Compensatie- en Archeologieverordening

Geldend van 28-04-2005 t/m heden

Intitulé

Compensatie- en Archeologieverordening

Raadsbesluit nr. 12

Betreft: .

De raad van de gemeente Tynaarlo;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 1 maart 2005;

overwegende dat het ontwerp van deze verordening vanaf vrijdag 17 december 2004 gedurende zes weken ten behoeve van de inspraak ter inzage heeft gelegen;

dat tijdens de inspraakperiode een zienswijze is ontvangen van de stichting POP Groen en er schriftelijke vragen zijn gesteld door de fractie D’66-Tynaarlo;

dat de zienswijzen en vragen aanleiding geven om de toelichting bij de tekst van deze verordening te wijzigen;

gelet op artikel 147 van de Gemeentewet, op het Provinciaal Omgevingsplan, de Habitatrichtlijn en het Structuurschema Groene Ruimte I;

B E S L U I T:

vast te stellen de volgende compensatie- en archeologieverordening:

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    aanvrager:degene of de organisatie die een aanvraag indient als bedoelt in artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht om te komen tot een ruimtelijke ingreep op een bepaalde locatie;

  • b.

    ruimtelijke ingreep: het geheel van de acties die nodig zijn binnen een ruimtelijk begrensd gebied dat nodig is om te komen tot het beoogde maatschappelijke doel;

  • c.

    compensatie: het creëren van nieuwe waarden die vergelijkbaar zijn met de verloren gegane waarden. Indien het volledig onvervangbare waarden betreft, heeft de compensatie betrekking op het creëren van zo vergelijkbaar mogelijke waarden;

  • d.

    compensatieplan: het plan zoals bedoeld in artikel 4;

  • e.

    EHS: de Ecologische hoofdstructuur bestaat uit bestaande bos- en natuurgebieden en landgoederen zoals opgenomen in het POP, nieuwe natuurgebieden met functiewijziging voorzover begrensd door de provincie, beheersgebieden en ecologische verbindingszones voor zover deze de natuurgebieden van de EHS met elkaar verbinden en zodra gerealiseerd;

  • f.

    MER: een Milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet Milieubeheer. Een MER biedt inzicht in de milieueffecten van verschillende beleidsalternatieven om het beoogde doel te bereiken;

  • g.

    mitigatie: het verminderen van nadelige effecten van ingrepen/activiteiten op de aanwezige natuur-, bos-, landschaps- en archeologische waarden door bepaalde maatregelen;

  • h.

    compensatiegebieden: gebieden waarin de compensatie plaatsvindt zoals bedoeld in de artikelen 5, tweede lid, 6, tweede lid, en 7, tweede lid van deze verordening;

  • i.

    Groenfonds: het Nationaal Groenfonds, opgericht in 1994 is een stichting die dicht bij de overheid staat. Doel van het Nationaal Groenfonds is het verlenen van financiële faciliteiten voor natuur, bos, landschap, recreatie en landbouw, binnen de kaders van het overheidsbeleid. Ook bundelt en beheert het Nationaal Groenfonds overheidsgelden. Zo kan de overheid de beschikbare gelden voor natuuruitbreiding beter benutten;

  • j.

    Habitatrichtlijn: heeft tot doel bij te dragen tot het waarborgen van de biologische diversiteit door het instandhouden van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna op het Europese grondgebied;

  • k.

    POP: het Provinciaal Omgevingsplan Drenthe II.

Artikel 2 Gebied waarvoor deze verordening van toepassing is

Natuur en/of bos

  • 1.

    Het bepaalde in deze verordening is ten aanzien van natuur- en of boswaarden van toepassing indien de ruimtelijke ingreep plaatsvindt in een van de volgende gebieden:

    • a.

      kerngebieden van de ecologische hoofdstructuur;

    • b.

      gerealiseerde reservaats- en natuurgebieden;

    • c.

      kleinere natuurgebieden buiten de ecologische hoofdstructuur die als zodanig zijn aangeduid in het Provinciaal Omgevingsplan (POP), onder de werking van de Natuurbeschermingswet vallen of zijn vastgelegd in een bestemmingsplan;

    • d.

      agrarische gronden met natuurwaarden (zone IV POP);

    • e.

      biotopen van aandachtssoorten die op indicatie van de soortenbeschermingsplannen van het rijk in omgevingsplannen en/of bestemmingsplannen zijn opgenomen;

    • f.

      bossen en landschappelijke beplantingen die onder de werking van de Boswet vallen.

    • g.

      de gebieden die in bestemmingsplannen van de gemeente een bestemming en/of aanduiding hebben gekregen die (mede) is gericht op de bescherming van natuur- en/of boswaarden.

  • 2.

    Het bepaalde in deze verordening is ook van toepassing op ruimtelijke ingrepen buiten de in het eerste lid aangegeven gebieden, indien deze ingrepen directe effecten hebben binnen de gebieden die in het eerste lid zijn aangegeven.

Landschap

  • 1.

    Het bepaalde in deze verordening is ten aanzien van landschappelijke waarden van toepassing als sprake is van schade op de locatie zelf door verlies aan waardevolle landschappelijke elementen of structuren, schade aan de omgeving, bijvoorbeeld door een storende visuele werking, het verbreken van samenhang in het landschap of verlies aan openheid en de ruimtelijke ingreep plaatsvindt in een van de volgende gebieden:

    • a.

      de gebieden die zijn aangeduid op de kaart Aandachtsgebied bodem van het POP met:

      • 1.

        ”zeer waardevolle es”;

      • 2.

        “waardevolle es”;

      • 3.

        “overige es”;

    • b.

      de gebieden die aangeduid op de kaart Cultuurhistorische gaafheid van het POP met de “hoogste gaafheidsgraad”;

    • c.

      de gebieden die in bestemmingsplannen van de gemeente een bestemming hebben en/of aanduiding hebben gekregen die (mede) is gericht op de bescherming van landschappelijke waarden.

  • 2.

    Het bepaalde in deze verordening is ook van toepassing op ruimtelijke ingrepen buiten de in het eerste lid aangegeven gebieden, indien deze ingrepen directe effecten hebben binnen de gebieden die in het eerste lid zijn aangegeven.

Archeologie

  • 1.

    Het bepaalde in deze verordening is van toepassing als sprake is van aantasting van archeologische waarden en de ruimtelijke ingreep plaatsvindt in een van de volgende gebieden:

    • a.

      de gebieden die zijn aangeduid op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) van het POP met:

      • 1.

        “terrein van zeer hoge archeologische waarde, wettelijk beschermd”;

      • 2.

        “terrein van zeer hoge archeologische waarde”;

      • 3.

        “terrein van hoge archeologische waarde”;

    • b.

      de gebieden die zijn aangeduid op de kaart Archeologische indicatieve waarden van het POP met “hoog”;

    • c.

      de gebieden die in bestemmingsplannen van de gemeente een bestemming en/of aanduiding hebben gekregen die (mede) is gericht op de bescherming van archeologische waarden.

Artikel 3 Compensatieverplichting

  • 1. Indien na afweging van alle relevante belangen voor gebieden met natuur-, bos- en/of landschappelijke waarden wordt besloten dat een van deze waarden moet wijken voor, of anderszins aanwijsbare schade ondervindt van een ander aantoonbaar zwaarwegend maatschappelijk belang, waarvoor een ruimtelijke ingreep wordt toegestaan, zullen door de aanvrager niet alleen maatregelen worden getroffen met het oog op inpassing en mitigatie ter plaatse van de ingreep, maar zal bovendien, indien bedoelde maatregelen naar het oordeel van burgemeester en wethouders onvoldoende zijn, compensatie plaatsvinden.

  • 2. Uitgangspunt bij de toepassing van compensatie is dat in beginsel geen netto verlies aan waarden mag optreden.

  • 3. Indien na afweging van alle relevante belangen voor gebieden met (zeer) hoge archeologische waarden wordt besloten dat deze waarden moeten wijken voor, of anderszins aanwijsbare schade ondervinden van een ander aantoonbaar zwaarwegend maatschappelijk, waarvoor een ruimtelijke ingreep wordt toegestaan, zal compensatie plaatsvinden door de aanvrager. Compensatie bestaat in dat geval daaruit dat eventueel vernietigde waarden op kosten van de aanvrager wetenschappelijk worden onderzocht en/of worden opgegraven om de aanwezige informatie veilig te stellen. Verder kan een bijdrage in de kosten van conservering van gevonden artefacten aan de aanvrager worden opgelegd.

Artikel 4 Verantwoordelijkheden

  • 1. Uitgezonderd gevallen waarin de compensatiebepalingen van de Europese Habitatrichtlijn, dan wel de Natuurbeschermingswet van toepassing zijn, dient de aanvrager tegelijk met zijn aanvraag voor de concrete ruimtelijke ingreep een compensatieplan te overleggen, waarin op een integrale en nauwgezette wijze in elk geval de volgende aspecten worden beschreven:

    • a.

      de bestaande waarden van het betrokken gebied in relatie tot de omgeving;

    • b.

      de redelijkerwijs te verwachten effecten van de voorgenomen ruimtelijke ingreep op deze waarden;

    • c.

      de in artikel 3, eerste lid, bedoelde maatregelen (zie hiervoor onder andere de “Bijlage uitgangspunten bij het formuleren van compensatiemaatregelen”);

    • d.

      de financiering van de te treffen maatregelen;

    • e.

      de ruimtelijke ingreep zelf;

    • f.

      het zwaarwegend maatschappelijk belang;

    • g.

      waar en hoe compensatie wordt voorgesteld en binnen welke termijn compensatie wordt gerealiseerd.

  • 2. Burgemeester en wethouders verlenen slechts medewerking aan de ruimtelijke ingreep indien geen andere geschikte locatie voor het te dienen maatschappelijk belang als bedoeld in artikel 3, eerste lid aanwezig is en dit maatschappelijk belang op een adequate wijze is aangetoond.

  • 3. Afhankelijk van de situatie kunnen burgemeester en wethouders nadere eisen stellen met betrekking tot de inhoud van het in het eerste lid bedoelde compensatieplan en de te volgen procedure. De gemeente pleegt hieromtrent vooraf overleg met de aanvrager.

  • 4. Het in het eerste lid bedoelde compensatieplan wordt tegelijkertijd met de aanvraag ingediend.

Artikel 5 Bos

  • 1.

    Indien uit het in artikel 4, eerste lid, bedoelde plan blijkt dat er sprake is van:

    • -

      verlies van oppervlakte aan bos,

    • -

      aantasting van de kwaliteit van bos, en/of,

    • -

      verlies aan oude bosbodem, zulks ter beoordeling van burgemeester en wethouders, stellen burgemeester en wethouders de compensatie vast afhankelijk van de leeftijd van het bos als levensgemeenschap en met inachtneming van de volgende criteria:

      • a.

        als het bos of de beplanting nog geen 25 jaren oud is, dient 133% van de oppervlakte gecompenseerd te worden (100% voor het verlies van de oppervlakte en 33% oppervlakte voor het verlies van kwaliteit);

      • b.

        als het bos of de beplanting ouder is dan 25 jaren doch jonger dan 100 jaren, dient 166% van de oppervlakte gecompenseerd te worden (100% voor het verlies van de oppervlakte en 66% oppervlakte voor het verlies van kwaliteit);

      • c.

        als het bos of de beplanting ouder is dan 100 jaren, dient 300% van de oppervlakte gecompenseerd te worden (100% voor het verlies van de oppervlakte en 200% oppervlakte voor het verlies van kwaliteit).

  • 2.

    Van geval tot geval wordt bezien of en hoe de natuurlijke kwaliteiten geregenereerd kunnen worden. Mocht regeneratie niet mogelijk zijn, dan wordt geen medewerking verleend aan de ingreep. Compensatie wordt uitgevoerd op een van tevoren te bepalen plaats waar potentieel dezelfde waarden kunnen worden ontwikkeld. Deze plaats dient zich in het algemeen nabij de plaats van de ingreep te bevinden en waar aansluiting bij de bestaande waarden kan worden gezocht. Is deze mogelijkheid niet aanwezig, dan zal in de nabije omgeving een andere locatie (aansluitend aan de EHS, aan bestaand bos, aan bestaande natuurterreinen) moeten worden gevonden.

  • 3.

    Indien boswaarden verloren gaan ten behoeve van een zeldzamer ecosysteem, gelden uitsluitend de compensatienormen van de Boswet.

Artikel 6 Natuur

  • 1.

    Indien uit het in artikel 4, eerste lid, bedoelde plan blijkt dat er sprake is van:

    • -

      verlies van oppervlakte aan natuur,

    • -

      aantasting van de kwaliteit van natuur en/of,

    • -

      verlies of aantasting van biotopen voor aandachtssoorten,

    zulks ter beoordeling van burgemeester en wethouders, stellen burgemeester en wethouders de compensatie vast met inachtneming van de volgende criteria:

    • a.

      als natuurwaarden binnen 25 jaren vervangen kunnen worden, dient 100% van de oppervlakte gecompenseerd te worden en 33% financiële toeslag voor het verlies van kwaliteit (ten behoeve van het aanloopbeheer);

    • b.

      als natuurwaarden binnen een periode van 25 tot 100 jaren vervangen kunnen worden, dient 100% van de oppervlakte gecompenseerd te worden en 66% financiële toeslag voor het verlies van kwaliteit (ten behoeve van het aanloopbeheer);

    • c.

      als natuurwaarden niet binnen een periode van 100 jaren vervangen kunnen worden, is compensatie slechts in zeer uitzonderlijke situaties mogelijk. Dan geldt naast een compensatie van 100% voor het verlies van de oppervlakte een financiële toeslag van 200% voor het verlies van kwaliteit.

  • 2.

    Artikel 5, tweede lid, van deze verordening is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 7 Landschap

  • 1.

    Indien uit het in artikel 4, eerste lid, bedoelde plan blijkt dat er sprake is van:

    • -

      schade op de locatie zelf door verlies aan waardevolle landschappelijke elementen of structuren en/of,

    • -

      schade aan de omgeving, bijvoorbeeld door een storende visuele werking, het verbreken van de samenhang in het landschap of verlies aan openheid, zulks ter beoordeling van het college van burgemeester en wethouders met inachtneming van de gemeentelijke en/of provinciale landschaps(beleids)plannen, stellen burgemeester en wethouders de compensatie vast met inachtneming van de volgende criteria:

      • a.

        voor waterlopen dient 100% van de oppervlakte te worden gecompenseerd en 50% financiële toeslag voor het verlies aan kwaliteit;

      • b.

        voor beplanting dient 100% van de oppervlakte te worden gecompenseerd en een financiële toeslag voor het verlies aan kwaliteit die afhankelijk is van de tijd die nodig is voor vervanging. Dit is 50% toeslag bij vervangbaarheid binnen 25 jaar, 100% toeslag voor vervangbaarheid tussen 25 en 100 jaar en 200% toeslag als vervanging niet of moeilijk mogelijk is;

      • c.

        voor openheid geldt dat fysieke compensatie vrijwel onmogelijk is. Als mitigerende en inpassende maatregelen onvoldoende effect hebben, wordt in beginsel geen medewerking verleend aan aantastingen van openheid. Indien onder bijzondere omstandigheden van deze regel wordt afgeweken, wordt compensatie van geval tot geval bekeken;

      • d.

        voor kwel en cultuurhistorische gaafheid geldt dat vervanging niet of nauwelijks mogelijk is. In beginsel wordt ook geen medewerking verleend aan aantastingen hiervan. Indien onder bijzondere omstandigheden van deze regel wordt afgeweken, wordt compensatie van geval tot geval bekeken.

  • 2.

    Artikel 5, tweede lid, van deze verordening is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 8 Archeologie

  • 1. Indien uit het in artikel 4, eerste lid, bedoelde plan blijkt dat (zeer) hoge archeologische waarden worden aangetast, wordt in principe geen medewerking aan de ruimtelijke ingreep verleend. Indien onder bijzondere omstandigheden van deze regel wordt afgeweken, wordt in elk geval voorgeschreven dat eventueel vernietigde waarden op kosten van de aanvrager wetenschappelijk worden onderzocht en/of opgegraven om de aanwezige informatie veilig te stellen. Verder kan de aanvrager een bijdrage in de kosten van conservering van gevonden artefacten worden opgelegd.

  • 2. In overige gevallen wordt van geval tot geval bezien of, en zo ja in hoeverre en onder welke condities medewerking wordt verleend aan de ruimtelijke ingreep.

  • 3. Nadat de implementatie van het verdrag van Malta van 16 januari 1992 is uitgewerkt in de Monumentenwet, komt artikel 8 van deze verordening van rechtswege te vervallen.

Artikel 9 Financiële compensatie

  • 1. Indien de in de artikelen 5, 6 en 7 bedoelde fysieke compensatie redelijkerwijs niet of qua oppervlakte slechts ten dele mogelijk is, kunnen burgemeester en wethouders besluiten tot financiële compensatie. De financiële compensatie bestaat uit de kosten die anders gemoeid zouden zijn met fysieke compensatie plus de financiële toeslag ten behoeve van het aanloopbeheer.

  • 2. In geval van artikel 8 is uitsluitend financiële compensatie mogelijk. In dat geval gaat het om de kosten voor de activiteiten genoemd in artikel 8, eerste lid en in voorkomend geval tweede lid.

  • 3. Het bedrag van de financiële compensatie wordt vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders.

  • 4. Het bedrag wordt door de aanvrager in het Groenfonds gestort, gericht op behoud en herstel van bos-, natuur- en landschapswaarden in de provincie Drenthe. De middelen die in het Groenfonds worden gestort naar aanleiding van de financiële compensatie van ruimtelijke ingrepen in de gemeente Tynaarlo dienen primair ten goede te komen aan projecten gericht op het behoud en herstel van bos-, natuur- en landschapswaarden elders in de gemeente Tynaarlo.

Artikel 10 Commissie van deskundigen

  • 1.

    Indien in de fase die voorafgaat aan de besluitvorming verschil van mening bestaat omtrent de omvang van de schade dan wel omtrent de inzet van maatregelen, kunnen partijen overeenkomen een advies te vragen aan de commissie van deskundigen. De kosten van dit advies zijn voor rekening van de aanvrager.

  • 2.

    De commissie van deskundigen wordt ingesteld door gedeputeerde staten van Drenthe een en ander in overleg met de Vereniging van Drentse Gemeenten

  • 3.

    De commissie bestaat uit ten minste drie onafhankelijk deskundigen op het gebied van ruimtelijke ordening, landschap, natuur, archeologie, cultuurhistorie en bos.

Artikel 11 Slotbepaling

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking.

  • 2.

    Zij kan worden aangehaald als: “Compensatie- en archeologieverordening van de gemeente Tynaarlo”.

Ondertekening

Vries, 12 april 2005.
De raad voornoemd,
mw. G. Smit, plv. voorzitter.
F.Haisma, griffier.

Bijlage uitgangspunten bij het formuleren van compensatiemaatregelen.

  • 1.

    Bij de aantasting dient zoveel als mogelijk invulling gegeven te worden aan landschappelijke inpassing en mitigatie. Deze activiteiten zijn er in belangrijke mate op gericht om de locatie, waar als gevolg van de ingrepen sprake is van negatieve effecten, te verkleinen. Dit kan gebeuren door een juiste inrichting, landschappelijke inpassing en door het nemen van specifieke maatregelen zoals bijvoorbeeld geluidsschermen, dassentunnels en wildviaducten.

  • 2.

    Het bereiken van een gelijkwaardige ecologische samenhang. Als delen van de ecologische structuur worden aangetast, moeten compenserende gebieden aansluiten bij het resterende deel om eenzelfde samenhang te kunnen waarborgen. Als dit niet mogelijk is, zal kwaliteitsverbetering van het resterende gebied moeten plaatsvinden.

  • 3.

    Vervanging door natuur van gelijke aard. Het doel is het compenseren naar de aard van het gebied dat verloren gaat of naar de aard van de effecten van de ingreep op de omgeving. Van belang zijn in dit verband de aanwezige zeldzame en bedreigde soorten (vergelijk de Habitatrichtlijn), het landschapstype en het natuurdoeltype. Voor bossen en ecologische verbindingszones geldt ook dat de compensatie van gelijke aard moet zijn. Bos wordt vervangen door bos en een verbindingszone door een andere verbindingszones die dezelfde waarde in hetzelfde gebied vertegenwoordigt.

  • 4.

    De functionaliteit van de ecologische structuur dient in tact te blijven. Alvorens een goed voorstel voor compensatie te kunnen maken, moet bekend zijn welke functies het aan te tasten gebied vervult. Voor gebieden die voor amfibieën van belang zijn moet onderscheid gemaakt worden tussen leef- en voortplantingsgebied. Beiden moeten met elkaar in verbinding staan. Bij compensatie van een van beide gebieden, moet het te compenseren gebied aansluiting vinden bij het in tact blijvende gebied.

  • 5.

    Compenserende maatregelen dienen een areaal te beslaan dat minimaal even groot is als het gebied dat door de ingreep wordt ingenomen. De omvang van het te compenseren gebied wordt bepaald door het vernietigde areaal plus het deel waarin, na mitigerende maatregelen nog negatieve effecten blijven bestaan. Voorts wordt een toeslag berekend voor kwaliteitsverlies, afhankelijk van de waarden van het aan te tasten gebied. De compensatie van het kwaliteitsverlies houdt rekening met de periode die moet worden overbrugd om van maagdelijk ingericht gebied te komen tot gerijpt gebied dat verloren is gegaan.

  • 6.

    De aard en de omvang van de compensatie worden mede bepaald door de invloeden die de ingreep uitoefent op zijn omgeving en de aard van het gebied waar compensatie plaatsvindt. De invloed op de omgeving van de ingreep kan door mitigerende en inpassende maatregelen zoveel mogelijk beperkt worden. Doel hiervan is de uiteindelijke negatieve externe invloed te minimaliseren.

  • 7.

    De compenserende maatregelen dienen in beginsel plaats te vinden in de (directe) omgeving van de ingreep. De locatie moet zodanig gekozen worden dat deze buiten de directe invloedssfeer van de ingreep ligt, zodat niet opnieuw aanleiding ontstaat voor compensatie. Compensatie mag ook niet plaatsvinden binnen de EHS, omdat dit in strijd is met de compensatiegedachte en leidt tot oneigenlijk gebruik van compensatie-middelen. Compensatie binnen de EHS zou opnieuw leiden tot compensatie. Vanuit het streven naar zo groot mogelijke aaneengesloten gebieden, verdient het wel aanbeveling aan te sluiten bij de EHS.

  • 8.

    Compensatie dient te passen binnen het lokaal afgewogen beleid zoals dat verwoord is in het provinciaal omgevingsplan, natuur- en landschapsbeleidsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen. Een belangrijk hulpmiddel bij de keuze voor compensatiegebieden zijn het POP en de (gemeentelijke) landschaps- en natuurbeleidsplannen. Het POP en landschaps- en natuurbeleidsplan verwoorden de beleidsdoelstellingen ten aanzien van behoud, herstel en ontwikkeling van natuur en landschap binnen de gemeente en provincie.

  • 9.

    Inrichting, beheer en duurzaamheid dienen gewaarborgd te zijn. Tot onderdeel van de compensatie worden ook de inrichting van terreinen gerekend die nodig is om ontwikkeling mogelijk te maken van natuurwaarden tot het kwaliteitsniveau van het gebied dat door de ingreep verloren gaat. Voorwaarde hierbij is dat zowel het voortbestaan van de compensatiegebieden als het beheer ervan, na inrichting, op een duurzame wijze gewaarborgd zijn. Dit kan gebeuren door de toekomstig beheerder al in een vroeg stadium bij de planontwikkeling te betrekken. De kosten voor het aanloopbeheer komen voor rekening van de initiatiefnemer. De duur van het aanloopbeheer is afhankelijk van het beoogde natuurdoeltype. Om duurzaamheid te garanderen is tevens van belang dat de functiewijziging van het compensatiegebied wordt doorvertaald naar bestemmingsplannen en POP.

  • 10.

    Bij de realisering van compensatie moet gestreefd worden naar robuustheid in groene structuren. Compensatie mag niet leiden tot versnippering van natuur en landschap. Compensatie van grote elementen mag niet leiden tot opsplitsing in kleinere eenheden. Bundeling van meerdere compensaties kan leiden tot robuuste nieuwe gebieden. Hierbij mag niet voorbijgegaan worden aan het feit dat bij compensatie gestreefd dient te worden naar gelijke aard en functionaliteit van de compensatie. Kleinschalige landschapselementen met belangrijke verbindingsfunctie, welke vaak zeer bepalend zijn voor het landschap, mag men niet compenseren als onderdeel van een groot bosgebied.

Vormen van aantasting

Bij ruimtelijke ingrepen ten koste van natuur, landschap, bos en archeologie kan sprake zijn van de volgende vormen van aantasting

a.vernietiging

Hierbij is sprake van vernietiging van de groeiplaats en de aanwezige natuurwetenschappelijke, landschappelijke of archeologische waarden ten behoeve van andere bestemmingen

b.verstoring

Onder verstoring verstaan we de negatieve effecten op de omgeving door de nieuwe ontwikkelingen op de locatie van aantasting. Deze kan bestaan uit geluidsoverlast, betreding, verdroging, verontrusting en verlichting

c.versnippering

Versnippering treedt op als elementen uit de ecologische of landschappelijke structuur met een duidelijke voor hun omgeving belangrijke functie. Dit zijn elementen die een functie hebben in grotere natuurlijke systemen. Bij dergelijke systemen moet gedacht worden aan foerageer- en leefgebieden, stepping stones, houtwallen, natte of droge verbindingen tussen natuurgebieden en winter- en zomergebieden.

Toelichting

Algemeen

  • 1.

    Deze verordening moet worden gezien als een uitwerking van het Provinciaal omgevingsplan Drenthe (POP), de Habitatrichtlijn en het Structuurschema Groene Ruimte 1 (SGR). Dit SGR is een planologische kernbeslissing. In deze Rijksnota is het compensatiebeginsel opgenomen. In de (rijks)notitie “Toelichting op toepassing compensatiebeginsel bij concrete projecten” van 10 oktober 1995 is het beginsel verder uitgewerkt. Het in deze stukken geschetste beleid heeft niet alleen betekenis voor het Rijk zelf, maar werkt ook door naar het beleid van Rijk, provincies en gemeenten. Er is er dus geen sprake meer van een blanco situatie. Vooral bij toetsing van gemeentelijke plannen aan rijksbeleid kan de gemeente te maken krijgen met de richtlijnen van de SGR. Laatstbedoelde notitie van het Rijk kan ook worden gebruikt als hulpmiddel bij de uitvoering van deze verordening. Dit laatste geldt in het bijzonder voor het in de notitie opgenomen stappenplan en de checklist.

  • 2.

    Omdat compensatie maatwerk is heeft het Rijk de provincies en de gemeenten gevraagd de lijnen die op centraal niveau zijn uitgezet in het SGR, nader uit te werken. In het kader van de totstandkoming van het POP is medewerking toegezegd. Verschillende vormen zijn daarbij denkbaar: beleidsnota, beleidsregels of een verordening. In overleg tussen de provincie en de Drentse gemeenten is geconcludeerd dat een gemeentelijke verordening de voorkeur verdient boven een provinciale regeling. In het POP zal een beleidsregel op hoofdlijnen, die dient ter toetsing van gemeentelijke plannen, worden opgenomen, die alleen voorziet in die gevallen waarin een gemeente (nog) geen gemeentelijke verordening heeft vastgesteld. In nauwe samenspraak tussen gemeenten en provincie is een modelverordening totstandgekomen. Deze verordening geeft de gemeente een instrument in handen om te komen tot een brede beoordeling van voorgestelde activiteiten die ingrijpen in kwetsbare gebieden. Op basis van deze verordening is de Compensatieverordening van de gemeente Tynaarlo opgesteld. Op een aantal punten is de modelverordening aangevuld dan wel gewijzigd. Dit betreft de volgende onderdelen:

  • ·

    Artikel 1

De definities zijn aangevuld en qua formulering op een aantal punten aangepast. Er is voor gekozen om de term “initiatiefnemer” te vervangen door “aanvrager”. In de praktijk zal vrijwel altijd de initiatiefnemer ook de aanvrager zijn. In die gevallen waar daarvan geen sprake is, zal er tussen de initiatiefnemer en aanvrager een privaatrechtelijke relatie bestaan. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een aannemingovereenkomst tussen de opdrachtgever en de uitvoerende aannemer. In vrijwel alle gevallen zal in dat geval sprake zijn van een aanvraag namens de opdrachtgever. Door voor het begrip “aanvrager” te kiezen loopt een vergunningstraject dan wel een vrijstellingstraject (waar sprake is van een aanvrager) parallel met het compensatietraject. Het is af te raden om een vergunning of vrijstelling aan een aanvrager te verlenen en vervolgens de compensatieverplichting op te leggen aan de initiatiefnemer. De gerechtigde tot het doen van de ruimtelijke ingreep moet dezelfde zijn als degene die de compensatieverplichting opgelegd krijgt. Overigens loopt de gemeente ook een zeker risico als de gerechtigde tot het doen van de ruimtelijke ingreep niet dezelfde is als degene die de compensatieverplichting krijgt opgelegd. Wat bijvoorbeeld als de laatste failliet gaat? In dat geval kan de vergunninghouder/vrijstellingshouder zonder compensatie de ruimtelijke ingreep uitvoeren. Ook het gevaar van misbruik van rechtspersonen ligt hier op de loer. De initiatiefnemer is een lege B.V. die men failliet laat gaan zodat de ruimtelijke ingreep zonder compensatie kan worden uitgevoerd.

·Artikel 2

Het oorspronkelijke artikel 2 van de modelverordening is gesplitst in 2 nieuwe artikelen. Artikel 2 dat regelt in welk gebied de verordening van toepassing is en artikel 3 dat de compensatieverplichting regelt. Ten aanzien van het gebied is duidelijker aangegeven waar de verordening geldt voor de waarden landschap en archeologie. Ten aanzien van natuur en bos is aangesloten bij de aanduiding van de SGR. Toegevoegd onder g. de gemeentelijke bestemmingplannen. Nieuw zijn de gebiedsaanduidingen voor landschap en archeologie. De modelverordening gold in principe voor de hele gemeente ten aanzien van deze waarden.

·Artikel 3

De compensatieverplichting is verduidelijkt met name voor wat de betreft de archeologie. Toegevoegd is dat de aanvrager in voorkomend geval een bijdrage in de kosten van de conservering van gevonden artefacten kan worden opgelegd.

·Artikel 4

Toegevoegd is binnen welke termijn de compensatie gerealiseerd dient te zijn.

·Artikelen 5,6,7 en 8

De formulering is aangepast. Aangegeven is dat het verlies van waarden ter beoordeling van het college is. In artikel 8 lid 3 is het vervallen van de verordening ten aanzien van archeologie gerelateerd aan het in werking treden van de implementatie van het Verdrag van Malta in de Monumentenwet.

·Artikel 9

Opgenomen is dat ten aanzien van archeologische waarden uitsluitend een financiële compensatie wordt vastgesteld; het betreft hier immers unieke waarden die niet anderszins te compenseren zijn. Verder is opgenomen dat bedragen die gestort worden in het Groenfonds naar aanleiding van ruimtelijke ingrepen in de gemeente Tynaarlo primair ten goede dienen te komen aan projecten elders in de gemeente Tynaarlo.

·Artikel 10

Opgenomen is dat het inschakelen van een deskundigencommissie voor rekening is van de aanvrager.

  • 3.

    Wie de verordening naast het SGR legt zal hier en daar afwijkingen constateren. Dat heeft te maken met het hiervoor gesignaleerde maatwerk. Op lokaal en regionaal niveau bestaat de kennis die nodig is om te komen tot een uitgekristalliseerd compensatiebeleid. Daar is precies bekend welke belangen beschermingswaardig zijn. De situatie in de randstad verschilt qua compensatie hemelsbreed van de situatie in Drenthe (grotere grondclaims voor bebouwing, minder beschikbare grond, hogere grondprijzen en minder mogelijkheden voor bos- en natuurvorming). Het behoeft dan ook geen verbazing te wekken dat compensatie in deze provincie hier en daar anders wordt ingekleurd dan op rijksniveau. De voor Drenthe gehanteerde compensatienormen vinden hun grondslag enerzijds in bestuurlijke wensen, neergelegd in het bestuursprogramma “Besturen in Balans” en anderzijds in het Provinciaal Omgevingsplan voor Drenthe. De belangrijkste verschillen in de verordening zijn:

  • a.

    Het SGR is van toepassing op grootschalige openbare recreatievoorzieningen; de verordening niet (de in de SGR bedoelde grootschalige recreatievoorzieningen bevinden zich op dit moment niet in Drenthe). In voorkomende gevallen blijft het SGR van toepassing.

  • b.

    Het SGR is niet van toepassing op landschappelijke en archeologische waarden; de verordening wel. De archeologische waarden moeten ingevolge het zogenaamde verdrag van Malta d.d. 16 januari 1992 in de aangepaste Monumentenwet beschermd worden, maar deze zal in ieder geval niet voor 2005 in werking treden. Tot die tijd kan deze verordening de archeologische waarden beschermen.

Provinciale staten zijn van mening dat in Drenthe ook landschappelijke waarden voor bescherming in aanmerking komen. In het POP is opgenomen dat landschapswaarden voor de toekomst behouden dienen te worden en waar mogelijk hersteld. De Nota landschap geeft vrij duidelijk aan in welke gebieden behoud en herstel aan de orde zijn en in welke gebieden nieuwe ontwikkelingen kansen kunnen krijgen.

4.Overeenkomstig het SGR en het POP is de verordening van toepassing op concrete voornemens met betrekking tot ruimtelijke ingrepen die worden genomen na het inwerkingtreden van de verordening. In veel gevallen zal de ruimtelijke ingreep in strijd zijn met de voorschriften van het geldende bestemmingsplan. Immers de bestemming van de waardevolle gebieden zal gericht zijn op de bescherming van deze gebieden. Het kan echter voorkomen dat er op basis van een vigerend bestemmingsplan medewerking aan een ruimtelijke ingreep kan worden verleend met toepassing van een wijzigings- of vrijstellingsbepaling of met het verlenen van een aanlegvergunning. In dergelijke gevallen kan de verordening worden toegepast. Voorwaarde hierbij is wel dat uit de voorschriften van het betreffende bestemmingsplan moet blijken dat het college van burgemeester en wethouders bevoegd zijn om nadere eisen te stellen bij het nemen van een dergelijk besluit.

Aan een op basis van een vigerend bestemmingsplan te verlenen bouwvergunning kan geen compensatievoorwaarde worden opgelegd. Op grond van jurisprudentie kan worden opgemaakt dat artikel 56, derde lid, van de Woningwet er zich tegen verzet dat in het kader van de te verrichten welstandstoets een voorschrift tot beplanting aan de bouwvergunning wordt verbonden (BR 2001/685). Een zelfde lijn is ten aanzien van een compensatievoorwaarde waarschijnlijk.

Conform de lijn van het SGR is de beraadslaging en besluitvorming over compensatie ingebed in de procedure van de ruimtelijke ordening. Waar mogelijk kan ook aangehaakt worden bij een MER-traject. Door zo mogelijk een koppeling aan te brengen met bestaande processen blijft het geheel overzichtelijk. Langs deze weg kunnen doublures worden voorkomen. Overigens wordt hier benadrukt dat het SGR, het POP en de verordening steunen op het principe van “nee, tenzij ….” Dit betekent derhalve dat in principe niet wordt meegewerkt aan ruimtelijke ingrepen die significant inbreuk maken op belangrijke waarden van bos, natuur, landschap en archeologie.

Behalve in de SGR, is ook in een aantal andere Europese richtlijnen en in wetten sprake van compensatie. De uitwerking hiervan kan gekoppeld worden aan de gemeentelijke verordening, zodat zoveel mogelijk een eenduidig compensatiebeleid ontstaat dat duidelijkheid verschaft aan de aanvragers. In Vogel- en Habitatgebieden is compensatie verplicht op grond van de Europese habitatrichtlijn. Deze Europese richtlijnen zijn langer dan een jaar geleden vastgesteld en tot op heden nog niet geheel verwerkt in de Nederlandse wetgeving (aanpassing Natuurbeschermingswet 1998 nog steeds niet in werking getreden). Dat betekent dat de Europese richtlijn rechtstreeks doorwerkt in provinciale en gemeentelijke plannen. Overigens is men voornemens in het wetsvoorstel tot herziening van de Natuurbeschermingswet, artikel 6 van de Habitatrichtlijn ook van toepassing te verklaren op ingrepen die invloed hebben op de in Nederland aangegeven natuurgebieden.

Habitatrichtlijn artikel 6

3e lid Voor elk plan of project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van het gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor zo'n gebied, wordt een passende beoordeling gemaakt van de gevolgen voor het gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied. Gelet op de conclusies van de beoordeling van de gevolgen voor het gebied en onder voorbehoud van het bepaalde in lid 4, geven de bevoegde nationale instanties slechts toestemming voor dat plan of project nadat zij de zekerheid hebben verkregen dat het de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied niet zal aantasten en nadat zij in voorkomend geval inspraakmogelijkheden hebben geboden.

4e lid Indien een plan of project, ondanks negatieve conclusies van de beoordeling van de gevolgen voor het gebied, bij ontstentenis van alternatieve oplossingen, om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, toch moet worden gerealiseerd, neemt de Lid-Staat alle nodige compenserende maatregelen om te waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft. De Lid-Staat stelt de Commissie op de hoogte van de genomen compenserende maatregelen.

In de Flora- en faunawet wordt gesproken over bescherming en zorgplicht. Dat betekent dat een ieder in principe zorg moet dragen voor bescherming van inheemse soorten. Bij onvermijdelijke aantasting van soorten is men genoodzaakt passende maatregelen te nemen om instandhouding van de desbetreffende soort in een bepaald gebied te handhaven.

5.Uit onderdeel 4 van het vorenstaande kan opgemaakt worden dat het principe van bescherming en zorg wel wettelijk en dwingend is vastgelegd, maar nergens is met zoveel woorden uitgewerkt wat daar concreet onder wordt verstaan. Op grond van wettelijke bepalingen moet dus van geval tot geval bekeken worden of voldaan is aan de uitgangspunten van bescherming, instandhouding en geen netto-verlies. Aangezien dit een tijdrovende bezigheid is die, bij verschil van mening tot lange procedures kan leiden, is het raadzaam te kiezen voor een afspraak wat wordt verstaan onder genoemde uitgangspunten. Een vorm van vastleggen van afspraken tussen provincie en gemeenten is te vinden in deze compensatieverordening.

Artikelsgewijs

Artikel 1

In dit artikel zijn de definities van de gebruikte termen opgenomen.

Artikel 2

In dit artikel is aangegeven voor welke gebieden de compensatieverordening van toepassing is. Ten aanzien van natuur en bos is aangesloten bij de gebiedsaanduiding van het SGR. Ten aanzien van landschap en archeologie is aangesloten bij de kaarten van het POP en de gemeentelijke bestemmingsplannen waarin deze waarden (mede) worden beschermd.

Artikel 3

In deze bepaling is het principe van de compensatieverplichting neergelegd.

Het eerste lid is van toepassing op ruimtelijke ingrepen met betrekking tot natuur, bos en landschap. Bij significante aantasting van bestaande waarden zal door Rijk of provincie in voorkomende gevallen altijd een vorm van compensatie verlangd worden.

In het tweede lid wordt het beginsel van “geen netto verlies” als uitgangspunt verklaard. Dit beginsel wordt in de artikelen 5 en verder nader uitgewerkt. Bij een ingreep in een bepaald gebied wordt door de volgende stappen te doorlopen inhoud gegeven aan het beginsel “geen netto verlies”:

  • a.

    compensatie in oppervlakte conform de normen in artikel 5 en verder, in de directe omgeving van de ingreep door middel van vervangende grond die voldoende is ingericht en geschikt gemaakt;

  • b.

    via vergoeding van gekapitaliseerde kosten van aanloopbeheer vanwege kwaliteitsverschil tussen bestaand en nieuw aangelegd terrein;

  • c.

    als fysieke compensatie niet of niet voldoende mogelijk is, wordt deze vervangen door financiële compensatie. Zie artikel 9 van de verordening.

Ingevolge van het derde lid is de verordening ook van toepassing op archeologie als dat gezien de aard en karakter van de voorgenomen ruimtelijke ingreep naar het oordeel van burgemeester en wethouders nodig is. In dat geval kan er naar zijn aard alleen sprake zijn van financiële compensatie.

Artikel 4

De Natuurbeschermingswet wordt hier genoemd omdat het compensatiebeginsel over enige tijd (wetsontwerp vastgesteld door de Eerste en Tweede Kamer, maar nog niet in werking getreden omdat de Habitatrichtlijn nog onvoldoende in de Natuurbeschermingswet is verankerd. Het aangepaste voorstel moet nogmaals vastgesteld worden) voor een aantal gebieden in deze wet geregeld zal zijn. De verordening treedt dan terug.

Kern van artikel 4 is het compensatieplan, onmisbaar onderdeel van het besluitvormingproces. Van belang is dat burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen stellen aan inhoud en procedure. Mocht de gemeente besluiten dat in alle gevallen nadere stukken of te volgen stappen noodzakelijk zijn, dank kan het eerste lid worden aangevuld met de benodigde informatie.

In de bijlage achter deze toelichting worden de vormen van aantasting van de waarden weergegeven. In het compensatieplan dient daar op te worden ingegaan. Verder worden in de bijlage achter deze toelichting uitgangspunten geformuleerd waaraan compensatiemaatregelen dienen te voldoen. Hetgeen daar is aangegeven kunnen burgemeester en wethouders bijvoorbeeld als nadere eis stellen aan te nemen compensatiemaatregelen. Uiteraard kunnen burgemeester en wethouders naast het voorgaande andere eisen stellen aan de inhoud van het compensatieplan en/of de te volgen procedure.

Het vierde lid schrijft voor dat het plan bij de aanvraag wordt gevoegd. Ingevolge artikel 4:5 Awb behoeft de aanvraag pas in behandeling te worden genomen als het plan aan de gestelde vereisten voldoet. De eis van het tegelijkertijd indienen van het compensatieplan kan niet in het kader van een bouwaanvraag worden gesteld. Het Besluit indieningvereisten aanvraag bouwvergunning voorziet daar niet in en daarom is dat niet toegestaan.

Artikelen 5 en 6

Uitgangspunt is dat geen “netto-verlies” aan genoemde waarden resteert (artikel 3, tweede lid). Daartoe zullen maatregelen getroffen kunnen worden met het oog op inpassing, mitigatie en compensatie (artikel 3, eerste lid). De in de verordening opgenomen normen voor compensatie van bos en natuur (artikelen 5 en 6) zijn gebaseerd op het SGR I. Een voorstel van de provincie om hogere compensatienormen in de verordening op te nemen is niet overgenomen. Dit voorstel was als zodanig met cursieve letters in de modelverordening als keuzemogelijkheid aangegeven.

Ons inziens schept het wel stellen van een compensatienorm meer duidelijkheid, ook al zal deze situatie zich zeer weinig voordoen omdat vernietiging van niet-vervangbare natuur te allen tijde voorkomen moet worden.

Artikel 7

Voor landschap gelden de normen genoemd in de nota Landschap en het POP als leidraad. Verder is een rol weggelegd voor de gemeentelijke landschapsbeleidsplannen en bestemmingsplannen. Maar van geval tot geval wordt maatwerk geleverd. Mits goed gemotiveerd, is een andere norm ook denkbaar.

Artikel 8

  • 1.

    Het verdrag van Malta d.d. 16 januari 1992 is bedoeld voor de bescherming van het archeologische erfgoed in de bodem en de inbedding ervan in de ruimtelijke ontwikkeling.

  • 2.

    Archeologische waarden zijn, uitzonderingen als hunebedden, grafheuvels, celtic fields en mottes daargelaten, doorgaans onzichtbaar omdat ze schuilgaan onder het maaiveld. De zichtbare en de onzichtbare waarden - samen ook wel het bodemarchief genoemd - hebben met elkaar gemeen dat zij niet-regenereerbaar zijn. Aantasting van archeologische waarden (voorwerpen, grondsporen en hun onderlinge relaties) betekent dus vernietiging van unieke informatiebronnen. De moderne archeologische monumentenzorg, die binnen niet al te lange tijd zijn beslag zal krijgen in een nieuwe monumentenwet, streeft dan ook naar behoud van archeologische waarden in de bodem, zodat ook latere generaties dit bodemarchief nog kunnen raadplegen. Is behoud-in-situ niet mogelijk, dan dient door wetenschappelijk onderzoek voorafgaand aan de geplande bodemverstoring de in de bodem aanwezige informatie onderzocht, vastgelegd en veiliggesteld te worden. Aantasting – waaronder ook versnippering van terreinen valt – komt voor compensatie in aanmerking.

De aanvrager dient na te gaan of en in welke mate het de ruimtelijke ingreep gevolgen heeft voor eventuele archeologische waarden in het desbetreffende gebied. De instrumenten die hiervoor ter beschikking staan zijn de Archeologische Monumentenkaart (AMK) en de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW). De AMK geeft de bekende terreinen en hun waarde weer, de IKAW geeft de kans (laag, middelhoog en hoog) aan op de aanwezigheid van archeologische waarden in gebieden waar (nog) geen waarden zijn aangetroffen. Een groot deel van de op de AMK aangeduide terreinen is behoudeniswaardig (een aantal terreinen is zelfs wettelijk beschermd). De nog niet gewaarde terreinen op deze kaart – ‘terreinen van archeologische betekenis’ - dienen op kosten van de initiatiefnemer gewaardeerd te worden alvorens vastgesteld kan worden of zij al dan niet behoudeniswaardig zijn.

De gebieden waarvoor de IKAW een hoge tot middelhoge verwachting uitspreekt dienen aan een verkennend onderzoek onderworpen te worden om vast te stellen of er waarden aanwezig zijn en zo ja, wat de waardering is. In het geval het om (zeer) hoge archeologische waarden gaat, dient naar behoud gestreefd te worden. Indien behoud niet mogelijk is en de waarden als gevolg van de voorgenomen ingreep vernietigd zullen worden, dienen ze op kosten van de initiatiefnemer wetenschappelijk opgegraven te worden om de aanwezige informatie veilig te stellen.

Verder kan het college overwegen de aanvrager een bijdrage in de kosten van conservering van gevonden artefacten op te leggen. Hiermee dient dan wel in redelijkheid te worden omgegaan. Men kan immers niet onverkort van een aanvrager verlangen dat hij/zij de kosten voor conservering van zeer waardevolle cultuurschatten op zich neemt. Het conserveren van artefacten is in het belang van de gemeenschap. Zolang iets onder de grond zit heeft ook niemand er wat aan.

De gemeente kan in principe het artikel over archeologie weglaten uit de compensatieverordening. Dit omdat de nieuwe Monumentenwet binnen afzienbare tijd van toepassing zal worden op behoud van archeologie. Op het moment dat deze wet in werking treedt dan komt artikel 8 van rechtswege te vervallen.

Artikel 9

Uitgangspunt is dat financiële compensatie slechts plaatsvindt als fysieke compensatie niet of slechts ten dele mogelijk is. De financiële compensatie wordt in dat geval door de gemeente of provincie gelabeld in een fonds gestort.

Daarnaast kan de financiële toeslag gestort worden in een fonds. De financiële toeslag wordt vanuit het fonds beschikbaar gesteld aan de beheerder voor het beheer (en inrichting) van de nieuwe gebieden. De financiële toeslag kan ook d.m.v. een bankgarantie veiliggesteld worden en rechtstreeks door de initiatiefnemer aan de beheerder worden uitbetaald. De gemeente bepaalt hoe en waar de financiële compensatie wordt gestationeerd. Het verdient aanbeveling een termijn vast te stellen, waarbinnen de financiële compensatie opnieuw moet worden ingezet. Aangezien geadviseerd wordt compensatie zo dicht mogelijk bij de ingreep te realiseren, ligt het voor de hand dat compensatie in eerste instantie binnen de eigen gemeente plaatsvindt. Mocht dat niet haalbaar zijn, of als blijkt dat compensatie in een andere gemeente op minder problemen stuit, kan de gemeente besluiten de financiële middelen te besteden in een andere gemeente. Zeker bij grensoverschrijdende natuurgebieden kan dit aan de orde zijn.

Artikel 10

Het is niet de bedoeling dat de commissie van deskundigen een “rechtsbeschermende rol” krijgt. Vandaar de bepaling dat deze commissie alleen een rol kan spelen in het voortraject. Als burgemeester en wethouders een besluit op de aanvraag genomen hebben gelden de normale regels van bezwaar en beroep (Algemene wet bestuursrecht). Gezien de lage frequentie van compensatiegevallen en de te verwachten nog lagere frequentie van meningsverschillen, lijkt het efficiënter om een provinciale commissie in te stellen.