Regeling vervallen per 01-01-2013

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuningTytsjerksteradiel 2012

Geldend van 01-07-2012 t/m 31-12-2012

Intitulé

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuningTytsjerksteradiel 2012

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning

Tytsjerksteradiel 2012

 

 

INHOUDSOPGAVE

 

Inleiding                                                                 2

 

1. Van aanmelding tot besluit                                                                   3

Gesprek en verslag                                                    3        

Aanvraag                                                                 3

Beschikking                                                                       4

 

2. Beoordeling van de te bereiken resultaten                         5

Resultaat 1: een schone en leefbare woning                                       5 Resultaat 2: wonen in een geschikte woning                                       6

Resultaat 3: goederen voor primaire levensbehoeften                           8

Resultaat 4: beschikken over schone, doelmatige en doelmatige kleding   9

         en schoon linnengoed  

Resultaat 5: het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren     10

Resultaat 6: verplaatsen in en om de woning                                      10

Resultaat 7: lokaal verplaatsen per vervoermiddel                                11

Resultaat 8: hebben van contacten en deelname aan recreatieve,          13

                     maatschappelijke en religieuze activiteiten

 

3. Verstrekking in natura en als persoonsgebonden budget,                         14

    eigen bijdrage      

 

4. Procedurele bepalingen rond onderzoek, advies, besluitvorming en       18

    terugvordering

 

5. Controle                                                                                                              19

 

 

 

 

 INLEIDING

Deze nieuwe beleidsregels vormen met de nieuwe verordening een trendbreuk met de oude regels, zoals die gehanteerd werden onder de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) en sinds 2007 onder de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Was onder de Wvg sprake van een zorgplicht en tamelijk nauwkeurig omschreven voorzieningen, de compensatieplicht van de Wmo vraagt om een andere aanpak. Kernbegrippen zijn nu het leveren van maatwerk, uitgaan van te bereiken resultaten en eigen verantwoordelijkheid. Bij de beoordeling van een aanvraag, of al tijdens het gesprek voorafgaand aan de aanvraag, komt eerst het resultaat dat bereikt moet worden aan de orde, daarna passeren de verschillende oplossingen de revue, en niet alleen de individuele op indicatie. Omdat maatwerk nodig is vindt een uitgebreid gesprek plaats ter verkenning van de mogelijkheden, ook de eigen.

 

De beleidsregels die er nu liggen moeten bevorderen dat de doelstellingen van de compensatieplicht, zoals die door de wetgever in de Wmo geformuleerd zijn, te weten zelfredzaamheid en participatie door burgers met beperkingen, ook daadwerkelijk gerealiseerd wordt. Een goed gesprek, heldere resultaten en oplossingen op maat zijn daartoe nodig.

 

 

 

 

 

1.         VAN AANMELDING NAAR BESLUIT

 

Gesprek en verslag

Het gesprek en de verslaglegging daarvan richten zich op alle aspecten die te maken hebben met participatie; een brede uitvraag op de leefgebieden die te maken hebben met meedoen in de maatschappij. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de vragenlijst zoals die is ontwikkeld binnen de Omtinkerij. Deze gegevens zijn van belang om de ondersteuningsbehoefte nauwkeurig in beeld te brengen evenals de mogelijke oplossingen.

 

Voor de verslaglegging wordt gebruik gemaakt voor het daarvoor ontwikkelde format.

 

Aanvraag

Termijnen

Op de aanvraagprocedure zijn de regels van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volledig van toepassing. Afwijking van de regels over onder meer de beslistermijn is niet mogelijk, omdat de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) daar geen ruimte voor biedt. Daarnaast staan in onze eigen verordening een aantal termijnen opgenomen die gelden voorafgaand aan de daadwerkelijke aanvraag. In schema ziet de maximale doorloop van de procedure er als volgt uit:

 

  •  

    Stap

     

    Termijn

    Cumulatieve max. termijn in werkdagen

     

    Grondslag

    Aanmelding

     

    -

    Verordening

    Afspraak gesprek

    Binnen 3 werkdagen na aanmelding

    3

    Verordening

    Gesprek

    Binnen 3 weken na aanmelding

    15

    Verordening

    Verslag

    Binnen 8 werkdagen na gesprek

    23

    Verordening

    Aanvraag

    Na ontvangst aanvraag van belanghebbende

    -

    Awb

    Verlenging (bijv. bij nader onderzoek)

    Max 8 weken

    -

    Art. 4:14 lid 2 Awb

    Opschorting (bijv. bij aanvultermijn of oorzaak vertraging toerekenbaar aan belanghebbende)

    Redelijke termijn, geen maximum

    -

    Art. 4:15 Awb

    Besluit

    Binnen 8 weken na ontvangst aanvraag, evt. verlengd met termijn opschorting/verlening

    63

    Art 4:13 Awb

 

Dit overzicht kan de indruk wekken dat, door invoering van de aan de aanvraag voorafgaande procedure, de totale termijn van de te doorlopen procedure langer wordt dan het geval was in de oude situatie. Daarbij diende belanghebbende direct een aanvraag in en moest het college binnen 8 weken een besluit nemen. Echter door voorafgaand aan de aanvraag gedegen onderzoek te doen, zal het uiteindelijke besluit in de praktijk erg snel worden genomen.

 

 

Wanneer geen schriftelijke aanvraag

In de toelichting op de verordening staat dat er geen schriftelijke aanvraag nodig is bij:

  • -Ruilen van een hulpmiddel (wegens afschrijving bijvoorbeeld) voor een gelijkwaardige voorziening;

  • -Aanpassing van of toevoeging op de hoofdvoorziening indien de noodzaak van deze aanpassing of toevoeging op voorhand volstrekt helder is en geen nader onderzoek nodig is.

 

De vraag bij punt 1 kan zich dan voordoen wat een gelijkwaardige voorziening is. Daarbij geldt het uitgangspunt dat het moet gaan om een voorziening die wordt geruild voor een voorziening die gelijkwaardig is in aard en kosten.

 

Bij punt 2 is van belang dat onder aanpassing moet worden verstaan: het wijzigen van de voorziening, zonder dat daarvoor nieuwe aspecten aan de voorziening worden toegevoegd. Denk daarbij aan het verstellen van een rolstoel of vertraging van een scootmobiel.

Onder toevoeging moet worden verstaan: een nieuw aspect dat niet op de reguliere voorziening aanwezig is. Denk daarbij aan een anti-dekubitus kussen of een stokhouder.

 

Beschikking 

In de verordening staat aangegeven wat er in het specifieke geval in de beschikking moet worden vermeld. Daarnaast wordt in iedere beschikking vermeld:

  • -Op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en het bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem (art. 26 Wmo).

  • -Bij een (gedeeltelijke) afwijzing: Of er aanleiding bestaat gebruik te maken van de hardheidsclausule.

 

 

 

2.         BEOORDELING VAN DE TE BEREIKEN RESULTATEN

 Resultaat 1: een schone en leefbare woningInleiding

Tot een schoon en leefbaar huis behoort het zwaar en licht huishoudelijk werk, zoals voor 2007 benoemd onder de AWBZ. Het gaat daarbij concreet om het stofzuigen van de woning, het soppen van badkamer, keuken, toilet, het dweilen van vloeren en het overigens schoonhouden van de ruimten die onder de compensatieplicht vallen.

Deze ruimten zijn die ruimten die voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn.

 Afwegingskader

Ÿ    -Het gaat om alle activiteiten teneinde het huis, exclusief de tuin, maar inclusief balkon en berging, schoon en leefbaar te houden.

 

Ÿ    -Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende, algemene en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn.

      Een voorbeeld van een algemene voorziening is de glazenwasser voor het reinigen van de ramen aan de buitenkant.

 

Ÿ    -Vervolgens beoordeelt het college of er andere eigen mogelijkheden zijn.

      Hierbij kan gedacht worden aan de situatie waarin men al jaren op eigen kosten iemand voor deze werkzaamheden inhuurt. Als tegelijk met het optreden van de beperking geen inkomenswijziging heeft plaatsgevonden en er geen aantoonbare meerkosten zijn in relatie tot de handicap, is het oordeel in zijn algemeenheid dat er geen compensatie nodig is, omdat het probleem al opgelost is. Dit is uiteraard anders als aangetoond kan worden dat er zodanige wijzigingen zijn dat het niet meer mogelijk is deze hulp zelf te betalen. Is sprake van een latrelatie, dan zal de gemeente nagaan of en in hoeverre de partner bij kan dragen aan het huishouden.

 

Ÿ    -Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg.

      Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of sprake is van inwonendheid wordt naar de concrete feitelijke situatie beoordeeld. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen. Bij gebruikelijke zorg wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdragen leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, enz. Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen runnen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Alleen als schoonmaken niet kan blijven liggen zal dat direct moeten gebeuren. Hier zal dan ondanks de gedeeltelijk gebruikelijke zorg wel voor geïndiceerd worden.

 

 

 

Ÿ    -Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem, zal het college compenseren. Bij dit compenseren wordt als ondersteunende normensystematiek aangehouden de systematiek omschreven in het Normenschema huishoudelijke hulp (bijlage 1), conform de systematiek die tot 2007 ook onder de AWBZ werd gehanteerd. Deze systematiek bestaat uit normen uitgedrukt in uren en is indertijd tot stand gekomen in overleg met de toenmalige koepel van zorgaanbieders en is door de Centrale Raad van Beroep als niet-onredelijk aangemerkt. Het Protocol gebruikelijke zorg (CIZ, 2005) kan als ondersteunend normenkader worden gehanteerd ingeval van gebruikelijke zorg.

 

Ÿ    -De hulp kan door het college worden toegekend in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.

      Bij hulp in natura kan belanghebbende een keuze maken uit de door de gemeente gecontracteerde aanbieders.

Bij een persoonsgebonden budget wordt het bedrag van dit pgb afgegeven als tegenwaarde van de hulp in natura. Daarbij worden twee verschillende  tarieven gehanteerd. Belanghebbende kan zelf een aanbieder kiezen.

Ook hier is een andere vorm van toekennen mogelijk, bijvoorbeeld met speciale hulpmiddelen. Daarbij moet altijd vast staan dat het te bereiken resultaat gerealiseerd zal worden, zodat er sprake is van compensatie.

 

Ÿ    -Bij huishoudelijke hulp in natura kent het college hulp toe in uren.

      Ook hier zou een andere vorm van toekennen mogelijk zijn. Daarbij moet altijd vast staan dat het te bereiken resultaat bereikt zal worden, zodat er sprake is van compensatie.

Resultaat 2: wonen in een geschikte woningInleiding

In de Wmo is in artikel 4 lid 1 geen duidelijk onderscheid gemaakt tussen resultaten die bereikt moeten worden op het huishoudelijke vlak en resultaten voor wat betreft een voor de persoon en zijn kenmerken geschikte woning. De term ‘voeren van een huishouden’ geeft daar geen duidelijkheid over. Daarbij is er één belangrijke voorwaarde voordat er gecompenseerd kan worden: er moet een woning zijn. Als er geen woning is, is het niet de taak van de gemeente om voor een woning te zorgen. Iedere Nederlandse burger dient zelf voor een woning te zorgen. Bij de keus van een woning wordt uiteraard rekening gehouden met de eigen situatie. Dat betekent ook dat er met bestaande of bekende komende beperkingen rekening wordt gehouden. Als de woning dan nog niet geschikt is kan het college compenseren.

 

Afwegingskader

Ÿ   - Uitgangspunt is dat iedereen eerst zelf zorg dient te dragen voor een geschikte woning. Daarbij mag er van uit worden gegaan dat rekening wordt gehouden met bekende beperkingen, ook wat betreft de toekomst.

      Een eigen woning kan zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning. Ook bij afwijkende situaties, zoals een (woon)boot of een woonwagen met vaste standplaats wordt in principe gesproken van woning.

 

Ÿ    -Het college beoordeelt allereerst of het resultaat: wonen in een geschikte woning, ook te bereiken is via een verhuizing.

      Dit primaat van verhuizing wordt alleen toegepast wanneer de aanpassing van de woning het bedrag zoals genoemd in het Besluit te boven gaat. Tot dat bedrag staat het betrokkene vrij om voor verhuizing ofwel aanpassing van de woning te kiezen.

 

 

Bij de beoordeling zullen alle aspecten worden meegewogen: financiële consequenties van de verhuizing, de termijn waarop een woning beschikbaar komt (in verband met de medische verantwoorde termijn), de argumenten pro en contra verhuizing ten aanzien van de betrokkene en argumenten op basis van eventueel aanwezige mantelzorg. Een zeer zorgvuldige afweging van alle argumenten zal aan het besluit ten grondslag worden gelegd.

 

Ÿ    -Als voor het bereiken van het resultaat noodzakelijk is dat er een aanbouw geplaatst wordt besluit het college vanwege financieel-economische argumenten alleen tot een aanbouw als het plaatsen van een herbruikbare losse woonunit onvoldoende compensatie biedt of anderszins niet mogelijk is.

 

Ÿ    -Als het gaat om een aanbouw bij een eigen woning zal het college allereerst beoordelen wat iemands mogelijkheden zijn om uit een oogpunt van kosten zelf in de compenserende voorziening te voorzien.

      Als het mogelijk is deze aanbouw zelf te financieren, bijvoorbeeld door een hypotheek op de woning te vestigen waarvan niet wordt afgelost, zodat de kosten beperkt blijven tot de rentekosten, waarop bij belastingaangifte renteaftrek mogelijk is, zal eerst naar deze mogelijkheid gekeken worden.

 

Ÿ    -Als een inpandige aanpassing mogelijk is, bijvoorbeeld in de situatie van een ruime benedenverdieping, zal het college allereerst die situatie beoordelen, voordat uitbreiding van de woning aan de orde komt.

 

Ÿ    -Bij aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten zal het college ook beoordelen of het verantwoord is voorzieningen als trapliften op een voor eenieder bereikbare plaats te zetten. Ook kijkt het college  naar zaken als slijtage door weer en wind.

 

Ÿ    -Bij bouwkundige aanpassingen aan de woning werkt het college altijd eerst met een programma van eisen, waarmee zo nodig meerdere offertes opgevraagd kunnen worden. Voor een verdere uitwerking van de procedure, zie Protocol Woningaanpassing 2012 (Bijlage 2).

 

Ÿ    -Het aanpassen van doelgroepengebouwen zal gebeuren conform de afspraken zoals die door het college gemaakt zijn of worden met de (toekomstige) eigenaar van deze woningen.

 

Ÿ   - Een bouwkundige aanpassing aan een woning wordt ingevolge artikel 7 lid 2 Wmo door het college uitbetaald aan de eigenaar van de woning in de vorm van een persoonsgebonden budget. De beschikking wordt verstuurd aan de aanvrager/belanghebbende met een afschrift aan de eigenaar.

 

Ÿ   - Een niet-bouwkundige aanpassing aan de woning kan door het college in natura en als persoonsgebonden budget worden verstrekt aan de aanvrager/belanghebbende.

 

Ÿ    -Bij het bepalen van al dan niet bouwkundige woonvoorzieningen houdt het college rekening met de belangen van mantelzorgers, zoals bij tilliften en andere hulpmiddelen die door mantelzorgers bediend moeten worden.

 

 

 

 

Ÿ    -Bij het verstrekken van een verhuiskostenvergoeding houdt het college rekening met de mate waarin de verhuizing te verwachten of te voorspellen was en met de draagkracht van belanghebbende. Bij een te verwachten of voorspelbare verhuizing wordt in principe geen verhuiskostenvergoeding toegekend. De verhuiskostenvergoeding bedraagt in beginsel maximaal € 2.500,--. Uitgangspunt is dat we de goedkoopst compenserende verstrekken.

Resultaat 3: goederen voor primaire levensbehoeftenInleiding

In elk huishouden zijn boodschappen voor de dagelijkse activiteiten nodig. De compensatieplicht is beperkt tot de levensmiddelen en schoonmaakmiddelen, zaken die dagelijks/wekelijks gebruikt worden in elk huishouden. Niet hieronder vallen de grotere inkopen zoals kleding en duurzame goederen, zoals apparaten.

Het is heel normaal dat mensen deze boodschappen geclusterd doen door één maal per week de grote voorraad in huis te halen. Daar kan de Wmo bij aansluiten door uit te gaan van één maal per week boodschappen. Indien mogelijk wordt daarbij gebruik gemaakt van boodschappendiensten. Diverse supermarkten hebben een dergelijke service. Een boodschappendienst wordt volgens de jurisprudentie aanvaardbaar geacht als er niet al te hoge kosten aan verbonden zijn.

Ook het bereiden van maaltijden valt onder dit resultaat. In de meeste situaties kan van een maaltijdservice gebruik worden gemaakt. Ook zijn er kant- en klaar maaltijden te koop in de supermarkt die soms (tijdelijk) een oplossing kunnen bieden.

Afwegingskader

Ÿ    -Onder dit resultaat worden gerekend de boodschappen inzake levens- en schoonmaakmiddelen die dagelijks nodig zijn en zo nodig de bereiding van maaltijden.

 

Ÿ    -Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende, algemene en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn.

      Hierbij valt te denken aan het gebruik van een boodschappenservice en maaltijdvoorziening.

 

Ÿ    -Vervolgens zal het college beoordelen of er andere eigen mogelijkheden zijn.

      Hierbij kan gedacht worden aan de situatie dat in de omgeving wonende bekenden en/of kinderen gewend of bereid zijn deze boodschappen te doen.

 

Ÿ    -Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg.

      Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een persoon in de leefeenheid aanwezig is die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen.

Daarbij wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdragen leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, enz. Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te runnen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Het doen van boodschappen is uitstelbare hulp, het bereiden van maaltijden is niet-uitstelbare hulp. Hier kan wel voor geïndiceerd kunnen worden.

 

Ÿ    -Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem zal het college compenseren met een individuele voorziening.

Ÿ    -Bij boodschappen is het uitgangspunt: één maal in de week boodschappen doen. Een uitzondering wordt door het college alleen gemaakt als volstrekt helder is dat dit niet in één maal per week mogelijk is.

 

Ÿ    -De omvang van de ondersteuning wordt gebaseerd op de behoefte van belanghebbende. Bij dit compenseren wordt als ondersteunende normensystematiek aangehouden de systematiek omschreven in het Normenschema huishoudelijke hulp (bijlage 1), conform de systematiek die tot 2007 ook onder de AWBZ werd gehanteerd. Deze systematiek bestaat uit normen uitgedrukt in uren en is indertijd tot stand gekomen in overleg met de toenmalige koepel van zorgaanbieders en is door de Centrale Raad van Beroep als niet-onredelijk aangemerkt. Het Protocol gebruikelijke zorg (CIZ, 2005) kan als ondersteunend normenkader worden gehanteerd ingeval van gebruikelijke zorg.

 

Ÿ    -Het resultaat: beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften, als individuele voorziening, kan door het college in natura als ook via een persoonsgebonden budget bereikt worden.

Resultaat 4: beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding en schoon linnengoedInleiding

De dagelijkse kleding moet met enige regelmaat schoongemaakt worden. Dit betekent het wassen, drogen en in bepaalde situaties strijken van kleding. We spreken hier uitsluitend over normale kleding voor alledag. Daarbij is het uitgangspunt dat zo min mogelijk kleding gestreken hoeft te worden. Met het kopen van kleding kan hier rekening mee worden gehouden. Bij het wassen en drogen van kleding en linnengoed is het normaal gebruik te maken van de beschikbare - algemeen gebruikelijke - moderne hulpmiddelen, zoals een wasmachine en een droger.

Afwegingskader

Ÿ    -Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende, algemene en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn.

      Hierbij valt te denken aan het gebruik van een wasserij.

 

Ÿ    -Vervolgens zal het college beoordelen of er andere eigen mogelijkheden zijn die benut kunnen worden.

      Hierbij kan gedacht worden aan de aanschaf door betrokkene van een wasmachine,  droger en een wasmachineverhoger.

 

Ÿ    -Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg.

      Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een persoon in de leefeenheid aanwezig is die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen.

Daarbij wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdragen leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, enz. Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te runnen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding zal het over het algemeen gaan om uitstelbare taken. Alleen als de was niet kan blijven liggen zal dat direct moeten gebeuren. Hier zal dan ondanks de gedeeltelijke gebruikelijke zorg wel voor geïndiceerd kunnen worden.

Ÿ    -Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem zal het college compenseren met een individuele voorziening.

 

Ÿ    -De inhoud van het resultaat schone en doelmatige kleding en schoon linnengoed bestaat uit het wassen, drogen en opruimen daarvan.

 

Ÿ    -Wat betreft het strijken van de was worden er geen lakens, theedoeken, zakdoeken en ondergoed etc. gestreken. Wat betreft de kleding wordt uitgegaan van een eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van de keuze van kleding, die in principe niet hoeft te worden gestreken.

 

Resultaat 5: het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behorenInleiding

De zorg voor kinderen die tot het huishouden behoren is in eerste instantie een taak van de ouders. Zo moeten werkende ouders er zorg voor dragen dat er op tijden dat zij beide werken opvang voor de kinderen is. Dat kan op de manier waarop zij dat willen (oppasoma, kinderopvang), maar het is een eigen verantwoordelijkheid. Dat is niet anders in de situatie dat beide ouders mede door beperkingen niet in staat zijn hun kinderen op te vangen. In die situatie zal men een permanente oplossing moeten zoeken.

De Wmo heeft vooral een taak om tijdelijk in te springen zodat de ruimte ontstaat om een al dan niet tijdelijke oplossing te zoeken. Dat wil zeggen: de acute problemen worden opgelost zodat er gezocht kan worden naar een permanente oplossing.

Afwegingskader

Ÿ    -Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende, algemene en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn.

      Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld voorschoolse, tussenschoolse en naschoolse opvang, kinderopvang, opvang door grootouders enz.

 

Ÿ    -Ook beoordeelt het college de mogelijkheden van gebruikelijke zorg (inclusief ouderschapsverlof en zorgverlof).

 

Ÿ    -Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem zal het college compenseren met een individuele voorziening.

 

Ÿ   - Bij tijdelijke opvang gaat het om die tijden dat de partner vanwege werkzaamheden niet thuis is.

     

Ÿ    -Bij de toekenning stelt het college bij beschikking vast om welke tijdelijke periode het gaat.

Resultaat 6: verplaatsen in en om de woningInleiding

Verplaatsing in en om de woning werd onder de Wvg aangeduid als: de rolstoel. Onder de Wvg werd met de rolstoel aanvankelijk bedoeld: de rolstoel die iemand nodig heeft voor dagelijks zittend gebruik. Zo was het ook in de gemeentelijke verordeningen geformuleerd. Daarnaast werd een sportrolstoel  als - bovenwettelijke - voorziening verstrekt, over het algemeen in de vorm van een bedrag ineens. De rolstoel voor incidenteel gebruik, uiteindelijk onder de Wvg de meest verstrekte rolstoel, had eigenlijk geen plaats.

 

Onder de Wmo is er een andere omschrijving. Het gaat dan om het zich verplaatsen in en om de woning. Dat sluit op zich de rolstoel voor incidenteel gebruik bijna altijd uit, omdat die nu juist daar niet voor bedoeld is, maar voor verplaatsingen over langere afstanden elders, tijdens uitstapjes. Deze rolstoel past daarmee meer onder resultaat 8 en kan ook als algemene voorziening verstrekt worden.

Afwegingskader

Ÿ    -Het gaat om het zich verplaatsen in en om de woning. Dat betekent dat het om verplaatsingen gaat die direct vanuit de woning worden gedaan. Daarom gaat het hier om belanghebbenden die voor het dagelijks zittend verplaatsen zijn aangewezen op een rolstoel.

 

Ÿ    -Rolstoelen voor het zogenaamde ‘incidentele’ gebruik, waarbij de rolstoel in de auto wordt meegenomen om elders, bij het winkelen of bij uitstapjes, te gebruiken, vallen in beginsel niet onder dit te bereiken resultaat. Mogelijk dat bij resultaat 8 verstrekking van deze voorziening wel tot compensatie leidt.

 

Ÿ   - De sportrolstoel wordt niet gerekend tot een rolstoel voor het verplaatsen in en rond de woning. Mogelijk dat bij resultaat 8 deze voorziening wel tot compensatie leidt.

 

Ÿ   - Als er noodzaak bestaat voor een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik, zal over het algemeen de hulpmiddelenleverancier vaststellen welke specifieke voorziening het goedkoopst compenserend is. Eventueel kan er, onderbouwd met een medisch en al dan niet ergotherapeutisch advies, door het college een programma van eisen worden opgesteld.

 

Ÿ   - Een rolstoel kan door het college verstrekt worden in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.

 

Ÿ   - Bij verstrekking in natura vallen alle kosten van onderhoud en verzekering onder de verstrekking.

 

Ÿ    -Bij een verstrekking als persoonsgebonden budget wordt de rolstoel die betrokkene zou hebben gekregen als voorziening in natura als uitgangspunt genomen.

 

Resultaat 7: lokaal verplaatsen per vervoermiddelInleiding

Het lokaal verplaatsen per vervoermiddel is de mogelijkheid om in de eigen woon- en leefomgeving te gaan en staan waar men wil. Er wordt gesproken over lokaal verplaatsen, waarbij gedacht moet worden aan verplaatsingen in een straal van 30 kilometer rond de woning. Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het boven-regionale vervoer, dat Valys in opdracht van het ministerie van VWS verricht.

Een collectief vervoersysteem heeft de prioriteit waarbij we rekening houden met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager.

Er wordt geen kostenloze vervoermogelijkheid aangeboden. Net als voor personen zonder beperkingen geldt, dient men voor het vervoer een bijdrage te betalen al dan niet in de vorm van een tarief.

 

Als er na het optreden van beperkingen geen sprake is van een andere situatie op vervoersgebied dan daarvoor (men heeft al enige tijd een auto en is gewend daar alles mee te doen) zal er geen noodzaak zijn te compenseren omdat er geen probleem is of omdat men het zelf kan oplossen. Dat kan anders zijn indien door het optreden van de beperkingen ook het inkomen daalt.

Afwegingskader

Ÿ    -Om voor een individuele voorziening in aanmerking te komen zal het college eerst nagaan of in het gesprek alle mogelijke alternatieven al zijn beoordeeld.

      Denk daarbij onder meer aan het openbaar vervoer, vervoer door familieleden en fietsen in bijzondere uitvoering, zoals fietsen met trapondersteuning en dergelijke.

 

Ÿ    -Als het college dient te compenseren zal allereerst gekeken worden waar de vervoersbehoefte van de aanvrager/betrokkene uit bestaat.

 

Ÿ   - Aan de hand van deze vervoersbehoefte zal het college beoordelen of deze behoefte bij een persoon ingevuld kan worden met een systeem van collectief vervoer. Is collectief vervoer een compenserende voorziening in het individuele geval? Dan heeft belanghebbende geen keuzevrijheid voor een persoonsgebonden budget voor vervoer. Hierbij houdt het college rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager/betrokkene.

 

Ÿ    -Met een systeem voor collectief vervoer of met een andere individuele voorziening dient tenminste een afstand van 1500 km per jaar te kunnen worden afgelegd. Indien daar aanleiding voor is kan het college dit aantal ophogen of verlagen.

      Bij dit aantal kilometers kan het gebruik van een andere, verstrekte, voorziening zoals een scootmobiel, meegenomen worden hetgeen invloed kan hebben op het aantal kilometers.

 

Ÿ   - Bij personen met een zeer beperkte loopafstand zal het college beoordelen of naast een voorziening als collectief vervoer ook nog een voorziening verstrekt moet worden voor de korte afstand.

 

Ÿ  -  Indien collectief vervoer niet mogelijk is, kan het college een individuele voorziening in de vorm van een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget te besteden aan vervoer verstrekken.

 

Ÿ  -  Bij het verstrekken van voorzieningen die af te leiden zijn van de auto, beoordeelt het college of er sprake is van meerkosten ten opzichte van de periode voordat de beperkingen ontstonden. Alleen dan komt men mogelijk in aanmerking voor een individuele voorziening.

 

Ÿ   - Voorzieningen kunnen door het college verstrekt worden in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.

 

Ÿ  -  Bij een persoonsgebonden budget is de voorziening die de aanvrager/betrokkene als voorziening in natura zou ontvangen voor het college uitgangspunt voor de hoogte van het bedrag.

 

Resultaat 8: hebben van contacten en deelname recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteitenInleiding

Het laatste op grond van artikel 4 lid 1 Wmo genoemde resultaat is een heel algemene. Het gaat daarbij om de mogelijkheid deel te nemen aan recreatieve (waaronder sport), maatschappelijke en religieuze activiteiten, dat wil zeggen deel te kunnen nemen aan het leven van alledag. Een belangrijke voorwaarde hiervoor zit in een ander te bereiken resultaat: het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

Mogelijke verstrekkingen waarmee dit resultaat kan worden behaald zijn de rolstoel voor incidenteel gebruik en de aangepaste sportvoorzieningen.

 

Afwegingskader

Ÿ    -Het college beoordeelt altijd eerst of andere, algemeen gebruikelijke, voorliggende en andere gemakkelijk zelf te realiseren voorzieningen mogelijk zijn.

 

Ÿ  -  Als het gaat om een vervoerprobleem zal het college eerst beoordelen of dit via het zevende resultaat opgelost kan worden.

 

3. Verstrekking in natura en als persoonsgebonden budget, Eigen bijdrageInleiding

Artikel 6 van de Wmo bepaalt in lid 1 het volgende:

 “Het college van burgemeester en wethouders biedt personen die aanspraak hebben op een individuele voorziening de keuze tussen het ontvangen van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar en toereikend persoonsgebonden budget, waaronder de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964,  tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan.”

 

Door deze bepaling zijn er in de Wmo drie vormen van verstrekking mogelijk om het resultaat dat bereikt moet worden: het compenseren van problemen die een aanvrager ondervindt, te bereiken.

De eerste mogelijkheid is de voorziening in natura. Daarmee wordt bedoeld dat de gemeente de aanvrager een voorziening verstrekt, die hij of zij kant en klaar krijgt. En met de voorziening die betrokkene in natura krijgt moet het probleem voldoende gecompenseerd zijn.

De tweede mogelijkheid is de in artikel 6 Wmo verplicht gestelde mogelijkheid een alternatief te ontvangen in de vorm van een persoonsgebonden budget. Na een wetswijziging die sinds 1 januari 2010 van kracht is, zijn er voor het persoonsgebonden budget als het gaat om hulp bij het huishouden twee mogelijkheden om dit in te vullen.

 

De derde mogelijkheid van verstrekking is de financiële tegemoetkoming, zo blijkt uit artikel 7, lid 2 Wmo. Van deze mogelijkheid maken wij geen gebruik.

Afwegingskader1. Een persoonsgebonden budget.

Ÿ   - Een persoonsgebonden budget is een geldbedrag bedoeld om zelf hulp bij het huishouden of een voorziening mee aan te schaffen of te betalen. Het college bepaalt of een persoonsgebonden budget wordt toegekend.

Over dit persoonsgebonden budget is een eigen bijdrage verschuldigd, tenzij het om een rolstoel gaat.

 

  • -In de parlementaire behandeling van de Wmo is aangegeven dat er uitzonderingen mogelijk zijn op deze keuzevrijheid. Het college heeft in het Besluit vier uitzonderingen vastgesteld. Overwegende bezwaren om niet tot verstrekking van een persoongebonden budget over te gaan, zoals bedoeld in artikel 20 van de Verordening zijn:

-     Het, met feiten onderbouwde, vermoeden bestaat dat belanghebbende niet in staat is het persoonsgebonden budget te beheren;

-     Belanghebbende heeft schulden en er dreigt beslaglegging op het persoonsgebonden budget;

-     De duur van de periode van het persoonsgebonden budget is dermate kort, dat verstrekking hiervan praktisch niet uitvoerbaar is;

-     Belanghebbende heeft recht op collectief vervoer. Keuzevrijheid voor een persoonsgebonden budget voor vervoer dreigt ons systeem voor collectief vervoer dermate in het gedrang te brengen dat voortzetting hiervan in gevaar komt. Wij verwachten dat bij deze keuzevrijheid een substantieel deel van de belanghebbenden gebruik zal maken van het persoonsgebonden budget. Dit maakt efficiënte inzet van het collectief vervoer op termijn niet langer mogelijk.

 

 

Ÿ   - Het college verstrekt een persoonsgebonden budget alleen ten aanzien van individuele voorzieningen.

      Dat betekent dat bij algemene voorzieningen geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt. De Centrale Raad van Beroep onderschrijft dit in diverse uitspraken. Voor deze voorzieningen geldt ook de eigen bijdragen systematiek niet. Daarbij is er een alternatieve mogelijkheid: indien de aanvrager van mening is dat de algemene voorziening zijn problemen niet voldoende compenseert en daarom een persoonsgebonden budget verstrekt moet worden,  dan kan hij een aanvraag indienen, die volgens de reguliere regels van de Algemene wet bestuursrecht wordt afgehandeld.

 

Ÿ   - Het college bepaalt de omvang van het persoonsgebonden budget.

      Hierbij dienen twee mogelijkheden te worden onderscheiden: enerzijds het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden, anderzijds het persoonsgebonden budget voor voorzieningen, zoals hulpmiddelen, woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen. Bij diensten gaat het om de betaling van tijd aan dienstverleners. De uitbetaling zal dan ook plaats vinden per uur of een gedeelte daarvan. Het maximale uurbedrag wordt door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld en zal elk jaar aangepast worden aan de economische ontwikkelingen. Het bedrag wordt vastgelegd in het Besluit. Bepaald is in artikel 6 lid 1 Wmo dat het uurbedrag vergelijkbaar met zorg in natura moet zijn en bovendien toereikend.

 

 Ÿ  - Wat betreft de voorzieningen maakt het college per toekenning een berekening van het persoonsgebonden budget. Daarbij moet het bedrag voldoende zijn om de voorziening aan te schaffen en dus de bestaande problemen voldoende te compenseren.

      De kosten van de voorziening als de voorziening in natura zou worden verstrekt zijn daarbij uitgangspunt. Dat kan afgeleid worden van bijvoorbeeld een offerte. Daarbij kunnen bedragen geteld worden voor het onderhoud en de reparaties van de voorziening, voor zover daar sprake van kan zijn. Deze bedragen zijn ofwel bij verstrekking in eigen beheer bekend vanuit het verleden, ofwel kunnen bij verstrekking via een leverancier bij de leverancier worden opgevraagd. Bij het bepalen van het bedrag van de voorziening wordt uitgegaan van het bedrag dat de voorziening bij verstrekking in natura zou kosten. Daarbij zal veelal sprake zijn van kortingen, omdat via een contract met een leverancier een grote hoeveelheid voorzieningen afgenomen wordt. Deze korting wordt niet doorberekend naar het persoonsgebonden budget.

 

Ÿ    -Uitbetaling persoonsgebonden budget. Bij beschikking maakt het college zijn besluit aan de aanvrager bekend. In deze beschikking vermeldt het college wat de omvang van het persoonsgebonden budget is en voor hoeveel jaar het persoonsgebonden budget bedoeld is. Om volstrekt duidelijk te laten zijn wat met het persoonsgebonden budget dient te worden aangeschaft en meer precies: aan welke vereisten de aan te schaffen voorziening dient te voldoen, wordt in de beschikking of door middel van een zo nauwkeurig mogelijk omschreven programma van eisen bij de beschikking aangegeven wat de voorwaarden zijn.

      Hierdoor kan voorkomen worden dat door onduidelijkheid omtrent de eisen die aan de voorziening gesteld moeten worden een verkeerde voorziening wordt aangeschaft. Dat wil zeggen een voorziening waarmee het beoogde resultaat niet bereikt kan worden. Dat zou tot inadequate voorzieningen kunnen leiden, waardoor het te bereiken resultaat, het compenseren van problemen, niet bereikt wordt, wat op zich weer tot nieuwe aanvragen aanleiding zou kunnen zijn.

 

Dit is uitsluitend te voorkomen door een heldere omschrijving in de beschikking of door een programma van eisen onderdeel uit te laten maken van de beschikking. Wordt dan toch een voorziening aangeschaft die niet aan dat programma van eisen voldoet, dan is gehandeld in strijd met de beschikking.

 

Ÿ    -Het college neemt in de beschikking ook op dat er een eigen bijdrage/eigen aandeel in de kosten verschuldigd is.

      Omdat die eigen bijdrage vastgesteld en geïnd zal worden door het CAK, zal in de meeste gevallen uitsluitend een aankondiging opgenomen kunnen worden.

 

Ÿ    -Zodra de beschikking door het college is verzonden, wordt het persoonsgebonden budget beschikbaar gesteld.

      Dat kan in één keer, indien daar aanleiding voor is (een aan te schaffen voorziening zal ook in één keer betaald moeten worden), maar zou ook in termijnen kunnen, bijvoorbeeld bij een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden. Om de betaling overzichtelijk te houden is het mogelijk dit persoonsgebonden budget per kwartaal of per half jaar beschikbaar te stellen. Daarbij wordt er rekening mee gehouden dat bij betaling over een lange periode uitsluitend betaling achteraf problemen kan opleveren. Betaling aan het begin van de periode, is dan ook de bestaande praktijk.

 

Ÿ    -Als de betaling via een serviceorganisatie gaat (de thuiszorg of een andere organisatie) kan het college besluiten alleen op basis van daadwerkelijke uitgaven het persoonsgebonden budget over te maken.

      Het college stort dan op uitdrukkelijk verzoek van de cliënt het geld op rekening van de serviceorganisatie, die tot betaling van de hulp overgaat na ontvangst van een werkbriefje van de cliënt. Het college betaalt dan niet te veel en de cliënt hoeft niets terug te betalen. Namens de cliënt verzorgt de serviceorganisatie ook de verantwoording.

 

Ÿ   - De controle van het persoonsgebonden budget vindt plaats conform het Controleplan maatschappelijke voorzieningen 2012 (Bijlage 3).

 

Ÿ   - De verordening en het Besluit regelen wanneer bij een persoonsgebonden budget een eigen bijdrage verschuldigd is.

      Deze eigen bijdrage wordt berekend door het Centraal Administratie Kantoor (CAK).

 

Het CAK werkt met verzamelinkomens vanuit een peiljaar, welk jaar twee jaar voor het lopende jaar ligt. Dit is noodzakelijk om over de verzamelinkomens, die afkomstig zijn van de belastingdienst, te kunnen beschikken. In 2010 doet men aangifte over 2009, dus dat jaar is nog niet bekend. Vandaar dat het verzamelinkomen over 2008 in2010 gebruikt wordt. Dit betekent dat er soms een voorlopige vaststelling van de eigen bijdrage zal plaatsvinden en achteraf een definitieve vaststelling.

 

Ÿ    -De gemeente heeft ter ondersteuning van de budgethouder een overeenkomst gesloten met de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De SVB biedt de budgethouder kosteloos diverse vormen van ondersteuning aan bij het beheer van het persoonsgebonden budget.

2. De voorziening in natura.

Ÿ    Kiest belanghebbende voor een voorziening in natura, dan verstrekt het college deze.

      Wordt een voorziening niet als persoonsgebonden budget verstrekt, maar in natura, dan zal toekenning ook bij beschikking plaatsvinden. In de beschikking worden de voorwaarden opgenomen waaronder verstrekking plaatsvindt. Bij een voorziening in natura mag een eigen bijdrage worden gevraagd, net als bij een persoonsgebonden budget. Ook nu geldt dat een eventueel te betalen eigen bijdrage door de gemeente meestal slechts aangekondigd kan worden aangezien berekening en inning plaats zal vinden door het CAK.

 

4. Procedurele bepalingen rond onderzoek, advies, besluitvorming en terugvordering

Onderzoek, advies en besluitvorming

Bij toekenning van voorzieningen op grond van de Wvg of bij indicatiestelling ten behoeve van de functie Huishoudelijke Verzorging AWBZ was het begrip ‘medische noodzaak’ doorslaggevend. Uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep op beide terreinen blijkt dat die medische noodzaak in de ogen van de Raad aanwezig moet zijn om voorzieningen te verstrekken. Dit heeft – ervan uitgaande dat dit uitgangspunt ook onder de Wmo geldt - tot gevolg dat een medisch advies van een onafhankelijk sociaal medisch adviseur, van cruciaal belang is.

Onder de Wmo, waar het ook kan gaan om psychische of psychosociale problemen, kan een advies van een andere deskundige dan een medicus noodzakelijk zijn. Dit gold onder de Wvg al bij de “uitraasruimte” waar soms het advies van een psycholoog of (ortho)pedagoog werd gevraagd. Onder de Wmo zal dit vaker nodig kunnen zijn. Maar of het nu een medicus of een andere deskundige is, het deskundigenadvies is in bepaalde situaties van groot belang. Daarom is hierover een apart onderdeel opgenomen.

Criteria:

Ÿ    -Lid 1 van artikel 24 van de verordening biedt de basis voor een zorgvuldig onderzoek om te bepalen of er al dan niet sprake is van medische noodzaak.

      Uit de jurisprudentie blijkt dat indien een aanvrager geen medewerking verleent de aanvraag afgewezen mag worden op grond van de onmogelijkheid voldoende onderzoek te doen, mits het inderdaad zo is dat zonder dit onderzoek de medische noodzaak niet vast te stellen is. Er zal dus altijd beoordeeld moeten worden of op een andere wijze de medische noodzaak vastgesteld kan worden.

 

Ÿ   - In lid 2 van artikel 24 wordt een aantal situaties genoemd waarin het college de door haar aangewezen adviesinstantie om advies kan vragen, met andere woorden wanneer vraagt de gemeente medisch advies.

      De eerste situatie betreft een aanvrager die nog niet eerder een aanvraag heeft ingediend, dus niet bekend is bij het college. Het belang van deze regel is dat er voor het college een uitgangssituatie geschapen wordt, waarin (medisch) geobjectiveerd is vastgesteld wat er met de aanvrager (medisch) aan de hand is, welke problemen ervaren worden en wat de prognose is.

 

Met deze vaststelling is een kader geschapen vanuit welk kader een verantwoorde compensatie van beperkingen plaats kan vinden. De tweede situatie betreft een aanvrager die weliswaar al bekend is bij het college, maar waarbij de situatie dermate veranderd is, dat een nieuw (medisch) advies noodzakelijk is om tot een goede beoordeling van de situatie te komen. Daarnaast wordt steeds als te verwachten is dat een aanvraag om medische reden zal worden afgewezen de medisch adviseur om een advies gevraagd. Zonder een medisch advies is in deze situatie het besluit onvoldoende gemotiveerd. De rechter kan een dergelijk besluit vernietigen als onvoldoende gemotiveerd. Tot slot kan het college altijd aanleiding zien om medisch advies te vragen. Dat zal bijvoorbeeld plaatsvinden bij een progressief ziektebeeld, maar zeker ook bij medisch moeilijk te objectiveren aandoeningen. Per situatie zal dit beoordeeld worden. Bij twijfel wordt altijd een medisch advies gevraagd.

Bij de medische advisering wordt de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie, gebruikt[1].

 

Ÿ   - Het college vraagt in een tweetal situaties, in afwijking van artikel 24 van de verordening, geen medisch advies op:

1.  Wanneer uit de reeds beschikbare gegevens volstrekt duidelijk is dat de noodzaak voor de voorziening aanwezig is. Denk daarbij bijvoorbeeld aan een gedegen advies van een ergotherapeut waarbij de cliënt in behandeling is of informatie die bij een vorige aanvraag al is ingediend.

2.   Wanneer de kosten van de aangevraagde voorziening zeer beperkt zijn en er binnen een jaar geen nieuwe aanvragen van belanghebbende te verwachten zijn. De kosten zijn in ieder geval zeer beperkt indien ze minder bedragen dan € 500,--.

 

Ÿ  -  Het college beoordeelt het medisch advies en besluit tot (gedeeltelijke) toekenning of afwijzing van de aangevraagde compensatie/voorziening.

 

Ÿ   - Op grond van artikel 25 moet belanghebbende die gegevens die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de aanvraag aan het college verschaffen. Daarnaast moet belanghebbende aan wie een voorziening is toegekend gedurende het gebruik hiervan actief alle informatie verschaffen aan het college die van belang kan zijn voor het recht op de voorziening.

      Hierbij kan gedacht worden aan medische, maar ook aan financiële gegevens of aan medische indicatiegegevens op grond van de AWBZ. Bij medische gegevens komt het frequent voor dat informatie van de behandelende sector noodzakelijk is. Dit kan - zeker als dit schriftelijk moet - geruime tijd in beslag nemen. Dat werkt vertragend op de doorlooptermijn van de aanvraag.

 

Ook in dit soort situaties kan met inschakeling van de aanvrager vaak sneller over de benodigde gegevens beschikt worden, met name indien de aanvrager aangeeft welk (grote) belang hij heeft bij het verstrekken van de gevraagde informatie aan de medische adviseur. Overigens mag het opvragen van medische gegevens bij de behandelende sector uitsluitend plaatsvinden met toestemming van de aanvrager.

 

Terugvordering

Ÿ   - Het college vordert een persoonsgebonden budget niet terug van belanghebbende in de volgende gevallen:

  • - De terugvordering bedraagt minder dan € 100,--.           

  • - Het college gaat niet binnen 6 maanden na het bekend worden met de vordering over tot besluitvorming.

  • - De cliënt kon redelijkerwijs niet begrijpen dat hij/zij een bedrag ten onrechte ontving.

 

5. CONTROLE

Voor de controle op de diverse voorzieningen stelde het college het Controleplan maatschappelijk ondersteuning 2012 vast.