Regeling vervallen per 11-05-2021

Verordening Langdurigheidstoeslag Gemeente Tytsjerksteradiel 2010

Geldend van 01-07-2010 t/m 10-05-2021

Intitulé

Verordening Langdurigheidstoeslag Gemeente Tytsjerksteradiel 2010

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1 Begrippen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • b.

    wet: Wet werk en bijstand;

  • c.

    WIJ: Wet investeren in jongeren;

  • d.

    referteperiode: periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum;

  • e.

    peildatum: de datum waarop in enig jaar het recht op de langdurigheidstoeslag ontstaat;

  • f.

    bijstandsnorm: norm bedoeld in artikel 5, onder c, van de wet;

  • g.

    WIJ-norm: de voor de jongere toepasselijke norm als bedoeld in artikel 26 tot en met artikel 29 van de WIJ, vermeerderd of verminderd met de toeslag of verlaging op grond van de artikelen 30 tot en met 35 van de WIJ;

  • h.

    inkomen belanghebbenden 27 jaar en ouder: het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de wet, met dien verstande dat voor de zinsnede ‘een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan’ moet worden gelezen ‘de referteperiode’. Een bijstandsuitkering wordt, in afwijking van artikel 32 van de wet, voor de beoordeling van het recht op langdurigheidstoeslag als inkomen gezien;

  • i.

    inkomen belanghebbenden 21 tot 27 jaar: het inkomen en de middelen als bedoeld in artikel 7 van de WIJ;

  • j.

    gehuwdennorm 27 jaar en ouder: norm van artikel 21, onderdeel c, van de wet;

  • k.

    gehuwdennorm 21 tot 27 jaar: norm van artikel 28, lid 1, sub d, van de WIJ.

Artikel 2 Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het college van burgemeester en wethouders.

Hoofdstuk 2. Recht op langdurigheidstoeslag

Artikel 3 Langdurig, laag inkomen

Aan de in artikel 36, eerste lid, van de wet gestelde voorwaarde van het hebben van een langdurig, laag inkomen is voldaan als gedurende de referteperiode het inkomen niet uitkomt boven 105 procent van de toepasselijke bijstandsnorm (27 jaar en ouder) dan wel 105 procent van de toepasselijke WIJ-norm (21 tot 27 jaar).

Artikel 4 Hoogte van de langdurigheidstoeslag

  • 1. Bij een inkomen tot 100 procent van de toepasselijke bijstandsnorm of WIJ-norm bedraagt de langdurigheidstoeslag per jaar (normbedragen 2010):

    • a.

      voor gehuwden: € 504,--

    • b.

      voor een alleenstaande ouder: € 453,--

    • c.

      voor een alleenstaande: € 354,--.

  • 2. In afwijking van het eerste lid bedraagt de langdurigheidstoeslag voor belanghebbenden met een inkomen van 100 tot 105 procent van de toepasselijke bijstandsnorm of WIJ-norm 50 procent van de in het eerste lid genoemde bedragen.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste en tweede lid is de situatie op de peildatum bepalend.

  • 4. Wanneer één van de gehuwden op de peildatum is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag als gevolg van artikel 11 of artikel 13, lid 1, van de wet dan wel artikel 2 of artikel 23, lid 1, van de WIJ komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

  • 5. De in het eerste lid genoemde bedragen worden elk jaar per 1 januari aangepast met een percentage dat overeenkomt met het procentuele verschil tussen de gehuwdennormen per 1 januari van dat jaar en de gehuwdennormen van het daaraan voorafgaande jaar.

Artikel 5 Onvoorziene gevallen

In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Hoofdstuk 3. Slotbepalingen

Artikel 6 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening Langdurigheidstoeslag Gemeente Tytsjerksteradiel 2010.

Artikel 7 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 juli 2010.

  • 2.

    De Verordening Langdurigheidstoeslag Gemeente Tytsjerksteradiel 2009, vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 18 december 2008, wordt per 1 juli 2010 ingetrokken.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de Raad van de gemeente Tytsjerksteradiel van 8 juli 2010.
De Raad voornoemd,
de griffier, de voorzitter
mr. S.K. Dijkstra G.J. Polderman

Algemene toelichting

De langdurigheidstoeslag is per 1 januari 2009 gedecentraliseerd naar de gemeenten. Artikel 36 WWB is de basis gebleven, maar daarnaast is in artikel 8, lid 1, onderdeel d, van de WWB een bepaling toegevoegd, waarin wordt bepaald dat gemeenten in een verordening de precieze voorwaarden voor de langdurigheidstoeslag vastleggen. Deze regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan het begrip ‘langdurig, laag inkomen’, zoals dat in artikel 36, lid 1, van de WWB wordt gebruikt.

De decentralisatie van de langdurigheidstoeslag heeft geresulteerd in de Verordening Langdurigheidstoeslag Gemeente Tytsjerksteradiel 2009. Deze verordening behoeft nu aanpassing. De reden hiervan is de Wet investeren in jongeren (WIJ), die per 1 oktober 2009 in werking is getreden.

WIJ

Doelstelling van de WIJ is de duurzame arbeidsparticipatie in regulier werk van jongeren tot 27 jaar. Om dit te bereiken is in de wet een recht op een zogenaamd werkleeraanbod vastgelegd. Het werkleerrecht berust op het uitgangspunt dat jongeren die goed geschoold zijn en over voldoende kwalificaties beschikken gemakkelijker aan het werk zullen komen en daardoor zelfstandig in hun levensonderhoud kunnen voorzien. Afgeleide van het werkleeraanbod is een inkomensvoorziening voor jongeren vanaf 18 jaar als de jongere onvoldoende inkomsten heeft. Evenals in de WWB bestaat de inkomensvoorziening uit een rijksgeregeld deel (de norm) die binnen bepaalde grenzen verhoogd of verlaagd kan worden op grond van gemeentelijk beleid (toeslag en verlaging). Dit gemeentelijk beleid is door de gemeenteraad in een verordening vastgelegd.

Voor jongeren tot 27 jaar is de WIJ per 1 oktober 2009 in werking getreden. Hiermee is de WWB voor wat betreft de algemene bijstand afgesloten voor jongeren tot 27 jaar en kunnen deze jongeren geen algemene bijstand meer ontvangen. De WWB is daartoe op onderdelen aangepast.

Overgangsrecht

Op grond van het overgangsrecht (artikel 86 WIJ) blijft de WWB van toepassing voor jongeren die op 30 september 2009 algemene bijstand ontvingen totdat de algemene bijstand wordt beëindigd, maar uiterlijk tot 1 juli 2010. Op 1 juli 2010 gaat de bijstandsuitkering over in een werkleeraanbod en eventueel een jongerenuitkering van de WIJ.

Aanpassen verordening

In de Verordening Langdurigheidstoeslag wordt op onderdelen verwezen naar ‘de toepasselijke bijstandsnorm’. Om te kunnen bepalen wie langdurig een laag inkomen heeft, is een verbinding gelegd met de bijstandsnorm.

Voor jongeren bestaat er in de WIJ geen ‘toepasselijke bijstandsnorm’. Gedurende de periode van het overgangsrecht WIJ wordt voor de jongere als ‘toepasselijke bijstandsnorm’ aangemerkt, de bijstandsnorm die voor de jongere zou gelden als hij/zij op grond van het overgangsrecht aanspraak op algemene bijstand had.

Maar wanneer per 1 juli 2010 het overgangsrecht WIJ vervalt, is het referentiekader van de ‘toepasselijke bijstandsnorm’ verleden tijd. Dit betekent dat de Verordening Langdurigheidstoeslag per deze datum moet worden aangepast, in die zin dat voor jongeren van 21 tot 27 jaar een referentie-inkomen wordt vastgesteld. We hebben er voor gekozen om voor jongeren van 21 tot 27 jaar de WIJ-norm als referentie-inkomen in de verordening vast te leggen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Begrippen die in de WWB en de WIJ voorkomen hebben in deze verordening dezelfde betekenis als in de WWB en de WIJ. Ten aanzien van een aantal begrippen, die als zodanig niet in de WWB en de WIJ staan, is een definitie gegeven in deze verordening.

Met de invulling van het begrip peildatum wordt aangesloten bij de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). Het gaat niet om de datum waarop is aangevraagd, maar om de datum waarop in enig jaar recht op langdurigheidstoeslag ontstaat. Dit is de eerst mogelijke datum na afloop van de referteperiode.

Met betrekking tot het begrip ‘inkomen’ is een van de WWB (de WIJ verwijst hierbij naar de WWB) afwijkende definitie opgenomen. De wetgever geeft de gemeenteraad opdracht om in de verordening regels te geven met betrekking tot het begrip ‘langdurig, laag inkomen’, zodat de gemeenteraad bevoegd is om dit begrip voor de toepassing van artikel 36, lid 1, van de WWB nader te definiëren. Met de gebruikte definitie wordt aangesloten bij de in de bestaande uitvoeringspraktijk gehanteerde (en ook door de wetgever bedoelde) invulling van het begrip inkomen in artikel 36, lid 1, van de WWB, maar wordt de wetstechnische onvolkomenheid weggenomen.

Artikel 3

Tot aan 1 januari 2009 was de referteperiode vijf jaar. Maar gemeenten vonden deze periode te lang. Veeleer werd gedacht aan drie jaar, een periode waarvoor ook door het Nibud is aangegeven dat de reserveringsmogelijkheden minimaal worden. Wij hebben dan ook gekozen voor een referteperiode van drie jaar. Dit sluit ook aan bij de impliciet door de wetgever gegeven termijn. De minimumleeftijd is door de wetgever per januari 2009 namelijk teruggebracht van 23 jaar naar 21 jaar. Een belanghebbende heeft normaal gesproken vanaf zijn 18e een zelfstandig recht op bijstand (21 - 18 = 3).

Het begrip ‘laag inkomen’ is ingevuld als een inkomen dat niet hoger is dan 105% van de toepasselijke bijstandsnorm of WIJ-norm. Personen met een inkomen van bijvoorbeeld 110% van de toepasselijke bijstandsnorm of WIJ-norm voor een langdurigheidstoeslag in aanmerking laten komen, strookt niet met de wettelijke uitsluiting van personen van 65 jaar of ouder. Laatstgenoemden zijn uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag, omdat hun inkomen al voldoende hoger zou zijn dan de bijstandsnorm voor personen tot 65 jaar. Het verschil is echter maar 5 tot 9%, afhankelijk van het feit of iemand alleenstaand, alleenstaande ouder en een gehuwde is. Het hanteren van een grens van 110% zou daarom betekenen, dat de uitsluiting van 65-plussers in dat geval strijdig is met het verbod op leeftijdsdiscriminatie (artikel 26 Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke rechten). De feitelijke ruimte is dus beperkt tot een grens van een maximaal inkomen van 105% van de toepasselijke bijstandsnorm of WIJ-norm.

Artikel 4

Tot aan januari 2009 was de hoogte van de langdurigheidstoeslag centraal bepaald. Per januari 2009 hebben wij de hoogte van de toeslag op die bedragen gebaseerd.

In het tweede lid is geregeld dat wanneer het inkomen van betrokkene hoger is dan 100%, maar lager of gelijk aan 105% van de toepasselijke bijstandsnorm of WIJ-norm, de hoogte van de langdurigheidstoeslag 50% van de in het eerste lid genoemde bedragen bedraagt.

In het vierde lid is een regeling overeenkomstig artikel 24 WWB en artikel 28, lid 3 WIJ gegeven voor situaties waarin bij gehuwden één van de beide partners is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag op grond van artikel 11 WWB dan wel artikel 2 WIJ (geen Nederlander of niet gelijk gesteld met een Nederlander) of artikel 13, lid 1, van de WWB dan wel artikel 23, lid 1, van de WIJ (uitsluitingsgronden zoals detentie). De WWB en WIJ voorzien immers niet in een afwijzingsgrond voor de rechthebbende echtgenoot, terwijl daarentegen het toekennen van het bedrag voor gehuwden in dergelijke situaties ook niet redelijk is.

N.b.: dit vierde lid ziet alleen op de situatie dat er bij een echtgenoot sprake is van een uitsluitingsgrond op grond van artikel 11 of artikel 13, lid 1, van de WWB dan wel artikel 2 of artikel 23, lid 1, van de WIJ. Wanneer één van de gehuwden niet in aanmerking komt voor het recht op langdurigheidstoeslag wegens het niet voldoen aan de voorwaarden genoemd in artikel 36 van de wet of in deze verordening, hebben beide echtgenoten geen recht op langdurigheidstoeslag. Het recht op langdurigheidstoeslag komt gehuwden gezamenlijk toe. Zij moeten daarom ook allebei, zowel afzonderlijk als gezamenlijk, aan de voorwaarden voldoen.

Om niet jaarlijks de verordening aan te hoeven passen is gekozen om de hoogte jaarlijks automatisch mee te laten bewegen met de gehuwdennormen. Omdat de gehuwdennormen in beginsel 2 maal per jaar worden geïndexeerd en de langdurigheidstoeslag maar eenmaal, wordt steeds een vergelijking gemaakt met de gehuwdennormen per 1 januari van het voorafgaande jaar.