Kleinschalig Collectief Vervoer Brabant Noordoost

Geldend van 01-01-2004 t/m heden

Intitulé

Kleinschalig Collectief Vervoer Brabant Noordoost

Provinciale staten en gedeputeerde staten van Noord-Brabant en de Commissaris van de Koningin in de provincie Noord-Brabant, alsmede de raden, de colleges van burgemeester en wethouders en de burgemeesters van de gemeenten Bernheze, Boekel, Boxmeer, Cuijk, Grave, Landerd, Lith, Maasdonk, Mill en Sint Hubert, Oss, Sint Anthonis, Sint-Oedenrode, Uden en Veghel, ieder voor zover bevoegd;

overwegende dat zij een kwalitatief hoogwaardig stelsel van kleinschalig collectief vervoer nastreven ter voorziening in de behoefte aan openbaar vervoer, de instandhouding en verbetering van de bereikbaarheid van kleine kernen en het aanbod van adequate vervoersvoorzieningen in daarvoor in aanmerking komende gevallen;

dat zij daartoe een gemeenschappelijke regeling wensen aan te gaan, waarbij een rechtspersoonlijk-heid bezittend openbaar lichaam wordt ingesteld dat belast wordt met taken welke voortvloeien uit hun gezamenlijk streven;

gezien de Overeenkomst coördinatie en uitvoering Collectief vraagafhankelijk Vervoer (CVV) tussen de provincie Noord-Brabant en de gemeenten Bernheze, Boekel, Boxmeer, Cuijk, Grave, Landerd, Lith, Maasdonk, Mill en Sint Hubert, Oss, Ravenstein, Sint Anthonis, Sint-Oedenrode, Uden, Veghel, opgemaakt en ondertekend te Veghel op 22 september 2001;

gelet op de Wet gemeenschappelijke regelingen, de Provinciewet, de Gemeentewet en de Wet voorzieningen gehandicapten;

b e s l u i t e n

de volgende gemeenschappelijke regeling aan te gaan.

Artikel 1. Begripsbepaling

In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder regeling: deze gemeenschappelijke regeling.

Artikel 2. Doel

De regeling heeft tot doel het tot stand brengen, ontwikkelen en in stand houden van een stelsel van kwalitatief hoogwaardig kleinschalig collectief vervoer.

Artikel 3. Instelling rechtspersoon

  • 1. Er is een openbaar lichaam, genaamd 'Samenwerkingsverband kleinschalig collectief vervoer Brabant-Noordoost'.

  • 2. Het openbaar lichaam is gevestigd in de gemeente Uden.

Artikel 4. Taken

  • 1. Aan het openbaar lichaam zijn ter verwezenlijking van het doel de volgende taken opgedragen:

    • a.

      zorgdragen voor de totstandkoming, optimalisering en doorontwikkeling van een geïntegreerd algemeen toegankelijk stelsel van collectief vraagafhankelijk vervoer, aangaan van de daartoe nodige overeenkomsten en zorgdragen voor het beheer en de financiering van dit stelsel;

    • b.

      afstemmen van de beleidsontwikkeling met betrekking tot het kleinschalig collectiefvervoer.

  • 2. Het algemeen bestuur kan, met inachtneming van het doel van de regeling, aan het openbaar lichaam aanvullende taken opdragen.

  • 3. De beslissing daartoe wordt genomen met ten minste drievierde meerderheid van het aantal uitgebrachte stemmen, bepaald met inachtneming van artikel 14, tweede lid.

Artikel 5. Verzoektaken

  • 1. Het openbaar lichaam kan, met inachtneming van het doel van de regeling, op verzoek van één of meer aan de regeling deelnemende gemeenten of provincie voor die gemeenten of provincie andere dan in de artikel 4, eerste en tweede lid, bedoelde taken uitvoeren. Deze taken worden aangeduid als verzoektaken.

  • 2. Verzoektaken mogen het functioneren van het openbaar lichaam niet belemmeren noch leiden tot een kostenverhoging voor andere dan de betrokken gemeenten of provincie.

  • 3. Het algemeen bestuur beslist of en onder welke voorwaarden het openbaar lichaam verzoektaken uitvoert. Artikel 4, derde lid, is van toepassing.

  • 4. De kosten welke verbonden zijn aan de uitvoering van verzoektaken worden afzonderlijk geadministreerd en volledig toegerekend aan de betrokken gemeenten of provincie.

Artikel 6. Bestuur

Het openbaar lichaam wordt bestuurd door een algemeen bestuur, een dagelijks bestuur en een voorzitter. De voorzitter is tevens voorzitter van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur.

Artikel 7. Samenstelling algemeen bestuur

  • 1. Het algemeen bestuur bestaat uit eenzelfde aantal leden als er deelnemers aan de regeling zijn.

  • 2. De raden van de deelnemende gemeenten wijzen een lid van de raad of van het college van burgemeester en wethouders als lid van het algemeen bestuur aan. Op gelijke wijze voorzien zij in de aanwijzing van een plaatsvervangend lid. Aanwijzing geschiedt voor de eerste maal bij de inwerkingtreding van de regeling en vervolgens onverwijld nadat, na de verkiezing van de leden van de raad, de wethouders zijn afgetreden krachtens artikel 42, eerste lid, van de Gemeentewet.

  • 3. Provinciale staten van de deelnemende provincie wijzen een lid van provinciale staten of van gedeputeerde staten als lid van het algemeen bestuur aan. Op gelijke wijze voorzien zij in de aanwijzing van een plaatsvervangend lid. Aanwijzing geschiedt voor de eerste maal bij de inwerkingtreding van de regeling en vervolgens onverwijld nadat, na de verkiezing van de leden van provinciale staten, de gedeputeerden zijn afgetreden krachtens artikel 41, eerste lid, van de Provinciewet.

  • 4. Het door een raad aangewezen lid treedt af op de dag waarop, na de verkiezing van de leden van raad, de wethouders zijn afgetreden krachtens artikel 42, eerste lid, van de Gemeentewet.

  • 5. Het door provinciale staten aangewezen lid treedt af op de dag waarop, na de verkiezing van de leden van provinciale staten, de gedeputeerden zijn afgetreden krachtens artikel 41, eerste lid, van de Provinciewet.

  • 6. Een lid kan te allen tijde ontslag nemen. Van het ontslag stelt het lid de voorzitter, alsmede de raad die hem of haar heeft aangewezen dan wel -indien het betreft het door provinciale staten aangewezen lid -provinciale staten, schriftelijk in kennis.

  • 7. De raad kan een door hem en provinciale staten kunnen een door hen aangewezen lid ontslag verlenen. Artikel 49 van de Provinciewet is van overeenkomstige toepassing.

  • 8. Het aanwijzen van leden ter vervulling van tussentijds opengevallen plaatsen geschiedt zo spoedig mogelijk.

  • 9. Voor de toepassing van de regeling wordt een plaatsvervangend lid van het algemeen bestuur als lid van dat bestuur aangemerkt.

Artikel 8. Samenstelling dagelijks bestuur

  • 1. Het dagelijks bestuur bestaat uit vier leden, onder wie de voorzitter.

  • 2. Het door provinciale staten aangewezen lid is qualitate qua lid van het dagelijks bestuur.

  • 3. De leden niet zijnde de voorzitter of het door provinciale staten aangewezen lid worden door het algemeen bestuur uit zijn midden benoemd.

  • 4. De leden treden tegelijk af op de dag waarop de leden van het algemeen bestuur aftreden. Zij behouden evenwel hun lidmaatschap totdat onherroepelijk in hun opvolging is voorzien.

  • 5. Een lid kan te allen tijde ontslag nemen. Van het ontslag stelt het lid de voorzitter schriftelijk in kennis.

  • 6. Het algemeen bestuur kan een lid van het dagelijks bestuur ontslag verlenen. Artikel 49 van de Provinciewet is van overeenkomstige toepassing.

  • 7. De door het algemeen bestuur aangewezen leden worden vervangen door degenen die door de betrokken raden als plaatsvervangend lid van het algemeen bestuur zijn aangewezen.

  • 8. Het door provinciale staten aangewezen lid wordt vervangen door degene die door provinciale staten als plaatsvervangend lid van het algemeen bestuur is aangewezen.

  • 9. Voor de toepassing van de regeling wordt een plaatsvervangend lid van het dagelijks bestuur als lid van dat bestuur aangemerkt.

Artikel 9. Voorzitter

  • 1. De voorzitter wordt door het algemeen bestuur uit zijn midden aangewezen.

  • 2. Het dagelijks bestuur voorziet uit zijn midden in de vervanging van de voorzitter.

Artikel l0. Secretaris

  • 1. Er is een secretaris, die door het dagelijks bestuur wordt benoemd. Het dagelijks bestuur is tevens bevoegd de secretaris te schorsen en te ontslaan. Het dagelijks bestuur voorziet zonodig in de vervanging van de secretaris.

  • 2. De secretaris staat het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur, de voorzitter en de commissies bij de uitoefening van hun taak terzijde.

  • 3. Het dagelijks bestuur stelt in een instructie nadere regels over de taak en de bevoegdheden van de secretaris.

  • 4. De secretaris is in de vergadering van het algemeen en dagelijks bestuur aanwezig.

  • 5. De stukken die van het algemeen en dagelijks bestuur uitgaan, worden door de secretaris medeondertekend.

  • 6. Artikel 20, eerste en tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen is van overeenkomstige toepassing op de secretaris en degene die de secretaris vervangt.

Artikel 11. Ambtelijke begeleidingscommissie

  • 1. De deelnemende gemeenten en provincie voorzien in de samenstelling van een ambtelijke begeleidingscommissie, die de secretaris desgevraagd bijstaat.

  • 2. De commissie staat onder leiding van de secretaris en is zodanig samengesteld dat daarin de verschillende disciplines zijn vertegenwoordigd die bij de uitvoering van taken door het openbaar lichaam betrokken zijn.

  • 3. De commissie voorziet in een beknopte verslaglegging van haar vergaderingen.

  • 4. De samenstelling van de commissie kan verschillen al naar gelang de te behandelen onderwerpen.

Artikel 12. Bestuurstaken en bevoegdheden

  • 1. Het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter hebben de bevoegdheden welke voortvloeien uit de aan het openbaar lichaam in de artikelen 4 en 5 opgedragen taken.

  • 2. Behoudens voor zover de regeling daarvan afwijkt, is de Provinciewet wat betreft de taken van provinciale staten, gedeputeerde staten en de commissaris van de Koning zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing op het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter.

  • 3. Voor de toepassing van het tweede lid blijft de Wet dualisering provinciebestuur buiten beschouwing.

Artikel 13. Vertegenwoordiging

De voorzitter kan de vertegenwoordiging van het openbaar lichaam in en buiten rechte opdragen aan een door hem of haar aan te wijzen gemachtigde. De voorzitter gaat daartoe niet over dan na verkregen instemming van het dagelijks bestuur.

Artikel 14. Vergaderingen

  • 1. De vergadering van het algemeen bestuur wordt niet geopend voordat blijkens de presentielijst naast het door provinciale staten aangewezen lid ten minste tweederde van het aantal overige zitting hebbende leden tegenwoordig is. Artikel 20, tweede en derde lid, van de Provinciewet is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Het door provinciale staten aangewezen lid heeft in de vergadering van het algemeen bestuur tien stemmen. De door de raden aangewezen leden hebben in die vergadering elk één stem.

  • 3. Behoudens voor zover de regeling daarvan afwijkt, zijn op het houden en de orde van vergaderingen van het dagelijks bestuur de artikelen 52, 53, 54, 56, 58 en 59 van de Provinciewet van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Het dagelijks bestuur vergadert niet zolang niet ten minste drie leden, daaronder begrepen het door provinciale staten aangewezen lid, tegenwoordig zijn. Artikel 56, tweede en derde lid, van de Provinciewet is van overeenkomstige toepassing.

  • 5. Het door provinciale staten aangewezen lid heeft in de vergadering van het dagelijks bestuur twee stemmen. De door de raden aangewezen leden hebben in die vergadering elk één stem.

Artikel 15. Vragenrecht en verantwoordingsplicht

  • 1. De leden van het dagelijks bestuur zijn, tezamen en ieder afzonderlijk, aan het algemeen bestuur 'verantwoording schuldig voor het door hen gevoerde bestuur. Zij geven, tezamen of afzonderlijk, het algemeen bestuur mondeling of schriftelijk de door één of meer leden gevraagde inlichtingen, tenzij de verstrekking in strijd is met het openbaar belang.

  • 2. Ieder lid van het algemeen bestuur is aan het bestuursorgaan dat hem of haar heeft aangewezen verantwoording verschuldigd voor het door hem of haar in dat bestuur gevoerde beleid.

  • 3. Ieder lid van het algemeen bestuur verschaft het bestuursorgaan dat hem of haar heeft aangewezen mondeling of schriftelijk de door één of meer leden van dat orgaan gevraagde inlichtingen, tenzij de verstrekking in strijd is met het openbaar belang.

  • 4. Het algemeen en dagelijks bestuur verstrekken aan de raden en aan provinciale staten schriftelijk de door één of meer leden van de raden onderscheidenlijk staten gevraagde inlichtingen, tenzij de verstrekking in strijd is met het openbaar belang.

Artikel 16. Financiën

  • 1. Met betrekking tot de financiën van het openbaar lichaam is, gedurende haar werkingsduur, de in artikel 22 bedoelde overeenkomst van toepassing op taken als daarin bedoeld.

  • 2. Na het verstrijken van de werkingsduur van de overeenkomst vormt zij richtsnoer voor de besluitvorming van het algemeen bestuur met betrekking tot de financiën van het openbaar lichaam voor wat betreft in de overeenkomst bedoelde en overeenkomstige taken.

Artikel 17. Financieel beleid, beheer en controle

  • 1. Het algemeen bestuur stelt bij verordening de uitgangspunten voor het financiële beleid, alsmede de regels voor het financiële beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie vast. Artikel 216 van de Provinciewet is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Het algemeen bestuur stelt bij verordening regels voor de controle op het financiële beheer en op de inrichting van de financiële organisatie. Artikel 217 van de Provinciewet is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Het algemeen bestuur kan voor de toepassing van het eerste en tweede lid een verordening als bedoeld in de artikelen 212 en 213 van de Gemeentewet van een aan de regeling deelnemende gemeente van overeenkomstige toepassing verklaren.

Artikel 18. Archief

  • 1. Het dagelijks bestuur draagt zorg voor en houdt toezicht op de bewaring en het beheer van de archiefbescheiden van het openbaar lichaam.

  • 2. De regels die voor het archiefbeheer van de gemeenten gelden, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 19. Duur, toetreding en uittreding

  • 1. De regeling wordt aangegaan voor onbepaalde tijd.

  • 2. Onder door het algemeen bestuur te stellen voorwaarden kunnen gemeenten toetreden tot de regeling.

  • 3. Een aan de regeling deelnemende gemeente of provincie kan per 1 januari van enig jaar uit de regeling treden, mits het voornemen daartoe door de bevoegde bestuursorganen van de desbetreffende gemeente of provincie ten minste één jaar van tevoren bij aangetekende brief of deurwaardersexploot is medegedeeld aan het algemeen bestuur.

  • 4. Voor een uittredende gemeente of provincie geldt een uittredingsverplichting gelijk aan een percentage van het aandeel van de betrokken gemeente of provincie in de kosten van het openbaar lichaam gedurende het kalenderjaar voorafgaand aan dat van uittreding, verhoogd met de meerkosten die het openbaar lichaam aan een of meer vervoerders verschuldigd is als gevolg van de uittreding.

  • 5. Het in het vierde lid bedoelde percentage bedraagt:

    • a.

      voor het eerste jaar: 100%;

    • b.

      voor het tweede jaar: 75%;

    • c.

      voor het derde jaar: 50%;

    • d.

      voor het vierde jaar 25%.

  • 6. Met betrekking tot na uittreding aan het openbaar lichaam verblijvende kosten verbonden aan verzoektaken als bedoeld in artikel 5 bedraagt de uittredingsverplichting voor de uittredende gemeente of provincie 100% voor onbepaalde tijd.

  • 7. Het algemeen bestuur kan ten gunste van een uittredende gemeente of provincie afwijken van het bepaalde in het vierde, vijfde en zesde lid, mits de financiële verplichtingen van de overblijvende deelnemers daardoor niet worden verzwaard ten opzichte van de situatie die zou hebben bestaan indien de uittredende gemeente of provincie niet zou zijn uitgetreden. Artikel 4, derde lid, is van toepassing.

Artikel 20. Wijziging en opheffing van de regeling

  • 1. De regeling kan worden gewijzigd of opgeheven bij gelijkluidende besluiten van de bevoegde bestuursorganen van de deelnemende gemeenten en provincie.

  • 2. Voorstellen tot wijziging of opheffing van de regeling kunnen uitgaan van de bevoegde bestuursorganen van zowel één of meer deelnemende gemeenten of provincie als het algemeen bestuur.

  • 3. Indien het voorstel uitgaat van het algemeen bestuur, zendt dit het voorstel aan de gemeenten en de provincie. De bevoegde bestuursorganen van de deelnemende gemeenten en provincie beslissen binnen drie maanden na de dagtekening van verzending op het voorstel en delen hun beslissing schriftelijk mee aan het algemeen bestuur.

  • 4. Indien het voorstel uitgaat van de bevoegde bestuursorganen van één of meer deelnemende gemeenten of provincie, zenden zij hun voorstel aan het algemeen bestuur, dat het met zijn daarbij gevoegde beschouwingen verder overeenkomstig het derde lid behandelt.

  • 5. Het algemeen bestuur informeert de gemeenten en de provincie over op grond van dit artikel genomen besluiten.

  • 6. Bij opheffing van de regeling voorziet het algemeen bestuur in de liquidatie. Het algemeen bestuur kan de liquidatie opdragen aan een commissie.

  • 7. Het openbaar lichaam blijft voortbestaan zolang dit voor de vereffening van het vermogen noodzakelijk is. Het algemeen bestuur of de door hem aangewezen commissie zendt de eindrekening onverwijld naar de gemeenten en de provincie met een verslag van de liquidatie.

Artikel 21. Wijziging aantal deelnemers

  • 1.

    Indien het aantal aan de regeling deelnemende gemeenten wijzigt als gevolg van herindeling, uittreding of toetreding van gemeenten, beoordeelt het algemeen bestuur of de in artikel 14, tweede en vijfde lid, bedoelde stemverhouding moet worden herzien. Luidt het oordeel bevestigend, dan legt het algemeen bestuur een voorstel tot wijziging van de regeling van die strekking voor aan de gemeenten en de provincie.

  • 2.

    Het voorstel is aanvaard en de regeling, in afwijking van artikel 20, eerste lid, dienovereenkomstig gewijzigd met ingang van het tijdstip gelegen drie maanden na de dagtekening van verzending van het voorstel, tenzij op dat tijdstip de bevoegde bestuursorganen van ten minste eenderde van het aantal deelnemers aan de regeling het algemeen bestuur schriftelijk hebben bericht dat zij niet instemmen met het voorstel.

Artikel 22. Bestaande overeenkomst

  • 1.

    In dit artikel wordt verstaan onder overeenkomst: de in de considerans van de regeling aangehaalde overeenkomst d.d. 22 september 2001.

  • 2.

    De overeenkomst blijft in stand totdat haar werkingsduur eindigt, met dien verstande dat:

    • a.

      zij met ingang van het tijdstip waarop de regeling in werking treedt, wordt gewijzigd zoals in de volgende leden is bepaald;

    • b.

      de rechten en plichten welke voortvloeien uit de overeenkomst worden uitgeoefend in het kader en met inachtneming van de regeling;

    • c.

      bij onderlinge tegenstrijdigheden tussen de overeenkomst, de daarvan deel uitmakende en daarbij behorende bijlagen en de regeling het algemeen bestuur beslist;

    • d.

      de gemeente Oss is getreden in de rechten en plichten van de voormalige gemeenten Oss en Ravenstein.

  • 3.

    In de overeenkomst wordt voorafgaand aan artikel I onder Begrippen toegevoegd: 'Algemeen bestuur: Het algemeen bestuur van het Samenwerkingsverband kleinschalig collectief vervoer Brabant-Noordoost. Gemeenschappelijke regeling: De Gemeenschappelijke regeling Kleinschalig collectiefvervoer Brabant-Noordoost.'

  • 4.

    De in de overeenkomst vermelde Stuurgroep, Projectgroep en Projectbureau zijn opgeheven. Hun taken en bevoegdheden worden, met inachtneming van dit artikel en de uit artikel 12 van de regeling voortvloeiende taakverdeling, uitgeoefend door het algemeen en dagelijks bestuur.

  • 5.

    Artikel 3 van de overeenkomst wordt gelezen als volgt:

  • '1.

    Het algemeen bestuur evalueert jaarlijks de werking van deze Overeenkomst en het vervoersproject.

  • 2.

    Partijen bespreken binnen het algemeen bestuur hun beleid ten aanzien van de subsidiëring van de reiziger. Zij streven naar een duidelijke en overzichtelijke prijsstelling van het vervoer voor de reiziger.'

  • 6.

    De artikelen 5, 7 en 8, alsmede artikel 12, zesde lid, van de overeenkomst vervallen.

  • 7.

    Artikel 6 van de overeenkomst wordt gewijzigd als volgt:

    • a.

      in het eerste lid vervalt de zinsnede 'en is als eerste verantwoordelijk voor uitvoering van de taken van de projectorganisatie';

    • b.

      het tweede, vijfde, zesde, achtste en negende lid vervallen.

  • 8.

    Artikel 12, eerste lid, van de overeenkomst wordt gelezen als volgt: 'Deze Overeenkomst treedt in werking met ingang van haar ondertekening en eindigt op het moment dat de vervoersovereenkomst, al dan niet na verlenging als daarin voorzien, eindigt. Het algemeen bestuur voorziet na beëindiging van de Overeenkomst in de financiële en administratieve afwikkeling van het vervoersproject, met inachtneming van het in de Overeenkomst bepaalde.'

  • 9.

    Het algemeen bestuur beslist omtrent de verlenging van de in het vorige lid bedoelde vervoersovereenkomst. Artikel 4, derde lid, van de regeling is van toepassing.

  • 10.

    De overeenkomst en de daarin vervatte afspraken kunnen, in afwijking in zoverre van artikel 12, tweede en vijfde lid, van de overeenkomst, slechts worden gewijzigd bij beslissing van het algemeen bestuur. Artikel 4, derde lid, van de regeling is van toepassing.

  • 11.

    Onverminderd hetgeen de regeling bepaalt met betrekking tot het uittreden uit de regeling, vervalt de mogelijkheid de overeenkomst op te zeggen als bedoeld in artikel 12, derde en vierde lid, van de overeenkomst.

  • 12.

    In artikel 13, zesde lid, van de overeenkomst wordt voor 'de Stuurgroep' gelezen 'het algemeen bestuur'.

Artikel 23 . Overgangsregeling

  • 1. In afwijking van artikel 19, derde lid, kan een gemeente of de provincie niet uit de regeling treden zolang de in artikel 22 bedoelde overeenkomst van kracht is.

  • 2. Uittreding is mogelijk, mits het derde lid in acht wordt genomen, op het moment waarop de overeenkomst eindigt als gevolg van het beëindigen van de in artikel 22, achtste lid, bedoelde vervoersovereenkomst door:

    • a.

      het verstrijken van de overeengekomen looptijd zonder dat verlenging heeft plaatsgehad;

    • b.

      het verstrijken van de looptijd na verlenging;

    • c.

      een andere oorzaak.

  • 3. Het voornemen tot uittreding moet door de bevoegde bestuursorganen van de desbetreffende gemeente of provincie bij aangetekende brief of deurwaardersexploot worden medegedeeld aan het algemeen bestuur. De termijn waarbinnen dit moet gebeuren bedraagt in het geval bedoeld in het vorige lid onder:

  • a. ten minste drie maanden na de uiterste datum waarop de vervoersovereenkomst kon worden verlengd;

  • b. een jaar tevoren;

  • c. binnen en door het algemeen bestuur vastgestelde termijn van ten minste drie maanden.

  • 4. Ingeval van uittreding overeenkomstig het tweede lid geldt voor de uittredende gemeente of provincie, in afwijking van artikel 19, vierde en vijfde lid, maar onverminderd artikel 19, zesde lid, een uittredingsverplichting gelijk aan de kosten welke voor haar voortvloeien uit de in artikel 22, achtste lid, bedoelde financiële en administratieve afwikkeling van het vervoersproject.

Artikel 24. Onvoorziene gevallen

In onvoorziene gevallen beslist het algemeen bestuur.

Artikel 25. Slotbepaling

  • 1.

    Deze regeling wordt aangehaald als: Gemeenschappelijke regeling Kleinschalig collectief vervoer Brabant-Noordoost.

  • 2.

    Zij treedt in werking met ingang van 1januari 2004.

InhoudsopgaveBladzijde

Artikel 1. Begripsbepaling 1

Artikel 2. Doel 1

Artikel 3. Instelling rechtspersoon 1

Artikel 4. Taken 1

Artikel 5. Verzoektaken 2

Artikel 6. Bestuur 2

Artikel 7. Samenstelling algemeen bestuur 2

Artikel 8. Samenstelling dagelijks bestuur 3

Artikel 9. Voorzitter 3

Artikel l0. Secretaris 3

Artikel 11. Ambtelijke begeleidingscommissie 3

Artikel 12. Bestuurstaken en bevoegdheden 3

Artikel 13. Vertegenwoordiging 4

Artikel 14. Vergaderingen 4

Artikel 15. Vragenrecht en verantwoordingsplicht 4

Artikel 16. Financiën 4

Artikel 17. Financieel beleid, beheer en controle 4

Artikel 18. Archief 5

Artikel 19. Duur, toetreding en uittreding 5

Artikel 20. Wijziging en opheffing van de regeling 5

Artikel 21. Wijziging aantal deelnemers 6

Artikel 23 . Overgangsregeling 7

Artikel 24. Onvoorziene gevallen 7

Artikel 25. Slotbepaling 7