Regeling vervallen per 01-01-2020

Notitie toezicht en handhaving kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen Gemeente Tytsjerksteradiel

Geldend van 11-10-2012 t/m 31-12-2019

Intitulé

Notitie toezicht en handhaving kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen Gemeente Tytsjerksteradiel

Artikel 0 Dit artikel moet nog worden gesplitst

Notitie toezicht en handhaving kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen

Gemeente Tytsjerksteradiel

31 augustus 2012

FJZ/Mienskip

Inhoudsopgave

1. Inleiding blz. 1

2. Procedure Registratie blz. 3

2.1. Peuterspeelzalen blz. 3

2.2. Niet-geregistreerde kinderopvang blz. 4

3. Toezicht en Handhaving volgens de Wko en Kwaliteitseisen Peuterspeelzalen blz. 5

3.1. Toezicht blz. 5

3.2. Handhaving blz. 6

4. Toezicht, handhaving en sanctionering gemeente Tytsjerksteradiel blz. 10

5. Implementatie handhavingsbeleid blz. 11

5.1 Bekostiging toezicht en handhaving blz. 12

Bijlage 1. Toelichting afwegingsmodel blz. 13

Bijlage 2. Uitwerking handhavingsinstrumenten blz. 15

1.Inleiding

Op 1 januari 2005 is de nieuwe Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen in werking getreden. In deze wet krijgt de kwaliteit van de kinderopvang een extra accent. De globale kwaliteitsnorm van de Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen verplicht houders van een kindcentrum en gastouderbureau om verantwoorde kinderopvang aan te bieden. Hieronder wordt verstaan: opvang die bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving. Deze globale eisen zijn in de beleidsregels kwaliteit kinderopvang concreet uitgewerkt. De verantwoordelijkheid voor het toezicht op de kwaliteit en de handhaving is neergelegd bij de gemeente.

De raad van de gemeente Tytsjerksteradiel heeft op 6 juli 2006 de notitie ‘Toezicht en handhaving kwaliteit kinderopvang gemeente Tytsjerksteradiel vastgesteld. In deze notitie is beschreven op welke manier de gemeente Tytsjerksteradiel invulling geeft aan die verantwoordelijkheid. De afspraken die hierin zijn opgenomen omtrent sanctionering zijn uniform voor heel Friesland. Dit heeft tot voordeel dat GGD Fryslân overal in Friesland op dezelfde manier haar inspecties kan verrichten.

In 2006 heeft de GGD alle locaties van de kinderopvang geïnspecteerd. Provinciaal overleg over het verloop van de inspecties heeft geleid tot het voorstel het afwegingsmodel en het sanctieprotocol te wijzigen. Reden hiervoor is dat de handhaving, op basis van de geldende afspraken, niet werkbaar is. Een werkgroep, bestaande uit beleidsambtenaren gemeente en de GGD-inspectie, is met een voorstel gekomen tot wijziging van het afwegingsmodel.

Sinds 3 april 2008 zijn nieuwe ministriële beleidsregels ‘Kwaliteit Kinderopvang’ en ‘Beleidsregels Werkwijze toezichthouder kinderopvang’ van kracht. De nieuwe wijze van beoordelen en de wijzigingen in de Beleidsregels kwaliteit zorgden ervoor dat de aansluiting met het gemeentelijke handhavingsbeleid niet meer volledig was. Een werkgroep, bestaande uit beleidsambtenaren van een aantal Friese gemeenten, heeft een nieuwe versie ‘Toezicht en handhaving kwaliteit kinderopvang’ gemaakt. Hierbij is gebruik gemaakt van de ‘Handreiking handhaven in de kinderopvang’ van de VNG. Eind november 2008 is het concept besproken in het provinciaal overleg kinderopvang. Hierbij was ook een vertegenwoordiging van de GGD aanwezig. Ook is het concept toen voorgelegd aan de VNG. Het resultaat was een notitie die voldeed aan de eisen zoals die gesteld zijn in de Wet kinderopvang. De afspraken rondom sanctionering zijn uniform voor provincie Friesland.

Op 21 december 2011 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een uitspraak gedaan die gevolgen heeft voor de handhaving van de Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wko). In deze zaak had het college lasten onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van regels vastgelegd in de ministriële Beleidsregels kwaliteit kinderopvang.

De Afdeling heeft uitgesproken dat een bestuursorgaan uitsluitend bevoegd is een last onder dwangsom op te leggen wegens overtreding van bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen. Omdat een beleidsregel geen wettelijk voorschrift is, kunnen er geen bestuurlijke sancties opgelegd worden bij overtreding van de Ministriële beleidsregels.

De uitspraak heeft effect op handhaving die vanaf dat moment gebasseerd zouden worden op de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang. Dit betekent ook dat de uitspraak gevolgen heeft voor zowel handhaving als voor het afwijzen van aanvragen tot exploitatie.

De VNG heeft het ministerie van SZW dringend verzocht de kwalititeitsregels zo spoedig mogelijk vast te stellen op een door de Raad van State wel geaccepteerde wijze. Dit is gebeurd door een AMvB en ministriële regeling vast te stellen met daarin dezelfde regels als in de Beleidsregels kwaliteit (en het convenant) kinderopvang.

De AMvB met de naam ‘Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen’ en de bijbehorende ministriële regeling met de naam “Regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen zijn vanaf 6 juni 2012 van kracht. (Op 4 juni 2012 gepubliceerd in de Staatscourant)

Voor de Verklaring Omtrent Gedrag-eis (VOG-eis) voor stagiaires en uitzendkrachten zijn nog Tijdelijke Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen 2012 opgesteld. In de loop van het jaar wordt deze eis middels een wetswijziging in de Wet Kinderopvang en Kwaliteitseisen Peuterspeelzalen en kwaliteitseisen peuterspeelzalen opgenomen.

Deze ontwikkelingen vragen om herziening van ons gemeentelijk handhavingsbeleid. Verder heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) een nieuw afwegingsmodel opgesteld. Er is voor gekozen om dit afwegingsmodel over te nemen.

2. Procedure registratie

Een aanvraag tot registratie van een kindercentrum (dagopvang/bso), gastouderbureau of voorziening voor gastouderopvang wordt gedaan door de houder die voornemens is de voorziening in de exploitatie te nemen. Deze houder moet zich wenden tot het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de voorziening is of zal worden gevestigd (artikel 1.45 lid 1 Wko) Een aanvraag voor opname in het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen (hierna te noemen LRKP) kan alleen worden gedaan met de hiertoe landelijk door de minister vastgestelde aanvraagformulieren.

Indien de aanvraag volledig is, geeft het college van burgemeester en wethouders de GGD opdracht voor het uitvoeren van een kwalitatief onderzoek op de documenten en voor een inspectie op de locatie.

Het college van burgemeester en wethouders neemt binnen 10 weken na ontvangst van de aanvraag een besluit op de aanvraag. Het college laat zich hierbij adviseren door de GGD.

Als het college positief besluit wordt de voorziening opgenomen in het LRKP en mag de opvang van start gaan. Het besluit wordt in de vorm van een beschikking toegestuurd. In het geval de houder het niet eens is met de beslissing, is het mogelijk hiertegen bezwaar aan te tekenen bij het college van burgemeester en wethouders.

Het college van burgemeester en wethouders draagt zorg voor opname in het LRKP. Ook een wijziging van bestaande gegevens moet door de houder meteen gemeld worden aan het college (artikel 1.47 lid 1 Wko). Het college zorgt dat de wijziging wordt verwerkt in het landelijk register. Het LRKP is via internet openbaar toegankelijk op www.landelijkregisterkinderopvang.nl.

2.1 Peuterspeelzalen

Sinds 2011 ligt er een wettelijke taak om toezicht en handhaving voor peuterspeelzalen in te stellen. Dit is sinds 1 augustus 2010 te vinden in de wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen Wko), in artikel 2.19, op basis waarvan burgemeester en wethouders wordt aangewezen om toezicht te houden.

Artikel 2.19 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen bepaalt, dat het college van burgemeester en wethouders toeziet op de naleving van de regels die bij of krachtens artikel 2 aan peuterspeelzalen zijn gesteld en op de naleving van aanwijzingen of andere bevelen tot sluiting of uitgevaardigde verboden. Handhaving kan worden uitgevoerd op dezelfde wijze als dit bij de kinderopvang is geregeld. Dit is opgenomen in het afwegingsmodel van de VNG.

De gemeente mag handhaven op basis van inspectierapporten die zijn opgesteld voordat artikel 2.20 van de Wko in werking is getreden. De artikelen 2.23 en 2.24 van de Wko regelen de mogelijkheid van het gemeentelijk ingrijpen bij het niet naleven van de voorschriften. Het is daarbij niet van belang op basis van welk onderzoek de toezichthouder dit heeft vastgesteld. Ook de handhavinginstrumenten uit de Awb kunnen worden toegepast.

2.2 Niet geregistreerde kinderopvang

Het exploiteren van een kindercentrum (dagopvang/ bso), een voorziening voor gastouderopvang of een gastouderbureau zonder registratie in het LRKP is een economisch delict. Bij een signaal kan de gemeente de GGD opdracht geven om te onderzoeken of er sprake is van opvang in de zin van de Wko. Weigert de houder mee te werken en bestaat een vermoeden van opvang in de zin van de Wko, dan kan aangifte worden gedaan bij het Openbaar Ministerie.

3.Toezicht en handhaving volgens de Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen

In dit hoofdstuk wordt in grote lijnen beschreven wat de Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen zegt over het toezicht op en de handhaving van de kwaliteit van de kinderopvang.

3.1Toezicht

Het college ziet er op toe dat de Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen wordt nageleefd. Hiervoor is een aantal ambtenaren van de GGD aangewezen als toezichthouder. Ondernemers die een kindercentrum of een gastouderbureau willen starten, of personen die gastouder willen worden, moeten zich melden bij de gemeente en zich te laten registeren in het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen(LRKP). De gemeente geeft opdracht aan de toezichthouder van de GGD voor een inspectie. De toezichthouder gebruikt hiervoor landelijk vastgestelde toetsingskaders voor kinderdagopvang, buitenschoolse opvanglocaties, peuterspeelzalen, gastouderbureaus en gastouderopvang. De totale termijn voor inspectie, rapport op maken en besluit van de gemeente is 10 weken. Als de 10-weken termijn verstreken is en er is geen opschorting van de termijn aan de orde (en geregeld), dan is er op grond van artikel 4:14 Awb in samenhang met paragraaf 4.1.3.3 Awb sprake van Lex Silencio Positivo (LSP).

Daarnaast onderzoekt de toezichthouder jaarlijks of elk kindercentrum of gastouderbureau aan de kwaliteitseisen voldoet. Ook kan de toezichthouder incidenteel onderzoek uitvoeren. Een bijzondere controle is de herinspectie. De herinspectie dient een specifiek doel, bijvoorbeeld nagaan of de houder uitvoering heeft gegeven aan een aanwijzing. De toezichthouder legt zijn bevindingen vast in een rapport en stelt de gemeente en de houder op de hoogte.

Het toezicht door de GGD is eerstelijnstoezicht. De Inspectie van het Onderwijs (IvhO) houdt weer toezicht op gemeenten. IvhO ziet erop toe dat het systeem van eerstelijnstoezicht en handhaving door gemeenten goed werkt. Het toezicht van IvhO is signalerend van aard. Het college moet jaarlijks een gemeentelijk jaarverslag opstellen over de werkzaamheden die in het kader van toezicht en handhaving in het voorgaande jaar zijn verricht.

3.2Handhaving

Het college kan op basis van de bevindingen van de toezichthouder ingrijpen. Hiertoe heeft het college een aantal instrumenten tot zijn beschikking. Hieronder worden deze sanctiemogelijkheden kort beschreven.

3 .2.1 Aanwijzing en bevel

Het systeem van de wet en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur brengen mee dat er in ieder geval onderscheid wordt gemaakt tussen overtredingen die een bevel rechtvaardigen en overtredingen waarvoor een aanwijzing aangewezen is.

3 .2.1.1 Aanwijzing

Als een kindercentrum,peuterspeelzaal, gastouderbureau of gastouder zich niet aan de kwaliteitseisen houdt, kan het college een aanwijzing geven. Een aanwijzing is een beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In een aanwijzing staat welke overtredingen geconstateerd zijn, welke maatregelen binnen welke termijn getroffen moeten worden en de waarschuwing dat de aanwijzing kan worden afgedwongen met bestuursdwang, dwangsom of kan leiden tot een bestuurlijke boete.

De gemeente kan, voordat de eerste juridische stap van aanwijzing wordt gezet, overwegen eerst een schriftelijke waarschuwing te geven. Ook kan overwogen worden eerst op basis van mondelinge overreding de houder te bewegen de overtreding te herstellen. Zowel de waarschuwing als de overreding hebben geen juridische status en betekenen daarom een uitstel van het sanctioneringstraject. Binnen Tytsjerksteradiel is besloten de waarschuwing in beginsel niet te gebruiken omdat een aanwijzing zich hier beter voor leent en uit ervaring is gebleken dat een aanwijzing meer effect heeft op het herstellen van de overtreding(en). Bovendien kan een belanghebbende bezwaar maken tegen een aanwijzing maar niet tegen een waarschuwing. Overleg en overreding met de houder is mogelijk, indien de situatie het toelaat. Dit vereist maatwerk en is sterk afhankelijk van de overtreding, frequentie van de overtreding bij een zelfde houder en de specifieke omstandigheden.

3 .2.1.2 Bevel

Als de toezichthouder oordeelt dat de kwaliteit van een kindercentrum, peuterspeelzaal of gastouder dermate tekortschiet dat de gezondheid of de veiligheid van de kinderen in direct gevaar is, dan kan de toezichthouder een schriftelijk bevel geven. De toezichthouder is hiertoe bevoegd. De bevoegdheid voor het toepassen van de andere sanctie-instrumenten onder de Wet Kinderopvang en Kwaliteitseisen Peuterspeelzalen ligt bij het college. Een bevel is een beschikking in de zin van de Awb. Een bevel heeft een geldigheidsduur van zeven dagen. Het college kan de geldigheidsduur verlengen. Deze bevoegdheid kan niet worden uitgeoefend ten aanzien van een gastouderbureau. De wetgever is van mening dat de bevelsbevoegdheid niet past bij het toezicht op gastouderbureaus. Bij gastouderbureaus kan nooit sprake zijn van een situatie die acuut ingrijpen vraagt.

3 .2.2 Bestuursdwang (Afd.5.3.1 Awb)

Nadat de aanwijzing of het bevel niet uitgevoerd is, kan het college besluiten handhaving bestuursdwang aan te zeggen, waarbij bijvoorbeeld besloten wordt een onveilig speeltoestel op kosten van de houder weg te halen, als de ondernemer dat na een aanwijzing niet zelf gedaan heeft. Niet alle overtredingen zijn geschikt om met bestuursdwang op te lossen. In plaats van bestuursdwang kan een last onder dwangsom worden opgelegd.

3 .2.3 Last onder dwangsom (Afd.5.3.2 Awb)

In plaats van bestuursdwang kan het college besluiten een last onder dwangsom op te leggen. Deze sanctie kan alleen worden opgelegd aan de overtreder zelf. Een last onder dwangsom wordt niet opgelegd als er acuut gevaar is. Dan is het beter om te kiezen voor bijvoorbeeld bestuursdwang. Een last onder dwangsom is, net als bestuursdwang, een herstelsanctie: de overtreding moet ’hersteld’ worden. Gebeurt dit niet of niet tijdig, dan moet een geldsom worden betaald. Een voorbeeld waar de dwangsom een goed instrument kan zijn, is in het geval dat er consequent niet wordt voldaan aan de leidster-kind-ratio. Dit gebeurt vaak vanuit kostenoverwegingen van de ondernemer. Door een dwangsom op te leggen, vervalt het economisch voordeel.

Daarnaast kan de gemeente besluiten om een preventieve dwangsom op te leggen. Als een overtreding inmiddels is hersteld dan kan er nog steeds een preventieve last onder dwangsom worden opgelegd ter voorkoming van herhaling. Hiervoor geldt als criterium of er gegronde vrees voor herhaling bestaat.

3 .2.4 Exploitatieverbod

Er worden twee situaties onderscheiden waarin een exploitatieverbod kan worden opgelegd. De eerste betreft een exploitatieverbod als een aanwijzing of bevel niet wordt opgevolgd. De tweede als blijkt dat een houder niet of niet langer aan de kwaliteitseisen van de wet voldoet.

3 .2.4.1 Exploitatieverbod na aanwijzing of bevel

Het college kan de houder verbieden de exploitatie van een kindercentrum of gastouderbureau voort te zetten, zolang hij een bevel of een aanwijzing niet opvolgt en het toepassen van bestuursdwang niet mogelijk is. Het geven van een verbod tot exploitatie is een beschikking in de zin van de Awb en staat open voor bezwaar en beroep.

3 .2.4.2 Exploitatieverbod na controle

Het college kan de houder een exploitatieverbod opleggen, als op grond van een onderzoek blijkt dat het kindercentrum of het gastouderbureau naar verwachting niet dan wel niet langer aan de voorschriften voldoet.

De Wet Kinderopvang en Kwaliteitseisen Peuterspeelzalen maakt onderscheid tussen drie verschillende onderzoeken:

1. Onderzoek na melding van degene die een nieuw kindercentrum of gastouderbureau wil starten;

2. Het (reguliere) jaarlijkse onderzoek;

3. Het incidentele onderzoek.

3 .2.4.3 Verwijdering uit het register

Het college mag de gegevens van een kindercentrum, peuterspeelzaal, gastouder of gastouderbureau uit het register verwijderen, als uit onderzoek blijkt dat de houder niet aan de kwaliteitseisen voldoet.

Verwijdering ligt echter niet meteen voor de hand. Nadat een aanwijzing van de gemeente of een bevel van de toezichthouder niet wordt opgevolgd, dan zal de gemeente doormiddel van het opleggen van een last onder dwangsom of bestuursdwang de houder te bewegen, de overtredingen te herstellen. Als ook dan blijkt dat een houder de overtredingen niet, danwel niet voldoende heeft hersteld, zalde gemeente overgaan tot verwijdering uit het LRKP. Het verwijderen uit het register is in dit geval een uiterste middel: het heeft tot gevolg dat de ouders de aanspraak op tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang verliezen. Mochten de gemeente en de GGD van mening zijn dat de veiligheid van de kinderen zodanig in gevaar is, dan kan de gemeente overgaan tot het opleggen van een exploitatieverbod met ingang van per direct.

Verwijdering uit het register kan ook indien er geen sprake is van exploitatie.Onder exploitatie verstaat gemeente Tytsjerksteradiel dat een houder bedrijfsmatig en anders dan om niet kind(eren) opvangt. In het geval van een gastouderbureau geldt dat het betreffende gastouderbureau actieve koppelingen in het LRKP heeft tussen vraag-en gastouders en een kassiersfunctie heeft.

Indien de houder langer dan de toegestane wettelijke termijn (op dit moment is de termijn vastgesteld op 3 maanden, wetswijzigingen voorbehouden) niet in exploitatie is kan de gemeente overgaan tot verwijdering uit het register. Indien in specifieke gevallen aangetoond kan worden dat de exploitatie op korte termijn (weer) start, kan afgeweken worden van de gestelde termijn en kan de onderneming/gastouder in het LRKP blijven staan. Hierbij kan men bijvoorbeeld denken aan een zwangerschap, herstel na een ongeluk of operatie. Als hiervan geen sprake is, zal de gemeente in eerste instantie proberen om in overleg met de houder tot een vrijwillige uitschrijving over te gaan. Het wijzigingsformulier hiervoor moet uiterlijk 2 weken na dagtekening overleg, bij de gemeente binnen zijn. De houder kan in deze 2 weken óf het formulier opsturen, óf aan tonen dat er binnen afzienbare tijd (ter beoordeling van de gemeente) weer sprake is van exploitatie. Kunnen houder en gemeente het niet eens worden, dan zal de gemeente zich beroepen op de Wet Kinderopvang en Kwaliteitseisen Peuterspeelzalen en overgaan tot verwijdering uit het LRKP. Een houder is in de gelegenheid hier tegen bezwaar en beroep aan te tekenen.

3 .2.5 Bestuurlijke boete houder

Op grond van artikel 1.72 Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen is het college bevoegd terzake een aantal overtredingen een bestuurlijke boete op te leggen. Een bestuurlijke boete mag ten hoogste €45.000,- bedragen. Het opleggen van een bestuurlijke boete acht het college in ieder geval aangewezen in de volgende situaties:

A) In geval van overtreding van een of meer van de bepalingen bij of krachtens de artikelen 1.45 tot en met 1.60a Wet Kinderopvang en Kwaliteitseisen Peuterspeelzalen

B) In geval een houder een opgelegde aanwijzing of bevel (artikel 1.65 Wet Kinderopvang en Kwaliteitseisen Peuterspeelzalen) niet nakomt

C) In geval de houder een kindcentrum, voorziening voor gastouderopvang of Gastouderbureau blijft exploiteren terwijl op grond van artikel 1.66 Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen aan hem een exploitatieverbod is opgelegd

D) In geval de houder weigert zijn medewerking te verlenen aan een toezichthouder /tegenwerken ambtenaar (artikel 5:20 Awb)

E) In geval een houder een afspraak als bedoeld in artikel 167 Wet op het primair onderwijs niet nakomt

De bestuurlijke boete kan niet worden ingezet bij een gesubsidieerde peuterspeelzaal.

Aan de beschikking gaat een voornemen tot het opleggen van een bestuurlijke boete vooraf. De houder heeft de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen. Het college kan besluiten om de bestuurlijke boete te matigen , indien de belanghebbende aannemelijk maakt dat op grond van de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid, de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan of de omstandigheden waarin de overtreder verkeerd, boeteoplegging onevenredig is. Daarvan is er in beginsel slechts sprake indien sprake is van bijzondere omstandigheden. Tegen de bestuurlijke boete staat bezwaar en beroep open.

3 .2.6 Strafrechtelijke handhaving

Opzettelijke of roekeloze overtredingen die een direct gevaar voor de gezondheid of de veiligheid van personen opleveren, kunnen niet met een bestuurlijke boete worden afgedaan. Strafrechtelijke handhaving (na aangifte) is in dat geval de aangewezen weg.

4.Toezicht, handhaving en sanctionering gemeente Tytsjerksteradiel

In het vorige hoofdstuk is aangegeven welke mogelijkheden de Wet Kinderopvang en Kwaliteitseisen Peuterspeelzalen geeft om het toezicht op en de handhaving van de kwaliteit goed te regelen. In dit hoofdstuk beschrijven we de aanpak binnen de gemeente Tytsjerksteradiel.

4.1.Toezicht

Het college heeft vanaf 2005 en de jaren daarna een aantal ambtenaren van de GGD aangewezen als toezichthouder en dit bekend gemaakt op de gemeentepagina van het huis-aan-huisblad (Actief). De GGD inspecteert jaarlijks alle kindercentra, peuterspeelzalen en gastouderbureaus in de gemeente Tytsjerksteradiel. Daarnaast voert de GGD inspecties uit na (aan)melding van een nieuw kindercentrum, peuterspeelzaal, gastouderbureau of gastouder. De afdeling Mienskip is gemandateerd opdrachtgever voor de inspecties.

4.2Handhaving

Het is belangrijk om vast te leggen hoe we met overtredingen van de kwaliteitsregels van de Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen omgaan. Afhankelijk van de prioritering die aan de overtreding hangt, wordt de overtreding gesanctioneerd. Bij de prioriteitsstelling is gebruik gemaakt van het Afwegingsmodel handhaving kinderopvang van de VNG. In dit model wordt gekeken naar het negatieve effect dat zich kan voordoen bij een overtreding. Hoe groter het negatieve effect, hoe hoger het belang om in te grijpen.

Voordat de eerste juridische stap van aanwijzing wordt gezet kan overwogen worden eerst op basis van mondelinge overreding de houder te bewegen de overtreding te herstellen. De overreding heeft geen juridische status en is daarmee een uitstel van het handhavingstraject.

5.Implementatie handhavingsbeleid

Algemeen

Een groot deel van het beleid is in overeenstemming met de overige n van Friesland en in samenwerking met de GGD opgesteld. De implementatie van het handhavingsbeleid is deels afhankelijk van de organisatiestructuur binnen de en kan als zodanig dus per verschillen.

Verantwoordelijkheden

Binnen de Tytsjerksteradiel hebben we na invoering van de Wet Kinderopvang en Kwaliteitseisen Peuterspeelzalen ervoor gekozen om een splitsing te maken in de uitvoering van de Wet Kinderopvang en Kwaliteitseisen Peuterspeelzalen binnen twee afdelingen:

  • ·

    De afdeling Financiële en Juridische Zaken (Algemene Zaken) is verantwoordelijk voor handhaving en het beleid.

  • ·

    De afdeling Mienskip blijft, evenals vóór de invoering van de wet, verantwoordelijk voor alle overige taken binnen de Wet Kinderopvang en Kwaliteitseisen Peuterspeelzalen. Het gaat hierbij om het toezicht en de handhaving kwaliteit kinderopvang (registratie, kwaliteitscontroles GGD, jaarverslag IWI etc.) en het beleid en uitvoering van de buitenwettelijke doelgroepen (SMI, sociaal medische indicatie).

Hoewel de eindverantwoordelijkheid van het toezicht en de handhaving bij de afdeling Mienskip ligt zal dit beleid binnen de gehele organisatie bekend worden gemaakt. Immers ook de andere afdeling kunnen indien nodig bij de handhaving betrokken worden. De afdeling MBB (milieu, bouwen en beheer) als het bijvoorbeeld gaat om bouwtechnische zaken, en bij juridische conflicten, de afdeling FJZ (Financiële en juridische zaken). Bij handhavingszaken met betrekking tot een bestuurlijke boete en bij lasten is de afdeling FJZ/AZ eindverantwoordelijk. Er wordt gehandeld in overleg met de afdeling Mienskip.

5.1Bekostiging toezicht en handhaving

Binnen de afdeling Mienskip is structureel 0,05 fte (2 uren per week) beschikbaar voor de taken van het toezicht en de handhaving (dit is inclusief de uitvoering van de buitenwettelijke doelgroepen). Deze uren zitten in het takenpakket van één van de beleidsmedewerkers.

Voor de juridische ondersteuning bij handhavingszaken zijn geen structerele uren beschikbaar. De extra taak wordt uitgevoerd door een juridisch medewerker(ster) van de afdeling Financiële en Juridische Zaken

De GGD-en zijn door het ministerie aangewezen als de uitvoerende instantie om de toezichthoudende taak te verrichten. Het college van B&W wijst hiertoe inspecteurs aan, die in dienst zijn van de GGD. Deze aanwijzing als toezichthouder wordt vermeld in een lokaal verspreid blad (Actief) en zal worden vermeld op de website van Tytsjerksteradiel.

Afspraken GGD-Fryslân:

Met de GGD-Fryslân zijn in overleg met de Friese gemeenten werkafspraken gemaakt.

Binnen de begroting van de wordt jaarlijks een bedrag gereserveerd voor zowel de reguliere inspecties, de inspecties van nieuwe vestigingen als inspecties na signalen of klachten. Dit is een raming, omdat alleen de reguliere inspecties helder zijn, de overige kosten zijn afhankelijk van eventuele klachten en of signalen. Jaarlijks stelt de GGD de tarieven vast voor deze inspecties.

De kinderopvangorganisaties in de gemeente Tytsjerksteradiel ontvangen een exemplaar van deze notitie. Tevens wordt de notitie op www.overheid.nl geplaatst, onder onze gemeente.

Bijlage 1. Toelichting afwegingsmodel

De gemeente hanteert het Afwegingsmodel Handhaving Kinderopvang en Peuterspeelzalen 2012 bij het uitvoeren van de handhavingacties die nodig zijn als een houder van een kindercentrum, peuterspeelzaal, gastouder of een gastouderbureau niet voldoet aan een of meer kwaliteitseisen van de Wet Kinderopvang en Kwaliteitseisen Peuterspeelzalen, het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen en de Regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen. In het model zijn de algemeen geldende regels opgenomen die de gemeente kan hanteren bij het overtreden van de kwaliteitseisen.

Het gemeentelijke handhavingtraject begint direct na ontvangst van het inspectierapport van de GGD. De GGD geeft in het rapport een handhavingadvies aan de gemeente. In het rapport is het ‘Overzicht bevindingen toezichthouder per inspectiedomein’ de basis voor het afwegen van de te ondernemen handhavingactie. In dit overzicht beschrijft de toezichthouder per domein de context van de voorwaarden waar de houder niet aan voldoet. De gemeente kan de aangegeven verzwarende of verzachtende omstandigheden, de inspanning van de houder enz. mee laten wegen bij het beoordelen van de te nemen handhavingactie.

Voordat de eerste juridische stap van aanwijzing wordt gezet, kan overwogen worden eerst op basis van mondelinge overreding de houder te bewegen de overtreding te herstellen. De overreding heeft geen juridische status en betekent daarom een uitstel van het handhavingtraject.

De eerste juridische stap zal het opleggen van een aanwijzing zijn. In geval de GGD al een bevel heeft gegeven, dan kan dit worden beschouwd als fase 2. De gemeente kan dan direct overgaan naar fase 3: het opleggen van andere sancties. Het opleggen van een aanwijzing is dan niet nodig. De GGD geeft alleen een bevel indien hij van mening is dat de kwaliteit bij een kindercentrum of gastouderbureau zodanig tekortschiet dat het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden. In geval van overtredingen met een lage of gemiddelde prioritering zal hier niet snel sprake van zijn.

De zwaarte van de prioritering komt tot uiting in de hersteltermijn die in dit model wordt aangegeven in een bandbreedte. De handhaver moet per geval de exacte hersteltermijn aangeven. Na het verstrijken van een hersteltermijn moet de overtreding beëindigd te zijn. Ter controle hiervan kan de handhaver schriftelijke bewijsstukken opvragen dan wel de GGD de opdracht geven voor een herinspectie. Hiervoor moeten afspraken worden gemaakt met de GGD.

Toelichting:

-Indien er sprake is van herhaalde overtredingen danwel zware overtredingen kan een

aanwijzing worden gecombineerd met een exploitatieverbod.

Een exploitatieverbod kan eventueel gevolgd worden door bestuursdwang, dwangsom of een bestuurlijke boete. Het kindercentrum / gastouderbureau kan ook worden verwijderd uit het register.

-Naast bovengenoemde handhavingsinstrumenten is de GGD bevoegd tot het

geven van een bevel. Het college van B&W is bevoegd dit bevel te verlengen. Voor het overige geldt dat het college bevoegd is.

-Een waarschuwing is geen sanctie en kan door de gemeente gegeven worden. Een

waarschuwing is dan een “dreiging” met een sanctie zonder dat daartoe een concreet besluit genomen is; het is geen besluit waartegen bezwaar kan worden gemaakt.

-Het college kan de besluitvorming over sancties mandateren tenzij a) dit bij wettelijk

voorschrift anders is bepaald of b) de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet (art 10:3 lid 1 Awb).

-Het geval onder a) doet zich voor bij de sanctie bestuurlijke boete: de bevoegdheid is niet te mandateren aan degene die van de overtreding een rapport of proces verbaal (art. 77 lid 5 Wet Kinderopvang en Kwaliteitseisen Peuterspeelzalen) heeft opgemaakt, maar mandaat aan anderen is niet uitgesloten.

Het geval onder b) doet zich niet voor.

Bijlage 2. Uitwerking handhavinginstrumenten

Het college ziet toe op naleving van de Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. Hiertoe heeft het college ambtenaren van de GGD als toezichthouder aangewezen. Het college kan op basis van bevindingen van de toezichthouder ingrijpen. Hiertoe heeft het college een aantal instrumenten tot zijn beschikking.

1. Aanwijzing

Het college is bevoegd schriftelijk een aanwijzing te geven indien een kindercentrum of een gastouderbureau zich niet houdt aan de voorschriften die zijn opgenomen in de Wet Kinderopvang en Kwaliteitseisen Peuterspeelzalen.

Wettelijke basis: artikel 1.65, eerste lid en artikel 2.23, eerste lid Wet Kinderopvang en Kwaliteitseisen peuterspeelzalen

Grond: het niet voldoen aan de voorschriften van hoofdstuk 3, paragrafen 2 en 3 van

de Wet Kinderopvang en Kwaliteitseisen Peuterspeelzalen

Vorm: schriftelijk besluit

Bevoegd: het college, manager FJZ/AZ gemandateerd

Object: kindercentrum, gastouderbureau, voorziening voor gastouderopvang, peuterspeelzaal

In de beschikking tot aanwijzing vermeldt het college:

- de wettelijke basis waarop de aanwijzing berust;

- een beschrijving van de geconstateerde overtredingen, op welke punten niet of onvoldoende

wordt voldaan aan de voorschriften;

-een beschrijving van de te nemen maatregelen in verband met de geconstateerde

overtredingen;

-de termijn waarbinnen de maatregelen genomen moeten zijn, eventule aankondiging van een(onverwachte) herinspectie;

  • -

    de wijze waarop een eventuele zienswijze is beoordeeld;

  • -

    de mogelijkheid van bezwaar en beroep;

  • -

    de waarschuwing dat de aanwijzing kan worden afgedwongen met bestuursdwang, dwangsom

(o.b.v. art. 125 Gemeentewet) of kan leiden tot een bestuurlijke boete (o.b.v. art. 72, eerste lid Wet Kinderopvang en Kwaliteitseisen Peuterspeelzalen).

2. Bevel

Als de toezichthouder oordeelt dat de kwaliteit van de kinderopvang bij een kindercentrum zodanig tekortschiet, dat het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden, kan de toezichthouder een schriftelijk bevel geven.

Wettelijke basis: artikel 1.65, derde lid en artikel 2.23 derde lid Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen

Grond: indien de kwaliteit van de kinderopvang bij een kindercentrum zodanig

tekortschiet dat het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan

lijden. Een aanwijzing kan in een dergelijke situatie niet worden afgewacht.

Vorm: schriftelijk besluit

Geldigheidsduur: zeven dagen

Bevoegd: toezichthouder GGD, verlenging door het college

Object: kindercentrum, go, peuterspeelzaal

In het bevel beschrijft de toezichthouder:

  • -

    de wettelijke basis waarop het bevel berust;

  • -

    de geconstateerde overtredingen, op welke punten niet of onvoldoende wordt voldaan aan de voorschriften;

  • -

    de maatregelen die genomen moeten worden in verband met de geconstateerde overtredingen;

  • -

    de termijn waarbinnen de maatregelen genomen moeten zijn en hoe dit vervolgens wordt gecontroleerd;

  • -

    de wijze waarop een eventuele zienswijze is beoordeeld;

  • -

    de mogelijkheid van bezwaar en beroep;

  • -

    de waarschuwing dat de aanwijzing kan worden afgedwongen met bestuursdwang, dwangsom

    (o.b.v. art. 125 Gemeentewet) of kan leiden tot een bestuurlijke boete (o.b.v. art. 72, eerste lid

    Wet Kinderopvang en Kwaliteitseisen Peuterspeelzalen).

3. Verbod exploitatie voort te zetten

Het college kan de houder verbieden de exploitatie van een kindercentrum of gastouderbureau voort te zetten, zolang bij een bevel of een aanwijzing niet opvolgt en het toepassen van bestuursdwang niet mogelijk is.

Wettelijke basis: artikel 1.66 eerste lid en artikel 2.24 eerste lid Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen

Grond: zolang de houder een bevel of aanwijzing niet opvolgt en het toepassen van

bestuursdwang (praktisch) niet mogelijk is

Vorm: schriftelijk besluit

Bevoegd: het college, manager FJZ/AZ

Object: kindercentrum of gastouderbureau, peuterspeelzaal

In het exploitatieverbod beschrijft het college:

  • -

    de wettelijke basis waarop het verbod berust;

  • -

    de gegeven en niet opgevolgde aanwijzingen en bevelen;

  • -

    de mogelijkheden voor de houder om het exploitatieverbod te laten opheffen;

  • -

    de termijn waarbinnen de exploitatie gestaakt moet worden;

  • -

    de wijze waarop een eventuele zienswijze is beoordeeld;

  • -

    de mogelijkheid van bezwaar en beroep;

  • -

    de waarschuwing dat het verbod kan worden afgedwongen met bestuursdwang, dwangsom

(o.b.v. art. 125 Gemeentewet) of kan leiden tot een bestuurlijke boete (o.b.v. art. 72, eerste lid Wet Kinderopvang en Kwaliteitseisen Peuterspeelzalen).

4. Verbod om in exploitatie te gaan

Het college kan de houder verbieden een kindercentrum of gastouderbureau in exploitatie te nemen, als blijkt dat het kindercentrum of het gastouderbureau naar verwachting niet dan wel niet langer aan de voorschriften zal voldoen.

Wettelijke basis: artikel 1.66, tweede lid en artikel 2.24 tweede lid Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen

Grond: niet voldoen aan de voorschriften van hoofdstuk 3, paragraaf 2 van de Wet

kinderopvang

Vorm: schriftelijk besluit

Bevoegd: het college, manager Mienskip

Object: kindercentrum of gastouderbureau, peuterspeelzaal

In het exploitatieverbod beschrijft het college:

  • -

    de wettelijke basis waarop het verbod berust;

  • -

    de wijze waarop een eventuele zienswijze is beoordeeld;

  • -

    de geconstateerde tekortkomingen op welke punten niet wordt voldaan aan devoorschriften;

  • -

    de mogelijkheid van bezwaar en beroep;

  • -

    de waarschuwing dat het verbod kan worden afgedwongen met bestuursdwang, dwangsom (o.b.v. art. 125 Gemeentewet) of kan leiden tot een bestuurlijke boete (o.b.v. art. 72, eerste lid Wet Kinderopvang en Kwaliteitseisen Peuterspeelzalen).

5. Verwijdering uit het register

Het college mag de gegevens van een kindercentrum of gastouderbureau uit het register verwijderen, als uit onderzoek blijkt dat de houder niet aan de kwaliteitseisen voldoet.

Wettelijke basis: artikel 46 Wet Kinderopvang en Kwaliteitseisen Peuterspeelzalen en artikel 9, tweede lid Regeling wet kinderopvang

Grond: indien op basis van een onderzoek – als bedoeld in artikel 62 van de Wet

kinderopvang – is gebleken dat de houder naar verwachting niet dan wel niet

langer voldoet aan de bij en krachtens hoofdstuk 3, paragrafen 2 en 3 van de

wet gegeven voorschriften

Vorm: schriftelijk besluit; extra verplichting in de regeling om publicatie in een lokaal verspreid dag-, nieuw- of huis-aan-huisblad

Bevoegd: het college, manager Mienskip, op basis van rapport van de toezichthouder

Object: kindercentrum of gastouderbureau

Op grond van artikel 4:8 Awb moet de houder in de gelegenheid worden gesteld zijn zienswijze bekend te maken voordat de registratie wordt verwijderd. De houder mag dit mondeling of schriftelijk doen, artikel 4:9 Awb. In bepaalde gevallen mag worden afgeweken van de verplichting tot zienswijze geven, zoals in het geval van spoed. Gelet op de impact van een dergelijke beslissing ligt het voor de hand dit besluit zeer zorgvuldig voor te bereiden. Verwijdering op termijn is ook mogelijk.

In het besluit vermeldt het college:

  • -

    de wettelijke basis waarop het besluit berust;

  • -

    de termijn waarop verwijdering plaatsvindt;

  • -

    de mogelijkheid van bezwaar en beroep.

6. Bestuursdwang

Nadat de aanwijzing of het bevel niet ten uitvoer is gelegd, kan het college besluiten ter handhaving bestuursdwang aan te zeggen. Bestuursdwang is de herstelsanctie, inhoudende een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en de verplichting om te dulden dat het bestuursorgaan de last door feitelijk handelen ten uitvoer legt, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.

Wettelijke basis: artikel 125 Gemeentewet

Grond: het niet opvolgen van een bevel of aanwijzing als bedoeld in artikel 1.65 van deWet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen

Vorm: schriftelijk besluit

Bevoegd: het college, manager FJZ/AZ

Object: kindercentrum of gastouderbureau

7. Dwangsom

In plaats van bestuursdwang kan het college besluiten een last onder dwangsom op te leggen. Een last onder dwangsom wordt niet opgelegd als er acuut gevaar is. Dan is het beter om te kiezen bijvoorbeeld voor bestuursdwang. Een last onder dwangsom is een herstelsanctie: de overtreding moet ‘hersteld’ worden. Gebeurt dit niet of niet tijdig dan moet een geldsom worden betaald.

Wettelijke basis: artikel 125 Gemeentewet juncto artikel 5:32, eerste lid van de Awb

Grond: het niet opvolgen van een bevel of aanwijzing als bedoeld in artikel 65 van de

Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen

Vorm: schriftelijk besluit

Bevoegd: het college, manager FJZ/AZ

Object: kindercentrum of gastouderbureau

8. Bestuurlijke boete houder

Een bestuurlijke boete kan worden opgelegd indien een houder een verplichting, een aanwijzing of een bevel niet nakomt of handelt in strijd met een verbod. De bestuurlijke boete bedraagt hoogstens € 45.000,-. Ook kan een bestuurlijke boete tot max. € 5.000,- worden opgelegd als een houder niet alle inlichtingen verstrekt aan het college die voor de aanspraak van een ouder op de tegemoetkoming van de gemeente van belang zijn.

Wettelijke basis: artikel 1.72 Wet Kinderopvang en Kwaliteitseisen Peuterspeelzalen

Grond: het niet nakomen van een verplichting als bedoeld bij of krachtens hoofdstuk

3, een aanwijzing of bevel als bedoeld in artikel 65 van de Wet of artikel 5:20

van de Awb dan wel bij handelen in strijd met het verbod van artikel 66;

Vorm: schriftelijk besluit

Bevoegd: het college, manager FJZ/AZ

Object: houder van een kindercentrum of gastouderbureau

Bijzonder: geen mandaat voor opleggen boete mogelijk aan de opsteller rapport. De hoogte van de boete moet worden afgestemd op de ernst van de overtreding,

de mate waarin de overtreding de persoon verweten kan worden en de

omstandigheden waarin die persoon verkeert.

9. Strafrechtelijke mogelijkheden

De Wet Kinderopvang en Kwaliteitseisen Peuterspeelzalen kent in artikel 71 een bepaling die bij overtreding kan leiden tot strafrechtelijke vervolging. Strafrechtelijke vervolging is geen specifieke mogelijkheid voor het college en de toezichthouder zelf.

Indien de gedraging strafbaar is, wordt het aan het OM voorgelegd, tenzij is afgesproken met het OM dat hiervan kan worden afgezien.

Wettelijke basis: artikelen 225 tot en met 227b, 447c en 447d van het Wetboek van Strafrecht,en de artikelen 179 tot en met 182 en artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht, voor zover de feiten betrekking hebben op een bevel, vordering of handeling, gedaan of ondernomen door de bijzondere opsporingsambtenaren zelf.

Grond: valsheid in geschrifte, opgave van onware gegevens en schending van de

verplichting om gegevens te verstrekken, en twee specifieke overtredingen

betreffende het openbaar gezag en bepaalde misdrijven tegen het openbaar

gezag.

Vorm: schriftelijk besluit

Bevoegd: OM en politie, opsporingsambtenaren

Object: houder en ouder

Aandachtspunt: overgang tussen toezicht en opsporing.