Regeling vervallen per 11-05-2021

Verordening wet kinderopvang

Geldend van 01-01-2009 t/m 10-05-2021

Intitulé

Verordening wet kinderopvang

De raad van de gemeente Tytsjerksteradiel;

gelezen het voorstel van het college van 16 september 2008,

gelet op artikel 25 van de Wet kinderopvang en artikel 149 van de Gemeentewet;

overwegende dat het noodzakelijk is de verlening, de voorschotverlening en de vaststelling van de tegemoetkoming van de gemeente in de kosten van kinderopvang bij verordening te regelen;

b e s l u i t :

vast te stellen de volgende verordening:

VERORDENING WET KINDEROPVANG

§ 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    het college: het college van burgemeester en wethouders;

  • b.

    de wet: de Wet kinderopvang;

  • c.

    tegemoetkoming: tegemoetkoming van de gemeente op grond van de wet.

  • d.

    wettelijke doelgroep: doelgroep als omschreven in artikel 22 van de wet.

  • e.

    sociaal medisch geïndiceerde: ouder die:

    • -

      een lichamelijke, zintuiglijke, verstandelijk of psychische beperking heeft en één of meer van deze beperkingen kinderopvang noodzakelijk maken; of

    • -

      een kind heeft waarbij is vastgesteld dat kinderopvang noodzakelijk is voor een gezonde en goede ontwikkeling van het betreffende kind.

  • f.

    mantelzorger: de ouder die langdurig en onbetaald zorgt voor een chronisch zieke, gehandicapte of hulpbehoevende partner, ouder, kind of ander familielid, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie. De zorg omvat meer dan 8 uur per week en duurt langer dan 3 maanden. Mantelzorg omvat niet de alledaagse zorg.

§ 2. RECHT OP TEGEMOETKOMING

Artikel 2. Recht op een tegemoetkoming

Recht op een tegemoetkoming heeft de ouder die:

  • a.

    valt onder de wettelijke doelgroep; of

  • b.

    een sociaal-medische indicatie heeft; of

  • c.

    mantelzorger is.

§ 3. HOOGTE TEGEMOETKOMING

Artikel 3. hoogte van de tegemoetkoming

  • 1.

    De hoogte van de tegemoetkoming op grond van de wettelijke doelgroepbepaling staat in de Wet Kinderopvang.

  • 2.

    De hoogte van de tegemoetkoming op grond van een sociaal medische indicatie of mantelzorg bedraagt 94% van de kosten. De ouder betaalt 6% eigen bijdrage.

§ 4. VERLENING TEGEMOETKOMING, VOORLOPIGE TOEKENNING

Artikel 4. Te verstrekken gegevens bij de aanvraag

  • 1. Een aanvraag voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat:

    • a.

      naam, adres en burgerservicenummer van de ouder;

    • b.

      indien van toepassing: naam en burgerservicenummer van de partner en, indien dit een ander adres is dan het adres van de ouder: het adres van de partner;

    • c.

      naam, geboortedatum en burgerservicenummer van het kind of de kinderen waarop de aangevraagde tegemoetkoming betrekking heeft;

    • d.

      een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen waarin in ieder geval wordt aangegeven: het aantal uren kinderopvang per kind, de kostprijs per uur en de periode van de opvang;

    • e.

      gegevens of een verwijzing naar gegevens waaruit blijkt dat de ouder behoort tot de groep personen als bedoeld in artikel 22 van de wet; of

    • f.

      gegevens waaruit blijkt dat de ouder een sociaal medische indicatie heeft. Dit toont de ouder aan door een verklaring van een consultatiebureau-arts, schoolarts of jeugdarts of een indicatiestelling voor AWBZ-zorg te overleggen waaruit de noodzaak van de kinderopvang blijkt; of

    • g.

      gegevens waaruit blijkt dat de ouder mantelzorger is.

    • f.

      overige gegevens die het college nodig acht om te kunnen besluiten over de aanvraag van de tegemoetkoming.

  • 2. De aanvraag geschiedt met behulp van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

  • 3. Indien de ouder een partner heeft, wordt de aanvraag mede ondertekend door de partner.

Artikel 5. Beslistermijn

Het college besluit over de aanvraag binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag.

Artikel 6. Inhoud van de beschikking

  • 1. Het besluit tot verlening van een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat in ieder geval:

    • a.

      de vaststelling tot welke van de doelgroepen de ouder behoort;

    • b.

      de naam en geboortedatum van het kind of de kinderen waarop de tegemoetkoming betrekking heeft;

    • c.

      de naam van het kindercentrum of gastouderbureau waar de kinderopvang plaatsvindt;

    • d.

      de periode en de omvang van de kinderopvang per tijdvak waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend;

    • e.

      het bedrag van de tegemoetkoming en de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald;

    • f.

      de wijze waarop de tegemoetkoming wordt uitbetaald;

    • g.

      de verplichtingen van de ouder.

Artikel 7. Weigeringsgronden

  • 1. Het college weigert een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie indien de ouder reeds een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang ontvangt of kan ontvangen op grond van de wettelijke doelgroepbepaling.

  • 2. Het college weigert een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang aan de mantelzorger indien de ouder reeds een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang ontvangt of kan ontvangen op grond van de wettelijke doelgroepbepaling.

Artikel 8. Ingangsdatum van de tegemoetkoming

  • 1. De tegemoetkoming wordt verleend met ingang van de datum waarop het college de aanvraag voor de tegemoetkoming ontvangt.

  • 2. Het verstrekken van de tegemoetkoming met ingang van een datum voor de ontvangst van de aanvraag is mogelijk tot maximaal twee maanden voor de datum waarop het college de aanvraag ontvangt.

  • 3. Als op de datum waarop het college de aanvraag ontvangt nog geen kinderopvang plaatsvindt, wordt de tegemoetkoming verleend met ingang van de datum waarop de kinderopvang zal plaatsvinden.

Artikel 9. De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend

  • 1. De tegemoetkoming wordt verleend voor de periode waarin aanvrager tot één van de doelgroepen genoemd onder artikel 2 van deze verordening behoort.

  • 2. De tegemoetkoming op grond van de wettelijke doelgroepbepaling bedraagt maximaal de periode van één kalenderjaar.

  • 3. De tegemoetkoming op grond van een sociaal medische indicatie of mantelzorg bedraagt maximaal de periode van één jaar.

Artikel 10. Omvang van de kinderopvang

  • 1. Het college verleent de tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang dat door de ouder is aangevraagd.

  • 2. In afwijking van het eerste lid verleent het college bij een ouder als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel a, of tweede lid, onderdeel a, van de wet de tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang dat naar zijn oordeel redelijkerwijs noodzakelijk is voor de combinatie van arbeid en zorg.

Artikel 11. De bevoorschotting van de tegemoetkoming

  • 1. De tegemoetkoming wordt in de vorm van een voorschot in maandelijkse termijnen uitbetaald.

  • 2. Het college kan nadere voorschriften stellen over de wijze van bevoorschotting.

§ 5. DEFINITIEVE VASTSTELLING VAN DE TEGEMOETKOMING

Artikel 12. Het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming

  • 1. De ouder verstrekt binnen vierweken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode.

  • 2. Het college stelt de tegemoetkoming binnen acht weken na ontvangst van het overzicht van de kosten vast.

Artikel 13. Verrekening met de voorschotten

De tegemoetkoming wordt overeenkomstig de vaststelling binnen vierweken betaald, onder verrekening van de betaalde voorschotten.

Artikel 14. Terugvordering

Ten onrechte verstrekte tegemoetkoming wordt van de ouder teruggevorderd.

Artikel 15. Boete

  • 1. Indien de ouder de inlichtingenverplichting als genoemd in artikel 28 Wet Kinderopvang geschonden heeft, legt het college een boete op van:

    • a.

      10% van het benadelingsbedrag;

    • b.

      € 45,-- indien er geen benadelingsbedrag is, of het benadelingsbedrag lager is dan

      € 450,--.

  • 2. Van een boete wordt afgezien indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

§ 6. SLOTBEPALINGEN

Artikel 16. Citeertitel

De verordening wordt aangehaald als: Verordening kinderopvang (Vk) gemeente Tytsjerksteradiel 2009.

Artikel 17. Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt 1 januari 2009 in werking.

  • 2.

    De Verordening Kinderopvang gemeente Tytsjerksteradiel, vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 16 december 2004, wordt ingetrokken.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de Raad van de gemeente Tytsjerksteradiel van 30 oktober 2008.
De Raad voornoemd,
de griffier de voorzitter
mr. S.K. Dijkstra G.J. Polderman

TOELICHTINGINLEIDING

Op 1 januari 2005 trad de Wet kinderopvang in werking. Wij stelden toen een verordening op. Gewijzigde inzichten en het feit dat de verordening nu moeilijk leesbaar is, maakten het noodzakelijk de verordening te herschrijven.

De Wet kinderopvang beoogt het ouders of verzorgers gemakkelijker te maken werk en zorg te combineren. Niet alleen werkenden kunnen een beroep doen op de Wet kinderopvang. Een aantal in de wet benoemde doelgroepen kan een beroep doen op de gemeente voor het betalen van een deel van de kosten die zij maken voor kinderopvang. De vergoeding door de gemeente van een deel van de kosten voor kinderopvang duiden we aan met de term 'tegemoetkoming kosten kinderopvang (gemeente)'. Artikel 25 Wet kinderopvang bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt omtrent de tegemoetkoming van de gemeente. Deze regels hebben betrekking op de verlening, de voorschotverlening en de vaststelling van de tegemoetkoming. Deze verordening geeft uitvoering aan deze wettelijke opdracht. De tegemoetkoming is een subsidie in de zin van artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te weten: een aanspraak op financiële middelen door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op een bepaalde activiteit van de aanvrager. Titel 4.2 van de Awb stelt regels over subsidies. Dit hoofdstuk is van toepassing op de tegemoetkomingen. Dit betekent dat op de verstrekking van tegemoetkomingen in de kosten van kinderopvang door gemeenten drie regelingen van toepassing zijn:

  • -

    de gemeentelijke verordening Wet kinderopvang;

  • -

    de Wet kinderopvang;

  • -

    de subsidieregels in titel 4.2 van de Awb.

De meeste gemeenten beschikken over een algemene subsidieverordening. De vraag is aan de orde wat de verhouding is tussen de verordening kinderopvang en de algemene subsidieverordening en, meer in het bijzonder, of de algemene subsidieverordening ook van toepassing is op tegemoetkomingen in de kosten van kinderopvang. In dit geval is de algemene subsidieverordening niet altijd van toepassing op de verstrekking van tegemoetkomingen. Het principe geldt dan dat de meest specifieke regeling voorrang krijgt boven de algemene regeling.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1 Begripsbepalingen

De begripsbepalingen in artikel 1 en 2 van de Wet kinderopvang zijn ook van toepassing op deze verordening. Alleen de in deze artikelen niet gedefinieerde begrippen zijn aangevuld.

Sociaal medische indicatie

De sociaal medische indicatie zou worden opgenomen als wettelijke doelgroep (artikel 23 in de wet). Tot op heden heeft het Rijk dit nog niet gedaan en mogen wij als gemeente zelf invulling aan dit begrip geven en eigen regels stellen over de tegemoetkoming aan deze groep. Voor de omschrijving baseerden we ons onder andere op een recente uitspraak van de rechtbank in Leeuwarden.

Mantelzorger

De mantelzorg stond eerder ook al genoemd in verschillende stukken over kinderopvang. Feitelijke uitvoering gaven wij daar tot nu toe niet aan. We geven de mantelzorger nu expliciet een plaats in de verordening, zodat we per 2009 kunnen starten met het verstrekken van de tegemoetkoming voor deze groep. De definitie is afgeleid van de landelijk vaak gehanteerde definitie.

Artikel 2 Recht op een tegemoetkoming

Alleen de omschreven drie doelgroepen hebben recht op een tegemoetkoming; wettelijke doelgroep, sociaal medisch geïndiceerden en mantelzorgers. Valt de aanvrager niet onder één van deze groepen? Dan bestaat geen recht op de tegemoetkoming (zie ook artikel 6 van de verordening).

Artikel 3 Hoogte van de tegemoetkoming

Lid 1 spreekt voor zich. Lid 2 is een uitwerking van de werkafspraken die we tot nu toe hanteerden voor de aanvragen met een sociaal medische indicatie. We rekenden altijd 6% eigen bijdrage voor de kosten van kinderopvang. De resterende 94% vergoedt de gemeente.

Artikel 4 Te verstrekken gegevens

Aanvrager dient de aanvraag voor de toekenning in bij het college. De aanvrager moet een aantal gegeven invullen op het formulier en een aantal bewijsstukken inleveren. Doet de aanvrager dit niet volledig? Dan geven we aanvrager de gelegenheid de gegevens aan te vullen op grond van de Algemene wet bestuursrecht (artikel 4:5 lid 1; aanvultermijn). Levert aanvrager wederom niet tijdig de stukken in? Dan stellen we de aanvraag buiten behandeling.

Aanvrager moet aantonen dat hij/zij behoort tot één van de drie doelgroepen. Van de wettelijke doelgroep heeft de gemeente meestal alle gegevens al in bezit. Voor de groep sociaal medisch geïndiceerden ligt het op de weg van aanvrager om bijvoorbeeld een verklaring van een schoolarts te overleggen waaruit blijkt dat het kind op sociaal medische gronden kinderopvang nodig heeft.

De mantelzorger moet aantonen dat hij / zij voldoet aan de begripsomschrijving. We besloten geen verplichte bewijsstukken op te nemen en in beginsel uit te gaan van de verklaring van aanvrager. Mocht hiertoe aanleiding bestaan, dan kunnen we nadere gegeven opvragen.

Denk bij het opvragen van overige gegevens bijvoorbeeld aan het identiteitsbewijs van aanvrager, of bewijsstukken van de mantelzorger.

Artikel 5 Beslistermijn

In afdeling 4.1.3 Algemene wet bestuursrecht (Awb) staan een aantal regels over de beslistermijn. We bepalen expliciet dat we een besluit nemen binnen 8 weken na het indienen van de aanvraag. Lukt dit niet? Dan zijn de regels van afdeling 4.1.3 van de Awb van toepassing. We proberen dan zo snel mogelijk na afloop van die periode alsnog een besluit te nemen. We richten ons op maximaal 4 weken vertraging.

Artikel 6 Inhoud van de beschikking

Het besluit is een beschikking in de zin van titel 4.1 van de Awb. Dit betekent dat tegen het besluit bezwaar kan worden gemaakt en beroep kan worden ingesteld.

Verplichtingen ouder

Onderdeel g schrijft voor dat in de beschikking de verplichtingen van de ouder worden opgenomen. Daarbij moet aan de volgende verplichtingen worden gedacht:

  • -

    de verplichting om binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht te verstrekken van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode;

  • -

    de informatieplicht die is opgenomen in artikel 28, eerste tot en met derde lid, Wet kinderopvang.

Sociaal medische indicatie

Als we de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie vaststellen, nemen we in de beschikking op hoeveel uren kinderopvang we noodzakelijk vinden. Daarbij sluiten we aan bij het aantal uren dat de ouder aanvraagt. Het besluit over de noodzakelijke omvang van de kinderopvang vormt de grondslag voor de aanvraag voor een tegemoetkoming van de gemeente. Bovendien moet in het besluit de geldigheidsduur van de indicatie worden vermeld. In het indicatieadvies zal hierover ook een uitspraak moeten worden gedaan. Het college neemt het besluit op basis van het uitgebrachte indicatieadvies. Dit advies is niet bindend. Dit betekent dat het college van dat advies kan afwijken. Als het college een beschikking geeft die afwijkt van het uitgebrachte advies, zal het college de redenen voor de afwijking in de beschikking moeten motiveren (artikel 4:20 Awb). De motiveringverplichting geldt vooral voor het geval waarin een positief advies wordt gegeven en het college een afwijzend besluit neemt.

Artikel 7 Weigeringsgronden

Dit artikel bevat een aantal gronden waarop we de tegemoetkoming afwijzen. De weigeringsgronden genoemd in lid 1, lid 2 onder b en lid 3 onder b zijn vanzelfsprekend. Behoort iemand niet tot één van de drie doelgroepen? Dan bestaat geen recht op een tegemoetkoming.

Lid 2 sub a en lid 3 sub a geven aan dat een gemeentelijke tegemoetkoming op grond van een sociaal-medische indicatie of mantelzorg een vangnetvoorziening is. Alleen ouders die niet op grond van een andere bepaling in de Wet kinderopvang aanspraak kunnen doen op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang, kunnen aanspraak doen op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang wegens een sociaal-medische noodzaak of mantelzorg.

Artikel 8 Ingangsdatum van de tegemoetkoming

In beginsel start de tegemoetkoming met ingang van de dag waarop het college de aanvraag ontvangt. Daarop zijn twee uitzonderingen mogelijk:

  • -

    Vraagt de ouder de tegemoetkoming later aan dan de datum waarop de kinderopvang startte? Dan verstrekken we de tegemoetkoming met terugwerkende kracht tot maximaal twee maanden voor de aanvraag. Deze periode sluit aan bij ons beleid op het gebied van bijzondere bijstand.

    Voorbeeld

    Jannie maakt per 1 januari gebruik van kinderopvang. Zij vraagt de tegemoetkoming aan op 15 maart. We kennen de tegemoetkoming toe per 15 januari. De eerste 15 dagen heeft Jannie dus geen recht op de tegemoetkoming.

  • -

    Start de kinderopvang later dan de datum waarop de ouder de tegemoetkoming aanvraagt? Dan start de tegemoetkoming op de datum waarop de kinderopvang start.

    Voorbeeld

    Maaike maakt per 1 mei gebruik van kinderopvang. Zij vraagt voor de zekerheid ruim op tijd de tegemoetkoming aan en levert deze in op 8 maart. We kennen de tegemoetkoming toe per 1 mei.

Artikel 9 De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend

We verstrekken de tegemoetkoming in beginsel voor de periode waarin aanvrager tot één van de drie doelgroepen behoort. Er geldt wel een maximale periode.

-Maximale periode voor de wettelijke doelgroep

We verlenen de tegemoetkoming maximaal voor een heel kalenderjaar. Voor aanvragen die in de loop van een jaar worden toegekend, geldt dat de tegemoetkoming wordt verstrekt tot en met 31 december van het betreffende jaar. Dit betekent dat een ouder elk jaar vóór 1 januari opnieuw een aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente zal moeten indienen. Deze periode sluit aan bij de tegemoetkomingperiode van de Belastingdienst.

-Maximale periode voor de sociaal medisch geïndiceerden en mantelzorgers

We verlenen de tegemoetkoming maximaal voor een heel jaar. We bekijken per jaar of de kinderopvang nog steeds noodzakelijk is. Een jaar start vanaf de ingangsdatum van de tegemoetkoming.

Voorbeeld beperkte periode

Grace volgt van 1 mei tot 1 augustus een reïntegratietraject (wettelijke doelgroep). Zij vraagt daarvoor kinderopvang aan op 15 mei. We verlenen de tegemoetkoming voor de periode van 1 mei tot 1 augustus.

Voorbeeld wettelijke doelgroep

Mary start haar inburgeringtraject per 1 mei 2015. Zij vraagt op 5 mei 2015 de een tegemoetkoming aan voor kinderopvang. We kennen de tegemoetkoming toe voor de periode van 1 mei tot 31 december 2015.

Voorbeeld gemeentelijke doelgroep

Marieke is mantelzorger en maakt per 5 maart 2011 gebruik van kinderopvang. Ze vraagt de tegemoetkoming aan op 1 maart 2011. We kennen de tegemoetkoming toe van 5 maart 2011 tot 5 maart 2012.

Artikel 10 Omvang van de kinderopvang

Wettelijke doelgroep

De Wet kinderopvang regelt uitsluitend de aanspraak van ouders op een tegemoetkoming van de gemeente voor de kosten van kinderopvang en niet de omvang van die aanspraak. Wanneer een ouder op basis van de criteria die de wet geeft tot een gemeentelijke doelgroep behoort heeft deze recht op een gemeentelijke tegemoetkoming. De wet stelt geen beperkingen aan het aantal uren kinderopvang waarvoor de tegemoetkoming wordt verstrekt. Dit past in het systeem van de wet waarin de ouder zélf bepaalt hoeveel kinderopvang hij nodig heeft in verband met de combinatie van arbeid en zorg.

Voor bepaalde gemeentelijke doelgroepen is de eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang nihil. Voor deze groepen wordt de inkomensafhankelijke eigen bijdrage door de gemeente gecompenseerd (het zogeheten ’Koakopje’, zie artikel 24, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, onderdeel a, Wet kinderopvang). Bij deze ouders zet de hoogte van de eigen bijdrage geen rem op de vraag naar kinderopvang. Dit in tegenstelling tot ouders die wél een (inkomensafhankelijke) eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang moeten betalen en de hoogte van die bijdrage zullen laten meewegen in hun vraag naar kinderopvang. Om de kosten voor de gemeente te kunnen beheersen, is deze bepaling in de verordening opgenomen die de aanspraak op een tegemoetkoming enigszins beperkt. Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om bij de groep ouders die geen eigen bijdrage betalen, per geval te beoordelen hoeveel kinderopvang de ouder redelijkerwijs nodig heeft om de arbeid die hij verricht te kunnen combineren met zorgtaken.

Bij het bepalen van de omvang van de kinderopvang die redelijkerwijs nodig is om arbeid en zorg te combineren, zal ook rekening moeten worden gehouden met omstandigheden als een handicap of chronische ziekte van de ouder(s) of een beperking die de huiselijke situatie meebrengt voor de goede en gezonde ontwikkeling van het kind. In tegenstelling tot kinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie, hoeft voor deze beoordeling geen advies te worden aangevraagd.

Sociaal medische indicatie / mantelzorg

Voor de omvang van de kinderopvang voor de doelgroepen sociaal medisch geïndiceerden en mantelzorgers gaan we uit van het aantal uren dat de ouder zelf opgeeft. De ouder betaalt een eigen bijdrage van 6%. De ouder zal deze eigen bijdrage laten meewegen in de vraag naar kinderopvang. Daarmee is de noodzaak voor de omvang van de kinderopvang vastgesteld.

Artikel 11 De bevoorschotting van de tegemoetkoming

De subsidieverstrekking vindt plaats in de vorm van maandelijkse voorschotten. Dit betekent dat het totale bedrag van de tegemoetkoming waarop de aanvrager recht heeft, wordt gedeeld in twaalf gelijke delen (indien de aanvraag het gehele kalenderjaar betreft).

Wettelijke doelgroep

De gemeente betaalt de tegemoetkoming uit aan de ouder. De ouder kan, al dan niet op verzoek van het kindercentrum of het gastouderbureau, de gemeente machtigen om de betalingen rechtstreeks aan dat kindercentrum of gastouderbureau te doen. Dit gebeurt in de praktijk meestal. Deze machtiging verandert juridisch gezien niets aan de verhouding tussen de gemeente en de ouder. Ook al wordt het bedrag gestort op de rekening van het kindercentrum of gastouderbureau, er blijft sprake van een betaling van de tegemoetkoming van gemeente aan de ouder.

Sociaal medische indicatie / mantelzorg

De tegemoetkoming voor sociaal medisch geïndiceerden en mantelzorgers betalen we rechtstreeks aan de kinderopvangorganisatie. Juridisch gezien is de ouder echter de ontvanger van de tegemoetkoming. We betalen de tegemoetkoming rechtstreeks aan de kinderopvangorganisatie om de administratieve druk op de ouder zoveel mogelijk te beperken. De gemeente betaalt 94% van de kosten. De Belastingdienst betaalt niets.

Nadere voorschriften

Het derde lid geeft het college de bevoegdheid om nadere voorschriften te stellen over de wijze van bevoorschotting van de tegemoetkoming. Zo kan het college bepalen dat er alleen een voorschot wordt betaald op basis van een factuur van het kindercentrum of gastouderbureau. Het college zou zo’n voorschrift kunnen stellen wanneer er twijfels bestaan of een ouder daadwerkelijk gebruik zal maken van kinderopvang.

Artikel 12 Het besluit tot verlenen van de tegemoetkoming

Op grond van artikel 4:47, onderdeel a, Awb kan het college een subsidie (dus ook een tegemoetkoming) ambtshalve vaststellen. Ambtshalve vaststellen houdt in dat het college op eigen initiatief de tegemoetkomingen vaststelt. De ouders hoeven geen aanvraag tot het vaststellen van de tegemoetkoming bij het college in te dienen.

Na afloop van de tegemoetkomingsperiode moet de ouder een overzicht van de kosten inleveren; een jaaropgaaf. Wij vragen deze jaaropgaaf meestal op bij de ouder. De ouder levert dit overzicht binnen vier weken in na afloop van de periode. Na ontvangst van dit overzicht stelt het college de tegemoetkoming binnen 8 weken definitief vast. Totaal kan deze periode dus twaalf weken duren.

We stellen de tegemoetkoming vast op basis van het aantal uren kinderopvang dat in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming is vastgelegd. Dat is het maximum aantal uren.

In de beschikking tot vaststelling van de tegemoetkoming kan wel worden uitgegaan van een lageraantal uren, maar niet van een hoger aantal. Had de ouder tussentijds meer uren nodig? Dan had de ouder tussentijds een nieuwe aanvraag moeten doen. Dit kan niet achteraf.

Als de aanvrager de gegevens niet verstrekt, kan het college de tegemoetkoming op een lager bedrag vaststellen.

Lager vaststellen kan ook betekenen op nul vaststellen. Het college heeft deze bevoegdheid op grond van artikel 4:46, tweede en derde lid, Awb. Op grond van het tweede lid kan de subsidie lager worden vastgesteld indien:

  • a.

    de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;

  • b.

    de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

  • c.

    de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of

  • d.

    de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten.

Het derde lid van artikel 4:46 Awb luidt: ‘Voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, worden kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de subsidie niet in aanmerking genomen’.

Artikel 13 Verrekening met de voorschotten

Blijkt dat de ouder op grond van de definitieve berekening nog tegemoetkoming tegoed heeft? Dan betalen we dat restant binnen vier weken uit.

Artikel 14 Terugvordering

Op grond van artikel 38 Wet kinderopvang kan het college onverschuldigd betaalde tegemoetkoming terugvorderen van de ontvanger. De terugvordering verjaart na 5 jaar (4:57 Awb) of 2 jaar (artikel 58 WWB).

De afdeling Werk en Bijstand werkt volgens de principes van Hoogwaardig Handhaven. Één van de uitgangspunten daarbij is dat fraude niet mag lonen en we onterecht verstrekte bijstand terugvorderen. Deze lijn hanteren we ook voor de tegemoetkoming kinderopvang.

Artikel 15 Boete

Het college kan de ouder die de inlichtingenverplichting niet nakomt een boete opleggen van ten hoogste € 2.269,--. Dit staat in artikel 72 lid onder c van de Wet kinderopvang.

De boete is niet gericht op gedragsverbetering (reparatoir) maar bestraffend (punitief). Dit betekent dat artikel 6 EVRM van toepassing is bij het opleggen van de boete.

We moeten dan aandacht besteden aan de volgende zaken:

  • §

    voornemen tot verlagen bekendmaken

  • §

    horen/zienswijze

  • §

    zwijgrecht (cautie)

  • §

    taalhulp

De hoogte van de boete stemmen we af op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden waarin betrokken verkeerde. We stellen de boete vast op 10% van het benadelingsbedrag. We sluiten dan aan bij het voormalige Boetebesluit socialezekerheidswetten.

Is er geen benadelingsbedrag, of is dat lager dan € 450,--? Dan stellen we de boete vast op

€ 45,--. Kunnen we betrokkene niets verwijten? Dan leggen we geen boete op.

Artikel 16 Citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 17 Inwerkingtreding

Deze verordening gaat in per 1 januari 2009. De eerdere verordening trekken we in per 1 januari 2009. Die is dan niet meer van kracht.

TOELICHTING SCHENDING INLICHTINGENPLICHT

Inlichtingenverplichting

De inlichtingenverplichting staat in artikel 28, eerste tot en met derde lid Wet kinderopvang.

Het vierde lid van artikel 28 bevat de inlichtingenplicht voor houders van een kindercentrum of gastouderbureau. Deze bepaling luidt: ‘De houder verstrekt desgevraagd aan het college van burgemeester en wethouders alle gegevens en inlichtingen die voor de aanspraak van een ouder op de tegemoetkoming van belang zijn’.

Schending inlichtingenverplichting

Er kunnen twee vormen van schending van de inlichtingenplicht worden onderscheiden:

  • 1.

    het betreffende kind maakt geen gebruik van kinderopvang;

  • 2.

    er wordt wel gebruik maakt van kinderopvang, maar de ouder heeft geen recht op een tegemoetkoming (hij behoort niet tot gemeentelijke doelgroep).

Als een ouder de inlichtingenplicht schendt en als gevolg hiervan ten onrechte een tegemoetkoming heeft ontvangen of een te hoog bedrag, kan het college de beschikking tot het verlenen of tot het vaststellen van de tegemoetkoming intrekken of wijzigen en het te veel betaalde bedrag terugvorderen. Ook is mogelijk om in aanvulling hierop een bestuurlijke boete aan de betreffende ouder op te leggen. Hieronder wordt op de twee maatregelen nader ingegaan.

Intrekken van het besluit en terugvorderen van de tegemoetkoming

In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is geregeld op welke gronden een subsidie (een tegemoetkoming in de terminologie van de Wet kinderopvang) kan worden ingetrokken en teruggevorderd. Daarbij moeten twee situaties worden onderscheiden:

  • a.

    de situatie waarin de tegemoetkoming nog niet is vastgesteld en

  • b.

    de situatie waarin de tegemoetkoming wel is vastgesteld.

Ad a. de tegemoetkoming is nog niet vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming (artikel 4:48 Awb)

Zolang de tegemoetkoming nog niet is vastgesteld kan het college de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming intrekken of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming wijzigen, indien:

  • a.

    de activiteiten waarvoor de tegemoetkoming is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden;

  • b.

    de ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de tegemoetkoming verbonden verplichtingen;

  • c.

    de ontvanger van de tegemoetkoming onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot verlening van de tegemoetkoming zou hebben geleid;

  • d.

    de verlening van de tegemoetkoming anderszins onjuist was en de ontvanger dit wist of behoorde te weten.

De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.

Opschorten van de bevoorschotting (artikel 4:56 Awb)

Het college hoeft niet te wachten met het treffen van een maatregel tot dat het besluit tot verlening van de tegemoetkoming is ingetrokken of gewijzigd. Het college kan al eerder besluiten de betaling van de tegemoetkoming op te schorten. Op grond van artikel 4:56 Awb kan het college de verplichting tot betaling van een voorschot opschorten met ingang van de dag waarop het college aan de ouder schriftelijk kennis geeft van het ernstige vermoeden dat er grond bestaat om de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming in te trekken of te wijzigen. Deze opschorting duurt tot en met de dag waarop de beschikking omtrent de intrekking of wijziging is bekendgemaakt of de dag waarop sedert de kennisgeving van het ernstige vermoeden dertien weken zijn verstreken.

Ad b. de tegemoetkoming is wel vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot subsidievaststelling (artikel 4:49 Abw)

Ook als de tegemoetkoming is vastgesteld, is het college in bepaalde gevallen bevoegd de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming in te trekken of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming te wijzigen. Het gaat om de volgende gevallen:

  • a.

    er is sprake van feiten of omstandigheden waarvan het college bij de vaststelling van de tegemoetkoming redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de tegemoetkoming lager dan overeenkomstig de verlening van de tegemoetkoming zou zijn vastgesteld;

  • b.

    de vaststelling van de tegemoetkoming was onjuist en de ontvanger van de tegemoetkoming wist dit of behoorde dit te weten;

  • c.

    de ontvanger van de tegemoetkoming heeft na de vaststelling van de tegemoetkoming niet voldaan aan de aan de tegemoetkoming verbonden verplichtingen.

De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd, indien vijf jaren zijn verstreken sinds de dag waarop zij is bekendgemaakt.

Terugvordering (artikel 38 Wet kinderopvang)

Indien de beschikking tot het verlenen of het vaststellen van de tegemoetkoming is ingetrokken of ten nadele van de ouder is gewijzigd, vordert de gemeente het reeds betaalde bedrag van de ouder terug.

In artikel 38 Wet kinderopvang worden de bepalingen in de Wet werk en bijstand (WWB) over de terugvordering van bijstand van overeenkomstige toepassing verklaard op het terugvorderen van een tegemoetkoming. Dit betekent bijvoorbeeld dat het bedrag dat wordt teruggevorderd kan worden verrekend met de tegemoetkoming die aan de ouder wordt verstrekt. In het besluit tot terugvordering moet de wijze waarop zal worden teruggevorderd worden vermeld (artikel 60, eerste lid WWB).

De bestuurlijke boete

Naast het intrekken en terugvorderen van de tegemoetkoming kan het college in bepaalde gevallen ook een bestuurlijke boete opleggen. De bestuurlijke boete is geregeld in hoofdstuk 5 van de Wet kinderopvang. Een bestuurlijke boete is een bestuurlijke sanctie, inhoudende een onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom, die gericht is op bestraffing van de overtreder (artikel 1, eerste lid, onderdeel t, Wet kinderopvang). Het betreffende bedrag komt toe aan de gemeente (artikel 72, vierde lid Wet kinderopvang).

Het college legt een bestuurlijke boete op indien een ouder zijn inlichtingenplicht niet nakomt. Het gaat daarbij om het schenden van de volgende verplichtingen:

  • -

    het desgevraagd verstrekken aan het college van alle gegevens en inlichtingen van hem en zijn partner die voor de aanspraak op en de hoogte van de tegemoetkoming van de gemeente van belang zijn (artikel 28,eerste lid, Wet kinderopvang);

  • -

    het verstrekken van die inlichtingen en gegevens binnen een door het college te stellen redelijke termijn(artikel 28, tweede lid, Wet kinderopvang);

  • -

    het onmiddellijk na het bekend worden daarvan verstrekken aan het college van inlichtingen en gegevens die kunnen leiden tot de vaststelling van een lagere tegemoetkoming (artikel 28, derde lid, Wet kinderopvang).

De hoogte van de bestuurlijke boete bedraagt maximaal € 2269 (artikel 72, eerste lid, onderdeel c, Wet kinderopvang). Bij het vaststellen van de hoogte van de bestuurlijke boete zal het college maatwerk moeten leveren. Artikel 72, tweede lid, Wet kinderopvang bepaalt dat de hoogte van de boete wordt afgestemd op de ernst van de overtreding, de mate waarin de overtreding de ouder verweten kan worden en de omstandigheden waarin die persoon verkeert. Wij stellen de boete in beginsel vast op 10% van het benadelingsbedrag. Van het opleggen van een bestuurlijke boete wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

In de Wet kinderopvang is geregeld in welke gevallen het college géén bestuurlijke boete mag opleggen. Dit is het geval in de volgende situaties:

  • -

    de overtreder is overleden;

  • -

    de overtreder is wegens dezelfde gedraging reeds eerder een bestuurlijke boete of er is hem een kennisgeving gedaan dat een bestuurlijke boete zal worden opgelegd. In deze gevallen kan het college aangifte doen bij het Openbaar Ministerie;

  • -

    er is vijf jaren verstreken nadat de overtreding heeft plaatsgevonden.

De procedure van het opleggen van een bestuurlijke boete is geregeld in de artikelen 77 tot en met 84 van de Wet kinderopvang.