artikel 19, eerste lid, waarin wordt bepaald dat het gaat om een situatie waarin men in de betreffende woning ‘zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben’. Bij het toepassen van de hardheidsclausule wordt meegewogen of voor verhuizen overleg heeft plaatsgevonden met de gemeente.

    4.8.3 Voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten (artikel 19 sub c)

    Aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten kunnen, zo blijkt uit de jurisprudentie, gelimiteerd worden. Dit uitgangspunt is onder punt c vastgelegd. Andere dan de limitatief opgesomde voorzieningen hoeven niet verstrekt te worden. De keuze voor de limitatieve lijst moet natuurlijk wel gemotiveerd worden.

    4.8.4 Noodzaak niet onverwachts of te voorzien (artikel 19 sub d)

    Onder d. worden uitzonderingen gemaakt voor algemeen gebruikelijke verhuizingen en verhuizingen die te voorzien zijn. Te denken valt aan verhuizingen van het ouderlijk huis naar een zelfstandige woonruimte, verhuizing van senioren naar een kleinere woning, omdat de eengezinswoning te bewerkelijk is geworden en kinderen reeds zelfstandig wonen.

    Op dit punt wordt sterk aangesloten bij de eigen verantwoordelijkheid van de aanvragers. Wie weet dat traplopen, wat nu al lastig is, binnen vijf jaar onmogelijk gaat worden, moet op tijd maatregelen nemen en gaan zoeken naar een alternatieve woning. Wachten tot het niet langer kan gaat aan deze eigen verantwoordelijkheid voorbij en is daarom aanleiding tot afwijzing.

    Deze beperking geldt niet voor het aanbrengen van algemene voorzieningen

    4.8.5 Enkele andere beperkingen voor toekenning woonvoorzieningen (artikel 19 sub e t/m h)

    Deze punten zijn gelijk aan de beleidsregels voor de verhuiskostenvergoeding (blz. 23 e.v.).

    4.8.6 Problemen voortvloeiend uit aard van de gebruikte materialen (artikel 19 sub i)

    Als de problemen voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen, wordt geen voorziening verstrekt. Het gaat vooral om woonvoorzieningen, bijvoorbeeld spaanplaat dat deformaldehydegas bevat, halfsteens muren op het westen die veel waterdoorslag geven en daardoor veel vochtigheid binnen opleveren, etc. Iedereen, ongeacht een eventuele beperking, ondervindt met dit soort materialen vergelijkbare problemen. Niet de combinatie beperking-woning, maar de gebruikte materialen veroorzaken het probleem. Dit is de reden dat de aanvraag voor een voorziening wordt afgewezen.

4.9 Artikel 20: terugbetalen bij verkoop

De investering aan de woning door de gemeente als bedoeld in artikel 21 van de Vvmo wordt in 10 jaar afgeschreven. Het gaat alleen om het terugbetalen van het bedrag dat de gemeente in de verbouwing heeft geïnvesteerd. De reeds betaalde eigen bijdrage wordt van het terug te betalen bedrag afgetrokken.

Op basis van dit artikel wordt voorkomen dat iemand voordeel kan behalen door na een verbouwing de woning binnen 10 jaar te verkopen. Er is maar een beperkt budget voor dure woningaanpassingen. Het is redelijk dat (een deel van) de investering door de gemeente terug wordt gevraagd. Het bedrag dat na verkoop van de woning moet worden terugbetaald, is vastgelegd in artikel 8 van het Financieel Besluit.

HOOFDSTUK 5 HET ZICH LOKAAL VERPLAATSEN PER VERVOERMIDDEL

5.1 Artikel 21: Vormen van te verstrekken vervoersvoorzieningen

Artikel 21 Vvmo luidt:

‘De door burgemeester en wethouders, ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene voorziening waaronder een collectieve vervoersvoorziening;

  • b.

    een vervoersvoorziening in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een vervoersvoorziening;

  • d.

    een financiële tegemoetkoming te besteden aan een vervoersvoorziening .’

Een forfaitair bedrag is geen verstrekkingsmogelijkheid binnen deze verordening. In zeer bijzondere gevallen is het mogelijk om door een beroep op de hardheidsclausule voor verstrekking in de vorm van een forfaitair bedrag te kiezen. Daarom is deze verstrekkingsvorm in tegenstelling tot artikel 21 Vvmo wel opgenomen in artikel 14a van het financieel besluit.

5.2 Artikel 23: primaten van algemene en collectieve vervoersvoorziening

Naast vervoersvoorzieningen in natura, PGB’s en financiële tegemoetkomingen ten behoeve van vervoersvoorzieningen kunnen ook algemene vervoersvoorzieningen toegekend worden. Uit artikel 23 Vvmo volgt dat er een primaat ligt bij die algemene voorzieningen, met daarna een primaat voor het collectief vervoer.

Voor het oplossen van problemen bij het reizen wordt altijd eerst gekeken of algemene voorzieningen een snelle en eenvoudige oplossing kunnen bieden. Als dat niet het geval is wordt eerst gekeken of collectief vervoer (de Taxipas) het probleem kan oplossen. Is dat ook niet het geval dan komen andere vervoersvoorzieningen in aanmerking.

5.3.1 Het eerste primaat van de algemene vervoersvoorzieningen (artikel 23)

Algemene voorzieningen zijn voorzieningen die een probleem snel en effectief op kunnen lossen.

De regels voor algemene voorzieningen zijn de volgende:

  • -

    Het gaat om een voorziening die betrekking heeft op lichte, niet complexe hulp/zorg;

  • -

    Of het gaat om een voorziening ten behoeve van een incidentele hulpvraag.

Algemene vervoersvoorzieningen moeten nog verder ontwikkeld worden. Te denken valt aan het omvormen van de ‘ouderenbussen’ naar vrijwilligersbussen waar mensen met een beperking gratis gebruik van kunnen maken en scootermobielpools (in verzorgingshuizen) voor personen die slechts in beperkte mate van een scootermobiel gebruik kunnen/willen maken. Voor hen kan een dergelijke pool een compenserende oplossing zijn, terwijl daar tegenover staat dat bespaard wordt op permanent verstrekte scootermobiels. Het gaat dus om (zeer) incidenteel gebruik. Bij de toelatingstoets hoort in ieder geval het antwoord op de vraag of betrokkene veilig van de voorziening gebruik kan maken. Indien nodig is bij aflevering (en ophalen) van de voorziening een beperkte (aanvullende) instructie mogelijk.

Bij algemene voorzieningen geldt dat altijd een aanvraag voor andere voorzieningen kan worden ingediend. Dan geldt de reguliere aanvraagprocedure.

5.3.2 Geen gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer (artikel 22 sub a)

Doordat de streekbus, bijvoorbeeld voor iemand met een functionele beperking niet toegankelijk is, heeft men recht op een vervoersvoorziening. In veel gevallen is een taxipas (zie 5.3.4) een medisch compenserende oplossing. Dat is het in zeer veel gevallen: uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep blijkt dat alleen bij onbeheersbare incontinentie (hetgeen zelden voorkomt) of bij ernstige gedragsproblemen of in andere uitzonderlijke situaties collectief vervoer niet compenserend geacht moet worden. In bijna alle andere situaties is collectief vervoer de eerste voorziening die in aanmerking komt voor verstrekking.

Psychische problemen (men durft niet in een drukke bus, men is bang voor de trein) zijn daardoor in principe geen indicatie voor een vervoersvoorziening. Hier moet een andere compenserende voorziening getroffen worden. Deze kan wellicht beter gevonden worden buiten de wet, door middel van een therapie waardoor de blokkade opgeheven kan worden.

Is in zo'n situatie de problematiek op te lossen, dan was de problematiek tijdelijk en viel deze derhalve terecht niet onder de wet, bij gebrek aan een langdurige noodzaak. Anders wordt het als blijkt dat het probleem niet therapeutisch opgelost kan worden. Dan is wel een langdurige noodzaak aanwezig en kan wel een vervoersvoorziening verstrekt worden.

5.3.3 Het afstandscriterium (artikel 22 sub b)

De uitdrukking ‘het openbaar vervoer niet kunnen bereiken of geen gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer’ wordt door de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep geoperationaliseerd door het loopafstandscriterium ‘maximale loopafstand 800 meter’. Als betrokkene geen 800 meter zelfstandig, al dan niet met hulpmiddelen en in een redelijk tempo, kan afleggen, dan wordt verondersteld dat het openbaar vervoer niet bereikt kan worden. Is het onmogelijk in het openbaar vervoer te komen, ook al kan 800 meter worden afgelegd, dan ook komt betrokkene voor vervoersvoorzieningen in aanmerking.

Er ligt overigens geen letterlijke relatie met het openbaar vervoer. Het opheffen van een buslijn, waardoor een halte op grote(re) afstand komt te liggen, is geen aanleiding een vervoersvoorziening te verstrekken. Indien nog gefietst kan worden over grotere afstanden wordt hier rekening mee gehouden.

5.3.4 Tweede primaat van collectief vervoer (taxipas) eventueel met begeleiding (artikel 23)

Als een algemene voorziening geen voldoende oplossing biedt, of als naast een algemene voorziening nog andere vervoersvoorzieningen nodig zijn, geldt het primaat van de Taxipas (collectief vervoer). Personen die als gevolg van ziekte of gebrek het openbaar vervoer niet kunnen bereiken of geen gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer, krijgen een Taxipas voor het collectief vervoer. Het collectief vervoer sluit aan bij de regionale vervoerssystemen, zoals de trein en Valys.

5.3.4 Overige vervoersvoorzieningen (artikel 23)

Als collectief vervoer niet compenserend is of niet aanwezig is, wordt voor een andere vervoersvoorziening gekozen. Het kan dan gaan om een voorziening in natura (een bruikleenauto, een auto-aanpassing, een gesloten buitenwagen) of een PGB, als alternatief voor een voorziening in natura of een geldbedrag bedoeld voor een zelf te regelen voorziening (autokostenvergoeding, taxikostenvergoeding, rolstoeltaxikostenvergoeding).

5.4 Artikel 23: vervoer voor de korte en/of lange afstand

Komt betrokkene op grond van bovenstaande criteria voor een vervoersvoorziening in aanmerking, dan zijn er twee terreinen waarop vervoer mogelijk is:

  • 1.

    Het eerste terrein is het vervoer op de korte afstand, in de woonomgeving, het ‘loop’ en ‘fietsvervoer’.

  • 2.

    Het tweede terrein is op wat langere afstand, de afstand waarvoor personen zonder beperking het openbaar vervoer zouden kunnen nemen.

Als op beide terreinen problemen bestaan moet op beide terreinen bekeken worden welke oplossingen noodzakelijk zijn.

Alleen bij personen met een zeer beperkte loopafstand (dat is een loopafstand tot maximaal 100 meter) moet ingevolge de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep op beide terreinen een oplossing worden geboden. Dit wil niet zeggen dat dit niet hoeft bij mensen met een grotere loopafstand, maar tot 100 meter is het dwingend voorgeschreven!

5.4.1 Vervoer voor de korte afstand (scootermobielen, driewielfietsen)

Voor de verplaatsingen op de korte afstand kan gedacht worden aan een scootermobiel of een driewielfiets. Of een PGB om dergelijke voorzieningen aan te schaffen. Als betrokkene niet verder dan 100 meter kan lopen, wordt een scootmobiel verstrekt. Bij een aanvraag voor een scootmobiel wordt altijd een medisch advies opgevraagd.

5.5 Artikel 24: inkomensafhankelijke algemeen gebuikelijk geachte voorzieningen

Artikel 24 biedt de mogelijkheid een inkomensgrens te stellen voor bepaalde vervoersvoorzieningen. Aanvragers met een inkomen hoger dan twee keer de voor hun geldende bijstandsnorm komen niet in aanmerking voor een Taxipas, auto of met een auto vergelijkbare voorziening en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten.

5.6 Artikel 25: Omvang in gebied en kilometers (vervoer op de lange afstand; vervoersdoel)

Voor de voorzieningen die vergelijkbaar zijn met het openbaar vervoer - zoals de Taxipas (collectief vervoer) geldt dat uitsluitend rekening gehouden moet worden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving. Artikel 25 eerste en tweede lid Vvmo bepalen hierover:

  • 1.

    ‘Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag;

  • 2.

    In afwijking op het gestelde in het eerste lid wordt rekening gehouden met de vervoersbehoefte buiten de directe woon- of leefomgeving in een situatie waarin een bovenregionaal contact alleen door de aanvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen of in het kader van zijn gezondheid noodzakelijk is.’

    5.6.1 Doel van het vervoer (artikel 25 eerste en tweede lid)

    De compensatieplicht voor vervoer is in beginsel gericht op het sociaal vervoer, ook wel ‘vervoer in het kader van het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving’ genoemd. Het gaat in de Wmo om verplaatsingen die de gemiddelde Nederlander in zijn/haar eigen woonomgeving maakt, zoals vervoer om boodschappen te doen, vrienden en familie te bezoeken, vervoer naar clubs en sociaal-culturele instellingen. Recreatieve verplaatsingen kunnen deel uitmaken van het dagelijkse patroon van het leven van alledag. In dat geval wordt met het treffen van een Wmo-vervoersvoorziening ook met deze bestemmingen rekening gehouden.

    Voorzieningen die worden aangevraagd om zich buiten de eigen leefomgeving te kunnen verplaatsen of om voorzieningen mee te nemen, zoals aanhangers en oprijplaten voor het meenemen van scootermobielen of een meeneembare scootermobiel, vallen dan ook niet onder de compensatieplicht.

    Onder de Wvg is een uitgebreide jurisprudentie ontstaan uit zaken die handelden om het doel van het vervoer. Deze jurisprudentie behoudt zijn betekenis onder de Wmo en fungeert dan ook als kader voor de Wmo-compensatieplicht.

    Vervoer in verband met werk

    Bij de beoordeling van aanspraken op vervoersvoorzieningen wordt geen rekening gehouden met vervoersbehoefte in verband met werk. Voor mensen die in dienstbetrekking werken en mogelijk voor zelfstandigen zijn er voorliggende voorzieningen, zoals de voormalige Wet-Rea-voorzieningen die zijn overgeheveld naar WAO/WIA, Wajong, Waz en ZW. Deze regelingen worden uitgevoerd door het Uitvoeringsorgaan Werknemers Verzekeringen (UWV). Werknemers die werkzaam zijn in de sociale werkvoorziening (Wsw) kunnen voor woon-werkverkeer op basis van de CAO-Wsw een beroep doen op hun werkgever.

    Vervoer noodzakelijk voor de gezondheid

    Artikel 24 tweede lid bepaalt dat de bovenregionale zorgplicht geldt in situaties waarin bovenregionaal contact noodzakelijk is voor de gezondheid van de betrokkene, omdat in bepaalde gevallen geen voorliggende voorziening aanwezig is voor het vervoer naar een ziekenhuis.

    Vervoer in verband met therapie, dagbehandeling/dagopvang

    Het vervoer naar bijvoorbeeld dagopvang of dagverzorging valt in principe niet onder de Wmo-compensatieplicht. Deze bestemmingen zijn niet te vatten onder de verplaatsingen die mensen – in de regel - van dag tot dag plegen te ondernemen, hoewel er op basis van jurisprudentie spaarzaam uitzonderingen worden gemaakt. Een duidelijke lijn is nog niet te ontdekken, omdat het in die uitspraken om uitzonderlijke gevallen ging.

    Aanvragen voor vervoersvoorzieningen met dit doel zullen daarom kritisch moeten worden beoordeeld. Medische noodzaak, het al dan niet (overwegend) therapeutische karakter van de dagopvang en de erkenning/financiering van de dagopvang op basis van de AWBZ spelen volgens de jurisprudentie een rol. Heeft de dagopvang een overwegend therapeutisch karakter, of wordt die erkend of gefinancierd in AWBZ-kader, dan is er aanleiding om het vervoer in verband daarmee niet te beschouwen als vervoer in het kader van het leven van alledag.

    Vervoer in verband met het volgen van onderwijs

    Vervoer in verband met onderwijs valt evenmin onder de Wmo-compensatieplicht. Er zijn voorliggende voorzieningen (zoals het leerlingenvervoer op grond van de onderwijswetgeving) en voorzieningen die via het UWV worden verstrekt, de voormalige Wet-Rea-voorzieningen.

    Vervoer van kinderen door ouders met een beperking

    Bij de verstrekking van vervoersvoorzieningen moet rekening worden gehouden met het verzorgen van kinderen door ouders met een beperking. Daarbij kan echter ook rekening worden gehouden met alternatieven voor vervoer door de ouders zelf, zo stelt de Centrale Raad van beroep.

    Vervoer voor AWBZ-instellingsbewoners

    Op basis van artikel 2 van de Wvg werd een wettelijk onderscheid gemaakt tussen de reguliere inwoners van de gemeente en de in de gemeente woonachtige AWBZ-bewoners. Dat onderscheid werd via een ministeriële regeling, de Regeling sociaal vervoer AWBZ-instellingen, voor wat betreft vervoersvoorzieningen weer ongedaan gemaakt voor AWBZ-bewoners. Onder de Wmo is het wettelijk onderscheid tussen AWBZ-bewoners en overige Wmo-doelgroep inwoners van de gemeente komen te vervallen.

    Weekendvervoer voor AWBZ-bewoners

    Onder de Wvg is de omvang van de zorgplicht voor AWBZ-bewoners door jurisprudentie geconcretiseerd. Uitgangspunt is een gelijke zorgplicht voor AWBZ-bewoners en overige voor bewoners van de gemeente. Categoriale beperking van de omvang van de zorgplicht voor AWBZ-bewoners is ook mogelijk, maar daarop moeten uitzonderingen mogelijk zijn voor individuele gevallen. De compensatieplicht zal onder de Wmo voor AWBZ-bewoners niet afwijken van de bestaande jurisprudentie.

    De reguliere zorgplicht voor vervoer houdt in dat er in beginsel zorgplicht is voor regionaal vervoer voor AWBZ-bewoners, en slechts bij wijze van uitzondering - bij dreigende vereenzaming - zorgplicht voor bovenregionaal vervoer. Bij jonge, verstandelijk beperkte AWBZ-bewoners van grote instellingen is deze situatie onder de Wvg-jurisprudentie omgedraaid. Daarbij wordt uitgegaan van een dreigend sociaal isolement, tenzij het tegendeel kan worden aangetoond. Uitgangspunt is dat ook bovenregionaal weekendvervoer van en naar het ouderlijk huis onder de zorgplicht valt.

    Voor wat betreft de frequentie wordt in de Wvg-jurisprudentie uitgegaan van bezoek om en om, dus de ene week bezoek van ouders aan de instelling, de andere week bezoek van de AWBZ-bewoners aan het ouderlijk huis.

    Recreatief vervoer voor AWBZ-bewoners vanuit het ouderlijk huis valt niet onder de Wvg-zorgplicht, zo blijkt uit de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep.

    5.6.2 Omvang in gebied en kilometers (artikel 25 derde lid)

    Met de Taxipas kan tot 6 zones c.q. 30 kilometer rond het woonadres gereisd worden. Boven 6 zones c.q. 30 kilometer betalen pashouders een hoger tarief.

    Artikel 25 derde lid van de verordening geeft, als gevolg van de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, ook nog aan welke omvang in kilometers geboden moet worden. Op basis van dit artikel moet iedereen tenminste 2000 kilometer af kunnen leggen met de combinatie van voorzieningen die zijn verstrekt. Op deze manier wordt een compensatie geboden die voldoet aan de Wvg-jurisprudentie van de Centrale Raad.

HOOFDSTUK 6 VERPLAATSEN IN EN ROND DE WONING

6.1 Verplaatsen in en rond de woning

Artikel 4 eerste lid Wmo, aanhef en onder b luidt:

‘1. Ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4° , 5° en 6°, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, treft het college van burgemeester en wethouders voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen:

a. (………)

b. zich te verplaatsen in en om de woning;

c. (………)’

Dit verplaatsen in en om de woning kan op verschillende wijzen plaatsvinden: met een rollator, lopend met krukken, met een trippelstoel, of met een rolstoel. Van deze voorzieningen valt uitsluitend de rolstoel, net als in de Wvg, onder de Wmo. De andere voorzieningen vallen onder andere wettelijke regelingen (trippelstoel bijvoorbeeld onder Regeling Zorgverzekering) en zijn daarom op grond van artikel 3 Wmo uitgesloten.

Er is van afgezien om een begripsomschrijving van een rolstoel te geven. Het is, ook na jaren proberen, nog steeds niet gelukt een kwalitatief goede begripsomschrijving van rolstoel te formuleren. Daarom blijft staan: onder rolstoel moet worden verstaan wat daar over het algemeen in het dagelijkse taalgebruik onder wordt verstaan: een rolstoel is een voorziening ter verplaatsing in en om de woning, soms ook in de directe woon- en leefomgeving, waarbij het gaat om 4 wielen, soms alle vier even groot (een transportrolstoel), soms 2 grote wielen achter en 2 kleine wielen voor, waarbij de rolstoel met de handen aan de achterste wielen kan worden aangedreven. Een rolstoel kan met de hand worden aangedreven, maar ook elektrisch. Ook zijn er motoren die op een rolstoel aangebracht kunnen worden om het rijden met de rolstoel te ondersteunen of lichter te maken. Naast rolstoelen voor verplaatsing zijn er ook rolstoelen, speciaal voor verplaatsing bij sportbeoefening, de zogenaamde sportrolstoelen.

Primair doel van de rolstoel is het zittend verplaatsen, omdat lopend verplaatsen, ook met op grond van andere regelingen te verstrekken voorzieningen (bijv. looprekken, rollators, wandelstokken en krukken) niet of onvoldoende mogelijk is.

6.2 Artikel 26: vormen van rolstoelvoorzieningen

Artikel 27 Vvmo bepaalt dat er vier mogelijkheden zijn om rolstoelen te verstrekken:

‘a. een algemene voorziening, waaronder een algemene rolstoelvoorziening;

b. een rolstoelvoorziening in natura;

c. een persoonsgebonden budget te besteden aan een rolstoelvoorziening;

d. een financiële tegemoetkoming te besteden aan een rolstoelvoorziening.’

6.2.1 De algemene rolstoelvoorziening (artikel 26 sub a)

De algemene rolstoelvoorziening is met de invoering van de Wmo een nieuwe vorm van verstrekken. Deze vorm van verstrekken biedt mogelijkheden voor die aanvragers die een rolstoel niet dagelijks, maar incidenteel nodig hebben. Deze vorm heeft dan ook het primaat (zie artikel 27). De gemeente biedt deze voorziening alleen als er vraag naar is en deze vraag niet op een andere manier kan worden verholpen. Te denken valt aan aanvragers die in en om de woning geen hulpmiddelen nodig hebben of met andere loophulpmiddelen zich kunnen verplaatsen, terwijl uitsluitend tijdens een dagje uit, of een middagje winkelen de afstanden die afgelegd te groot worden, zodat een rolstoel noodzakelijk is. Dergelijke rolstoelen worden vaak opgeklapt achter in de auto gelegd en slechts gebruikt bij bovenomschreven activiteiten.

Ook deze algemene voorziening kent een simpele ‘toegangstoets’. Op eenvoudige wijze kan vastgesteld worden of de wens van een dergelijke rolstoel gebruik te mogen maken geen contra-indicaties kent. In geval van twijfel kan altijd een normale aanvraagprocedure worden gevolgd. Dit kan ook als de aanvrager dit wenst, omdat een eigen rolstoel noodzakelijk geacht wordt. Rolstoelen voor kortdurend gebruik kunnen via de Basisverzekering verkregen worden.

6.2.2 Rolstoel in natura, PGB of financiële tegemoetkoming (artikel 26 sub b, c en d)

De algemene rolstoelvoorziening kan een deel van de doelgroep compenserend bedienen. Voor hen die (veel) vaker, met name dagelijks, een rolstoel nodig hebben voor verplaatsing in en rond de woning wordt op basis van het gestelde in artikel 27 tweede lid Vvmo een rolstoel toegekend. Dit kan ingevolge artikel 26 Vvmo, aanhef en onder b en c als voorziening in natura, als PGB of als financiële tegemoetkoming. Via een (medisch) onderzoek wordt bepaald of er een indicatie is voor een rolstoel en zo ja, in welke vorm.

De toelichting op de verordening stelt dat ‘voorzieningen die geen verband houden met het genoemde primaire verstrekkingsdoel, het verplaatsen, omdat ze nodig zijn in verband met therapeutische doeleinden, worden niet op grond van de wet verstrekt. Hierbij valt te denken aan aanpassingen voor het gebruik van zuurstofapparatuur en andere aanpassingen. Bij accessoires gaat het uiteraard alleen om medisch noodzakelijke en niet-algemeen gebruikelijke zaken.’

6.3 Artikel 27: primaat algemene rolstoelvoorziening

Aangezien de eis voor het in aanmerking komen voor een rolstoelvoorziening in natura of als PGB is dat ‘dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning’ noodzakelijk is en deze aanvragers daaraan niet voldoen, kan de algemene rolstoelvoorziening een hulpmiddel zijn. Bij een algemene rolstoelvoorziening is het voor diegenen die daartoe het recht hebben, een rolstoel voor één of meer dagen te lenen om de gewenste activiteiten mee uit te kunnen voeren. Het is ook mogelijk op bepaalde plaatsen (winkelcentra, stadscentra, centrale (bus)stations etc.) dit soort rolstoelen of hiermee vergelijkbare voorzieningen (de Ango-stoel bijvoorbeeld) beschikbaar te (doen) stellen. Als betrokkenen liever zelf een dergelijke rolstoel voor incidenteel gebruik willen hebben, worden zij gewezen op de mogelijkheid van het aanbod van Icare of het zelf kopen van een rolstoel.

6.3.1Medische noodzaak voor een rolstoel en andere voorzieningen (artikel 27 tweede lid)

Geen rolstoel wordt verstrekt als hulpmiddelen als krukken, een rollator, of andere hulpmiddelen een voldoende oplossing bieden voor het verplaatsingsprobleem. Wel kan, als dit noodzakelijk is, een rolstoel verstrekt worden in aanvulling op dergelijke voorzieningen, mits het gebruik dagelijks noodzakelijk is. De nadere verstrekkingscriteria worden vastgelegd in de beleidsregels.

6.4 Artikel 28: aanspraak op rolstoelvoorzieningen door AWBZ-bewoners

Bewoners van AWBZ-instellingen die ingevolge artikel 5 van de Wet Toelating Zorginstellingen is erkend komen, ingevolge artikel 29 Vvmo, slechts voor een rolstoel in aanmerking als zij vanuit de AWBZ geen rolstoel krijgen. Hiervan is sprake als artikel 15 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ van toepassing is.

De combinatie verblijf en behandeling (ontvangen in dezelfde instelling), het verblijf in een ziekenhuis en het verblijf in een revalidatiecentrum zijn redenen om een rolstoel uit de AWBZ te ontvangen. Wie in een ziekenhuis of revalidatiecentrum bezig is terug te gaan naar huis moet een rolstoel aanvragen in het kader van de Wmo.

Onduidelijkheid kan ontstaan, wanneer een instelling met alleen erkenning voor de AWBZ-functie ‘verblijf’ (bijvoorbeeld een verzorgingshuis) de AWBZ-functie ‘behandeling’ als het ware inkoopt bij een voor die functie wél erkende instelling. Het ‘verzorgingshuis met verpleegafdeling’ is een veelvoorkomende situatie, waarin in de instelling wél beide AWBZ-functies kunnen worden ‘genoten’, maar de instelling zelf geen erkenning heeft voor beide AWBZ-functies, maar alleen voor de functie ‘verblijf’. Het gevolg is dat er geen recht op een AWBZ-rolstoel bestaat in een dergelijke situatie, juist omdat beide functies op die verpleegafdeling niet door één en dezelfde erkende AWBZ-instelling worden verzorgd, maar door twee verschillende AWBZ-instellingen, waarbij de ene instelling gebruik maakt van de erkenning van de andere instelling.

Door ontwikkelingen als extramuralisering zijn er steeds meer voorzieningen ontstaan, waarbij het niet zonder meer duidelijk is of er sprake is van een toegelaten instelling. In die situatie moet worden nagegaan of op betrokken persoon één of meer facetten van de werking van artikel 15 Besluit zorgaanspraken van toepassing is. Hiernaar kan geïnformeerd worden bij de zorgaanbieder of bij het zorgkantoor.

Hoofdstuk 7 Sportvoorzieningen

7.1 Artikel 29: sportvoorzieningen

Tot slot is het nog mogelijk een sportvoorziening aan te vragen. Recreatieve activiteiten worden ook onder sport gerekend. Het kan gaan om een aanvraag voor een sportvoorziening om in de natuur te zijn. Bij veel sportverenigingen voor personen met een beperking is het mogelijk een sportvoorziening te lenen om te proberen of een bepaalde sport die aantrekkelijk lijkt ook bij iemand past. Dit kan nuttig zijn om te voorkomen dat een aangeschafte voorziening uiteindelijk niet of nauwelijks gebruikt wordt.

Sportvoorzieningen die kunnen worden verstrekt zijn:

  • -

    sportrolstoelen

  • -

    speciaal bord voor dammen, schaken etc.;

  • -

    handbike;

  • -

    kanozitje

  • -

    speciale zadels of tuigage;

  • -

    tilliften

  • -

    zitwaterski;

  • -

    protheses;

  • -

    etc.

    7.1.1 In aanmerking komen voor een sportvoorziening (artikel 29 eerste lid)

    Voor een sportvoorziening komt betrokkene op grond van artikel 28 derde lid Vvmo in aanmerking als sportbeoefening zonder voorziening onmogelijk is door aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek.

    Topsport vergt net als bij personen zonder beperking, vaak hoge uitgaven voor sporthulpmiddelen. Deze regeling is daar niet voor bedoeld. Topsport maakt een beroep op sponsoring noodzakelijk.

    7.1.2 Verstrekking (artikel 29 tweede lid)

    Een sportvoorziening wordt uitsluitend als forfaitair bedrag verstrekt. In het bedrag is een deel als bijdrage in de aanschaf van een sportvoorziening bedoeld en een deel voor onderhoud. In uitzonderlijke situaties, waarin bijvoorbeeld een elektrische rolstoel noodzakelijk is voor sport, kan met behulp van een beroep op de hardheidsclausule een hoger bedrag worden verstrekt. Een individuele beoordeling is hiervoor noodzakelijk.

HOOFDSTUK 8 HET VERKRIJGEN VAN VOORZIENINGEN EN HET MOTIVEREN VAN BESLUITEN

Op een aanvraag is de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. De werking van de Algemene wet bestuursrecht wordt in dit besluit bekend verondersteld. Hier wordt niet nader op ingegaan.

Een voorziening wordt uitsluitend verstrekt op aanvraag en voor maximaal vijf jaar toegekend.

8.1 Artikel 30 (en Awb): gebruik aanvraagformulier

Aanvragen in het kader van de Wmo kunnen, met een uitzondering voor algemene voorzieningen, uitsluitend schriftelijk worden ingediend. Het karakter van algemene voorzieningen: een snelle oplossing in weinig complexe situaties zonder administratieve rompslomp maakt dat algemene voorzieningen ook zonder aanvraagformulier toegekend kunnen worden.

Dit gebeurt ingevolge artikel 31 Vvmo aan de hand van een door burgemeester en wethouders ter beschikking gesteld aanvraagformulier. Op dit aanvraagformulier vullen aanvragers enkele noodzakelijke gegevens in en geven kort aan welke beperking(en) ze ondervinden. Vervolgens wordt een afspraak voor een huisbezoek gemaakt. Tijdens het huisbezoek wordt samen met de aanvrager gekeken welke beperkingen de aanvrager ondervindt en wat de beste oplossing is.

Over het algemeen zal een aanvraag ingediend worden bij de gemeente waar de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft. Een uitzondering hierop is geregeld in artikel 19 Awb. Voor groepen personen die geen vaste woonplaats hebben (zoals schippers van binnenvaartschepen en kermisexploitanten) geldt dat zij hun aanvraag indienen bij de gemeente waar zij staan ingeschreven of een briefadres hebben.

8.2 Artikel 31: relatie met de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

De aanvraag moet worden ingediend bij een loket, dat tevens bedoeld is voor het indienen van aanvragen in het kader van de AWBZ. Is op het terrein van de Wmo en op het terrein van de AWBZ tegelijkertijd een aanvraag noodzakelijk, dan kan die aanvraag in één keer worden gedaan. Op deze wijze is voldaan aan het vereiste van de Wmo dat er een relatie gelegd dient te worden tussen de indicatie ten aanzien van de AWBZ en aanvragen ten aanzien van de Wmo.

8.3 Awb: rapportage bij toekennen algemene voorzieningen en beslistermijn

Als het aanvraagformulier volledig is en alle noodzakelijke gegevens tegelijkertijd verstrekt zijn, kan de aanvraag in behandeling worden genomen. De aanvraag moet binnen acht weken zijn afgehandeld. Als het niet lukt binnen de voorgeschreven acht weken op een aanvraag een beschikking te nemen dan wordt voor het verstrijken van deze termijn betrokkene daarvan op de hoogte gesteld onder vermelding van de nieuwe termijn waar binnen nu een besluit verwacht kan worden.

Wel moet bij het toekennen van algemene voorzieningen worden vastgelegd:

  • -

    wanneer het verzoek om een algemene voorziening is gedaan;

  • -

    door wie dat verzoek is behandeld;

  • -

    welke beperkte toets is uitgevoerd;

  • -

    wat daar het effect van is;

  • -

    zodat vast ligt welke algemene voorziening van toepassing is;

  • -

    op welke wijze verstrekt;

  • -

    en voor welke periode.

Dit wordt in het loket (cliëntvolgsysteem) vastgelegd in een eenvoudige rapportage.

8.4 Artikel 32: inlichtingen, onderzoek en advies

Bij toekenning van voorzieningen op grond van de Wvg of bij indicatiestelling ten behoeve van de functie Huishoudelijke Verzorging AWBZ was het begrip ‘medische noodzaak’ doorslaggevend. Uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep op beide terreinen blijkt dat die medische noodzaak in de ogen van de Raad noodzakelijk is om voorzieningen te verstrekken. Dit heeft tot gevolg dat een medisch advies van een onafhankelijk adviseur, ook in de - op de Wvg en de AWBZ-functie huishoudelijke verzorging volgende - Wmo van cruciaal belang is.

8.4.1 Oproep voor onderzoek (artikel 32 eerste lid)

Deze bepaling biedt de basis voor een zorgvuldig onderzoek om te bepalen of er al dan niet sprake is van medische noodzaak. Uit de jurisprudentie blijkt dat indien een aanvrager geen medewerking verleent, de aanvraag afgewezen mag worden op grond van de onmogelijkheid voldoende onderzoek te doen. Natuurlijk moet het wel zo zijn dat zonder dit onderzoek de medische noodzaak niet vast te stellen is. Er moet dus altijd beoordeeld worden of op een andere wijze de medische noodzaak vastgesteld kan worden.

8.4.2 Oproep voor onderzoek door externe adviesinstantie (artikel 32 tweede lid)

Burgemeester en wethouders vragen een daartoe aangewezen en gekwalificeerde adviesinstantie om advies, als het dossier of een huisbezoek niet voldoende informatie opleveren om een besluit te kunnen nemen op de aanvraag.

Als een aanvraag voor een voorziening om medische reden wordt afgewezen, wordt de adviesinstantie om een advies gevraagd. Zonder een medisch advies is in deze situatie het besluit onvoldoende gemotiveerd. De rechter zou een dergelijk besluit vernietigen als onvoldoende gemotiveerd.

Burgemeester en wethouders kunnen altijd een aanleiding zien om medisch advies te vragen. Bijvoorbeeld bij een progressief ziektebeeld, maar zeker ook bij medisch moeilijk te objectiveren aandoeningen. Per situatie moet dit (in het loket) beoordeeld worden. Bij twijfel wordt altijd een medisch advies gevraagd.

8.4.3 Het verschaffen van noodzakelijke informatie (artikel 32 derde lid)

Gegevens die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de aanvraag, moeten worden verschaft aan burgemeester en wethouders. Hierbij kan gedacht worden aan medische gegevens, maar ook aan financiële gegevens of aan medische indicatiegegevens op grond van de AWBZ. Bij medische gegevens komt het frequent voor dat informatie van de behandelende sector noodzakelijk is. Dit kan – zeker als dit schriftelijk moet – geruime tijd in beslag nemen en werkt vertragend op de doorlooptermijn van de aanvraag. Ook in dit soort situaties kan met inschakeling van betrokkene vaak sneller over de benodigde gegevens beschikt worden.

Overigens mag het opvragen van medische gegevens bij de behandelende sector uitsluitend plaatsvinden met toestemming van betrokkene. De betrokkene geeft hiervoor toestemming door ondertekening van het aanvraagformulier. Bij het opvragen moet in de verklaring opgenomen worden welke adviserend arts de gegevens opvraagt, bij welke behandelaren de gegevens opgevraagd worden, om welke gegevens het gaat en met welk doel.

8.4.4 Gebruik van ICF-classificatie (artikel 32 vierde lid)

Bij de advisering wordt de systematiek gebruikt, zoals neergelegd in de International Classification of Functioning, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie. De ICF is een classificatie van het menselijk functioneren. De classificatie is systematisch geordend in gezondheidsdomeinen en met de gezondheid verband houdende domeinen. Op elk niveau zijn de domeinen verder gegroepeerd op grond van gemeenschappelijke kenmerken en in een zinvolle ordening geplaatst. Van de zeer uitgebreide ICF zijn met name de lijsten met ‘functies’ en ‘activiteiten en participatie’ van belang. Daarom zijn deze lijsten als bijlagen bij dit besluit gevoegd.

De adviseur moet als volgt van de ICF gebruik maken. Door de adviseur wordt allereerst aangegeven om welke stoornissen het bij betrokkene gaat (de ICF is gericht op functiestoornissen). Het gaat daarbij om de zogenoemde classificatie op het tweede niveau en dan met name in de vorm van de op het tweede niveau aangegeven functies. Een lijst van deze functies is opgenomen in bijlagen. Hierbij moeten alleen die functies genoemd te worden die relevant zijn voor de aanvraag, omdat een volledig overzicht geen meerwaarde heeft. Als dat wel het geval is moeten ook niet direct relevante functies worden aangegeven.

Problemen met functies leiden tot stoornissen bij activiteiten en participatie. Het is op dit niveau dat de compensatie op basis van de Wmo plaats moet vinden. Ook bij de vermelding van deze stoornissen in ‘activiteiten en participatie’ moet gebruik worden gemaakt van het begrippenkader van de ICF. De indeling van activiteiten en participatie is als bijlage in dit besluit opgenomen.

Samengevat betekent dit dat de (medisch) adviseur in het licht van de aanvraag de stoornis en de daaruit volgende beperkingen evenals de mate van die beperkingen moet vermelden, gerelateerd aan de mogelijke compensatie of de te verstrekken voorzieningen waarbij het vocabulaire van de ICF wordt gebruikt.

8.4.5 Medisch advies en besluitvorming

Het medisch advies wordt door burgemeester en wethouders beoordeeld en leidt tot (gedeeltelijke) toekenning of afwijzing van de aangevraagde compensatie/voorziening.

8.5 Artikel 33: samenhangende afstemming (motivatie van besluiten)

Artikel 26 eerste Wmo luidt:

‘1. De motivering van een beschikking op een aanvraag om een individuele voorziening vermeldt op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en het bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.’

Op basis van deze bepaling moet in de beschikking aangegeven worden op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en het bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van betrokkene. Deze bepaling is bedoeld om, naast de toepassing van algemene bestuursrechtelijke zorgvuldigheidseisen, de inhoud van de voorzieningen zelf, vanuit cliëntperspectief, in samenhang te bezien.

8.5.1 Motivatie van een toekennende beschikking

Gaat het om een positieve beschikking, dan is het niet zo moeilijk aan deze eis te voldoen. Door in de beschikking aan te geven welke mogelijkheden betrokkene krijgt door de toegekende voorziening(en) is voldaan aan de motiveringsopdracht.

8.5.2 Motivatie van afwijzende beschikking

Is er geen sprake van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, bestaat er om een andere reden geen medische noodzaak voor het verstrekken van de aangevraagde voorziening of de aangevraagde hulp bij het huishouden, ook dan zal ingevolge artikel 26 eerste lid Wmo gemotiveerd moeten worden op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en het bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van betrokkene.

Dit is uiteraard niet mogelijk op de wijze zoals bij een positieve beschikking is aangegeven. Bij een afwijzing moet geformuleerd worden dat compensatie niet noodzakelijk of zelfs ongewenst is, omdat betrokkene zonder de gevraagde voorzieningen ook in staat is zelfredzaamheid en/of maatschappelijke participatie te behouden of te bevorderen.

8.6 Artikel 34: wijzigingen in de situatie en heronderzoek

In artikel 35 Vvmo is opgenomen dat betrokkenen verplicht zijn om wijzigingen in de situatie te melden en dat heronderzoeken worden gedaan:

‘1. Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht aan burgemeester en wethouders mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

2. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd op eigen initiatief een onderzoek in te stellen naar de feiten en omstandigheden, waarvan duidelijk is dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening van betrokkene.’

Ondanks dat deze regels in de verordening staan, is het van belang deze voorwaarden ook in de beschikking of in een bijlage bij de beschikking op te nemen, zodat bij elke toekenning de aanvrager hierop weer attent wordt gemaakt.

Voor het houden van heronderzoeken heeft burgemeester en wethouders in 2009 een plan op vastgesteld.

8.7 artikel 35: intrekking van een voorziening

Intrekking kan met terugwerkende kracht, bijvoorbeeld bij het opzettelijk verstrekken van onjuiste gegevens. Beëindiging van het recht op een voorziening is ook aan de orde bij verhuizing naar een andere gemeente en bij overlijden en gaat in het algemeen in op het moment van of na de beschikking.

8.8 Artikel 36: terugvordering

De wet bevat geen bepalingen omtrent terugvordering van voorzieningen, wat reden is om deze mogelijkheid op te nemen in de verordening, omdat er anders geen juridische basis is om voorzieningen terug te vorderen. Indien er, naar later blijkt, ten onrechte is uitbetaald of geleverd (voorziening in natura) is, vorderen burgemeester en wethouders de voorziening geheel of gedeeltelijk terug. Het besluit tot herziening van het recht op de voorziening en de daaraan gekoppelde terugvordering biedt echter geen executoriale titel, zoals bijvoorbeeld in de Wet werk en bijstand het geval is bij terugvordering. Er is wel sprake van een civielrechtelijke vordering op grond van onverschuldigde betaling waarvoor het Burgerlijk Wetboek, boek 6 artikel 203 e.v. de wettelijke basis biedt. Aan de gerechtelijke procedure zijn kosten verbonden, met name in gevallen waarin de vordering hoger is dan € 5.000,- en dus een procedure met procureurstelling bij de rechtbank noodzakelijk is. Bij lagere bedragen kan een eenvoudige dagvaardingsprocedure bij de kantonrechter gevolgd worden, zonder verplichte procureurstelling.

Het ligt voor de hand dat van de terugvorderingsmogelijkheid in ieder geval gebruik wordt gemaakt, indien er aan de zijde van de aanvrager sprake is van verwijtbaarheid. Wanneer deze dus bewust verkeerde gegevens heeft verstrekt, bijvoorbeeld over zijn inkomen. Ook kan terugvordering van een voorziening in natura aan de orde zijn wanneer de aanvrager in gebreke blijft zijn eigen bijdrage binnen de gestelde termijn en na aanmaning te voldoen.

Wanneer blijkt dat een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget binnen 6 maanden na de uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor deze is verleend, wordt deze betaling teruggevorderd. Het gaat hierbij om voorzieningen waarbij de uitbetaling van de vergoeding aan de aanschaf van de voorziening voorafgaat.

Hoofdstuk 9 slotbepalingen

Artikel 37. Hardheidsclausule

Artikel 37 bepaalt dat burgemeester en wethouders in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager kunnen afwijken van de bepalingen van deze verordening en dus niet van de in de wet zelf genoemde bepalingen. Zonodig wordt hierbij advies ingewonnen. Dit afwijken kan alleen maar ten gunste, en nooit ten nadele van de betrokken persoon met beperkingen of de eigenaar van de woonruimte. Bij de woningeigenaar, bijvoorbeeld een woningbouwvereniging kan gedacht worden aan een situatie waar het van belang is dat een woonruimte ook langer dan zes maanden leeg staat, omdat bijvoorbeeld bekend is dat een persoon met beperkingen voor wie de aangepaste woning uitermate geschikt is, op het punt staat om uit een revalidatiecentrum te worden ontslagen. In die gevallen kan het doelmatiger zijn om een langere periode een tegemoetkoming in de huurderving te verstrekken. Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. In verband met precedentwerking wordt ook duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening is afgeweken.

Artikel 38. Indexering

Elk jaar worden alle bedragen in het financieel besluit geïndexeerd volgens het indexeringspercentage dat de gemeenteraad elk najaar vaststelt bij de begrotingsbehandelingen.

Artikel 39. Evaluatie

Een jaar na inwerkingtreding van de eerste Wmo-verordening (2006) is de verordening geëvalueerd. Vanaf nu zal elke vier jaar de werking van de verordening geëvalueerd worden.

Artikel 40. Inwerkingtreding

Dit Besluit treedt in werking 1 dag na bekendmaking en werkt terug tot en met 1 januari 2011, onder gelijktijdige intrekking van het Besluit maatschappelijk ondersteuning gemeente Tynaarlo 2009 en het Financieel Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Tynaarlo 2009.

Artikel 41. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Tynaarlo 2011.

Vries, 1 maart 2011

Het college voornoemd,

F.A. van Zuilen, burgemeester

Mr. J.P.J van Muijen, gemeentesecretaris

BijLage hoofdstuk 1: Indicatieve lijst voorzieningen

Bijlage bij hoofdstuk 1

Indicatieve lijst voorliggende voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen en Wmo voorzieningen (niet limitatief). Aan deze lijst kunnen geen rechten worden ontleend.

Omschrijving voorziening

Te verkrijgen op grond van wet- of regelgeving

Aangepaste box

Algemeen gebruikelijk

Aangepaste kinderstoel

Zorgverzekeringswet

Aangepaste tafel

Zorgverzekeringswet

Aangepaste stoel

Zorgverzekeringswet

Aangepaste auto

Vvmo

Aankleedtafel

Algemeen gebruikelijk

Aankoppelfiets (fietswiel gekoppeld aan een rolstoel)

Vvmo

Aanpassingen aan auto’s

Vvmo

Aanpassingen aan binnenschip

Vvmo

Aanpassingen aan rolstoelen

Vvmo

Aanpassingen aan sportvoorzieningen in verband met beperking

Vvmo

Aanpassingen aan vervoermiddelen

Vvmo

Aanpassingen aan woonwagens

Vvmo, voor trekkerswoonwagens zijn uitgesloten van de Vvmo

Aanpassingen in ADL clusterwoningen

AWBZ

ADL- assistentie

AWBZ

ADL-clusterwoning

AWBZ

ADL-unit

AWBZ

Airconditioning

Algemeen gebruikelijk

Alarmeringsapparatuur

Flankerend welzijnsbeleid of Zorgverzekeringswet

Alarmintercomsysteem in ADL-clusters

AWBZ

Allergeenvrije matras-/kussenhoezen

Zorgverzekeringswet

Anti-decubitus kussen (muv rolstoel of auto)

Zorgverzekeringswet

Anti-decubitus matras/overtrek

Zorgverzekeringswet

Auto

Algemeen gebruikelijk

Auto-aanpassing

Vvmo

Autokeuringskosten

Vvmo

Autokostenvergoeding

Vvmo

Automatische transmissie

Algemeen gebruikelijk

Auto-rijlessen (meerkosten)

Vvmo

Autostoel (speciale)

Algemeen gebruikelijk

Autoverzekering

Vvmo

Autozitje

Vvmo

Badzitje

Vvmo

Badlift

Vvmo

Bagagetas bij rolstoel

Vvmo

Bandenpomp bij rolstoel

Vvmo

Bedbox voor de liggende verzorging van kinderen

Zorgverzekeringswet

Bedden in speciale uitvoering

Zorgverzekeringswet

Losstaande bedgalgen

Zorgverzekeringswet

Bedportalen

Zorgverzekeringswet

Bedverkorters/- verlengers

Zorgverzekeringswet

Beenzak voor rolstoel

Vvmo

Begeleidingskosten openbaar vervoer

Vvmo

Binnenschip (aanpassingen)

Vvmo

Blindengeleidehond

AWBZ

Blindentasstokken

Zorgverzekeringswet

Boodschappennet bij rolstoel

Vvmo

Braillehorloge

Geen vergoeding mogelijk

Brillen gecombineerd met bijzondere gezichtshulpmiddelen

Zorgverzekeringswet

Bromfiets

Algemeen gebruikelijk

Brommobiel

Algemeen gebruikelijk

Bruikleenwagen

Vvmo

Buitenwagen

Vvmo

Aangepaste buggies

Vvmo

Centrale verwarming

Algemeen gebruikelijk

Collectief vervoersysteem, Taxipas

Vvmo

Communicatie-apparatuur (aangepast)

Zorgverzekeringswet

Computer, incl. in- en uitvoerapparatuur (op indicatie)

Zorgverzekeringswet

Contactlenzen (op zeer strikte indicatie)

Zorgverzekeringswet

Dekenbogen

Zorgverzekeringswet

Dieetkosten indien dieetpreparaten

Zorgverzekeringswet

Dieetkosten indien dieetproducten

Zorgverzekeringswet

Dieetpreparaten bij bepaalde indicaties

Zorgverzekeringswet

Dieetproducten

Zorgverzekeringswet

Douche-/toiletstoel

Vvmo

Douche-brancard

Vvmo

Douche-stretcher

Vvmo

Douchestoel

Vvmo

Doventelefoon/teksttelefoon

Zorgverzekeringswet

Doventolk in leefsituaties

AWBZ

Doventolk in werksituatie

Wia

Driewielfiets

Vvmo

Duwwandelwagens

Vvmo

Hendelmengkraan

Algemeen gebruikelijk

Eetapparaten

Zorgverzekeringswet

Elastische kousen

Zorgverzekeringswet

Elektrische schrijfmachine

Zorgverzekeringswet

Elektrische rolstoel

Vvmo

Elektrische buitenwagen

Vvmo

Faxapparatuur

Algemeen gebruikelijk

Fiets/spartamet/fiets met hulpmotor

Algemeen gebruikelijk

Gebruikskosten eigen/ of bruikleenauto

Vvmo

Gehoorhulpmiddelen

Zorgverzekeringswet

Gezichtshulpmiddelen (op zeer strikte indicatie)

Zorgverzekeringswet

Handbewogen rolstoel

Vvmo

Handi-move (onderdeel patiëntenlift)

Vvmo

Herstelonderhoud rolstoelen / vervoermiddelen

Vvmo

Herstelonderhoud woonvoorzieningen

Vvmo

Hobbyruimte (aanpassing)

Algemeen gebruikelijk

Hobbyvoorziening

Algemeen gebruikelijk

Hoog-laag bed

Zorgverzekeringswet

Hoortoestellen

Zorgverzekeringswet

Huishoudelijke hulp

Vvmo

HDL (gezinsverzorging)

AWBZ

Hulpmiddelen voor het zitten

Zorgverzekeringswet

Hulpmiddelen voor het slapen

Zorgverzekeringswet

Hulpmiddelen voor communicatie

Zorgverzekeringswet

Inductiekookplaat

Algemeen gebruikelijk

Injectiespuiten

Zorgverzekeringswet

Inkomensondersteunende voorzieningen

Bijzondere bijstand

Invalidentoilet schoolgebouw

Schoolbestuur

Gehandicaptenparkeerkaart

Loket Wonen, Zorg en Welzijn, gemeente

Gehandicaptenparkeerkaart op kenteken

Loket Wonen, Zorg en Welzijn, gemeente

Keramische kookplaat

Algemeen gebruikelijk

Kilometervergoedingen (alleen PGB)

Vvmo

Kinderrolstoel

Vvmo

Kledingslijtage

Bijzondere bijstand

Krukken

Zorgverzekeringswet

Kussenhoezen

Zorgverzekeringswet

Leerlingenvervoer

Wet op basisonderwijs

Ligbad

Algemeen gebruikelijk

Ligfiets

Algemeen gebruikelijk

Loophulpmiddelen (loopfiets)

Zorgverzekeringswet

Looprek

Zorgverzekeringswet

Loopwagens

Zorgverzekeringswet

Losse woonvoorzieningen in ADL clusterwoningen

Vvmo

Luchtfilters (plaatsing)

Algemeen gebruikelijk

Maaltijdvoorziening

Flankerend welzijnsbeleid / Wmo

Matras- en kussenhoezen (stofdicht)

Zorgverzekeringswet

Matrassen (orthopedisch)

Algemeen gebruikelijk

Mobiele telefoon

Algemeen gebruikelijk

Onrusthekken

Zorgverzekeringswet

Oplaadkosten

Vvmo

Orthesen

Zorgverzekeringswet

Papegaai (langdurige verstrekking)

Zorgverzekeringswet

Parkeerontheffing

Gemeente voor afgifte, Vvmo wat betreft de kosten

Parkeervoorzieningen

Gemeente voor afgifte, Vvmo wat betreft de kosten

Patiëntenlift

Vvmo

Patiëntenlift met bandages

Vvmo

Aangepaste personal computer

Zorgverzekeringswet

Personenalarmering

Flankerend welzijnsbeleid / Wmo

Plateaurolstoel

Vvmo

Po-stoel

Vvmo

Prothesen

Zorgverzekeringswet

Pruiken

Zorgverzekeringswet

Reclinatie-corsetten

Zorgverzekeringswet

Rekenmachines (aangepast)

Zorgverzekeringswet

Reparatiekosten rolstoel / vervoermiddel

Vvmo, op grond van dit besluit

Rollators

Zorgverzekeringswet

Rolstoel

Vvmo

Rolstoelaanpassingen

Vvmo

Rolstoelaccessoires

Vvmo

Rolstoelhandschoenen

Vvmo

Rolstoel in focus-woning

Vvmo

Rolstoel in verpleeghuis

AWBZ

Rolstoel in verzorgingshuis

Vvmo

Rolstoeltaxivervoer

Vvmo

Rolstoeltraining

Vvmo

Rolstoelverzekering

Vvmo (contract hulpmiddelenleverancier)

Schootkleed

Vvmo

Schrijfmachines

Zorgverzekeringswet

Scootermobiel

Vvmo

Serveerwagen

Zorgverzekeringswet

Sociale Honden (SOHO)

Geen vergoeding

Sondevoeding (toedieningsapparatuur)

Zorgverzekeringswet

Sondevoeding (preparaten)

Zorgverzekeringswet

Spaakbeschermer (bij rolstoel)

Vvmo

Spartamet

Algemeen gebruikelijk

Speciale auto

Vvmo, indien reizen met taxi niet mogelijk is

Sportrolstoel, sportvoorziening

Vvmo

Sta-orthese

Zorgverzekeringswet

Sta-/zitrolstoelen voor kinderen

Vvmo

Stoelen op wielen (niet elektrisch te verplaatsen)

Zorgverzekeringswet

Stoel met katapultzitting

Zorgverzekeringswet

Stofdichte matrashoes

Zorgverzekeringswet

Stookkosten

Bijzondere bijstand

Stuurbekrachtiging

Algemeen gebruikelijk

Tandem

Vvmo

Taxikostenvergoeding

Vvmo

Teksttelefoon

Zorgverzekeringswet, geen vergoeding voor gesprekskosten

Telefoneerhulpmiddelen

Zorgverzekeringswet

Thermostatische mengkraan

Algemeen gebruikelijk

Tijdelijke rolstoelverstrekking

Kruisdiensten, indien genoeg vraag dan via dit besluit

Tilvest (bij patiëntenlift)

Vvmo

Tinitus maskeerders (ter behandeling van ernstige oorsuizen)

Zorgverzekeringswet

Toegankelijk maken terrein schoolgebouw

Onderwijshuisvesting

Toiletstoel

Vvmo

Toiletverhoger

Vvmo

Transferbed

Zorgverzekeringswet

Transferhulpmiddelen

Vvmo

Traplift

Vvmo

Traplift schoolgebouw

Onderwijshuisvesting

Trippelstoel

Zorgverzekeringswet

Uitleenartikelen (tijdelijk)

Kruisorganisatie

Uitraasruimte

Vvmo

Vakantiewoning die permanent bewoond mag worden (aanpassing)

Vvmo

Vergoeding voor extra stookkosten

Bijzondere bijstand

Vergoeding voor extra kledingslijtage

Bijzondere bijstand

Verhoogde toiletpot

Algemeen gebruikelijk

Verhuis- en herinrichtingskosten (verhuiskostenvergoeding)

Vvmo, bedrag in dit besluit

Verstelbare keuken

Vvmo, uitgewerkt in dit besluit

Verticale sta-unit

Zorgverzekeringswet

Vervangen van lavet door douche

Algemeen gebruikelijk

Vervoer sociale werkvoorziening

Cao sociale werkvoorziening

Vervoer naar ziekenhuis

Wmo (door middel van vrijwilligersvervoer of Taxipas)

Vervoer naar medisch specialisten

Zorgverzekeringswet

Vervoerskosten schoolbezoek gemeenten

Wet op het basisonderwijs

Vervoerskosten overig onderwijs

Wia

Vervoersvoorziening (leef)

Vvmo

Vervoersvoorziening (werk)

Wia

Verwijderen woonvoorzieningen

Vvmo, uitgewerkt in dit besluit

Vierpoots eifelkruk

Zorgverzekeringswet

Vierwielfiets

Vvmo

Voetenzak (bij rolstoel)

Vvmo

Warme-maaltijdvoorziening

Flankerend welzijnsbeleid / Wmo

Wasdroger

Algemeen gebruikelijk

Waterbed

Algemeen gebruikelijk

Wek- en waarschuwingsinstallatie (voor doven)

Zorgverzekeringswet

Werkblad bij rolstoel

Vvmo

Winterkleding (voor op rolstoel)

Algemeen gebruikelijk (vgl met kleding voor fiets)

Woningaanpassing

Vvmo

Woningaanpassing in ADL-clusters

Zorgverzekeringswet

Woningsanering

Vvmo

Woonschip (aanpassing)

Vvmo

Woonvoorziening

Vvmo

Woonwagen (aanpassing)

Vvmo

Zitbad

Algemeen gebruikelijk

Zitorthesen

Vvmo, indien vast onderdeel van rolstoel of duwwandelwagen

Zitschalen

Vvmo, indien vast onderdeel van rolstoel of duwwandelwagen

Zonnescherm (bij buggy/wandelwagen)

Algemeen gebruikelijk

Bijlage hoofdstuk 3: Handreiking normering hulp bij het huishouden

Het doen van boodschappen voor het dagelijkse leven.

Hieronder vallen het samenstellen van een boodschappenlijst en het inkopen en opbergen van boodschappen.

  • -

    Dit kan 1x per week worden gedaan en daar kan tot en met 4 personen 60 minuten per week voor worden toegekend.

  • -

    Als het gaat om meer dan 4 personen of als er kinderen jonger dan 12 jaar aanwezig zijn, kan 2x per week boodschappen worden toegekend.

  • -

    Indien de afstand tot de winkels groot is, kan 30 minuten extra worden toegekend.

Dat betekent dat voor boodschappen de marge voor toekennen bedraagt 60 tot 150 minuten. Eigen keuzen, zoals de keuze voor speciaal voedsel dat maar beperkt te koop aangeboden wordt, zodat extra gereisd moet worden, of het doen van boodschappen in een groot aantal winkels, worden in principe niet gehonoreerd.

Alleen medisch noodzakelijke afwijkingen kunnen gehonoreerd worden.

Maaltijdverzorging: broodmaaltijd, warme maaltijd.

Hieronder vallen wat betreft de broodmaaltijd:

  • -

    broodmaaltijd klaarzetten;

  • -

    tafel dekken en afruimen;

  • -

    koffie/thee zetten en;

  • -

    afwassen, met de machine of handmatig.

Wat betreft de warme maaltijd vallen hieronder: eten bereiden (voorbereiden en koken) tafel dekken en afruimen, afwassen en opruimen plus opslaan en beheer levensmiddelenvoorraad.

  • -

    Voor de broodmaaltijd kan per keer 15 minuten, voor de warme maaltijd per keer 30 minuten worden toegekend.

  • -

    Zijn er kinderen jonger dan 12 jaar dan kan per keer 20 minuten extra worden toegekend.

Per dag kan het dus gaan om 2 broodmaaltijden en 1 warme maaltijd, waarbij de variatie kan liggen tussen 60 minuten en 120 minuten.

Licht poetswerk in huis, kamers opruimen.

Hieronder vallen de volgende activiteiten:

  • -

    Indien geen maaltijdvoorziening is geïndiceerd: afwassen, handmatig 15-30 minuten per keer, machine in- en uitruimen 10 minuten per keer.

  • -

    Opruimen, stof afnemen, bedden opmaken en wekelijkse beurt interieur; dit is afhankelijk van de grootte van de woning en de specifieke kenmerken van de gezinssamenstelling en bedraagt 15 tot 40 minuten per keer.

  • -

    Bij kinderen onder de 12 jaar, bij allergie (alleen als het gaat om een gesaneerde woning) bij ernstige beperkingen in armen en handen die leidt tot extra rommel, kan meer tijd worden toegekend. Dit geldt alleen voor de kamers die in gebruik zijn en uitgaande van een woning niveau sociale woningbouw. Extra toegekende tijd in principe maximaal 3 maal per week 20-30 minuten.

Totaal betekent dit minimaal 60-90 minuten, maximaal 180 minuten.

Zwaar huishoudelijk werk.

Hieronder vallen:

  • -

    Stofzuigen;

  • -

    Schrobben;

  • -

    dweilen;

  • -

    soppen van sanitair en keuken;

  • -

    bedden verschonen;

  • -

    opruimen huishoudelijk afval.

Omvang bij een eenpersoonshuishouden en een huis met twee kamers 1 x 3 uur per 14 dagen, of 90 minuten per week, Bij een meerpersoonshuishouden en een huis met meer dan 3 kamers geldt de omvang van de voormalige klasse 2 (aanpassen in uren!).

In grote woningen met een hoge bezettingsgraad, bij een hoge vervuilingsgraad (door de situatie, niet door verwaarlozing) bij COPD-problematiek in een gesaneerde woning, bij aanwezigheid van jonge kinderen kunnen extra uren, afhankelijk van de situatie, worden toegekend. Verzorging huisdieren wordt meegenomen en niet extra geïndiceerd.

Verzorging kleding/linnengoed.

Hier wordt onder gerekend: sorteren en wassen kleding met behulp van een wasmachine, centrifugeren, ophangen en afhalen of was drogen in droger, vouwen, strijken en opbergen, ophangen/afhalen wasgoed.

Deze categorie wordt als volgt geïndiceerd:

  • -

    Hiervoor wordt bij 1 persoon 60 minuten per week toegekend, bij 2 personen 90 minuten per week.

  • -

    Meer per week: bij kinderen onder de 16 jaar 30 minuten per week extra, bij bedlegerige personen 30 minuten per week extra, bij extra wassen door overmatige transpiratie, incontinentie, speekselverlies etc. 30 minuten per week extra. Bij huishoudens met kleine kinderen kan tot maximaal 3x per week wassen worden toegekend, in andere situaties wordt uitgegaan van eenmaal per week.

Organisatie van het huishouden.

Hiertoe worden gerekend opvang en/of verzorging van kinderen/volwassen huisgenoten (anderen helpen met zelfverzorging) en anderen helpen bij het bereiden van maaltijden.

Het gaat hierbij om een ouder die tijdelijk niet in staat is de ouderrol op zich te nemen.

Deze categorie wordt als volgt geïndiceerd:

  • -

    Totaal omvang tot maximaal 40 uur per week aanvullend op de eigen mogelijkheden, te besteden aan wassen en aankleden, hulp bij eten en/of drinken, maaltijd voorbereiden, sfeer scheppen, spelen, opvoedingsactiviteiten.

  • -

    Meer of minder kan worden geïndiceerd vanwege het aantal kinderen, de leeftijd van de kinderen, de gezondheidssituatie, het functioneren van kinderen/huisgenoten, aanwezigheid gedragsproblematiek, samenvallende activiteiten.

Dagelijkse organisatie van het huishouden.

Administratieve werkzaamheden, organiseren, plannen en beheren van middelen.

Deze categorie wordt als volgt geïndiceerd:

  • -

    Indien hier aanleiding toe bestaat kan hier 30 minuten per week voor worden geïndiceerd.

  • -

    Hiervan kan worden afgeweken bij communicatieproblemen, kinderen onder de 16 jaar of andere tijdvragende huisgenoten, of psychosociale of andere problematiek bij meerdere huisgenoten.

Hulp bij ontregelde huishouding in verband met psychische stoornissen.

Hieronder kan ook observeren vallen, evenals formuleren doelen met betrekking tot huishouding, helpen verkrijgen, handhaven structuur in het huishouden, helpen verkrijgen/handhaven zelfredzaamheid t.a.v. budget, begeleiden ouders bij opvoering (beperkt en in combinatie met andere onderdelen) en begeleiding kinderen.

Omvang 30 minuten per week.

Advies, instructie, voorlichting (AIV) gericht op het huishouden.

Instructie omgaan met hulpmiddelen, instructie licht huishoudelijk werk, instructie textielverzorging, instructie boodschappen doen, instructie komen.

Deze categorie wordt als volgt geïndiceerd:

  • -

    Maximaal 30 minuten per week. In 3x per week maximaal 6 weken.

  • -

    Bij communicatieproblemen kan meer tijd worden geïndiceerd.

Hoofdstuk 1 Mentale functies.

Algemene mentale functies.

Bewustzijn

Oriëntatie

Intellectuele functies

Globale psychosociale functies

Temperament en persoonlijkheid

Energie en driften

Slaap

Algemene mentale functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Specifieke mentale functies.

Aandacht

Geheugen

Psychomotorische functies

Stemming

Perceptie

Denken

Hogere cognitieve functies

Mentale functies gerelateerd aan taal

Mentale functies gerelateerd aan rekenen

Bepalen sequentie bij complexe bewegingen

Ervaren van zelf en tijd

Specifieke mentale functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Mentale functies, anders gespecificeerd

Mentale functies, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 2 Sensorische functies en pijn

Visuele en verwante functies.

Visuele functies

Functies van aan oog verwante structuren

Gewaarwordingen van oog en verwante structuren

Visuele en verwante functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Hoorfuncties en vestibulaire functies

Hoorfuncties

Vestibulaire functies

Gewaarwordingen gepaard gaande met hoorfuncties en vestibulaire functies

Hoorfuncties vestibulaire functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Andere sensorische functies

Smaak

Reuk

Propriocepsis

Tast

Sensorische functies verwant aan temperatuur en andere stimuli

Andere sensorische functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Pijn

Pijngewaarwording

Pijngewaarwording, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Sensorische functies en pijn, anders gespecificeerd

Sensorische functies en pijn, niet gespecificeerd.

Hoofdstuk 3 Stem en spraak

Stem

Articulatie

Vloeiendheid en ritme van spreken

Alternatieve vormen van stemgebruik

Stem en spraak, anders gespecificeerd

Stem en spraak, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 4 Functies van hart en bloedvatenstelsel. Hematologisch systeem, afweersysteem en ademhalingsstelsel

Functies van hart en bloedvatenstelsel

Hartfuncties

Functies van bloedvaten

Bloeddruk

Functies van hart en bloedvatenstelsel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van hematologisch systeem en afweersysteem

Functies van hematologisch systeem

Functies van afweersysteem

Functies van hematologisch systeem en afweersysteem, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van ademhalingsstelsel

Ademhaling

Functies van ademhalingsspieren

Functies van ademhalingsstelsel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Andere functies en gewaarwordingen van hart en bloedvatenstelsel en ademhalingsstelsel

Andere ademhalingsfuncties

Inspanningstolerantie

Gewaarwordingen gepaard gaande met cardiovasculaire en respiratoire functies

Andere functies en gewaarwordingen van hart en bloedvatenstelsel en ademhalingsstelsel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van hart en bloedvatenstelsel, hematologisch systeem, afweersysteem en ademhalingsstelsel, anders gespecificeerd

Functies van hart en bloedvatenstelsel, hematologisch systeem, afweersysteem en ademhalingsstelsel, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 5 Functies van spijsverterings-stelsel, metabool stelsel en hormoonstelsel

Opname van voedsel

Vertering

Assimilatie

Defecatie

Handhaving lichaamsgewicht

Gewaarwordingen verband houdend met spijsverteringsstelsel

Functies van spijsverteringsstelsel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van metabool stelsel en hormoonstelsel

Algemene metabole functies

Water-, mineraal- en elektrolytenbalans

Thermoregulatoire functies

Functies van endocriene klieren

Functies van metabool stelsel en hormoonstelsel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van spijsverteringsstelsel, metabool stelsel en hormoonstelsel, anders gespecificeerd

Functies van spijsverteringsstelsel, metabool stelsel en hormoonstelsel, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 6 Functies van urogenitaal stelsel en reproductieve functies

Functies gerelateerd aan urine

Productie en opslag van urine

Functies gerelateerd aan urinelozing

Gewaarwordingen gepaard gaande met urinelozing

Functies gerelateerd aan urine, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Genitale en reproductieve functies

Seksuele functies

Functies gerelateerd aan menstruatie

Functies gerelateerd aan voortplanting

Gewaarwordingen gepaard gaande met genitale en reproductieve functies

Genitale en reproductieve functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van urogenitaal stelsel en reproductieve functies, anders gespecificeerd

Functies van urogenitaal stelsel en reproductieve functies, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 7 Functies van bewegings-systeem en aan beweging verwante functies

Functies van gewrichten en botten

Mobiliteit van gewrichten

Stabiliteit van gewrichten

Mobiliteit van botten

Functies van gewrichten en botten, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Spierfuncties

Spiersterkte

Spiertonus

Spieruithoudingsvermogen

Spierfuncties, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Bewegingsfuncties

Motorische reflexfuncties

Onwillekeurige bewegingsreacties

Controle van willekeurige bewegingen

Onwillekeurige bewegingen

Gangpatroon

Gewaarwordingen verband houdend met spieren en bewegingsfuncties

Bewegingsfuncties, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van bewegingssysteem en aan beweging verwante functies, anders gespecificeerd

Functies van bewegingssysteem en aan beweging verwante functies, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 8 Functies van huid en verwante structuren

Functies van de huid

Beschermende functies van huid

Herstelfuncties van huid

Andere functies van huid

Gewaarwording verband houdend met huid

Functies van huid, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van haren en nagels

Functies van haar

Functies van nagels

Functies van haren en nagels, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van huid en verwante structuren, anders gespecificeerd

Functies van huid en verwante structuren, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 1 Leren en toepassen van kennis

Doelbewust gebruiken van zintuigen

Gadeslaan

Luisteren

Doelbewust gebruiken van andere zintuigen

Doelbewust gebruiken van zintuigen, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Basaal leren

Nadoen

Herhalen

Leren lezen

Leren schrijven

Leren rekenen

Ontwikkelen van vaardigheden

Basaal leren, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Toepassen van kennis

Richten van aandacht

Denken

Lezen

Schrijven

Rekenen

Oplossen van problemen

Besluiten nemen

Toepassen van kennis, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Leren en toepassen van kennis, anders gespecificeerd

Leren en toepassen van kennis, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 2 Algemene taken en eisen

Ondernemen van enkelvoudige taak

Ondernemen van meervoudige taken

Uitvoeren van dagelijkse routinehandelingen

Omgaan met stress en andere mentale eisen

Algemene taken en eisen, anders gespecificeerd

Algemene taken en eisen, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 3 Communicatie

Communiceren - begrijpen

Begrijpen van gesproken boodschappen

Begrijpen van non-verbale boodschappen

Begrijpen van formele gebarentaal

Begrijpen van geschreven boodschappen

Communiceren - begrijpen, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Communiceren – zich uiten

Spreken

Zich non-verbaal uiten

Zich uiten via formele gebarentaal

Schrijven van boodschappen

Communiceren - zich uiten, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Conversatie en gebruik van communicatieapparatuur en -technieken

Converseren

Bespreken

Huishoudelijke taken

Bereiden van maaltijden

Huishoudelijke taken, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Huishouden doen

Verzorgen van wat bij huishouden behoort en assisteren van andere personen

Verzorgen van wat bij huishouden behoort

Assisteren van andere personen

Verzorgen van wat bij huishouden behoort en assisteren van andere personen, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Huishouden, anders gespecificeerd

Huishouden, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 4 Mobiliteit

Veranderen en handhaven van lichaamshouding

Veranderen van basale lichaamshouding

Handhaven van lichaamshouding

Uitvoeren van transfers

Veranderen en handhaven van lichaamshouding, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Dragen, verplaatsen en manipuleren van iets of iemand

Optillen en meenemen

Verplaatsen van iets of iemand met onderste extremiteiten

Nauwkeurig gebruiken van hand

Gebruiken van hand en arm

Dragen, verplaatsen en manipuleren van iets of iemand, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Lopen en zich verplaatsen

Lopen

Zich verplaatsen

Zich verplaatsen tussen verschillende locaties

Zich verplaatsen met speciale middelen

Lopen en zich verplaatsen, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Zich verplaatsen per vervoermiddel

Gebruiken van vervoermiddel

Besturen

Rijden op dieren als vervoermiddel

Zich verplaatsen per vervoermiddel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Mobiliteit, anders gespecificeerd

Mobiliteit, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 5 Zelfverzorging

Zich wassen

Verzorgen van lichaamsdelen

Zorgdragen voor toiletgang

Zich kleden

Eten

Drinken

Zorgdragen voor eigen gezondheid

Zelfverzorging, anders gespecificeerd

Zelfverzorging, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 6 Huishouden

Verwerven van benodigdheden

Verwerven van woonruimte

Verwerven van goederen en diensten

Verwerven van benodigdheden, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Hoofdstuk 7 Tussenmenselijke interacties en relaties

Algemene tussenmenselijke interacties

Basale tussenmenselijke interacties

Complexe tussenmenselijke interacties

Omgaan met onbekenden

Formele relaties

Informele sociale relaties

Familierelaties

Intieme relaties

Bijzondere tussenmenselijke relaties, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Tussenmenselijke interacties en relaties, anders gespecificeerd

Tussenmenselijke interacties en relaties, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 8 Belangrijke levensgebieden

Informele opleiding

Voorschoolse opleiding

Schoolse opleiding

Beroepsopleiding

Hogere opleiding

Opleiding, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Beroep en werk

Werkend leren

Verwerven, behouden en beëindigen van werk

Betaald werk

Onbetaald werk

Beroep en werk, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Economisch leven

Basale financiële transacties

Complexe financiële transacties

Economische zelfstandigheid

Economische leven, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Belangrijke levensgebieden, anders gespecificeerd

Belangrijke levensgebieden, niet gespecificeerd

Gebruiken van communicatieapparatuur en -technieken

Communicatie, anders gespecificeerd

Communicatie, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 9 Maatschappelijk, sociaal en burgerlijk leven

Maatschappelijk leven

Recreatie en vrije tijd

Religie en spiritualiteit

Mensenrechten

Politiek en burgerschap

Maatschappelijk, sociaal en burgerlijk leven, anders gespecificeerd

Maatschappelijk, sociaal en burgerlijk leven, niet gespecificeerd.