Regeling vervallen per 01-01-2013

Verordening maatschappelijke ondersteuning Tytsjerksteradiel 2012

Geldend van 01-07-2012 t/m 31-12-2012

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning Tytsjerksteradiel 2012

Verordening maatschappelijke ondersteuning Tytsjerksteradiel 2012

 

Hoofdstuk 1. Begripsomschrijvingen

 

Artikel 1

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      wet: Wet maatschappelijke ondersteuning;

    • b.

      besluit: Besluit maatschappelijke ondersteuning Tytsjerksteradiel 2012

    • c.

      landelijk besluit: Besluit maatschappelijke ondersteuning (Stb. 2006, 450)

    • d.

      college: college van burgemeester en wethouders;

    • e.

      compensatieplicht: de plicht van het college aan personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Daarbij legt artikel 4 van de wet het college de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden en dat in het individuele geval maatwerk is;

    • f.

      aanmelding: de mededeling van een belanghebbende aan het college dat hij beperkingen ondervindt op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie op grond waarvan hij verzoekt een afspraak te maken voor een gesprek;

    • g.

      gesprek: het eerste contact na een aanmelding waarin met degene die maatschappelijke ondersteuning zoekt zijn gehele situatie wordt geïnventariseerd ten aanzien van de beperkingen en de gevolgen daarvan, de te bereiken resultaten, de te kiezen oplossingen via eigen mogelijkheden of via mogelijkheden van het netwerk dan wel via algemene, algemeen gebruikelijke collectieve, (wettelijk) voorliggende en individuele voorzieningen;

    • h.

      aanvraag: het verzoek van een belanghebbende om in aanmerking te komen voor één of meerdere voorzieningen om een resultaat te bereiken in het kader van deze verordening;

    • i.

      belanghebbende: een persoon met een beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem die behoefte heeft aan compensatie ten behoeve van het bevorderen van zijn deelname aan het maatschappelijk verkeer en het zelfstandig functioneren, die voor zichzelf of, met behulp van een machtiging, door een ander een aanmelding of een aanvraag doet of laat doen;

    • j.

      psychosociaal probleem: een situatie van verlies van zelfstandigheid en, met name, een gebrek aan mogelijkheden tot deelname aan het maatschappelijk verkeer, veroorzaakt door belemmeringen die iemand ondervindt in zijn relatie met anderen, met zijn sociale omgeving;

    • k.

      algemene voorziening: een voorziening die weliswaar niet specifiek bestemd is voor, noch te gebruiken is door alle personen als bedoeld in artikel 4 lid 1 van de wet, maar die anderzijds door iedereen waarvoor de voorziening  bedoeld is op eenvoudige wijze te verkrijgen of te gebruiken is, zonder een ingewikkelde aanvraagprocedure;

    • l.

      algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, dus ook door anderen gebruikt wordt, algemeen verkrijgbaar is  en niet – aanzienlijk – duurder is dan vergelijkbare producten;

    • m.

      collectieve voorziening: een voorziening die individueel wordt verstrekt maar die door meerdere personen – tegelijk - kan worden gebruikt;

    • n.

      individuele voorziening: een voorziening die door het college ten behoeve van één persoon op basis van artikel 4 Wmo wordt verstrekt;

    • o.

      leefeenheid: een eenheid bestaande uit personen die op één adres gemeenschappelijk een woning bewonen en duurzaam een huishouden voeren;

    • p.

      gebruikelijke zorg: de zorg die op het gebied van het voeren van het huishouden voor één of meer personen die tot de leefeenheid van belanghebbende behoren als algemeen aanvaardbaar wordt beschouwd;

    • q.

      voorziening in natura: een voorziening, in te zetten om het resultaat te bereiken, in de vorm van goederen in (bruik)leen of in eigendom, of als persoonlijke dienstverlening;

    • r.

      persoonsgebonden budget: een geldbedrag om te gebruiken voor het te bereiken resultaat, als alternatief voor een voorziening in natura;

    • s.

      mantelzorger: een persoon die mantelzorg in de zin van artikel 1, lid 1 onder b van de wet biedt.

 

 

Hoofdstuk 2. Resultaatgerichte compensatie

 

Artikel 2         De te bereiken resultaten

De op basis van artikel 4 lid 1 van de wet via compenserende maatregelen te bereiken resultaten zijn:

a.   een schoon en leefbaar huis;

b.   wonen in een geschikt huis;

c.   beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften;

d.   beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding en schoon linnengoed;

e.   het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

f.    zich verplaatsen in en om de woning;

g.   zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel;

h.   de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.

Hoofdstuk 3. Hoe te komen tot de te bereiken resultaten

Artikel 3         scheiding aanmelding en aanvraag

  • 1.

    Aan een aanvraag voor een individuele voorziening gaat een gesprek vooraf indien:

a.   de aanvraag afkomstig is van een belanghebbende die nog niet eerder een aanvraag in het kader van de wet heeft gedaan;

b.   de aanvraag afkomstig is van een belanghebbende die al eerder een gesprek heeft gevoerd maar waarbij sprake is van gewijzigde omstandigheden of gewijzigde te bereiken resultaten;

c.   belanghebbende of het college daarom verzoekt.

  • 2.

    Indien belanghebbende aangeeft direct een aanvraag in te willen dienen vervalt het gestelde in het eerste lid.

 

 

 

 

Artikel 4         aanmelding voor een gesprek

  • 1.

    Een aanmelding voor een gesprek kan schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch worden gedaan bij het loket Wmo / W&B door of namens een persoon met een beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem die behoefte heeft aan compensatie ten behoeve van het bevorderen van zijn deelname aan het maatschappelijk verkeer en het zelfstandig functioneren.

  • 2.

    Binnen drie werkdagen na de aanmelding wordt een afspraak gemaakt voor het gesprek.

 

Artikel 5         het gesprek

  • 1.

    Het gesprek vindt plaats binnen drie weken na de aanmelding. 

  • 2.

    Bij het voeren van het gesprek zal de International Classification of Functions, Disabilities and Health als basis voor het begrippenkader worden gehanteerd.

  • 3.

    Als de belanghebbende een mantelzorger is wordt met de mantelzorger en zo mogelijk met de verzorgde geïnventariseerd welke belemmeringen de belanghebbende ondervindt bij de uitvoering van de mantelzorg.

 

Artikel 6         het verslag

  • 1.

    Het gesprek wordt afgesloten met een verslag. Het verslag wordt belanghebbende voor ondertekening toegezonden binnen 8 werkdagen na het gesprek.

  • 2.

    Opmerkingen van belanghebbende over het verslag kunnen als bijlage aan het verslag worden toegevoegd. Uitsluitend een door belanghebbende ondertekend verslag kan als aanvraagformulier dienen als bedoeld in artikel 7 lid 3.

  • 3.

    Na het voeren van een gesprek kan een belanghebbende, gebruik makend van het ondertekende verslag van het gesprek, dat in die situatie als aanvraagformulier dient, een aanvraag indienen voor een individuele voorziening ex artikel 1, lid 1 aanhef en onder g sub 6 van de wet.

 

Hoofdstuk 4. De aanvraag van een individuele voorziening

 

Artikel 7         de aanvraag

  • 1.

    De aanvraag van een individuele voorziening moet schriftelijk of elektronisch plaatsvinden door middel van het door het college beschikbaar gestelde formulier.

  • 2.

    Indien mondeling een verzoek voor een voorziening wordt gedaan (via de telefoon of op een andere manier), wordt dit per omgaande schriftelijk bevestigd. Bij deze bevestiging wordt een aanvraagformulier meegezonden.

  • 3.

    Indien er een ondertekend verslag van het gesprek aanwezig is, wordt dit ondertekende verslag als aanvraagformulier beschouwd.

 

Hoofdstuk 5. Beoordeling van de te bereiken resultaten

 

§ 1. Afweging

 

Artikel 8         Het maken van een afweging

  • 1.

    Bij het beoordelen welke voorzieningen getroffen moeten worden, neemt het college het verslag van het gesprek, indien aanwezig, als uitgangspunt. Het college gaat uit van de behoeften en persoonskenmerken van de belanghebbende. Daarbij zal onderzoek gedaan worden naar de noodzaak en mogelijkheid tot leveren van maatwerk ten aanzien van het te bereiken resultaat.

  • 2.

    Indien en voor zover algemene en algemeen gebruikelijke voorzieningen kunnen leiden tot het te bereiken resultaat en deze daadwerkelijk beschikbaar en bruikbaar zijn, worden ten aanzien van die onderdelen geen collectieve en individuele voorzieningen verstrekt.

§ 2. De te bereiken resultaten

 

Artikel 9         Een schone en leefbare woning

  • 1.

    Het eerste te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het kunnen wonen in een woning die schoon is. Dit geldt ten aanzien van de woonkamer, slaapvertrekken, keuken en sanitaire ruimten.

  • 2.

    Met het oog op een schone en leefbare woning kan een individuele voorziening getroffen worden voor het lichte en/of het zware huishoudelijke werk.

  • 3.

    Voor zover er sprake is van gebruikelijke zorg en deze daadwerkelijk beschikbaar en bruikbaar is, worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

 

Artikel 10       Wonen in een geschikte woning

  • 1.

    Het tweede te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het normaal gebruik kunnen maken van de woning waar men over beschikt. Dit geldt ten aanzien van de woonkamer, slaapvertrekken, keuken, sanitaire ruimten, berging, tuin of balkon.

  • 2.

    Met het oog op het normale gebruik van de woning kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van de bereikbaarheid, toegankelijkheid en bruikbaarheid van de woning.

  • 3.

    Voor zover de belanghebbende kan verhuizen naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning, welke verhuizing kan leiden tot het te bereiken resultaat en deze mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn, worden ten aanzien van die onderdelen, behoudens een eventuele verhuiskostenvergoeding, geen individuele voorzieningen verstrekt. Deze beoordeling vindt alleen plaats indien de aanpassing van de woning het bedrag zoals genoemd in het Besluit te boven gaat.

 Artikel 11       Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften

  • 1.

    Het derde te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het beschikken over de dagelijks benodigde hoeveelheid voedsel voor maaltijden en andere momenten waarop iets genuttigd wordt, evenals toiletartikelen en schoonmaakartikelen. Ook de noodzakelijke bereiding van maaltijden kan hieronder vallen.

  • 2.

    Met het oog op het beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het doen van boodschappen, voor wat betreft levensmiddelen, schoonmaakmiddelen, en toiletartikelen, alsmede het bereiden en aanreiken van maaltijden.

  • 3.

    Voor zover er sprake is van gebruikelijke zorg en deze daadwerkelijk beschikbaar en bruikbaar is, worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

 

Artikel 12       Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding en schoon linnengoed 

  • 1.

    Het vierde te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het beschikken over kleding in gewassen en zo nodig gestreken, opgevouwen of opgehangen staat evenals linnengoed in gewassen en zo nodig opgevouwen staat.

  • 2.

    Met het oog op het beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het wassen, drogen en strijken en opruimen van de dagelijkse was. Met het oog op het beschikking over schoon linnengoed kan een individuele voorziening worden getrokken ten aanzien van het wassen, drogen en opruimen van de was.

  • 3.

    Voor zover er sprake is van gebruikelijke zorg en deze daadwerkelijk beschikbaar en bruikbaar is, worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

 

Artikel 13       Het thuis kunnen verzorgen van kinderen die tot het gezin behoren

  • 1.

    Het vijfde te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit de dagelijkse, gebruikelijke zorg voor in het huishouden aanwezige kinderen.

  • 2.

    Met het oog op het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren, kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het – zo mogelijk tijdelijk ter overbrugging van een periode noodzakelijk voor het nemen van meer definitieve maatregelen – vervangen van de ouder die in principe voor de kinderen zorgt.

  • 3.

    Voor zover er sprake is van gebruikelijke zorg en deze daadwerkelijk beschikbaar en bruikbaar is, worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

 

Artikel 14       Zich verplaatsen in en om de woning

  • 1.

    Het te bereiken resultaat ten aanzien van het zich verplaatsen in en om de woning bestaat uit het in staat zijn de woonkamer, het slaapvertrek en/of de slaapvertrekken, het toilet en de douche, de berging, de tuin of het balkon kunnen bereiken en er zich zodanig kunnen redden dat normaal functioneren mogelijk is.

  • 2.

    Met het oog op het verplaatsen in en om de woning kan een individuele voorziening worden getroffen bestaande uit een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik.

 

Artikel 15       Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

  • 1.

    Het te bereiken resultaat ten aanzien van het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel bestaat uit het kunnen doen van dagelijkse boodschappen, het kunnen bezoeken van familie, kennissen en het doen van gewenste activiteiten, alles binnen de directe woon- en leefomgeving.

  • 2.

    Met het oog op het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel, kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het verplaatsen over de korte afstand rond de woning en het verplaatsen over de langere afstand binnen de directe woon en leefomgeving.

  • 3.

    Voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van collectief vervoer van deur tot deur die in de individuele situatie van de belanghebbende kan leiden tot het te bereiken resultaat en deze daadwerkelijk beschikbaar en bruikbaar is, worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

 Artikel 16       De mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten

  • 1.

    Het te bereiken resultaat ten aanzien van de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten bestaat uit het zo mogelijk kunnen afleggen van gewenste bezoeken en het deelnemen aan gewenste activiteiten.

  • 2.

    Met het oog op de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het vervoer naar de gewenste bestemmingen.

 

 

 

 

 

 

Hoofdstuk 6. Wijze van verstrekking, eigen bijdrage en eigen aandeel

§ 1. Verstrekking van voorzieningen

Artikel 17       Mogelijke verstrekkingwijzen

De te treffen voorzieningen kunnen als voorziening in natura of als persoonsgebonden budget worden verstrekt.

 

§ 2. In natura

 

Artikel 18       Inhoud beschikking

  • 1.

    Bij het treffen van een voorziening in natura wordt in de beschikking vastgelegd:

a.  welke de te treffen voorziening is;

b.  wat de duur is van de verstrekking is;

c.  hoe de voorziening in natura verstrekt wordt en

d.  of er sprake is van een overeenkomst waarin deze verstrekking is geregeld.

  • 2.

    Als er sprake is van een te betalen eigen bijdrage wordt dit in de beschikking opgenomen.

 

§ 3. Persoonsgebonden budget

 Artikel 19       Hoogte persoonsgebonden budget

Het college stelt in het Besluit nadere regels vast ten aanzien van de hoogte van het persoonsgebonden budget. Daarbij baseert het college zich:

  • a.

    voor wat betreft huishoudelijke hulp op de kosten waarvoor de hulp voor het geïndiceerde aantal uren kan worden ingekocht;

  • b.

    voor wat betreft het vervoer op de autokosten van een kleine middenklasse auto volgens het Nibud waarbij de aanschafkosten buiten beschouwing dienen te blijven en waarbij het uitgangspunt geldt dat 1500 kilometer op jaarbasis moet kunnen worden gereisd;

  • c.

    voor wat betreft overige voorzieningen op de kosten die de gemeente kwijt zou zijn op basis van verstrekking van de voorziening in natura.

 Artikel 20       Overwegende bezwaren

Het college legt in het Besluit vast in welke situaties sprake is van overwegende bezwaren zodat er geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt.

 

Artikel 21       Inhoud beschikking

  • 1.

    Bij het treffen van een voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt in de beschikking vastgelegd:

a.  Voor welk te bereiken resultaat het persoonsgebonden budget gebruikt moet           

     worden, eventueel aangevuld met een programma van eisen waaraan bij de

     besteding voldaan moet worden.

b.  Wat de omvang van het persoonsgebonden budget is en hoe deze omvang tot

     stand is gekomen.

c. Wat de duur is van de verstrekking waarvoor het persoongebonden budget

    bedoeld is.

d.  Welke regels gelden ten aanzien van verantwoording van het persoonsgebonden 

       budget.

  • 2.

    Als er sprake is van een te betalen eigen bijdrage wordt dit in de beschikking opgenomen.

 

 

 

 

§ 4. Eigen bijdrage  

Artikel 22       Eigen bijdragen en tarief collectief vervoer

  • 1.

    Bij het verstrekken van een voorziening is een eigen bijdrage verschuldigd ten aanzien van de volgende resultaten:

a.  een schoon en leefbaar huis;

b.  wonen in een geschikt huis;

c.  beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften;

d.  beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding en schoon linnengoed;

e.  het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

f.  zich verplaatsen in, om en nabij de woning voor zover het geen rolstoel betreft;

g.  zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel, betreffende voorzieningen die ineens            moeten worden aangeschaft;

h.  de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan   

     recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.

  • 2.

    Het college legt in het Besluit de omvang van deze eigen bijdrage vast met inachtneming van het landelijke Besluit.

  • 3.

    Voor het collectief vervoer geldt een tarief dat gelijk is aan het openbaar vervoer zonder reductie. Het college legt de hoogte van het tarief in het Besluit vast.

 

Hoofdstuk 7. Procedurele bepalingen rond onderzoek, advies en besluitvorming,

herziening, intrekking en terugvordering

 

Artikel 23       Beperkingen

  • 1.

    Een voorziening wordt slechts toegekend voor zover:

a.  De noodzaak voor het te bereiken resultaat langdurig is, tenzij het kortdurende

     hulp bij het huishouden betreft.

b.  De te verstrekken voorziening als de goedkoopst-compenserende voorziening aan te merken is.

  • 2.

    Geen voorziening wordt toegekend:

a.  Indien de voorziening algemeen gebruikelijk is.

b.  Indien de belanghebbende niet woonachtig is in de gemeente Tytsjerksteradiel.

c.  Voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende

     voorafgaand aan het moment van aanvragen of het moment van beschikken heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of deze voorziening noodzakelijk was en als goedkoopst-compenserend aan te merken valt.

d.  Voor zover een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds

     eerder in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling is verstrekt en de

     normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van

     omstandigheden die niet aan belanghebbende zijn toe te rekenen, of tenzij

     belanghebbende geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten.

 

Artikel 24       Advisering

  • 1.

    Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op de aangevraagde voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend of bij gebruikelijke zorg diens relevante huisgenoten:

a.  Op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te bevragen.

b.  Op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen bevragen en/of onderzoeken.

  • 2.

    Het college vraagt een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies indien:

a.  Het handelt om een aanvraag van een persoon die niet eerder een aanvraag

     indiende voor een voorziening in het kader van deze verordening.

b.  Het handelt om een aanvraag van een persoon die wel eerder een aanvraag voor een voorziening in het kader van deze verordening indiende, maar waarvan de omstandigheden zodanig zijn veranderd dat die gewijzigde omstandigheden de

     noodzaak van een voorziening of de soort van voorziening kunnen beïnvloeden.

c.  de gevraagde voorziening om medische redenen wordt afgewezen.

d.  Het college dat overigens gewenst vindt.

  • 3.

    Van het bepaalde in lid 2 onder a en b kan door het college worden afgeweken in gevallen, die zijn opgenomen in de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Tytsjerksteradiel 2012.

 

Artikel 25       Inlichtingenverplichting

  • 1.

    Belanghebbende is verplicht aan het college of de door hem aangewezen adviesinstantie die gegevens te verschaffen of te doen verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

  • 2.

    Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht zo spoedig mogelijk en schriftelijk aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

 

Artikel 26       Beëindiging

Een voorziening, behoudens een voorziening die in eigendom is verstrekt, wordt beëindigd indien niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening.

 

Artikel 27       Herziening en intrekking

  • 1.

    Het college kan een besluit, genomen op grond van deze verordening, herzien of intrekken indien:

a.  In een periode gelegen in het verleden niet is voldaan aan de voorwaarden

     gesteld bij of krachtens deze verordening.

b.  Beschikt is op grond van gegevens waarvan gebleken is dat die gegevens zodanig

     onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere

     beslissing zou zijn genomen.

  • 2.

    Een besluit tot verlening van een persoonsgebonden budget kan worden herzien of ingetrokken indien blijkt dat het budget binnen de in het Controleplan maatschappelijke ondersteuning 2012 vastgestelde periode na uitbetaling niet of niet volledig is aangewend voor de bekostiging van het resultaat waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

 

Artikel 28       Terugvordering en inname

  • 1.

    Indien de voorziening die in gebruik is gegeven is beëindigd op grond van artikel 26 kan het college deze voorziening innemen.

  • 2.

    Indien het persoonsgebonden budget met een periodiek karakter is beëindigd op grond van artikel 26 vindt geen terugvordering plaats.

  • 3.

    Indien het recht op een voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget is herzien of ingetrokken op grond van artikel 27 lid 1 kan op basis daarvan een reeds uitbetaald persoonsgebonden budget naar rato worden teruggevorderd.

  • 4.

    Ingeval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken op grond van artikel 27 lid 1 sub b kan deze voorziening worden teruggevorderd.

  • 5.

    Ingeval het recht op een in gebruik gegeven voorziening is ingetrokken op grond van artikel 27 lid 1 onder a of b kan deze voorziening worden ingenomen.

Hoofdstuk 8. Slotbepalingen

Artikel 29       Overgangsrecht

  • 1.

    Belanghebbende die een vervoerskostenvergoeding ontvangt op grond van artikel 24 onder c van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Tytsjerksteradiel 2008 behoudt dit recht nog zes maanden na verzenddatum van het aan belanghebbende gerichte besluit betreffende de afschaffing van de vervoerskostenvergoeding en eventuele daarvoor in plaats komende voorziening(en).

  • 2.

    Voor belanghebbenden die een voorziening ontvangen op grond van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Tytsjerksteradiel 2008, niet zijnde een voorziening die in eigendom is verstrekt of een voorziening op grond van artikel 9, 11, 12 of 13 is de eigen bijdrage zoals omschreven in artikel 21 van toepassing per 1 januari 2013.

  • 3.

    Voor belanghebbenden die een voorziening ontvangen op grond van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Tytsjerksteradiel 2008 die in eigendom is verstrekt, is de eigen bijdrage zoals omschreven in artikel 21 niet van toepassing.

 

Artikel 30       Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

 

Artikel 31       Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende Besluit geldende bedragen verhogen of verlagen aan de hand van de consumentenprijsindex alle huishoudens van het Centraal Bureau voor de Statistiek ofwel conform vastgestelde referentiebedragen en contractbepalingen.

 Artikel 32       Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per vier jaar geëvalueerd. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft wordt het beleid vervolgens aangepast. Het college zendt hiertoe telkens vier jaar na de inwerkingtreding van de verordening aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.

 Artikel 33       Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 juli 2012. De Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Tytsjerksteradiel 2008 vervalt ingaande 1 juli 2012.

 Artikel 34       Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening maatschappelijke ondersteuning Tytsjerksteradiel 2012”.

Toelichting Verordening maatschappelijke ondersteuning Tytsjerksteradiel 2012

Aanleiding

De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is op 1 januari 2007 van kracht geworden. De uitvoering van deze nieuwe wet is aanvankelijk wat betreft de individuele voorzieningen van prestatieveld 6 “beleidsarm” ingezet. Dat wil zeggen dat de bestaande regelgeving van de aan de Wmo voorafgaande Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) en de functie Huishoudelijke Verzorging (HV) uit de AWBZ zo veel mogelijk ongewijzigd in de nieuwe verordening werden opgenomen.

 

Deze nieuwe verordening is de weerslag van twee zaken. Allereerst hebben de resultaten van het project “De Kanteling”1aan de basis gelegen van de in deze verordening opgenomen tekst. Vervolgens is ook rekening gehouden met de jurisprudentie, met name die van de Centrale Raad van Beroep2.

 

Voor de totstandkoming van deze nieuwe verordening maakten we onder meer gebruik van de modelverordening van de VNG en raadpleegden we de juridische helpdesk van Schulinck3.

[1] Kanteling: een proces om de Wmo te doen kantelen naar een wijze van uitvoeren die recht doet aan de bedoeling van de wetgever, met name ten aanzien van het nieuwe begrip “compensatieplicht”.

[2]Met name de uitspraak van 10 december 2008 (LJN BG 6612) is van groot belang en heeft als basis gediend voor verdere uitspraken.

[3]Schulinck: Onze gemeente heeft een abonnement op het handboek Wmo van Schulinck. Dit handboek biedt met name juridische, maar ook beleidsmatige ondersteuning ten behoeve van een juiste uitvoering van de Wmo.

 

Algemene uitgangspunten

Een aantal uitgangspunten op het gebied van de individuele voorzieningen liggen ten grondslag aan de invulling van deze verordening. Deze zijn niet nieuw, maar krijgen in deze verordening meer nadruk.

 

  • 1.

    Eigen verantwoordelijkheid;

De belanghebbende is in eerste aanleg zelf verantwoordelijk voor het zoeken naar mogelijkheden om de participatie te vergroten. De gemeente dient als vangnet met in hoofdzaak een informerende en faciliterende rol. De eigen kracht van de inwoner wordt daar waar mogelijk versterkt.

 

De eigen verantwoordelijkheid strekt zich ook uit tot de financiële draagkracht van de belanghebbende. Pas wanneer de belanghebbende zelf niet redelijkerwijs in staat kan worden geacht de voorzieningen (deels) te bekostigen, komt een vergoeding vanuit de gemeente in beeld. Het vermogen van de belanghebbende blijft buiten beeld bij de beoordeling. Alleen de inkomsten uit dit vermogen worden bij het inkomen opgeteld. Er wordt op landelijk niveau momenteel onderzoek gedaan naar de politieke en juridische haalbaarheid van een vermogenstoets. Mocht uit dit onderzoek blijken dat deze toets haalbaar is, dan zullen wij de invoering hiervan aan de gemeenteraad voorleggen. 

  • 2.

    Medeverantwoordelijkheid;

De inwoners van onze gemeente zijn medeverantwoordelijk voor het participeren van de mensen in hun naaste omgeving. Dit betekent dat van onder meer familieleden, buurtgenoten, partners en kinderen in beginsel wordt verwacht dat zij (een deel van) de zorg voor hun naaste op zich nemen.

 

  • 3.

    Individuele voorzieningen als sluitstuk;

Pas wanneer de belanghebbende er zelf niet uitkomt , ook met behulp van de eigen omgeving niet tot een afdoende oplossing komt en er geen beroep kan worden gedaan op algemene of algemeen gebruikelijke voorzieningen, komt mogelijk een collectieve of individuele voorziening in beeld.

Compensatieplicht gemeente

|

algemene en algemeen gebruikelijke voorzieningen

|

individuele eigen (mede) verantwoordelijkheid

  • 4.

    Invulling vanuit behoefte cliënt;

We denken niet vanuit het aanbod, maar vanuit de behoefte van de cliënt. Hoe was de situatie van de cliënt voorafgaand aan het ontstaan van de zorgvraag en waaruit bestaat als gevolg van de beperking nu de compensatiebehoefte op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie? En in hoeverre is ondersteuning van de gemeente nodig voor voldoende participatie van de belanghebbende? Daarbij gelden uiteraard grenzen aan de verantwoordelijkheid van de gemeente. De goedkoopst compenserende oplossing om het resultaat te kunnen behalen geldt als uitgangspunt. Het gaat daarbij in beginsel om een gelijkwaardige uitgangspositie ten opzichte van iemand zonder beperkingen.

 

  • 5.

    Maatwerk;

Artikel 4 lid 2 Wmo bepaalt dat het college bij het bepalen van de voorzieningen rekening houdt met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorziening, waaronder verandering van woning in verband met wijziging van leefsituatie, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien. Dit vereist een zeer gedegen onderzoek van de gemeente naar de individuele situatie van de cliënt en een daarop gebaseerde passende oplossing.

Opbouw

De opbouw van deze verordening is geheel anders dan die van de voorafgaande verordening en die van de Wvg was. In deze verordening ligt het zwaartepunt op de te behalen resultaten in plaats van op voorzieningen en op het zogenaamde “gesprek”, een open gesprek waarin samen met de persoon die compensatie behoeft een zo volledig mogelijke inventarisatie gemaakt wordt van zijn situatie, zijn mogelijkheden en onmogelijkheden, zijn wensen en individuele specifieke kenmerken en de problemen die om een oplossing vragen. Leidend hierbij is het te bereiken resultaat.

Op basis hiervan kan bekeken worden welke mogelijkheden er zijn om dit resultaat te bereiken met oplossingen die al voorhanden zijn, zoals eigen mogelijkheden, (wettelijk) voorliggende voorzieningen, algemene voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen of collectieve voorzieningen. Daarna wordt duidelijk op welke punten nog individuele voorzieningen nodig zijn. Na het gesprek volgt eventueel een aanvraag voor collectieve en/of individuele voorzieningen.

 

Door deze wijze van werken wordt het proces om te komen tot oplossingen in twee delen gesplitst: een inventarisatiefase, gekarakteriseerd door het “gesprek” en een fase van aanvraag, beoordeling en toekenning van individuele voorzieningen. We kiezen ervoor beide fasen door verschillende personen te laten uitvoeren; het gesprek wordt gevoerd door een Wmo-adviseur1 met zeer gedegen kennis van de sociale kaart, Wmo en aanverwante regelgeving die beschikt over excellente gespreksvaardigheden. De fase van de concrete aanvraag is een taak van de Wmo-consulent met een zeer gedegen kennis van de Wmo en de daarop voorliggende voorzieningen, daarbij ondersteund door administratieve krachten.

 

Na de begripsomschrijvingen ligt de focus op de te bereiken resultaten. Daarin zal per onderdeel van de Wmo, zoals geschetst in artikel 4 lid 1 van de wet (een huishouden voeren, zich verplaatsen in en om de woning, zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en medemensen ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aangaan) uitgewerkt worden wat daarbij als resultaat bereikt moet worden. Daarna wordt ingegaan op het gesprek en vervolgens op de procedure na dat gesprek als het komt tot een individuele aanvraag. Pas daarna zal besloten worden met een aantal algemene, soms procedurele regels.

 

Nadere regels

Deze verordening is nader uitgewerkt in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Tytsjerksteradiel 2012, de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2012 en een aantal daaruit voortvloeiende beleidsnotities, zoals het controleplan.

[1]We streven ernaar de omtinkers in te zetten als Wmo-adviseur. Daarbij zal sprake zijn van een groeimodel (kennis en vaardigheden) en zullen in eerste aanleg de gemeentelijk medewerkers worden ingezet als Wmo-adviseur.

 

Hoofdstuk 1. Begripsomschrijvingen Artikel 1         Begripsomschrijvingen Lid 1 De verordening sluit voor de betekenis van de verschillende begrippen aan bij de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Algemene wet bestuursrecht, tenzij in de verordening anders is bepaald.

 Lid 2

In deze verordening wordt verstaan onder: 

sub a.             Wet

Waar staat Wet wordt bedoeld de Wet maatschappelijke ondersteuning.

 sub b. Besluit

Waar staat besluit wordt bedoeld het gemeentelijke Besluit voorzieningen Wmo Tytsjerksteradiel.

 

sub c. Landelijk besluitWaar staat landelijk besluit wordt bedoeld het Besluit maatschappelijke ondersteuning.  

sub d. College

Waar staat College wordt bedoeld het College van burgemeester en wethouders.

 sub e. Compensatieplicht

De begripsomschrijving van het cruciale begrip “compensatieplicht” is ontleend aan de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 10 december 2008. In deze uitspraak wordt voor het eerst een fundamenteel standpunt gegeven over de Wmo.

Het letterlijke citaat luidt:

“4.2.2. Artikel 4 van de Wmo verplicht het College aan de in dat artikel genoemde personen voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Dit artikel brengt mee dat de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie van deze personen de doeleinden zijn waarop de compensatieplicht van het College gericht moet zijn. Het is - gelet op de artikelen 3 en 5 van de Wmo - in beginsel aan de gemeenteraad en - gelet op artikel 4 van de Wmo - aan het College om te bepalen op welke wijze invulling wordt gegeven aan de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht. De rechter dient de keuze(n) die de gemeenteraad en het College daarbij hebben gemaakt in beginsel te respecteren, onverminderd de rechtsplicht van het College om in elk concreet geval een voorziening te treffen die zich kwalificeert als compensatie van beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Artikel 4 van de Wmo legt het College, wat dat aangaat, de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden. De Raad heeft noch in de wet, noch in de wetsgeschiedenis aanknopingspunten gevonden voor een terughoudende beoordeling van een ter uitvoering van artikel 4 van de Wmo genomen besluit. Wel heeft hij daarin aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat een dergelijk besluit in het individuele geval maatwerk dient te zijn. Onder omstandigheden kan dit leiden tot het oordeel dat algemene keuzen die de gemeenteraad en het College bij de uitvoering van de artikelen 3, 4, 5 en 6 van de Wmo hebben gemaakt in het concrete, individuele geval niet kunnen worden toegepast wegens strijd met de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht.

 

De Raad vindt hiervoor steun in de parlementaire geschiedenis, meer in het bijzonder in het verslag van het wetgevingsoverleg (Tweede Kamer 2005-2006, 30 131, nr. 98, p. 58 en 61), de brief van de staatssecretaris van 30 oktober 2006 (Tweede Kamer 2006-2007, 30 131, nr. 122, p. 6), de memorie van antwoord (Eerste Kamer 2005-2006, 30131, C, p. 7, 9, 10 en 57), de nadere memorie van antwoord (Eerste Kamer 2005-2006, 30 131, E, p. 19 en 25) en de Handelingen (Eerste Kamer 27 juni 2006, p. 34-1645).”

 

Uit dit citaat zijn de belangrijkste bestanddelen samengevoegd tot de volgende begripsomschrijving:

Compensatieplicht: De plicht van het College van burgemeester en wethouders aan personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem, voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan (met als doeleinden de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie van deze personen). Daarbij legt artikel 4 van de Wmo het College de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden en dat in het individuele geval maatwerk is”

 

De compensatieplicht houdt een plicht in voor het college. Die plicht geldt in ieder geval ten aanzien van personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem, waaronder ook ouderen kunnen vallen. Daarbij moet het gaan om ondervonden beperkingen op het gebied van de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie. Doel is belanghebbenden in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

 

Bij wat het college ook besluit geldt: het moet gaan om maatwerk. Uitgegaan moet worden van de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager. Dat legt een beperking op aan de mogelijkheid algemene maatregelen te treffen, zoals het hanteren van primaten. Dat is toegestaan, mits in het individuele geval steeds wordt nagegaan of die algemene maatregel wel leidt tot maatwerk. Of zoals de Centrale Raad het zegt: “Onder omstandigheden kan dit (maatwerk) leiden tot het oordeel dat algemene keuzen die de gemeenteraad en het College bij de uitvoering van de artikelen 3, 4, 5 en 6 van de Wmo hebben gemaakt in het concrete, individuele geval niet kunnen worden toegepast wegens strijd met de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht.”

 sub f. Aanmelding

In het kader van het gesprek wordt niet gesproken van een aanvraag maar van een aanmelding. Dit geeft verschillende aspecten van het gesprek aan. Allereerst dat het gesprek niet het onderzoek is naar een te verstrekken voorziening, maar het onderzoek naar de situatie van belanghebbende, zijn behoeften, de te bereiken resultaten enz. Dit is dan uitgangspunt voor de beoordeling welke resultaten bereikt kunnen worden met algemene voorzieningen die voor iedereen beschikbaar zijn. Dit traject kan uiteindelijk ook nog leiden tot een aanvraag voor een individuele voorziening. Het gesprek is evenwel geen vrijblijvende zaak: het gesprek is mede de basis voor de eventuele aanvraag voor een individuele voorziening. Van het gesprek worden aantekeningen gemaakt die zonodig uitgewerkt worden tot een verslag, dat mede als aanvraag dient om te voorkomen dat zaken dubbel gedaan moeten worden.

 sub g. Het gesprek

Onder "het gesprek" wordt de situatie verstaan waarbij degene die problemen ondervindt op het terrein waar de compensatieplicht van toepassing is, zich aanmeldt en na die aanmelding in gesprek komt met een vertegenwoordiger van het college.

 

 

Deze inventariseert samen met belanghebbende en eventueel aanwezige mantelzorger(s) waar belanghebbende en zijn mantelzorger(s) problemen ondervinden, wat belanghebbende nog zelf kan, wat de te bereiken resultaten zijn in de ogen van belanghebbende, wat de behoeften daarbij zijn, welke oplossingen er in de maatschappij beschikbaar zijn via algemene voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen en voorliggende voorzieningen, zodat een basis ontstaat voor het zoeken naar oplossingen voor de problemen. Met die oplossingen wordt het te bereiken resultaat gerealiseerd. Voor zover die resultaten niet in die gesprekken al te behalen zijn, zal een vervolg noodzakelijk zijn in de vorm van een aanvraag voor een collectieve of individuele voorziening die leidt tot een beschikking.

 sub h. Aanvraag

De aanvraag in het kader van de Wmo kan in principe alleen na het gesprek volgen. In hoofdstuk 4 komen de aanvraag en de uitzonderingen hierop aan bod.

 sub i. Belanghebbende

Doordat in de wet gesproken wordt over mantelzorgers en vrijwilligers als doelgroep voor de compensatieplicht, kan het begrip ‘belanghebbende’ ruimer worden geïnterpreteerd dan alleen belanghebbende zelf. Daarom is het begrip belanghebbende opgenomen in deze verordening. Onder belanghebbende wordt in deze verordening dus uitsluitend verstaan de persoon met de beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem zelf. Voor de mantelzorger is respijtzorg mogelijk bij (dreigende) overbelasting. Deze zorg wordt echter aan de belanghebbende zelf toegekend en niet aan de mantelzorger. Indien de mantelzorger zelf niet meer kan participeren in de samenleving, wordt hij/zij zelf belanghebbende.

 

De ondersteuning die de gemeente biedt aan de mantelzorgers en vrijwilligers in onze gemeente ligt vast in specifiek voor deze doelgroep geschreven beleidsnotities.

 sub j. Psychosociaal probleem

Het begrip psychosociaal probleem is vanuit de AWBZ in de Wmo opgenomen, maar inmiddels als “grondslag” uit de AWBZ geschrapt. Dit is gebeurd omdat gebleken is dat deze grondslag in de AWBZ financieel moeilijk te beheersen was. In de Wmo heeft – volgens de parlementaire behandeling - dit begrip een heel specifieke betekenis. Deze betekenis wordt hier als begripsomschrijving gehanteerd en is overgenomen uit een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB 29-04-2009. LJN: BI6832). Het betreft met name en verlies van zelfstandigheid of deelname aan het maatschappelijk verkeer, de kerndoelstelling van de Wmo.

 sub k. Algemene voorzieningen

Dit zijn voorzieningen, met name diensten of een combinatie van dienst en product, die niet specifiek bestemd zijn voor, noch te gebruiken zijn door inwoners met een beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem. Deze voorzieningen zijn door iedereen waarvoor ze bedoeld zijn op eenvoudige wijze, zonder een ingewikkelde aanvraagprocedure, te verkrijgen of te gebruiken. Voorbeelden zijn:

Ÿ    De dagrecreatie voor ouderen

Ÿ    De sociale alarmering

Ÿ    De boodschappenbus, de supermarktservice, de vrijwillige boodschaphulp

Ÿ    De maaltijdservice en het eetcafé

Ÿ    Klusjesdiensten om kleine woningaanpassingen te realiseren zoals de buurtconciërge, klussendienst, 55+service, thuiszorgservice

Ÿ    De (ramen)wasservice

Ÿ    De rolstoel-pools en scootmobiel-pools voor incidentele situaties

  • Openbaar vervoer

Een algemene voorziening is dus per definitie geen individuele voorziening en de Wmo-regels rond eigen bijdragen gelden niet.

 sub l. Algemeen gebruikelijke voorziening

Producten

Volgens de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is een voorziening, met name producten, algemeen gebruikelijk als het gaat om een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een handicap, zodat de voorziening ook op grote schaal door niet-gehandicapten wordt gebruikt, die gewoon in een normale winkel te koop is en niet speciaal in de revalidatie-vakhandel of soortgelijke winkels en die qua prijs niet (aanzienlijk) duurder is dan vergelijkbare producten. De Centrale Raad heeft aangegeven dat als het gaat om vervanging van een zaak die (nog lang) niet afgeschreven is en als het gaat om een persoon die een inkomen heeft dat door onvermijdbare kosten op grond van de handicap onder de bijstandsnorm komt, wellicht een uitzondering op dit principe gemaakt moet worden.

 

Verhuizing

Ook onder algemeen gebruikelijke voorzieningen vallen de kosten voor verhuizing indien deze voor belanghebbende voorzienbaar waren en in geval van belanghebbende redelijkerwijs mag worden verwacht dat hij/zij zelf in deze kosten voorziet.

 

Voorzieningen

Algemeen gebruikelijk is het ook om, wanneer belanghebbende al geruime tijd op eigen kosten gebruik maakt van een voorziening zoals huishoudelijke hulp, dat belanghebbende ook na het intreden van de beperking(en) deze kosten zelf draagt. Daarbij is uiteraard van belang of de (financiële) situatie van belanghebbende overeenkomt met de situatie van voor het intreden van de beperkingen.

 sub m. Collectieve voorzieningen

Dit zijn Wmo-voorzieningen die individueel worden verstrekt maar die toch door meerdere personen - tegelijk - worden gebruikt. Tot nu toe is het collectief vervoer (cv) het meest duidelijke voorbeeld. Cv is geen algemene voorziening, omdat de normale aanvraagprocedure geldt, er een beschikking wordt afgegeven en bezwaar en beroep mogelijk is.

 sub n. Individuele voorziening

In dit lid wordt de individuele voorziening gedefinieerd. Deze is niet voor iedereen beschikbaar, maar uitsluitend voor diegenen die onder artikel 4 van de wet vallen. Er wordt individueel onderzoek gedaan naar de noodzaak van deze voorziening, de voorziening wordt bij beschikking toegekend en er staat bezwaar en beroep open. Verder zijn alle regels van de Wmo van toepassing, zoals die rond eigen bijdragen en eigen aandeel.

 sub o. Leefeenheid

Deze begripsomschrijving moeten we voor een heldere uitwerking opknippen in vier delen:

  • -          een eenheid bestaande uit personen

Dit betreft zowel de meerderjarige en minderjarige personen

  • -          die op één adres

Voor de vaststelling of er sprake is van één adres sluiten we aan bij de registratie in de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA).

  • -          gemeenschappelijk een woning bewonen

Op één adres kan sprake zijn van meerdere woningen. We sluiten voor dit begrip aan bij de Wet op de huurtoeslag;

Onder woning wordt verstaan een zelfstandige woning, dat wil zeggen een woning voorzien van een eigen toegang, waarbij geen wezenlijke woonfuncties, zoals woon- en slaapruimte, was- en kookgelegenheid en toilet met andere woningen worden gedeeld.

Eigen toegang houdt in dat men de woonruimte kan bereiken zonder daarbij vertrekken of gangen en dergelijke te hoeven passeren waarover anderen zeggenschap hebben, omdat zij huurder of eigenaar zijn. Huurders van een woning in zogenoemde centraalwonenprojecten hebben meestal de beschikking over een geheel zelfstandige wooneenheid. Daarnaast heeft men met andere bewoners de mogelijkheid om van gemeenschappelijke voorzieningen gebruik te maken. Ondanks de aanwezigheid van die gemeenschappelijke voorzieningen is ingeval van een geheel zelfstandige wooneenheid toch sprake van een woning.

  • -          en duurzaam een huishouden voeren

Bewust is hier niet voor het begrip gezamenlijke huishouding gekozen dat bijvoorbeeld in de Wet werk en bijstand wordt gehanteerd. Daarin kunnen slechts twee personen een gezamenlijke huishouding voeren en dat is hier niet het uitgangspunt. Duurzaam impliceert een bestendigheid van de situatie; deze moet dus niet kortdurend van aard zijn. Voor het begrip ‘voeren van een huishouden’ sluiten we wel deels aan bij het begrip gezamenlijke huishouding: zorg voor elkaar dragen in financiële zin of anderszins.

 sub p. Gebruikelijke zorg

Als tot een leefeenheid meerdere meerderjarige personen behoren, hebben zij gezamenlijk de taak al het zich voordoende huishoudelijke werk te verrichten. Zij zijn zelf verantwoordelijk voor de verdeling en dit uitgangspunt heeft een verplichtend karakter.

 

Van minderjarige personen wordt verwacht dat zij helpen bij het huishoudelijke werk.

 

Maatwerk is het uitgangspunt, waarbij het Protocol gebruikelijke zorg (CIZ, 2005) als ondersteunend normenkader kan dienen.

 sub q. Voorziening in natura

Omschreven is in dit lid wat een voorziening in natura is.

 sub r. Persoonsgebonden budget

Dit lid beschrijft het persoonsgebonden budget als een geldbedrag bedoeld om het te bereiken resultaat te kunnen bereiken.

 sub s. Mantelzorger

Dit geeft een begripsomschrijving van de mantelzorger. Daarvoor is aansluiting gezocht bij de begripsomschrijving van mantelzorg zoals de wet die geeft in artikel 1 lid 1 onder b.

 

Hoofdstuk 2. RESULTAATGERICHTE COMPENSATIEArtikel 2. De te bereiken resultaten

Artikel 2 is het hart van de verordening. Artikel 2 betreft de te bereiken resultaten, die afgeleid zijn uit de in artikel 4 genoemde doelstellingen van de compensatieplicht.

Er zijn hieruit 8 te bereiken resultaten afgeleid:

a.   een schoon en leefbaar huis;

b.   wonen in een geschikt huis;

c.   beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften;

d.   beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding en schoon linnengoed;

e.   het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

f.    zich verplaatsen in en om de woning;

g.   zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en

h.   de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.

 

Op deze 8 terreinen heeft het college een resultaatverplichting: door de te nemen algemene of individuele maatregelen moet het gestelde resultaat bereikt kunnen worden. Ook de Centrale Raad spreekt over resultaatverplichting, bijvoorbeeld in de uitspraak van december 2010.

 

Deze resultaten zijn afkomstig uit de eerste bouwsteen die het resultaat was van het VNG-project `De Kanteling` en is als brochure onder de titel `Denken in resultaten. Bouwsteen voor een nieuwe modelverordening Wmo` uitgebracht. In de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2012 zijn diverse teksten vanuit deze brochure integraal opgenomen.

Hoofdstuk 3. Hoe te komen tot de te bereiken resultatenArtikel 3. Scheiding aanmelding en aanvraag

Dit artikel bepaalt dat er een scheiding wordt aangebracht tussen een aanmelding en een aanvraag. In een drietal situaties, namelijk wanneer iemand zich voor het eerst meldt voor een individuele voorziening, wanneer iemand zich niet voor het eerst meldt, maar wanneer er sprake is van gewijzigde omstandigheden die een nieuw gesprek rechtvaardigen, of indien ofwel belanghebbende ofwel de gemeente dat gewenst vindt, dient een aanvraag voorafgegaan te worden door het gesprek. Dit uitgangspunt wordt terzijde gezet als belanghebbende aangeeft direct een aanvraag te willen doen of wanneer er sprake is van een spoedsituatie. Dan zal het gesprek tijdens de aanvraagprocedure plaats kunnen vinden in de vorm van het noodzakelijke gemeentelijke onderzoek (art. 3:2 Awb).

 

Globaal kan gesteld worden dat een aanvraag pas gedaan kan worden als op basis van een gesprek een uitgebreide inventarisatie heeft plaatsgevonden en alle mogelijke niet-individuele voorzieningen al zijn beoordeeld. Dat betekent dat het voor de gemeente duidelijk moet zijn dat er geen andere oplossingen zijn dan een individuele oplossing en dat de te bereiken resultaten en de manier waarop die resultaten bereikt kunnen worden vastgelegd zijn en beoordeeld als vallend onder de Wmo.

 Artikel 4. Aanmelding voor een gesprek

Artikel 4 bepaalt dat een gesprek aangevraagd wordt middels een aanmelding. Het gesprek leidt niet tot een beschikking, dus er is geen sprake van een aanvraag die de regels van de Algemene wet bestuursrecht dient te volgen. Daarom kan een aanmelding ook mondeling (telefonisch of op een andere manier) worden gedaan, hetgeen in principe niet automatisch voor een formele aanvraag, zoals in hoofdstuk 4 genoemd, geldt.

Als een aanmelding is gedaan wordt binnen drie werkdagen een afspraak voor het gesprek gemaakt. Dit is van belang, omdat de belanghebbende direct het gevoel dient te hebben serieus genomen te worden. Een vlotte afspraak duidt daar (onder andere) op. Een aanmelding die daarna gedurende enkele weken blijft liggen zonder enige activiteit rond het maken van een afspraak wekt niet het vertrouwen dat men serieus wordt genomen. Bovendien geeft een aanmelding aan dat belanghebbende een probleem ervaart. Het is van belang te laten blijken dat er vaart gezet wordt achter het oplossen van een probleem. En tot slot zal de extra stap van het gesprek in de regel niet leiden tot tijdverlies; de belanghebbende moet kunnen rekenen op tijdige besluitvorming.

 Artikel 5. Het gesprek

Het gesprek is voor iedereen die voor het eerst een beroep doet op de compensatieplicht in het kader van de Wmo de logische start. Wie door eerdere aanvragen en een eerder gesprek al bekend is kan wellicht de fase van het gesprek overslaan. Dit zal niet altijd het geval zijn. Na een gewijzigde situatie kan het van belang zijn een nieuw of een aanvullend gesprek te houden.

Tijdens het gesprek wordt – geheel uitgaande van degene die aangeeft behoefte te hebben aan compensatie, verder belanghebbende genoemd – een complete inventarisatie gemaakt. Deze inventarisatie heeft nadrukkelijk het startpunt bij de belanghebbende en inventariseert:

Ÿ   -De beperking, het chronisch psychisch probleem of het psychosociaal probleem dat basis is van de behoefte aan compensatie.

Ÿ   -De mogelijkheden die de belanghebbende ondanks dit probleem heeft.

Ÿ   - De onmogelijkheden die de belanghebbende ondervindt als gevolg van het ondervonden probleem of de ondervonden problemen.

Ÿ   - De resultaten die belanghebbende wil bereiken op de verschillende in deze verordening weergegeven terreinen.

Ÿ   - Hetgeen belanghebbende inmiddels zelf heeft gedaan om bestaande belemmeringen op te lossen

- De mogelijkheden die belanghebbende heeft om deze resultaten via eigen oplossingen, via algemene voorzieningen, via algemeen gebruikelijke voorzieningen of via collectieve voorzieningen te bereiken.

Ÿ   - De mogelijkheden die de gemeente in principe biedt om de problemen via een individuele voorziening op te lossen.

Het gesprek staat op zich los van een aanvraag voor een individuele voorziening in het kader van prestatieveld 6 van de Wmo (artikel 1, lid 1 onder g sub 6 Wmo). Dit is van groot belang om te voorkomen dat er een claimgerichte invulling van de Wmo plaatsvindt, welke invulling in strijd is met de doelstelling van de Wmo. Dat heeft consequenties. Wanneer iemand met een claimgerichte aanvraag komt en die uitsluitend claimgericht behandeld wil zien kan dit betekenen dat een gemeente moeilijk een zorgvuldige afweging kan maken en zodoende maatwerk kan leveren. Dit kan tot gevolg hebben dat de aanvraag uiteindelijk wordt afgewezen (art. 4 lid 2 van de wet en artikel 3:2 Awb).

 

Doordat het gesprek geheel vanuit de belanghebbende gevoerd moet worden, kiest de gemeente ervoor om een Wmo-adviseur in te zetten, die na het gesprek niet ook de eventuele besluitvorming rond een individuele voorziening moet behandelen. Als beide onderdelen door één persoon worden ingevuld zou het idee kunnen ontstaan dat bij het gesprek de te verlenen individuele voorziening al een rol speelt, terwijl dat absoluut niet de bedoeling is. Dit laat onverlet dat de Wmo-adviseur de belanghebbende aanspreekt op diens eigen verantwoordelijkheid en mogelijkheden en de kaders aangeeft van de mogelijke voorzieningen.

Omdat het gesprek door een ander gevoerd wordt dan de persoon die uiteindelijk de eventuele beslissing over een individuele voorziening neemt, de Wmo-consulent, is de overdracht van alle informatie vanuit het gesprek naar de aanvraagprocedure van groot belang. Omdat het op zich al van belang is dat het gesprek uitmondt in volstrekte duidelijkheid over datgene wat in het gesprek is aangegeven, is er voor gekozen dit gesprek uit te laten monden in een verslag, dat voor akkoord wordt getekend, zodat het verslag indien gewenst als aanvraag gebruikt kan worden indien individuele voorzieningen noodzakelijk blijken.

Bij het gesprek zal het begrippenkader van de ICF, de International Classification of Functions, Disabilities and Health, uitgangspunt zijn1. Ook bij de formulering van de te bereiken resultaten is het ICF basis geweest. Het is de wens van de wetgever geweest dat dit plaats zou vinden2.

 

Het gesprek zal alleen gevoerd kunnen worden door een persoon die ter plekke uitstekend bekend is: kennis van alle in de regio aanwezige mogelijkheden aan algemene, algemeen gebruikelijke, collectieve en ook individuele voorzieningen is onmisbaar voor het goed voeren van een gesprek. Na dit gesprek moet een gemeente er immers van uit kunnen gaan dat alle voorliggende, door belanghebbende zelfstandig aan te spreken mogelijkheden, bekeken zijn. Het is niet de bedoeling dat dit na een aanvraag alsnog beoordeeld moet worden.

Mocht de gemeente nadat een aanvraag is ingediend behoefte hebben aan een medisch advies of een onderzoek door een deskundige van een andere discipline, dan vindt dit na het gesprek plaats. Een dergelijk onderzoek past niet in een procedure als het gesprek waarbij belanghebbende en zijn wensen en persoonlijke kenmerken het uitgangspunt zijn en dat niet gericht is op een bepaalde individuele voorziening.

[1]Het gebruik van het ICF bij het in kaart brengen van beperkingen in het functioneren van belanghebbende, betekent niet dat daardoor alle activiteiten die in het ICF genoemd staan, onder de reikwijdte van de compensatieverplichting vallen

[2]Toelichting amendement van het lid van Miltenburg c.s. TK 2005-2006, 30131 nr. 65: “Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.”

Het gesprek wordt gevoerd aan de hand van de vragenlijst zoals binnen de Omtinkerij is ontwikkeld en wordt ingezet. Een dergelijke lijst is van belang om te zorgen dat er geen enkel mogelijk van belang zijnd punt vergeten wordt. Dit betekent niet dat het gesprek een starre opzet kan hebben: naast structuur die door de professional aangebracht kan worden is er de richting die de belanghebbende aan het gesprek geeft.

 

Het gesprek wordt in principe bij de belanghebbende thuis gevoerd. Er is een aantal argumenten aan te voeren waarom dit de meest geschikte plek is: het is de vertrouwde omgeving van belanghebbende, het kan relevant zijn de leefomgeving van de belanghebbende te zien om de loop van het gesprek beter te begrijpen, het kan relevant zijn om de ondersteuningsbehoefte van belanghebbende te kunnen beoordelen, enz. Ook is het mogelijk om het gesprek op het gemeentehuis te voeren. Dit omdat bijvoorbeeld in de thuissituatie door allerlei omstandigheden een gesprek niet mogelijk of uiterst ingewikkeld is. Verder is het mogelijk dat de belanghebbende aangeeft het gesprek liever elders te voeren. Dat zou kunnen zijn bij een vertrouwenspersoon of een naast familielid.

 

Het gesprek wordt gevoerd aan de hand van een lijst van te bespreken punten die tegelijk met de bevestiging van de afspraak voor het gesprek aan belanghebbende wordt toegezonden. Deze lijst geeft een verkort beeld van de opbouw van de vragenlijst. Een dergelijke lijst maakt het voor belanghebbende, indien hij dit wil, mogelijk zich voor te bereiden op het gesprek. Daardoor komen belanghebbende en de professional meer in een gelijke positie te verkeren dan zonder informatie vooraf.

 

Lid 1 biedt belanghebbende de zekerheid dat het gesprek in beginsel binnen 3 weken, of zoveel eerder indien noodzakelijk, plaatsvindt.

 

Lid 2 geeft aan dat het ICF de basis is voor het begrippenkader van het gesprek. Dit wil niet zeggen dat het ICF op tafel moet komen of dat belanghebbende bekend moet zijn met het ICF. Het ICF zal aan de basis liggen van de lijst met te bespreken punten en de daarbij te gebruiken begrippen. Wel betekent dit dat de professional het ICF dient te kennen.

 

Lid 3 bepaalt dat als de aanmelding gedaan is door een mantelzorger, het gesprek met de mantelzorger en zo mogelijk ook met degene die door de mantelzorger verzorgd wordt, gevoerd zal worden. Dit om te voorkomen dat de verzorgde geen of onvoldoende zorg ontvangt als gevolg van de beperking van de mantelzorger.

 Artikel 6. Het verslag.

Lid 1

Het gesprek wordt in beginsel met een verslag afgesloten. Dit verslag wordt na afloop van het gesprek opgemaakt door de Wmo-adviseur. De Wmo-adviseur zal op deze wijze volledig aan het gesprek kunnen deelnemen. Per onderdeel van het gesprek en uiteindelijk aan het eind van het gesprek worden de belangrijkste punten kort samengevat en op papier gezet. Belanghebbende zal deze aantekeningen ten allen tijde desgevraagd kunnen ontvangen. Met deze punten kan door de professional uiteindelijk een uitgebreid gespreksverslag worden gemaakt. Het verslag kan het beste zo snel mogelijk, maar uiterlijk na 8 werkdagen beschikbaar worden gesteld. Hoe sneller het verslag beschikbaar is, hoe beter de deelnemers aan het gesprek zich dat gesprek kunnen herinneren.

 

Lid 2

Belanghebbende heeft de mogelijkheid om in het verslag correcties en aanvullingen aan te brengen. Deze komen niet in de plaats van het oorspronkelijke verslag, maar worden aan het oorspronkelijke verslag toegevoegd.

 

 

Als de belanghebbende het verslag ondertekent en het verslag is voorzien van zijn/haar naam, adres en een dagtekening kan het verslag functioneren als aanvraagformulier voor een individuele aanvraag, als dat (mede) de uitkomst is van het gesprek.

Daarbij dient men zich te realiseren dat het gesprek gevoerd wordt vanuit de belanghebbende en zijn behoeften en persoonlijke kenmerken. Van het verslag kan dan ook niet verwacht worden dat het een objectieve weergave van de situatie van belanghebbende weergeeft: het zal duidelijk subjectieve aspecten bevatten. Deze subjectieve aspecten zullen als zodanig herkenbaar moeten zijn. Bestaat er uiteindelijk behoefte aan een objectieve onderbouwing, dan zal dat na de aanvraag plaats moeten hebben.

 

Lid 3

Dit lid bepaalt dat het mogelijk is, indien daar aanleiding toe bestaat, met het verslag van het gesprek een formele aanvraag bij de gemeente in te dienen. Met die aanvraag wordt een formele procedure ingezet die gebonden is aan de regels van de Algemene wet bestuursrecht. Omdat het een ander traject is met een ander regime en een andere sfeer is de aanvraag in een nieuw hoofdstuk opgenomen.

 In plaats van de belanghebbende zelf kan ook een door belanghebbende daartoe gemachtigde persoon het verslag of de aanvraag (zie verder artikel 7) indienen.

Hoofdstuk 4. De aanvraag van een individuele voorziening 

Artikel 7. De aanvraag

In lid 1 is geregeld dat een aanvraag van een individuele voorziening in beginsel schriftelijk moet worden gedaan, waarbij elektronisch een vorm van schriftelijk is. Dit is een verplichting op grond van artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht dat bepaalt dat, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk moet worden ingediend. Belanghebbende moet gebruik maken van een door de gemeente daarvoor beschikbaar gesteld formulier. Dit zijn:

  • 1.

    het ondertekende gespreksverslag (zie ook lid 3)

  • 2.

    het aanvraagformulier Wmo

  • 3.

    het verkorte aanvraagformulier Wmo

 

Een schriftelijke aanvraag is niet nodig in de volgende gevallen:

  • - Ruilen van een hulpmiddel (wegens afschrijving bijvoorbeeld) voor een gelijkwaardige voorziening;

  • - Aanpassing van of toevoeging op de hoofdvoorziening indien de noodzaak van deze aanpassing of toevoeging op voorhand volstrekt helder is en geen nader onderzoek nodig is.

We verstrekken bovengenoemde zaken op verzoek van belanghebbende zonder voorafgaande schriftelijke aanvraag.

 

Een ander dan belanghebbende kan met een machtiging een aanvraag indienen namens de belanghebbende. Dit mag ook een ingescand exemplaar zijn dat digitaal wordt aangeleverd. Het origineel moet gedurende één jaar opvraagbaar blijven voor de gemeente.

 

Lid 2 bepaalt dat indien een aanvraag mondeling (via telefoon of op een andere manier)

wordt ingediend de gemeente deze indiening schriftelijk moet bevestigen onder gelijktijdige toezending van het aanvraagformulier om deze aanvraag formeel te maken.

Van belang is dat de termijn waarbinnen de aanvraag moet uitmonden in een beschikking (in principe 8 weken) pas begint te lopen vanaf het moment dat het aanvraagformulier, volledig ingevuld en voorzien van alle benodigde bijlagen, bij de gemeente is binnengekomen.

 

Lid 3 bepaalt dat, als er een gesprek is gevoerd waarvan een verslag is gemaakt dat is ondertekend, dit ondertekende verslag van het gesprek als aanvraagformulier beschouwd kan worden. Van groot belang is dan ook dat de gewenste collectieve of individuele voorziening goed wordt omschreven in het verslag.

Hoofdstuk 5. Beoordeling van de te bereiken resultaten

Hoofdstuk 5 van de verordening heeft een speciale opbouw. In paragraaf 1 worden de algemene regels die voor alle 8 te bereiken resultaten gelden, opgesomd. Het betreft dan met name het maken van een afweging. Waarom deze maatregel, deze voorziening wel en die niet. Zeker als de te verstrekken voorziening niet (precies) datgene is wat belanghebbende wenst, is dit van groot belang: het gaat immers om het te bereiken resultaat en het college zal dan aan moeten kunnen geven waarom dit toch als maatwerk kan gelden.

In paragraaf 2 wordt dan per te bereiken resultaat besproken wat de globale kaders zijn.

Er is bewust gekozen voor het weglaten van een opsomming van de voorzieningen die mogelijk zijn. Allereerst laat de wet deze mogelijkheid toe. Vervolgens is het principe van het gesprek en de daaropvolgende aanvraag zodanig dat niet van meet af aan een bepaalde voorziening centraal in de procedure moet staan maar het te bereiken resultaat en hoe dat mogelijk is. Focussen op een bepaalde voorziening kan de aandacht daarvan zodanig afleiden dat de verkeerde voorziening wordt toegekend.

 Artikelgewijs PARAGRAAF 1. AFWEGING

 Artikel 8. Het maken van een afweging

Pas wanneer de belanghebbende er zelf niet uitkomt , ook met behulp van de eigen omgeving niet tot een afdoende oplossing komt en er geen beroep kan worden gedaan op algemene of algemeen gebruikelijke voorzieningen, komt mogelijk een collectieve of individuele voorziening in beeld.

 

Lid 1

In dit lid is vastgelegd dat het college het verslag van het gesprek tot uitgangspunt van de beoordeling van de vraag welke voorzieningen getroffen moeten worden, dient te nemen. Daarbij gaat het college uit van de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager, zoals artikel 4 Wmo voorschrijft. "Uitgaan van" betekent dat het college die persoonskenmerken en behoeften als vertrekpunt van het onderzoek en de afweging neemt. Pas wanneer de belanghebbende er zelf niet uitkomt , ook met behulp van de eigen omgeving niet tot een afdoende oplossing komt en er geen beroep kan worden gedaan op algemene of algemeen gebruikelijke voorzieningen, komt mogelijk een collectieve of individuele voorziening in beeld. Bij het onderzoek zal gekeken worden naar wat nodig is, wat mogelijk is en hoe maatwerk ten aanzien van de te bereiken resultaten mogelijk is. Het College kijkt daarbij ook naar de mogelijkheden van belanghebbende om het resultaat zelf te bereiken.

 

Lid 2

Alle algemene en algemeen gebruikelijke voorzieningen die voor belanghebbende beschikbaar en in praktijk ook daadwerkelijk bruikbaar zijn, dienen eerst beoordeeld te worden. Dat wil zeggen dat allereerst bekeken moet worden of via deze, in de maatschappij logischerwijs voorhanden voorzieningen, de te bereiken resultaten ook daadwerkelijk bereikt kunnen worden. Als deze voorzieningen toch niet leiden tot het te bereiken resultaat zal naar andere oplossingen gezocht moeten worden en komen collectieve en individuele voorzieningen ter beoordeling in perspectief.

 

Als er geen gesprek heeft plaatsgevonden zal deze afweging na de aanvraag gebeuren (art. 3:2 Awb). Dus met of zonder gesprek: er wordt in alle gevallen eerst beoordeeld welke algemene en algemeen gebruikelijke voorzieningen een oplossing zouden kunnen bieden om het te bereiken resultaat daadwerkelijk te bereiken.

 Paragraaf 2. De te bereiken resultatenArtikel 9. een schoon en leefbaar huis.

Lid 1

Hier wordt geschetst wat het te bereiken resultaat is ten aanzien van een schoon en leefbaar huis. Dit resultaat houdt in dat iedereen moet kunnen wonen in een huis dat schoon is volgens de normen zoals die zijn geformuleerd in de beleidsregels.

 

Ook hier geldt weer dat de behoefte van belanghebbende het uitgangspunt vormt, waarbij de vastgestelde normen de besluitvorming kunnen ondersteunen, met name wanneer belanghebbende een beduidend grotere behoefte aangeeft ten opzichte van die normen.

Ramen lappen aan de buitenkant valt van oudsher buiten de gemeentelijke plicht. Onder de ruimten die onder dit principe vallen zijn in beginsel te rekenen: een woonkamer, de aanwezige en gebruikte slaapkamers, de keuken en de sanitaire ruimten.

 

Lid 2

In dit lid wordt geschetst welke individuele voorzieningen beschikbaar gesteld kunnen worden om het schone en leefbare huis te bereiken. Dat gaat allereerst via licht en zwaar huishoudelijk werk, d.w.z. om het droog en nat schoon en stofvrij maken en houden van de woning. Daarbij valt bijvoorbeeld het reinigen van de ramen aan de buitenkant niet onder de compensatieplicht, omdat daarvoor een algemene voorziening bestaat: de glazenwasser. Het aantal benodigde uren voor deze activiteit zal bepaald worden op basis van de behoefte van de cliënt, eventueel ondersteund met het eerder genoemde normenschema dat is opgesteld in samenwerking met de aanbieders van huishoudelijke hulp en in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is geaccepteerd als een redelijk uitgangspunt voor de bepaling van de omvang van de hulp.

 

Lid 3

Dit lid betreft het onderdeel gebruikelijke zorg. Er wordt rekening gehouden met huisgenoten uit de leefeenheid vanaf 18 jaar. Wanneer die in staat zijn huishoudelijke werkzaamheden die onder de compensatieplicht vallen over te nemen zal allereerst gekeken moeten worden of dit niet een voorliggende voorziening is. Alle huisgenoten vanaf 18 jaar zijn met elkaar verantwoordelijk voor het voeren van een huishouden. Dat betekent dat wanneer één van de huisgenoten die het huishoudelijk werk doet, uitvalt, via een herverdeling de andere huisgenoten deze taken zullen moeten overnemen. Alleen als er geen huisgenoten zijn of als de huisgenoten met enige regelmaat langdurig afwezig zijn zal er plicht tot compensatie bestaan. Ook aanwezige personen jonger dan 18 jaar, zoals thuiswonende kinderen, worden geacht hun bijdrage aan het huishouden te leveren door bijvoorbeeld hun kamer bij te houden en hand- en spandiensten te verrichten.

Compensatieplicht bestaat er uiteraard ook als de huisgenoot zelf ook niet in staat is het huishoudelijk werk te verrichten. Hiertoe zal onderzoek gedaan moeten worden om dit vast te stellen.

Niet gewend zijn huishoudelijk werk te verrichten is geen reden tot compensatie. In beginsel kan alleen dreigende overbelasting of bestaande overbelasting van huisgenoten, waaronder begrepen de kinderen, compensatieplicht betekenen. Door onderzoek zal deze overbelasting vastgesteld moeten worden.

 

Indien er sprake is van gebruikelijke zorg en er geen reden is om aan te nemen dat deze gebruikelijke zorg niet uitgevoerd kan worden, wordt er in principe geen individuele voorziening toegekend. Omdat het om maatwerk gaat, zal ook hiernaar nauwkeurig onderzoek gedaan moeten worden. Hetzelfde geldt voor de in artikel 8 lid 2 gestelde uitzondering voor algemene en algemeen gebruikelijke voorzieningen die gewoon in de maatschappij beschikbaar zijn.

Artikel 10. Een geschikte woning

Lid 1

Als het gaat om het wonen in een geschikte woning hebben we het over de woonvoorzieningen, zowel bouwkundig als niet-bouwkundig. Uitgangspunt is daarbij dat men zelf al beschikt of zal beschikken over een woning. Het is niet zo dat een gemeente voor een woning moet zorgen: dat is een eigen verantwoordelijkheid van de aanvrager. De gemeente kan wel ondersteunen bij het zoeken naar een (geschikte) woning. Daarbij is uitgangspunt dat iedereen altijd zoekt naar een voor hem op dat moment meest geschikte beschikbare woning, uiteraard passend bij het bestedingspatroon.

Heeft iemand een woning, dan zal de compensatieplicht betekenen dat eventuele problemen met het normale gebruik van de woning opgelost worden. Daarbij kan veelal gekozen worden uit meerdere mogelijke oplossingen. De ruimten zijn in beginsel ook weer de woonkamer, slaapvertrekken, keuken en sanitaire ruimten.

 

Lid 2

Als het gaat om een geschikte woning is er een reeks aan mogelijke wijzen van compensatie. Het kan mogelijk zijn de woning aan te passen, maar ook kan het mogelijk zijn dat er een andere woning beschikbaar is die geschikt is, of een woning die gemakkelijker geschikt te maken is. In die situatie zal een afweging moeten worden gemaakt van de diverse mogelijkheden. Uitgangspunt daarbij zijn de behoeften van de aanvrager. Maar aan de andere kant is er ook de noodzaak tot een doelmatige besteding van gemeenschapsgelden, waardoor zo veel mogelijk aanvragers gecompenseerd kunnen worden met de beschikbare middelen. De verschillende regels die gelden bij het maken van afwegingen zijn in de beleidsregels opgenomen.

Ten aanzien van de vraag of er aangepast dient te worden of dat het plaatsen van een herplaatsbare woonunit ook een oplossing kan zijn, spelen afwegingen over afschrijving van de voorziening en over de vraag of de voorziening later hergebruikt kan worden een belangrijke rol. Gestreefd wordt aanpassingen die bestaan uit een aanbouw indien mogelijk te realiseren door middel van het plaatsen van een losse herplaatsbare woonunit.

 

Lid 3

Verhuizing naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning kan een snelle(re) en/of goedkopere oplossing bieden dan het aanpassen van een woning. Als uitgangspunt hanteren we dat het alternatief naar verwachting binnen 12 maanden beschikbaar moet zijn, tenzij op basis van een (medisch) advies een andere termijn gehanteerd moet worden.

Bovendien kan een woning zich niet lenen voor aanpassing. Dat kan betekenen dat er eerst naar alternatieven gekeken zal moeten worden. Daarbij zal zo mogelijk rekening gehouden worden met de behoeften van de aanvrager. Dat wil zeggen dat in een afweging bepaald zal worden hoe die behoeften zich verhouden tot de belangen (met name financiële) van de gemeente.

Als er alternatieve voorzieningen zijn die goedkoper zijn, zal eerst beoordeeld worden of het hanteren hiervan leidt tot maatwerk, zodat via deze voorzieningen het resultaat bereikt zou kunnen worden. Is dat het geval? Dan verstrekken we geen voorziening voor de ‘oude’ woning. Of een verhuiskostenvergoeding moet worden verstrekt, zal per individuele situatie worden beoordeeld.

 Artikel 11. Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften

Lid 1

Dit lid beschrijft wat verstaan wordt onder het beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften. Het kunnen beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften betekent dat de dagelijks benodigde hoeveelheid voedsel voor maaltijden en andere momenten waarop iets genuttigd wordt beschikbaar moet zijn. Hetzelfde geldt voor toiletartikelen en schoonmaakmiddelen. Deze dagelijkse benodigdheden kunnen op vele manieren in huis komen.

Compensatie houdt niet per definitie in dat de aanvrager zelf de boodschappen moet kunnen doen. Er zal in redelijkheid gezocht worden naar een oplossing waarmee het resultaat bereikt wordt. Te denken valt aan een boodschappenservice.

 

Het gaat niet alleen om de ingrediënten maar ook om de maaltijden zelf. Compensatie betekent dat de aanvrager beschikt over de verschillende maaltijden door de dag heen. Daarbij dient rekening te worden met medische geïndiceerde diëten en kan rekening worden gehouden met de wensen van de aanvrager. Het te bereiken doel kan behaald worden via een maaltijdservice, via het gebruik maken van gezamenlijke maaltijden of via het – met behulp van een vrijwilliger of anderszins – zelf bereiden van maaltijden. Ook kan het bereiden van maaltijden worden overgenomen.

 

Lid 2

Deze bepaling stelt welke voorzieningen gekozen kunnen worden om dit resultaat te bereiken. Boodschappen kunnen op verschillende manieren gedaan worden. Er kan gebruik gemaakt worden van beschikbare algemene voorzieningen, zoals boodschappenservice. Bij afwezigheid van dergelijke diensten, of indien de kosten van de dienst, zowel wat betreft producten als wat betreft extra bezorgkosten, dat rechtvaardigen, kan gekozen worden voor het inzetten van hulp om de boodschappen te doen. Daarbij zal goedkoopst-compenserend leidraad zijn, zodat het doen van boodschappen niet perse door de aanvrager zelf met hulp hoeft te worden gedaan. Ook hier is het te bereiken resultaat van belang en is de manier waarop daaraan ondergeschikt.

 

Artikel 12. Beschikken over schone draagbare en doelmatige kleding en schoon linnengoed

Lid 1

Gemeenten dienen aanvragers in staat te stellen te beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleiding en schoon linnengoed. Dit onderdeel is beperkt tot het verzorgen van kleding en linnengoed die iemand in zijn bezit heeft. Begeleiding bij het kopen van kleding en linnen valt niet onder afdwingbare compensatie, maar als daar behoefte aan bestaat, kan de gemeente informeren over mogelijke oplossingen voor het regelen dat er geschikte en passende kleding wordt gekocht, bijvoorbeeld door inschakeling van vrijwilligers.

De wijze waarop deze ondersteuning wordt geboden, is afhankelijk van de gezamenlijk door aanvrager en gemeente te kiezen oplossing. Wat doelmatige kleding precies is zal per situatie verschillen. Het moge duidelijk zijn dat het gaat om dagelijkse kleding en niet om exceptionele kleding zoals bijvoorbeeld speciale gelegenheidskleding.

 

Lid 2

Schone, draagbare en doelmatige kleding en schoon linnengoed betekent dat er gewassen en gestreken moet kunnen worden, alles voor zover de aanvrager daartoe niet in staat is. Het wassen zal veelal gebeuren met de algemeen gebruikelijke wasmachine. Ook het drogen van de was vindt indien mogelijk plaats op moderne wijzen van drogen: de wasdroger. Voor zover het noodzakelijk is kleding te strijken kan dit ook onder te compenseren problemen vallen. Daarbij is uitgangspunt dat belanghebbende strijkvrije kleding aanschaft. Voor wat betreft linnengoed is strijken niet van toepassing.

 

Lid 3

Indien er sprake is van gebruikelijke zorg en er geen reden is om aan te nemen dat deze gebruikelijke zorg niet uitgevoerd kan worden, wordt er in principe geen individuele voorziening toegekend. Omdat het om maatwerk gaat, zal ook hiernaar nauwkeurig onderzoek gedaan moeten worden.  

 

 

 Artikel 13. Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

Lid 1 spreekt over de dagelijkse zorg van kinderen die tot het gezin behoren. Dit kan onder de compensatieplicht behoren als een ouder met beperkingen dat zelf niet kan. Compensatie is dan bedoeld als ondersteuning. Het zal nooit gaan om volledige overname. In die situatie zullen andere oplossingen gezocht moeten worden. Te denken valt aan algemeen gebruikelijke voorzieningen zoals kinderopvang. Het ondersteunen bij de opvoeding in een ontregeld gezin valt onder de Wet op de jeugdzorg en intensieve zorg voor gehandicapte kinderen, die de gebruikelijke zorg overstijgt, valt onder de AWBZ (artikel 2 van de wet).

 

Lid 2 biedt de mogelijke oplossingen. Het thuis verzorgen van kinderen die tot het gezin behoren zal veelal van kortere duur zijn. De compensatie van het niet zelf verzorgen (en opvoeden) van tot het gezin behorende kinderen zal bij een langere duur opgelost kunnen worden via algemeen gebruikelijke, voorliggende en algemene voorzieningen. Soms zal tijdelijke compensatie van belang zijn om de ouder(s) de gelegenheid te geven een definitieve oplossing te zoeken. Algemene voorzieningen spelen dan een grote rol. Te denken valt aan kinderopvang, gastouders, oppasgrootouders enz.

 

Lid 3

Indien er sprake is van gebruikelijke zorg en er geen reden is om aan te nemen dat deze gebruikelijke zorg niet uitgevoerd kan worden, wordt er in principe geen individuele voorziening toegekend. Omdat het om maatwerk gaat, zal ook hiernaar nauwkeurig onderzoek gedaan moeten worden.

 Artikel 14. Zich verplaatsen in en om de woning

Lid 1

Het te bereiken resultaat betekent dat de aanvrager zich in, om en nabij zijn woning moet kunnen verplaatsen. Daarbij dient gedacht te worden aan het verplaatsen in het kader van het wonen, waarbij de woning bij alle verplaatsingen centraal staat. Alle andere verplaatsingen, die verder gaan dan de woning (zoals het gaan posten van een brief, het op bezoek gaan bij een buurman of het maken van een ommetje) horen bij het volgende te bereiken resultaat: zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel. Bij deze verplaatsingen horen wel de verplaatsing naar een centrale hal in een flat, waar veelal de brievenbussen zijn, of het gebruik van een balkon of het gebruik van de tuin. Wat de tuin betreft moet het mogelijk zijn in die tuin te komen, de inrichting van de tuin is een eigen verantwoordelijkheid.

In de woning moeten de normale woonruimten bereikt kunnen worden. Te denken valt daarbij aan de woonkamer, de keuken, het slaapvertrek, of mogelijk de slaapvertrekken, het toilet en de douche. Als er een berging is, moet ook de berging bereikt kunnen worden, als belanghebbende deze daadwerkelijk gebruikt.

Het doel hierbij is dat men zich in die ruimten zodanig kan verplaatsen en zich daardoor zodanig kan redden dat normaal functioneren mogelijk is. Om dit resultaat te bereiken wordt compensatie geboden in de vorm van hulpmiddelen. Een voorbeeld is een rolstoel voor verplaatsingen door de ruimte. Ook een tillift zou gezien kunnen worden als een dergelijk middel. Doordat een belangrijk deel van de tilliften vanwege aard- en nagelvaste verbinding met het plafond gerekend worden tot de voorzieningen waardoor in een geschikte woning gewoond kan worden, wordt de tillift verder beschouwd als een voorziening die daar onder valt.

 

De hulpmiddelen die het te bereiken resultaat kunnen bevorderen kunnen nieuw of gebruikt zijn. Het is niet zo dat de compensatieplicht betekent dat iemand een nieuwe voorziening moet ontvangen, de compensatieplicht betekent dat iemand met de verstrekking het te bereiken resultaat moet kunnen bereiken.

Het kunnen verplaatsen in de woning zou kunnen betekenen dat er meerdere voorzieningen verstrekt worden.

 

Wanneer iemand een transfer kan maken, maar overigens aangewezen is op een rolstoel, zou gekozen kunnen worden voor een traplift in combinatie met een rolstoel beneden en een rolstoel boven, waardoor iemand in staat zal zijn om zich in de gehele woning te verplaatsen. In deze situatie kunnen naast een traplift ook andere voorzieningen nodig zijn om de woning rolstoeldoorgankelijk te maken.

 

Lid 2

In principe zal een hulpmiddel voor verplaatsing in, om en nabij het huis (onder de Wmo valt in veel gevallen de rolstoel) verstrekt worden als men een dergelijke voorziening voor dagelijks zittend gebruik nodig heeft. Aan een dergelijke noodzaak gaat vaak een periode vooraf waarin gebruik wordt gemaakt van andere hulpmiddelen, (ooit) verstrekt op basis van de Zorgverzekeringswet of AWBZ of zelf aangeschaft. De zogenaamde rolstoel voor incidenteel gebruik valt hier niet onder: deze rolstoel wordt immers niet gebruikt voor verplaatsen in, om en nabij de woning, maar wordt vooral gebruikt als men zich elders moet verplaatsen en dat zonder een rolstoel niet kan, zoals tijdens een uitstapje. Zie hiervoor artikel 16.

 

Artikel 15. Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

Lid 1

Als het gaat om het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel is het te bereiken resultaat dat de aanvrager zich met een of ander vervoermiddel binnen zijn eigen woonplaats en het direct daaromheen gelegen gebied kan verplaatsen.

Die verplaatsingen moeten passen in het kader van het leven van alledag. Dat zijn alle verplaatsingen die niet uitsluitend te maken hebben met verplaatsingen in het kader van een betaalde baan. Heeft men voor dat soort verplaatsingen een aparte voorziening nodig, die verder gaat dan de normale voorziening voor het verplaatsen in het kader van het leven van alledag, dan zal deze voorziening niet onder de compensatieplicht vallen maar vergoed dienen te worden vanuit de voorzieningen ten behoeve van werken: zoals de Wia (art. 2 Wmo). Maar het enkele feit dat je met de voorziening die je nodig hebt in het kader van het leven van alledag, ook naar je werk kunt, ontslaat de gemeente niet van de compensatieplicht. Ook niet- gehandicapten gebruiken hun auto vaak voor het reguliere woon-werkverkeer of voor het vervoer in het kader van werk (waarvoor zij dan een vergoeding ontvangen van de werkgever).

 

Het spreekt voor zich dat het openbaar vervoer als algemene voorziening eerst wordt beoordeeld (art. 8 lid 2). Dit geldt bijvoorbeeld ook voor het bezit van een auto indien belanghebbende al enige tijd een eigen auto heeft en er in de inkomenssfeer geen veranderingen hebben plaatsgevonden. In dat specifieke geval kan de auto, uitgezonderd eventuele meerkosten, als algemeen gebruikelijk worden geacht.

 

Lid 2

De individuele voorzieningen die verstrekt worden om als resultaat te bereiken dat je je met een of ander vervoermiddel in de woonplaats en directe omgeving kan verplaatsen betreffen een breed scala van verplaatsingen. Uitgesloten zijn verplaatsingen die met een speciaal middel gemaakt moeten worden in verband met betaalde arbeid. Verder zijn ook vakanties en ander verblijf buiten het gebied zoals omschreven met woonplaats en omgeving uitgesloten. Daarvoor wordt door het Ministerie van VWS Valys beschikbaar gesteld. Valys is aanvullend op de door de Wmo te compenseren voorzieningen en valt buiten de verantwoordelijkheid van het college van burgemeester en wethouders. 

Valys regelt het vervoer wanneer de pashouder een vervoersbehoefte heeft die verder reikt dan 5 OV-zones vanaf het woonadres van de pashouder of wanneer het vertrekadres is gelegen op een afstand van meer dan 5 OV-zones vanaf het woonadres van de pashouder.                                             De gemeente is verantwoordelijk voor de vervoersbehoefte van de pashouder tot en met vijf OV-zones vanaf diens woonadres of wanneer het vertrekadres is gelegen op een afstand tot en met 5 OV-zones vanaf het woonadres van de pashouder.

Wij hebben al enige jaren het uitgangspunt dat belanghebbenden met het vervoer in ieder geval Dokkum, Drachten en Leeuwarden moet kunnen bereiken en hanteren daarom een kilometergrens van 30 kilometer vanaf het woonadres.

 

Het gaat in beginsel om alle verplaatsingen, behalve die in het kader van werk. Denk daarbij aan verplaatsingen nodig voor het doen van boodschappen ( zodat ook op deze wijze het resultaat van het kunnen beschikken over de eerste levensbehoeften wordt bereikt), nodig om op bezoek te gaan en nodig voor ziekenhuisonderzoek, voor zover het zogenaamde zittend ziekenvervoer daar geen oplossing voor biedt. Ook het vervoer om in de natuur te zijn, al dan niet met familie of vrienden, of het vervoer om een kerk, een sporthal, of een museum te bezoeken valt in beginsel onder de compensatieplicht. De omvang van de te bieden compensatie zal over het algemeen liggen op 1500 kilometer per jaar. Het kan voorkomen dat er een grotere of juist kleinere vervoersbehoefte bestaat. Van belang is allereerst vast te stellen of dat een realistische vervoersbehoefte is, gezien de medische, maar ook gezien de financiële situatie van de aanvrager. Immers, met een laag inkomen kan men wel de wens hebben veel verplaatsingen te maken, maar omdat voor iedere Nederlander verplaatsen een prijskaartje heeft zal dat ook voor mensen met een handicap gelden. Daarbij is het van belang vast te stellen of de vervoersbehoefte hiermee spoort.

 

Lid 3.

Wij hanteren het zogenaamde primaat van het collectief vervoer. Bovendien bieden wij op grond van doelmatigheidsoverwegingen beperkt de keuze voor een persoonsgebonden budget. Zie voor een verdere uitwerking artikel 19, het Besluit en de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2012.

 

Om hierbij te komen tot maatwerk zal de vervoersbehoefte van de aanvrager uitgangspunt zijn van de beoordeling welke voorziening nodig is om het te bereiken resultaat te bereiken.

 

Artikel 16. De mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.

Lid 1.

Het te bereiken resultaat ten aanzien van de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten bestaat uit het kunnen afleggen van gewenste bezoeken en het deelnemen aan gewenste activiteiten. Daarbij kan gedacht worden aan familiebezoek, aan het bezoeken van bijeenkomsten of het bezoeken van kerkdiensten, het deelnemen aan het verenigingsleven, maar ook het volgen van cursussen. Voorwaarden hiervoor zijn bijvoorbeeld het zich kunnen verplaatsen naar deze bestemmingen. Daarvoor zal artikel 15 over het algemeen een voldoende oplossing kunnen bieden.

 

Wel kan voor het bereiken van dit resultaat worden gedacht aan een rolstoel voor incidenteel gebruik of aanpassingen die te maken hebben met sportieve activiteiten.

 

Lid 2.

Als vervoer voldoende in staat stelt aan activiteiten deel te nemen kan via artikel 15 het vervoersprobleem opgelost worden.

 

Hoofdstuk 6. Verstrekking in natura, als persoonsgebonden budget en als financiële tegemoetkomingParagraaf 1. Verstrekking van voorzieningenArtikel 17. Mogelijke verstrekkingwijzen

In dit artikel wordt allereerst behandeld in welke vormen voorzieningen verstrekt kunnen worden. De mogelijkheden voorziening in natura of een persoonsgebonden budget zijn voorgeschreven in artikel 6 Wmo.

 

De financiële tegemoetkoming is niet opgenomen. Voorheen kenden we een forfaitaire tegemoetkoming voor verhuizing, vervoer en woningsanering. De kern van de tegemoetkoming is dat het een vast bedrag is dat niet hoeft overeen te komen met de daadwerkelijk te maken kosten. Gedeeltelijke compensatie dus. Wij zijn van mening dat dit beginsel niet past binnen de gedachte van de Wmo; compensatie op basis van maatwerk. Bovendien biedt de tegemoetkoming niet de mogelijkheid tot het opleggen van een eigen bijdrage (maar in de vorm van een door het college te innen eigen aandeel, wat een stuk lastiger uitvoerbaar is)

 Paragraaf 2. Verstrekking in naturaArtikel 18. Inhoud beschikking

Lid 1

Dit lid bepaalt welke aspecten bij het verstrekken van een voorziening in natura in de beschikking vastgelegd moeten worden. Het gaat er daarbij uiteraard allereerst om welke voorziening(en) aan de orde zijn. Dit in relatie tot de te bereiken resultaten. Vervolgens wordt aangegeven wat de duur van de voorziening is: voor hoe lang wordt iets toegekend of hoe lang moet men in principe de bepaalde voorziening kunnen gebruiken om het resultaat te bereiken. Dit aspect hoeft alleen te worden aangegeven in de beschikking indien op voorhand duidelijk is wat de duur van de verstrekking is. Vervolgens is van belang te vermelden op welke wijze de voorziening in natura verstrekt wordt. Indien er sprake is van een overeenkomst wordt deze overeenkomst vermeld.

Ook andere aspecten, specifieke aspecten die voor deze ene verstrekking gelden, dienen in de beschikking opgenomen te worden.

 

Lid 2

Wanneer een eigen bijdrage gevraagd wordt, komt dit in de beschikking te staan. Dit betreft alleen het gegeven dat een eigen bijdrage gevraagd wordt. Hoe hoog de eigen bijdrage is zal door het CAK bepaald worden en door het CAK bij afzonderlijke beschikking worden opgelegd.

 Paragraaf 3. Verstrekking als persoonsgebonden budgetArtikel 19.      Hoogte persoonsgebonden budget

Middels artikel 19 delegeert de gemeenteraad het vaststellen van diverse bedragen aan het college van burgemeester en wethouders. Daarbij stelt de gemeenteraad kaders voor de vaststelling van de bedragen.

    

 Artikel 20. Overwegende bezwaren

Artikel 20 bepaalt dat die situaties waarin geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt, ook al is dat aangevraagd, omdat zij vallen onder de formulering van artikel 6 Wmo:

“overwegende bezwaren” door het college opgenomen moeten worden in het Gemeentelijk besluit maatschappelijke ondersteuning. Dit omdat het aantal situaties nog zeer beperkt is maar in de loop der jaren meer situaties zullen ontstaan waarin tegen het verstrekken van een persoonsgebonden budget overwegende bezwaren bestaan (Het besluit kan daarop relatief eenvoudig worden aangepast). Denk daarbij aan de situatie waarin vast staat dat belanghebbende niet in staat is de gelden te beheren. Ook kan dit een situatie zijn waarin het gaat om zeer kortdurende hulp bij het huishouden en het verstrekken van een persoonsgebonden budget niet praktisch uitvoerbaar is.

Voor wat betreft het collectief vervoer vermoeden wij dat het systeem in gevaar komt als er vrijheid bestaat tot keuze van een persoonsgebonden budget. Wij vrezen dat dit zou leiden tot leegloop en bieden daarom geen keuzevrijheid. Deze bepaling is verder uitgewerkt in het Besluit.

 

Artikel 21. Inhoud beschikking

Lid 1

Dit lid bepaalt wat er bij het verstrekken van een persoonsgebonden budget vastgelegd moet worden in de beschikking. Het gaat daarbij allereerst om de formulering van het te bereiken resultaat zodat helder is waarvoor het persoonsgebonden budget gebruikt moet worden. Dat kan beperkt zijn, zoals het bezoeken van familie, vrienden en kennissen en het doen van boodschappen met een scootermobiel, maar ook een meer algemeen geformuleerd resultaat, zoals het maken van alle noodzakelijke verplaatsingen in de naaste woon- en leefomgeving.

Als er een programma van eisen wordt verstrekt (waar is het geld voor bedoeld, aan welke eisen moet voldaan zijn) wordt dat ook in de beschikking vastgelegd onder bijvoeging van het program van eisen.

Vervolgens kan in de beschikking worden vastgelegd wat de omvang van het persoonsgebonden budget is, welk bedrag men ontvangt, met vermelding hoe dat bedrag tot stand is gekomen. Tot slot moet voor wat betreft de verantwoording ook in de beschikking worden vastgelegd wat van degene tot wie de beschikking is gericht in dit opzicht wordt verwacht.

 

Lid 2

Bij het heffen van een eigen bijdrage moet dit in de beschikking vermeld worden, waarbij meegenomen kan worden dat het CAK de hoogte van de eigen bijdrage vaststelt en per beschikking op zal leggen.

 

Paragraaf 4. Eigen bijdrage

Artikel 22. Eigen bijdragen en tarief collectief vervoer

Voor alle voorzieningen, behoudens de niet ineens aan te schaffen vervoersvoorzieningen en de rolstoel, vragen we een inkomensafhankelijke eigen bijdrage. Dit doen we om zoveel mogelijk aan te sluiten bij het draagkrachtbeginsel in de Wmo, dat impliceert dat iemand (financieel) bijdraagt aan de eigen participatie voor zover dat in dat specifieke geval mogelijk is.

 

Het college krijgt de bevoegdheid gedelegeerd om nadere regels te stellen over de omvang van de eigen bijdrage. Daarbij dient het Besluit maatschappelijke ondersteuning in acht te worden genomen. Meer informatie over de omvang van de eigen bijdrage staat in het Besluit.

 

Het te betalen eigen tarief binnen het collectief vervoer moet niet worden verward met de eigen bijdrage. Het eigen tarief is gebaseerd op de kosten van collectief vervoer en wordt door een ieder geacht te worden bijgedragen aan de kosten van het vervoer.

Hoofdstuk 7. Procedurele bepalingen rond onderzoek, advies en besluitvorming, intrekking en terugvorderingArtikel 23. Beperkingen

Er geldt een aantal beperkingen bij het verstrekken van voorzieningen.

 

Lid 1 onder a

Het is een voorwaarde dat een voorziening langdurig noodzakelijk is. Op deze regel bestaat een duidelijke uitzondering: kortdurende hulp bij het huishouden na bijv. een ziekte of ziekenhuisopname. Als deze kortdurende hulp bij het huishouden niet geleverd kan worden als algemene voorziening, waardoor geen individuele voorziening meer nodig zal zijn, zal deze hulp als individuele voorziening verstrekt moeten worden.

 

Wat langdurig noodzakelijk is hangt geheel af van de situatie, maar ook een te bereiken resultaat voor een belanghebbende die terminaal is dient gerekend te worden tot langdurig noodzakelijk. De voorziening zal immers iemand gehele verdere leven noodzakelijk zijn.

 

Lid 1 onder b

De voorziening moet als de goedkoopst compenserende voorziening aangemerkt kunnen worden. Het gaat daarbij op de eerste plaats om een voorziening die compenserend is voor de ondervonden problemen, zodat het te bereiken doel daadwerkelijk bereikt kan worden. Maar wanneer dan meerdere voorzieningen compenserend blijken te zijn mag volstaan worden met de goedkoopste voorziening.

 

Lid 2 onder a

Geen voorziening wordt toegekend indien de voorziening als algemeen gebruikelijk beschouwd dient te worden voor een persoon als de aanvrager. Of een voorziening algemeen gebruikelijk is, moet worden beoordeeld per individuele situatie.

 

Lid 2 onder b

Belanghebbende moet in de gemeente woonachtig zijn om voor een voorziening in aanmerking te kunnen komen. De vraag in welke gemeente de belanghebbende woonplaats heeft, dient beantwoord te worden aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. 

 

In lid 2 onder c

In dit lid wordt aangegeven dat er geen voorziening wordt toegekend als niet meer is na te gaan of de voorziening noodzakelijk was en of wel sprake was van een goedkoopst compenserende voorziening. Is de voorziening te duur geweest? Dan kan de gemeente volstaan met het vergoeden van een lager bedrag conform de goedkoopst compenserende voorziening.

 

Lid 2 onder d

Iedere inwoner wordt geacht te reserveren voor vervanging van afgeschreven produkten. Voor het bepalen van een gangbare afschrijvingstermijn sluiten we aan bij hetgeen in onze regio algemeen gebruikelijk is. Denk dan bijvoorbeeld aan de afschrijvingstermijnen die de wooncorporatie hanteert voor deuren, of het garagebedrijf voor een auto.

 Artikel 24. Advisering

Lid 1.

Het kan noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de gevraagde voorziening een beroep te doen op een (medisch) adviseur. Als daar aanleiding voor is biedt artikel 23 daartoe de mogelijkheid. Geregeld is dat het college twee mogelijkheden heeft: het college kan allereerst iemand oproepen op een bepaalde plaats en tijd te verschijnen en daar die vragen te beantwoorden die nodig zijn om tot een zorgvuldig besluit te komen.

De tweede mogelijkheid is uitgebreider: deze biedt ook de gelegenheid tot onderzoek, bijvoorbeeld door een arts. Bij de advisering zal de ICF terminologie gebruikt worden met het oog op de consistentie van verslag, onderzoek en beoordeling.

Het zal duidelijk zijn dat er van deze mogelijkheden alleen maar gebruik kan worden gemaakt als dit noodzakelijk is, dat wil zeggen als zonder dit onderzoek een zorgvuldige besluitvorming niet mogelijk is. In principe mag van de aanvrager verwacht worden mee te werken. Is de aanvrager niet bereid tot medewerking, dan zal het college moeten beoordelen of zonder deze medewerking een zorgvuldig besluit te nemen is. Is dat niet mogelijk dan zal het college de aanvraag afwijzen, omdat niet is vast te stellen of de aanvrager recht heeft op de voorziening.

 

Lid 2.

Dit lid geeft de situaties weer waarin een adviesinstantie (over het algemeen een medisch adviseur) om advies gevraagd zal worden.

 

Dat zal in ieder geval van belang zijn als het gaat om een aanvraag van een persoon die nog niet bij de gemeente bekend is. In die situatie is het van groot belang te weten wat de aard van de problemen is en welke prognose er bestaat. Dit kan van belang zijn bij de bepaling van de voorzieningen om de gewenste resultaten te bereiken.

 

Is de aanvrager bekend, maar is er sprake van gewijzigde omstandigheden? Dan kan er ook aanleiding zijn een advies op te vragen. Dat zal zeker het geval zijn als die gewijzigde omstandigheden een andere kijk op de te bereiken resultaten rechtvaardigen.

 

Uiteraard zal er een medisch advies moeten zijn bij een afwijzing op medische gronden. Dit tenzij er een recent medisch advies aanwezig is betreffende belanghebbende en dit advies voldoende informatie bevat om conclusies aan te kunnen verbinden voor wat betreft de huidige aanvraag. En er kunnen zich situaties voordoen dat er anderszins behoefte bestaat aan een medisch advies. Dan biedt het laatste lid van dit artikel daartoe de mogelijkheid.

 

Lid 3.

Het college heeft ruimte om af te wijken van lid 2. Deze uitzonderingen staan in het Verstrekkingenbeleid.

 

Artikel 25. Inlichtingenverplichting

Lid 1.

De belanghebbende is verplicht het college alle informatie en bescheiden te verstrekken die voor het beoordelen van de aanvraag noodzakelijk zijn. Dit kan gaan om bijvoorbeeld medische gegevens, financiële gegevens en gegevens over de leefsituatie.

 

Lid 2.

Dit artikel voorziet erin dat bij een gewijzigde situatie de plicht bestaat het college hiervan op de hoogte te stellen als men kan vermoeden dat dit invloed kan hebben op de verstrekte voorziening. Zo zal bij overlijden de voorziening stopgezet kunnen worden en dienen de erven dit zo snel mogelijk te melden. Uiteraard kan de gemeente in deze situatie ook via het GBA kennis hebben van deze gewijzigde omstandigheid.

Maar andere omstandigheden zijn minder gemakkelijk kenbaar door de gemeente. In die situatie kan men op basis van dit artikel verwachten dat wijzigingen worden doorgegeven.

 

Artikel 26. Beëindiging

Beëindiging houdt in het, niet met terugwerkende kracht, stop zetten van een voorziening.

Beëindiging van een voorziening is uitsluitend dan mogelijk wanneer het gaat om een voorziening die niet in eigendom verstrekt is aan de belanghebbende. Denk daarbij aan een voorziening die in gebruik is gegeven of een persoonsgebonden budget met een periodiek karakter.

 

Artikel 27. Herziening en intrekking

Herziening houdt in het achteraf gedeeltelijk beperken (of uitbreiden) van het recht op een voorziening. Intrekking houdt in dat er achteraf bezien geheel geen recht bestond op de voorziening.

 

Lid 1.

Een besluit, genomen op basis van deze verordening, kan in bepaalde omstandigheden worden ingetrokken of herzien.

 

Dit zal gebeuren als bij de toekenning voorwaarden gesteld zijn en daar op enig moment niet of niet meer aan is voldaan. In die situatie bestaat ook de mogelijkheid tot terugvordering. Dat is in artikel 28 geregeld. Een voorbeeld hiervan is de situatie waarin de voorziening niet of nauwelijks dan wel niet overeenkomstig de voorwaarden van de gebruikersovereenkomst gebruikt wordt.

 

Ook de situatie dat beslist is op onjuist verstrekte gegevens biedt de mogelijkheid een genomen beschikking te herzien of in te trekken. Ook in deze situatie kan terugvordering een mogelijkheid zijn.

 

Lid 2.

Een beslissing tot verstrekking van een persoonsgebonden budget wordt genomen met de bedoeling dat men daar een voorziening mee treft. Als binnen de in de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2012 opgenomen periode na het nemen van de beslissing de voorziening nog niet is getroffen, is er ook de mogelijkheid een beslissing te herzien of in te trekken.

 

Artikel 28. Terugvordering

Beëindiging van een in gebruik gegeven voorziening kan leiden tot inname van de voorziening. Beëindiging van een persoonsgebonden budget met een periodiek karakter wegens wijziging van de situatie leidt niet tot terugvordering. Indien er bijvoorbeeld een persoonsgebonden budget voor huishoudelijke hulp is uitbetaald over een kwartaal en gedurende dit kwartaal vervalt het recht op het persoonsgebonden budget? Dan vorderen we dus niets terug van belanghebbende. Dit geeft belanghebbende de ruimte om lopende verplichtingen (in dit geval de overeenkomst met de hulp) te beëindigen.

 

Intrekking of herziening van een voorziening kan leiden tot terugvordering of inname. Voorwaarde is dat het recht op de voorziening is herzien of ingetrokken.  

 

Hoofdstuk 8. SlotbepalingenArtikel 29. Overgangsrecht

Een aantal zaken wijzigt voor belanghebbenden met een reeds toegekende voorziening. Daar waar het bestaande niveau van de voorziening wordt verlaagd, of anderszins negatieve gevolgen heeft voor belanghebbenden, is een gewenningstermijn geboden op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel. Het betreft de afschaffing van de voormalige vervoerskostenvergoeding en de eigen bijdrage voor de voorzieningen die vallen onder de resultaatgebieden:

-     wonen in een geschikt huis;

-     zich verplaatsen in en om de woning (behoudens de rolstoel);

-     zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel (voorzieningen die ineens moeten worden aangeschaft);

-     de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.

 

Inwoners met een dergelijke voorziening ontvangen zo spoedig mogelijk na vaststelling van de verordening 2012 een beschikking waarin de nieuwe regels en het overgangsrecht zijn vermeld. Op die wijze kan de betreffende groep inwoners zich tijdig voorbereiden op de komende veranderingen.

 

Voor de volgende resultaten was al een eigen bijdrage verschuldigd op basis van de oude verordening en is geen overgangsrecht van toepassing:

-     een schoon en leefbaar huis;

-     beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding;

-     beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften;

-     het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

 

Lid 1

Belanghebbenden die een vervoerskostenvergoeding ontvangen worden in de periode van 1 juli 2012 tot 1 januari 2013 benaderd door een Wmo-consulent. Deze zal met hen de vervoersbehoefte in kaart brengen en waar nodig zoeken naar alternatieve voorzieningen, zoals het collectief vervoer of in een uitzonderingssituatie een persoonsgebonden budget. Een gewenningsperiode kan pas starten indien de gevolgen van de beleidswijziging voor belanghebbende helder zijn. Vandaar dat pas 6 maanden nadat belanghebbende van de gemeente duidelijkheid heeft gekregen (in de vorm van een beschikking) over zijn of haar situatie, de gewenningsperiode start. Om zoveel mogelijk het verschil tussen belanghebbenden te beperken voor wat betreft de einddatum van de vergoeding, is vastgesteld dat in ieder geval voor 1 januari 2013 een nieuw besluit door de gemeente moet zijn genomen.

 

Lid 2 en 3Om belanghebbenden in staat te stellen te gewennen aan het feit dat voor een reeds verstrekte voorziening, niet zijnde een voorziening verstrekt in eigendom, een eigen bijdrage is verschuldigd, of in staat te stellen een voorziening te retourneren, stellen we een overgangsperiode vast van een half jaar (1 juli 2012 tot 1 januari 2013). Zo spoedig mogelijk na vaststelling van de verordening zullen alle betreffende belanghebbenden worden ingelicht over de wijziging. Zij kunnen dan zelf al berekenen hoeveel ze ingaande 1 januari 2013 moeten betalen aan eigen bijdrage.

 

Voor voorzieningen die in eigendom zijn verstrekt is het innen van eigen bijdragen niet meer mogelijk. Deze clausule heeft dus alleen betrekking op voorzieningen met een collectief en/of periodiek karakter (zoals een persoonsgebonden budget) en voorzieningen die in gebruik zijn gegeven.

Artikel 30. Hardheidsclausule

Juist omdat het in de Wmo om maatwerk gaat zal het college er niet aan ontkomen om, ook al is er een zorgvuldige afweging gemaakt, uiteindelijk toch te beoordelen of deze afweging niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Deze afweging zal minder vaak voorkomen dan in normale omstandigheden te verwachten is. Immers, bij de afwegingen gaat het al om een zeer persoonlijke beoordeling. Als desondanks die zeer persoonlijke afweging toch nog sprake is van een niet billijke situatie is de hardheidsclausule een vangnet. Daarbij kan de aanvrager ook een beroep doen op deze clausule. 

Artikel 31. Indexering

Bepaalde bedragen zullen jaarlijks aangepast worden zonder dat het college hier iets voor hoeft te doen. Te denken valt daarbij aan de bedragen voor de eigen bijdrage en het eigen aandeel. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zal deze bedragen jaarlijks aanpassen. Een college is op basis van dit artikel ook bevoegd eigen bedragen aan te passen. Om deze reden namen we alle bedragen op in het gemeentelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 32. Evaluatie

De wet vereist evaluatie. We sluiten aan bij de evaluatietermijn van het algemene Wmo-beleidsplan. Deze wordt vierjaarlijks geëvalueerd. 

Artikel 33. Inwerkingtreding

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van deze verordening.

Artikel 34. Citeertitel

Dit artikel regelt tenslotte hoe deze verordening geciteerd kan worden.