Regeling vervallen per 01-01-2015

Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand gemeente Tynaarlo 2013

Geldend van 01-01-2013 t/m 31-12-2014

Intitulé

Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand gemeente Tynaarlo 2013

Raadsbesluit nr.

Betreft: Vaststellen Afstemmingsverordening gemeente Tynaarlo 2013

De raad van de gemeente Tynaarlo;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 3 september jl.;

gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet en artikel 8, eerste lid, onderdeel b, en artikel 8 van de Wet werk en bijstand;

overwegende dat het bij verordening regels dienen te worden gesteld ter verlaging van de bijstand

B E S L U I T:

in te trekken:

de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand gemeente Tynaarlo 2012

vast te stellen:

Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand gemeente Tynaarlo 2013

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsomschrijving

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      De WWB: Wet werk en bijstand;

    • b.

      Algemene bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de wet;

    • c.

      Bijzondere bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel d, van de wet;

    • d.

      Bijstand: algemene en bijzondere bijstand;

    • e.

      Bijstandsnorm: de bijstandsnorm bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de wet;

    • f.

      Verlaging: het verlagen van de bijstand of de langdurigheidstoeslag op grond van artikel 18, tweede lid, van de wet;

    • g.

      Inlichtingenplicht: als bedoeld in artikel 17 van de wet;

    • h.

      Benadelingsbedrag: de als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting ten onrechte of tot een te hoog bedrag betaalde bijstand verhoogd met de loonbelasting en de premies volksverzekeringen, alsmede met de daarover door de belanghebbende verschuldigde premies volksverzekeringen dan wel een inhouding die met een of meer van deze premies overeenkomt alsmede de inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 43 van de Zorgverzekeringswet, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de belastingdienst en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

    • i.

      Het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Assen.

  • 2. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2. Het opleggen van een verlaging

  • 1. Als de belanghebbende naar het oordeel van het college in de periode voorafgaand aan de bijstandsaanvraag of nadien tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de bij beschikking vastgestelde, of de uit de WWB, voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening de bijstand verlaagd.

  • 2. De verlaging wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 3. Berekeningsgrondslag

  • 1. De verlaging wordt toegepast op de bijstandsnorm.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de verlaging ook worden toegepast op de bijzondere bijstand indien:

    • a.

      Aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet; of

    • b.

      De verwijtbare gedraging van belanghebbende, in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 4. Het besluit tot opleggen van een verlaging

In het besluit tot opleggen van een verlaging worden in ieder geval vermeld: de reden van de verlaging, de duur van de verlaging, het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd en indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardverlaging.

Artikel 5. Horen van belanghebbende

1.Voordat een verlaging wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid

gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2.

    Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:

  • a.

    De belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

  • b.

    De belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college met toepassing van artikel 7 van de wet werkzaamheden in het kader van de wet heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 17 van de wet; of

  • c.

    Het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid.

Artikel 6. Afzien van het opleggen van een verlaging

  • 1. Het college ziet af van het opleggen van een verlaging indien:

    • a.

      Elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

    • b.

      De gedraging meer dan twaalf maanden vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden.

  • 2. Het college kan afzien van het opleggen van een verlaging indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3. Indien het college afziet van het opleggen van een verlaging op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 7. Ingangsdatum en tijdvak

  • 1. De verlaging wordt opgelegd met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de verlaging aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de verlaging met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de bijstand nog niet is uitbetaald.

  • 3. Indien de verlaging wordt opgelegd over een periode voor bijstandsbeëindiging, en de verlaging kan niet meer worden verrekend, dan wordt de bijstand herzien.

  • 4. Een verlaging wordt voor bepaalde tijd opgelegd. Een verlaging die voor een periode van meer dan driemaanden wordt opgelegd, wordt uiterlijk binnen drie maanden nadat deze ten uitvoer is gelegd heroverwogen.

Artikel 8. Samenloop van gedragingen

Indien een belanghebbende zich schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2, eerste lid, inhouden, wordt voor het bepalen van de hoogte van de verlaging uitgegaan van het gezamenlijk percentage behorende bij de verschillende gedragingen met dien verstande dat de verlaging niet hoger kan zijn dan de geldende bijstandsnorm.

Artikel 9. Recidive

  • 1. Waar in deze verordening geen nadere bepalingen omtrent recidive zijn opgenomen geldt dat de duur van de verlaging wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een verlaging is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie. Met een besluit waarmee een verlaging is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.

  • 2. Waar in deze verordening geen nadere bepalingen omtrent een derde verwijtbare gedraging binnen een periode van twaalf maanden is opgenomen, dient de bijstand individueel te worden afgestemd.

HOOFDSTUK 2. GEEN OF ONVOLDOENDE MEDEWERKING VERLENEN AAN HET VERKRIJGEN OF BEHOUDEN VAN ALGEMEEN GEACCEPTEERDE ARBEID

Artikel 10. Indeling in categorieën

Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting op grond van de artikel 9,9a en/of de nadere verplichting(en) op grond van artikel 55 van de wet niet of onvoldoende zijn nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    Eerste categorie:

  • a.

    Het zich niet of niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

  • b.

    Het zich niet of niet tijdig laten inschrijven bij uitzendbureaus.

  • 2.

    Tweede categorie:

  • a.

    Het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

  • b.

    Niet voldoen aan een oproep ter onderzoek naar arbeidsinschakeling.

  • 3.

    Derde categorie

  • a.

    Gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren;

  • b.

    Het niet of in onvoldoende mate gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b , artikel 10, eerste lid van de wet en artikel 44a van de wet en in de re-integratieverordening.

  • c.

    Het niet voldoen aan reïntegratieplicht door de alleenstaande ouder die is ontheven van de actieve sollicitatieplicht als bedoeld in artikel 9a WWB.

  • d.

    Het niet voldoen aan opgelegde verplichtingen op grond van artikel 55 WWB.

  • 4.

    Vierde categorie:

  • a.

    Het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid of een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b en artikel 10, eerste lid, artikel 10a, eerste lid en artikel 44a van de wet en de re-integratieverordening;

  • b.

    Het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid of een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b en artikel 10, eerste lid en artikel 10a, eerste lid, van de WWB en in de re-integratieverordening;

  • c.

    Geen medewerking verlenen aan een onderzoek ter vaststelling van het recht op een voorliggende voorziening.

  • d.

    Als het recht op een voorliggende voorziening wordt niet tot uitbetaing komt wegens het opleggen van een boete, wordt bij wijze van afstemming bijstand verleend in overeenstemming met de verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive

Artikel 11. De hoogte en duur van de verlaging

  • 1. Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de verlaging vastgesteld op:

    • a.

      Vijf procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;

    • b.

      Twintig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;

    • c.

      Vijftig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie;

    • d.

      Honderd procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de vierde categorie.

  • 2. De duur van de verlaging als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een verlaging is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie.

  • 3. Met een besluit waarmee een verlaging is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.

  • 4. Het college kan bij een derde verwijtbare gedraging uit de eerste en/of de tweede categorie binnen twaalf maanden na bekendmaking van het laatste besluit tot verlaging, met toepassing van dit hoofdstuk, de verlaging stellen op 50% gedurende één maand. Bij verdere herhaling van het verwijtbare gedrag kan het college besluiten de bijstand voor bepaalde tijd te weigeren.

  • 5. Het college kan bij een derde verwijtbare gedraging uit de derde categorie binnen twaalf maanden na bekendmaking van het laatste besluit tot verlaging, met toepassing van dit hoofdstuk, de verlaging stellen op 100% gedurende één maand. Bij verdere herhaling van het verwijtbare gedrag kan het college besluiten de bijstand voor bepaalde tijd te weigeren.

  • 6. Het college kan bij een derde verwijtbare gedraging uit de vierde categorie binnen twaalf maanden na bekendmaking van het laatste besluit tot verlaging, met toepassing van dit hoofdstuk, de verlaging stellen op 100% gedurende drie maanden. Bij verdere herhaling van het verwijtbare gedrag kan het college besluiten de bijstand voor bepaalde tijd te weigeren.

Artikel 12. Vervallen

Artikel 13. Vervallen

Artikel 14. Vervallen

HOOFDSTUK 4. OVERIGE GEDRAGINGEN DIE LEIDEN TOT VERLAGING

Artikel 15. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1. Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, wordt een verlaging opgelegd die wordt afgestemd op de periode waarover de belanghebbende als gevolg van zijn gedraging eerder of langer recht heeft op bijstand.

  • 2. Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de verlaging op de volgend wijze vastgesteld:

  • a. Bij een periode tot 3 maanden of korter: 10% van de bijstandsnorm gedurende die maanden dat er verwijtbaar een beroep op bijstand wordt gedaan;

  • b. Bij een periode van 3 tot 6 maanden: 20% van de bijstandsnorm gedurende die maanden dat er verwijtbaar een beroep op bijstand wordt gedaan.

  • 3. Bij een periode van 6 maanden en langer besluit het college.

Artikel 16. Zeer ernstige misdragingen

Gedragingen van de belanghebbende waarmee deze zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    Eerste categorie:

  • a.

    verbaal geweld (schelden);

  • b.

    discriminatie.

  • 2.

    Tweede categorie:

  • a.

    intimidatie (uitoefenen van psychische druk);

  • b.

    belediging;

  • c.

    zaakgericht fysiek geweld (vernielingen).

  • 3.

    Derde categorie:

    • a.

      mensgericht fysiek geweld/ dan wel bedreiging met geweld;

    • b.

      combinatie van agressievormen.

Artikel 17. De hoogte en duur van de verlaging

  • 1.

    Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de verlaging vastgesteld op:

  • a.

    Vijftig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;

  • b.

    Honderd procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;

  • c.

    Honderd procent van de bijstandsnorm gedurende drie maanden bij gedragingen van de derde categorie.

  • 2.

    De duur van de verlaging als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien de

belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van het besluit tot verlaging met

toepassing van het eerste lid, opnieuw schuldig maakt aan een zeer ernstige gedraging.

3.Het college kan bij een derde en een volgende verwijtbare gedraging binnen twaalf maanden na de bekendmaking van het laatste besluit tot verlaging met toepassing van het eerste lid, de verlaging op een hoger bedrag vaststellen en/of de duur van de verlaging verlengen. Bij herhaald verwijtbaar gedrag kan het college de bijstand voor bepaalde tijd weigeren.

HOOFDSTUK 5. SLOTBEPALINGEN

Artikel 18. Beslissing burgemeester en wethouders in gevallen waarin de verordening niet voorziet.

  • 1. In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2. Ter uitvoering van deze verordening kan het college nadere beleidsregels vaststellen.

Artikel 19. De inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2013.

  • 2.

    De Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand gemeente Tynaarlo wordt ingetrokken.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 24 september 2013.

De raad voornoemd,

     , voorzitter

     , griffier