Regeling vervallen per 01-04-2013

Gemeenschappelijke regeling Regionaal Milieubedrijf Brabant-Noordoost

Geldend van 01-01-2005 t/m 31-03-2013

Intitulé

Gemeenschappelijke regeling Regionaal Milieubedrijf Brabant-Noordoost

De Raad van de gemeente Uden;

gelezen het voorstel van het College van burgemeester en wethouders van 18 november 1997;

gelet op de Gemeentewet en de Wet gemeenschappelijke regelingen;

b e s l u i t e n

vast te stellen de

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen

Definities

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de regeling : deze gemeenschappelijke regeling;

    • b.

      het openbaar lichaam : het intergemeentelijk samenwerkingsverband Regionale Milieudienst Brabant-Noordoost, hierna te noemen: Regionale Milieudienst;

    • c.

      de dienst : de Regionale Milieudienst Brabant-Noordoost;

    • d.

      de gemeenten : de aan de regeling deelnemende gemeenten;

    • e.

      de raad/de raden : de raden van de deelnemende gemeenten;

    • f.

      algemeen bestuur : het in artikel 10 van deze regeling bedoelde bestuursorgaan;

    • g.

      dagelijks bestuur : het in artikel 18 van deze regeling bedoelde bestuursorgaan;

    • h.

      Gedeputeerde Staten : Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant;

    • i.

      de wet : de Wet gemeenschappelijke regelingen;

    • j.

      modelovereenkomst : de in het kader van artikel 5 van de regeling vastgestelde Modelovereenkomst milieu-uitvoeringstaken.

      2.Waar in de regeling artikelen van de Gemeentewet of enige andere wet of wettelijke regeling van overeenkomstige toepassing worden verklaard, treden in die artikelen in plaats van: de gemeente, de raad, het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester, onderscheidenlijk: het Samenwerkingsverband, het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter.

Instelling

Artikel 2

  • 1. Er is een openbaar lichaam, genaamd: Regionaal Milieubedrijf Brabant-Noordoost, gevestigd te Cuijk.

  • 2. Het verzorgingsgebied van het Regionale Milieubedrijf wordt gevormd door het grondgebied van de daaraan deelnemende gemeenten.

Hoofdstuk II. Doel van de regeling

Algemeen beleidsdoel

Artikel 3

  • 1.

    Het openbaar lichaam heeft de behartiging van de gemeenschappelijke belangen op het gebied van de milieuzorg tot taak. Zulks met inachtneming van hetgeen in deze regeling nader is bepaald over de aan haar opgedragen taken en bevoegdheden.

  • 2.

    Voor de behartiging van de gemeenschappelijke milieuzorgtaken wordt een Regionaal Milieubedrijf opgericht.

Uitwerking van het algemeen beleidsdoel

1. Ontwikkeling, afstemming en coördinatie van milieubeleid

Artikel 4

  • 1.

    Met betrekking tot de milieuzorg wordt aan het Regionaal Milieubedrijf opgedragen de ontwikkeling, afstemming en coördinatie van het milieubeleid van de bij het Regionaal Milieubedrijf aangesloten gemeenten en van de door deze gemeenten op te richten samenwerkingsverbanden.

  • 2.

    De uit het eerste lid voortvloeiende werkzaamheden worden opgedragen en uitgewerkt in een Regionaal Milieubeleidsplan en een meerjaren Regionaal Milieu-uitvoeringsprogramma. Het Regionaal Milieu-uitvoeringsprogramma wordt door het algemeen bestuur vastgesteld, gelijktijdig met de begroting als bedoeld in artikel 37, derde lid.

2. De uitvoering van milieutaken

Artikel 5

  • 1.

    De raad, het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester van een gemeente kunnen, ieder voor zover zij bevoegd zijn, aan het Regionaal Milieubedrijf opdragen de uitvoering van milieutaken van hen over te nemen.

  • 2.

    Voor het opdragen en uitvoeren van milieutaken als bedoeld in lid 1 van dit artikel wordt tussen de daar om verzoekende gemeente en het Regionaal Milieubedrijf een contract gesloten overeenkomstig de door het algemeen bestuur van het Regionaal Milieubedrijf daarvoor vast te stellen Model-overeenkomst.

3. Op verzoek te behartigen belangen

Artikel 6

  • 1. De raad, het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester van de deelnemende gemeenten kunnen, ieder voor zover zij bevoegd zijn, aan het Regionaal Milieubedrijf verzoeken de behartiging van belangen op het gebied van milieuzorg en/of afvalverwerking anders dan bedoeld in de artikelen 4 en 5 van deze regeling, van hen over te nemen.

  • 2. Het voorgaande lid is van overeenkomstige toepassing op een verzoek tot het wijzigen van de met toepassing van dit en het volgende artikel overgenomen belangenbehartiging.

  • 3. De raad, het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester kunnen, ieder voor zover zij bevoegd zijn, na overleg met het dagelijks bestuur van het Regionaal Milieubedrijf, bepalen, dat de met toepassing van dit en het volgende artikel door het Regionaal Milieubedrijf overgenomen belangenbehartiging ten behoeve van die gemeente, geheel of gedeeltelijk wordt beëindigd. Daarvan wordt door het desbetreffende gemeentebestuur aan gedeputeerde staten mededeling gedaan.

Artikel 7

  • 1.

    Op verzoeken, bedoeld in het eerste en tweede lid van het vorige artikel, beslist het algemeen bestuur. Bij dat besluit wordt bepaald, welke taken en bevoegdheden worden overgenomen of in hoeverre deze worden gewijzigd.

  • 2.

    Het algemeen bestuur kan, na overleg met het desbetreffende gemeentelijk orgaan, de met toepassing van het vorige en dit artikel overgenomen belangenbehartiging geheel of gedeeltelijk beëindigen.

  • 3.

    Bij een besluit als bedoeld in de vorige leden of indien het derde lid van het vorige artikel toepassing vindt, regelt het algemeen bestuur, na overleg met het desbetreffende gemeentelijk orgaan, de financiële en overige gevolgen en/of voorwaarden voor de desbetreffende gemeente(n).

  • 4.

    Een besluit als bedoeld in dit artikel, wordt door het dagelijks bestuur aan de besturen van de gemeenten en aan gedeputeerde staten medegedeeld.

Afvalverwerking

Artikel 7a

  • 1.

    Met betrekking tot de afvalverwerking worden aan het Regionaal Milieubedrijf de taken en bevoegdheden opgedragen inzake de voorbereiding, vaststelling en uitvoering van het afvalverwerkingsbeleid.

  • 2.

    Tot het afvalverwerkingsbeleid behoren in elk geval:

    • a.

      de nazorg voor gesloten stortplaatsen, met dien verstande, dat dit taakonderdeel zich, tot nadere besluitvorming, zal beperken tot deelname aan een meerjarig onderzoek;

    • b.

      het uitvoeren van handhavingsactiviteiten in het kader van hoofdstuk 10 van de Wet milieubeheer;

    • c.

      deel te nemen aan de Vereniging van contractanten;

    • d.

      uitvoering van de Provinciale Milieuverordening voor zover dat in het kader van de Afvalverwerking noodzakelijk is;

    • e.

      het beheer van de in het gebied gelegen stortplaat te Oss (Voorste Heide);

    • f.

      het opstellen van een regionaal uitvoeringsplan voor de afvalverwerking.

Volkshuisvesting

Artikel 7b

  • 1.

    Met betrekking tot de volkshuisvesting worden aan het Regionale Milieubedrijf de taken en bevoegdheden opgedragen inzake de gehele uitvoering van het Besluit woninggebonden subsidies, voor zover bepaald voor het budgethoudend bestuursorgaan.

  • 2.

    Tot de uitvoering van het Besluit woninggebonden subsidies behoren in ieder geval:

    • a.

      de besteding van de budgetten, door d minister aan het Streekgewest Brabant-Noordoost en aan het Regionale Milieubedrijf toegedeeld, voor zover betrekking hebbend op het Besluit Woninggebonden Subsidies, door verlening van geldelijke steun aan belanghebbenden. Ten behoeve hiervan heeft het Regionale Milieubedrijf de bevoegdheid geldleningen aan te gaan;

    • b.

      het voeren van een bijbehorende verplichtingen- en kasadministratie c.q. budgetbeheer;

    • c.

      de verantwoording naar de rijksoverheid toe;

    • d.

      de besteding van de vrijvallende middelen ten behoeve van de volkshuisvesting.

(Per ingangsdatum van de wijziging alle taken en bevoegdheden in het kader van het Besluit woninggebonden subsidies over te dragen aan het Regionaal Milieubedrijf Brabant-Noordoost; met uitzondering van de gemeente Oss.)

Verhouding van de taakopdracht aan het Samenwerkingsverband tot de bevoegdheden van de gemeentebesturen

Artikel 8

De gemeenten onthouden zich van het uitoefenen van de hun toekomende bevoegdheden, indien en voor zover zij die aan het Regionaal Milieubedrijf hebben overgedragen.

Hoofdstuk III. Het bestuur van de regeling

Algemene bepalingen

Hoofdstuk 9

  • 1.

    Het bestuur van het Regionaal Milieubedrijf bestaat uit een algemeen bestuur, een dagelijks bestuur en een voorzitter.

  • 2.

    Het algemeen bestuur staat aan het hoofd van het Regionaal Milieubedrijf.

  • 3.

    De voorzitter is voorzitter van het algemeen bestuur en tevens van het dagelijks bestuur.

Samenstelling van het algemeen bestuur

Artikel 10

  • 1.

    Het algemeen bestuur bestaat uit leden die door de raden uit hun midden, de voorzitter inbegrepen, worden aangewezen. De raden wijzen elk één lid van het algemeen bestuur aan.

  • 2.

    De raden wijzen uit hun midden, de voorzitter inbegrepen, tevens één plaatsvervangend lid aan.

  • 3.

    De raden besluiten zo mogelijk in de eerste vergadering van elke zittingsperiode tot de aanwijzing van het lid en het plaatsvervangend lid van het algemeen bestuur.

  • 4.

    De zittingsperiode van het algemeen bestuur is gelijk aan die van de raden. Indien de leden hun kwaliteit om aangewezen te worden behouden, blijven zij na periodieke aftreding hun functie als lid van het algemeen bestuur waarnemen, totdat de raad is overgegaan tot aanwijzing van een lid voor de nieuwe zittingsperiode.

  • 5.

    De leden kunnen te allen tijde ontslag nemen. Zij dienen dat schriftelijk in bij de voorzitter van de raad, die hen heeft aangewezen. Indien zij hun kwaliteit om aangewezen te worden behouden, blijven zij hun functie als lid van het algemeen bestuur waarnemen, totdat in hun opvolging is voorzien.

  • 6.

    In tussentijdse vacatures wordt door de raad die het aangaat. zo mogelijk in zijn eerstvolgende vergadering voorzien.

  • 7.

    Burgemeester en wethouders doen binnen acht dagen aan de voorzitter van het algemeen bestuur mededeling van het ontstaan van tussentijdse vacatures en van de aanwijzing van een nieuw lid, ter voorziening in die vacatures.

Onverenigbare betrekkingen

Artikel 11

  • 1. Het lidmaatschap van het algemeen bestuur is onverenigbaar met de betrekking van ambtenaar, door of vanwege het bestuur van het Regionaal Milieubedrijf aangesteld of daaraan ondergeschikt.

  • 2. Met ambtenaar worden voor de toepassing van dit artikel gelijkgesteld zij die in dienst van het Regionaal Milieubedrijf op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht werkzaam zijn.

Artikel 12

  • 1.

    Zodra blijkt, dat een lid van het algemeen bestuur een met het lidmaatschap onverenigbare betrekking vervult, houdt hij op lid te zijn.

  • 2.

    De voorzitter van het algemeen bestuur geeft hiervan kennis aan de voorzitter van de raad, die het lid heeft aangewezen.

  • 3.

    Wanneer een lid van het algemeen bestuur komt te verkeren in het geval, genoemd in het eerste lid, geeft hij hiervan kennis aan het algemeen bestuur, met vermelding van de reden.

  • 4.

    Indien de kennisgeving niet is gedaan en het dagelijks bestuur van oordeel is, dat een lid van het algemeen bestuur verkeert in het geval, genoemd in het eerste lid, waarschuwt het de belanghebbende.

  • 5.

    Het staat deze vrij de zaak binnen acht dagen daarna aan het oordeel van het algemeen bestuur te onderwerpen.

Bevoegdheden van het algemeen bestuur

Artikel 13

  • 1.

    Ten behoeve van de vervulling van de bij artikel 4, artikel 5 en artikel 6 overgedragen taken, wordt door de besturen van de gemeenten aan het bestuur van het Regionaal Milieubedrijf de bevoegdheid overgedragen tot het aanvragen en het aanvaarden van subsidies, bijdragen en dergelijke van derden voor zover die niet behoren tot de financiële verhouding tussen het Rijk en de gemeenten.

  • 2.

    Bij toepassing van lid 1 worden de bevoegdheden, die nodig zijn om de daarbij overgedragen casu quo op verzoek overgenomen taken te kunnen vervullen, concreet aangegeven. Onder deze bevoegdheden kan ook begrepen zijn de bevoegdheid tot het vaststellen van verordeningen, door strafbepaling of bestuursdwang te handhaven, en tot het heffen van rechten als bedoeld in artikel 30 van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

  • 3.

    Het Regionaal Milieubedrijf is niet bevoegd tot:

    • a.

      het oprichten van en het deelnemen in stichtingen, maatschappen, vennootschappen en coöperatieve of andere verenigingen;

    • b.

      het uitlenen van gelden, het tijdelijk beleggen van overtollige kasgelden daaronder niet begrepen;

    • c.

      het waarborgen van geldelijke verplichtingen, door anderen aan te gaan.

  • 4.

    Van hetgeen is bepaald in lid 3 van dit artikel kan worden afgeweken met toepassing van lid 48 van deze regeling.

  • 5.

    Het bepaalde in lid 3a van dit artikel is niet van toepassing op de oprichting van de Stichting Eindafwerking en Nazorg Stortplaatsen.

    • 6.1.

      Aan het algemeen bestuur van het Regionaal Milieubedrijf Brabant-Noordoost worden de bevoegdheden overgedragen tot het besluiten van:

    • a.

      het voeren van civielrechtelijke rechtsgedingen:

  • -

    ter invordering van schadevergoedingen op grond van onrechtmatig handelen (artikel 6:162 BW en volgende) en wanprestatie (artikel 6:174 BW en volgende) voor door het Regionaal Milieubedrijf geleden schade;

  • -

    ter invordering van vergoedingen voor dienstverlening door het Regionaal Milieubedrijf;

  • -

    ter zake van onverschuldigd verrichte betalingen door het Regionaal Milieubedrijf;

    • b.

      het voeren van verweer ter zake van tegen het Regionaal Milieubedrijf ingestelde civielrechtelijke rechtsvorderingen;

    • c.

      het ingevolge de Algemene wet bestuursrecht of een andere wet indienen van bezwaar en het instellen van beroep bij een administratieve rechter tegen een besluit van een bestuursorgaan; een en ander voor zover het Regionaal Milieubedrijf rechtstreeks belanghebbende is in het kader van het uitvoeren van de haar door de gemeente in onderhavige regeling opgedragen taken op de terreinen van milieu en afvalverwerking.

    • 6.2.

      Het algemeen bestuur is bevoegd om de onder 1 genoemde bevoegdheden over te dragen op het dagelijks bestuur.

  • 7.

    Het derde lid onder c is niet van toepassing op de garantiestelling ten behoeve van de contractuele verplichtingen van NV Sturing Afvalverwijdering Noord-Brabant jegens de NV Afval-verbranding Zuid-Nederland betreffende de verbranding van afvalstoffen in de Afvalverbrandingsinstallatie Moerdijk, zoals deze garantiestelling is opgenomen in artikel 2, derde lid van de overkomst van 15 juli 1993 tussen het Streekgewest Brabant-Noordoost in liquidatie en de NV Sturing Afvalverwijdering Noord-Brabant.

Vergaderingen van het algemeen bestuur

Artikel 14

  • 1.

    Het algemeen bestuur vergadert jaarlijks tenminste drie maal en voorts zo dikwijls de voorzitter of het dagelijks bestuur dit nodig oordeelt, of tenminste eenvijfde van het aantal leden dit, onder opgaaf van redenen, schriftelijk verzoekt.

  • 2.

    Op verzoek van de voorzitter worden dag en uur van de vergadering in elke gemeente door de burgemeester ter openbare kennis gebracht.

  • 3.

    De uitnodigingen voor de vergaderingen worden, spoedeisende gevallen uitgezonderd, tenminste twee weken vóór het houden van de vergadering aan de leden en de plaatsvervangende leden van het algemeen bestuur, alsook aan de besturen van de gemeenten, toegezonden.

  • 4.

    Elk lid heeft in de vergadering van het algemeen bestuur één stem.

Sluiting van de deuren

Artikel 15

In een besloten vergadering kan niet worden beraadslaagd, noch een hesluit genomen worden over:

  • a.

    het vaststellen of wijzigen van de begroting;

  • b.

    het vaststellen van de rekening;

  • c.

    het vaststellen, wijzigen of intrekken van verordeningen;

  • d.

    besluiten, als bedoeld in de artikelen 3, 4, 5, 6 en 7 van de regeling;

  • e.

    het invoeren, wijzigen of afschaffen van rechten of belastingen;

  • f.

    het toetreden tot, uittreden uit, wijziging, vervanging en opheffing van de regeling, als bedoeld in de artikelen 46 tot en met 49 van deze regeling.

Reglement van orde

Artikel 16

  • 1.

    Het algemeen bestuur stelt een reglement van orde voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden vast.

  • 2.

    Het algemeen bestuur regelt op welke wijze ambtelijke bijstand wordt verleend aan de leden van het bestuur.

Stemrecht

Artikel 17

  • 1.

    Elk lid heeft in de vergadering van het algemeen bestuur één stem.

  • 2.

    Als toepassing is/wordt gegeven aan het bepaalde in de artikelen 6 en 7 van deze regeling, onthouden de vertegenwoordigers van niet aan de behartiging van een belang deelnemende gemeenten zich bij de besluitvorming daaromtrent van stemming.

Dagelijks Bestuur

Artikel 18

1.Het dagelijks bestuur bestaat uit:

  • a.

    de voorzitter en

  • b.

    twee andere leden, die door het algemeen bestuur uit zijn midden worden aangewezen.

    • 2.

      De aanwijzing van de leden van het dagelijks bestuur vindt plaats in de eerste vergadering van het algemeen bestuur van elke zittingsperiode.

    • 3.

      Zij houden op lid van het dagelijks bestuur te zijn op de dag, waarop zij ophouden lid van het algemeen bestuur te zijn.

    • 4.

      In de gevallen, voorzien in de leden 3 en 4, blijven de leden van het dagelijks bestuur hun functie waarnemen, zolang zij hun functie als lid van het algemeen bestuur blijven vervullen of op grond van de leden 4 of 5 van artikel 10 waarnemen en in hun opvolging als lid van het dagelijks bestuur nog niet is voorzien.

    • 5.

      De artikelen 40 en 41 van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing.

    • 6.

      Indien tussentijds een plaats in het dagelijks bestuur openvalt, voorziet het algemeen bestuur ten spoedigste daarin. Gaat het openvallen van een plaats gepaard met het openvallen van een plaats in het algemeen bestuur, dan stelt het algemeen bestuur het aanwijzen van een nieuw lid uit, totdat de opengevallen plaats in het algemeen bestuur is bezet.

    • 7.

      Bij ziekte, afwezigheid of ontstentenis van een lid van het dagelijks bestuur, alsmede in geval een lid met de waarneming van het voorzitterschap is helast, kan het algemeen bestuur een lid uit zijn midden aanwijzen, dat tijdelijk met de waarneming van de functie van het desbetreffende lid van het dagelijks bestuur wordt belast.

Vergaderingen van het dagelijks bestuur

Artikel 19

  • 1.

    De voorzitter stelt dag, uur en plaats van de vergaderingen vast met inachtneming van hetgeen daaromtrent in het reglement van orde, bedoeld in artikel 20, is bepaald.

  • 2.

    De artikelen 56, 58 en 59 van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    In de eerste vergadering van elke zittingsperiode regelt het dagelijks bestuur de onderlinge verdeling van werkzaamheden en de onderlinge plaatsvervanging. Daarvan worden het algemeen bestuur en de raden in kennis gesteld.

  • 4.

    Elk lid van het dagelijks bestuur heeft in de vergadering één stem.

  • 5.

    Voor de vergadering van het dagelijks bestuur kunnen adviseurs worden uitgenodigd.

Reglement van orde

Artikel 20

Het dagelijks bestuur stelt voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden een reglement van orde vast.

Voorzitter

Artikel 21

  • 1.

    De voorzitter wordt door het algemeen bestuur uit zijn midden aangewezen.

  • 2.

    Bij ziekte, afwezigheid of ontstentenis wordt de functie waargenomen door een lid, door het dagelijks bestuur uit zijn midden aan te wijzen.

  • 3.

    De voorzitter vertegenwoordigt het Regionaal Milieubedrijf in en buiten rechte.

Commissies

Artikel 22

  • 1.

    Het algemeen bestuur van het Regionaal Milieubedrijf kan commissies van advies instellen. Het regelt de bevoegdheden en de samenstelling daarvan.

  • 2.

    De instelling van vaste commissies van advies aan het dagelijks bestuur of aan de voorzitter en de regeling van haar bevoegdheden en samenstelling geschieden door het algemeen bestuur op voorstel van het dagelijks bestuur onderscheidenlijk van de voorzitter.

  • 3.

    Andere commissies van advies aan het dagelijks bestuur of aan de voorzitter worden door het dagelijks bestuur onderscheidenlijk de voorzitter ingesteld.

  • 4.

    Voor de uitvoering van verzoektaken op grond van een besluit als bedoeld in artikel 6 van deze regeling kunnen, ingevolge artikel 25 van de wet, door het algemeen bestuur commissies met bestuursbevoegdheden worden ingesteld.

  • 5.

    Het ontwerp voor een besluit tot instelling van een commissie als bedoeld in het voorgaande lid wordt aan de raden toegezonden om de in artikel 25, tweede lid van de wet bedoelde verklaring van geen bezwaar te kunnen krijgen.

  • 6.

    De in het vijfde lid bedoelde verklaring van geen bezwaar wordt geacht te zijn gegeven, indien niet binnen dertien weken na verzending van het in het vijfde lid bedoelde ontwerpbesluit een reactie van de betrokken raad is ontvangen.

  • 7.

    Samenstelling en bevoegdheden van de in lid 4 bedoelde bestuurscommissies worde~oor het algemeen bestuur bij afzonderlijke verordening geregeld.

  • 8.

    Ingevolge lid 4 van dit artikel worden commissies met bestuursbevoegdheden ingesteld voor:

    • -

      de afvalverwerking in de regio Brabant-Noordoost;

    • -

      de afvalinzameling in het Land van Cuijk.

(Geen overgangsrecht voor gemeente Uden is van toepassing.)

Inlichting van leden aan de raden

Artikel 23

  • 1.

    Een lid van het algemeen bestuur verstrekt aan de raad, die hem heeft aangewezen, alle inlichtingen, die één of meer leden van die raad van hem verlangen.

  • 2.

    De inlichtingen worden schriftelijk gevraagd. De vragensteller vermeldt daarbij of schriftelijk dan wel mondeling antwoord wordt verlangd. De vragen worden bij de voorzitter van de raad ingediend.

  • 3.

    De vragen worden, indien de vragensteller om een mondelinge beantwoording heeft gevraagd, in de eerstvolgende vergadering van de raad beantwoord. Indien om een schriftelijke beantwoording is gevraagd, geschiedt deze uiterlijk binnen acht weken, nadat de vragen zijn ingediend. Een afschrift van de gestelde vragen en, indien de beantwoording schriftelijk is geschied, een afschrift van het antwoord, worden aan de leden van de raad ter kennisname toegestuurd.

  • 4.

    Indien de beantwoording binnen de in het vorige lid genoemde termijnen redelijkerwijs niet mogelijk is, geschiedt deze zo spoedig mogelijk daarna schriftelijk. In dit geval wordt zulks aan de vragensteller en de leden van de raad, onder opgave van redenen tijdig medegedeeld.

  • 5.

    Degene, die overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid van dit artikel, vragen heeft gesteld, kan bij de mondelinge beantwoording in dezelfde raadsvergadering en bij de schriftelijke beantwoording in de eerstvolgende raadsvergadering, zonder verlof van de raad, nadere inlichtingen vragen omtrent het door het lid van het algemeen bestuur gegeven antwoord.

Verantwoording van de leden

Artikel 24

  • 1.

    Een lid van het algemeen bestuur is verantwoording verschuldigd aan de raad die hem heeft aangewezen, voor het door hem in het algemeen bestuur gevoerde beleid.

  • 2.

    Indien een lid van de raad het door de raad aangewezen lid van het algemeen bestuur ter verantwoording wenst te roepen omtrent een onderwerp, vreemd aan de orde van de dag, verzoekt hij daartoe het verlof van de raad.

  • 3.

    Spoedeisende gevallen uitgezonderd, stelt hij dit verzoek, met de vragen die hij wenst te stellen, tenminste vier maal vierentwintig uur vóór de aanvang van de vergadering in handen van de voorzitter van de raad. Deze zorgt, dat de leden van de raad daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk kennis krijgen.

  • 4.

    Indien het verlof wordt verleend, bepaalt de raad tevens, in welke vergadering de interpellatie wordt gehouden.

  • 5.

    De verlangde inlichtingen worden mondeling gegeven.

Ontslag

Artikel 25

  • 1.

    De raad kan een door hem aangewezen lid van het algemeen bestuur, dat zijn vertrouwen niet meer bezit, als zodanig ontslag verlenen.

  • 2.

    Artikel 50 van de Gemeentewet is daarop van overeenkomstige toepassing.

Inlichtingen van het dagelijks bestuur aan het algemeen bestuur

Artikel 26

  • 1.

    De leden van het dagelijks bestuur zijn, tezamen en ieder afzonderlijk, aan het algemeen bestuur verantwoording verschuldigd voor het door hen gevoerde bestuur.

  • 2.

    Zij geven, tezamen dan wel afzonderlijk, aan het algemeen bestuur, wanneer een of meer van zijn leden hier om verzoeken, alle gevraagde inlichtingen.

  • 3.

    De vragen worden, indien de vragensteller om een mondelinge beantwoording heeft gevraagd, in de eerstvolgende vergadering van het algemeen bestuur beantwoord. Indien om een schriftelijke beantwoording is gevraagd, geschiedt deze uiterlijk binnen vier weken, nadat de vragen zijn ingediend. Een afschrift van de gestelde vragen en, indien de beantwoording schriftelijk is geschied, een afschrift van het antwoord, worden aan de leden van het algemeen bestuur en aan de gemeenten ter kennisname toegestuurd.

  • 4.

    Indien de beantwoording binnen de in het vorige lid genoemde termijnen redelijkerwijs niet mogelijk is, geschiedt deze zo spoedig mogelijk daarna schriftelijk. In dit geval wordt zulks aan de vragensteller en aan de leden van het algemeen bestuur, onder opgave van redenen, tijdig medegedeeld.

  • 5.

    Degene, die overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid van dit artikel vragen heeft gesteld, kan bij mondelinge beantwoording in dezelfde vergadering van het algemeen bestuur en hij schriftelijke beantwoording in de eerstvolgende vergadering, zonder verlof van het algemeen bestuur, nadere inlichtingen vragen omtrent een door het dagelijks bestuur of een lid daarvan gegeven antwoord.

  • 6.

    De vorige leden zijn eveneens van toepassing op de voorzitter voor het door hem gevoerde bestuur.

Verantwoording dagelijks bestuur ten opzichte van het algemeen bestuur

Artikel 27

  • 1.

    Indien een lid van het algemeen bestuur het dagelijks bestuur, of een lid van dat college afzonderlijk, ter verantwoording wenst te roepen omtrent een onderwerp, vreemd aan de orde van de dag, verzoekt hij daartoe het verlof van het algemeen bestuur.

  • 2.

    Spoedeisende gevallen uitgezonderd, stelt hij dit verzoek, met de vragen, welke hij daarbij wenst te stellen, tenminste vier maal vierentwintig uur vóór de aanvang van de vergadering in handen van de voorzitter. Deze zorgt, dat de leden van het algemeen bestuur en de gemeenten daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk kennis krijgen.

  • 3.

    In het geval dat het verlof wordt verleend, bepaalt het algemeen bestuur tevens in welke vergadering de interpellatie kan worden gehouden.

  • 4.

    De verlangde inlichtingen worden mondeling gegeven.

  • 5.

    De vorige leden zijn eveneens van toepassing op de voorzitter voor het door hem gevoerde bestuur.

Ontslag

Artikel 28

  • 1.

    Het algemeen bestuur kan een lid van het dagelijks bestuur, dat zijn vertrouwen niet meer bezit, als zodanig ontslag verlenen.

  • 2.

    Artikel 50 van de Gemeentewet, is daarop van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    Het in dit artikel bepaalde geldt mede voor de voorzitter.

Inlichtingen van het bestuur aan de raden

Artikel 29

  • 1. Het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter verstrekken aan de raden de door een of meer leden van die raden gevraagde inlichtingen schriftelijk en zo spoedig mogelijk, voor zover dat niet in strijd is met het algemeen belang.

  • 2. De verzoeken om inlichtingen worden door de leden van een raad ingediend hij de voorzitter van zijn raad, die ze onmiddellijk doorzendt aan het desbetreffende orgaan van het Regionaal Milieubedrijf.

  • 3. Het algemeen bestuur verstrekt de inlichtingen in ieder geval binnen acht weken; het dagelijks bestuur en de voorzitter binnen vier weken.

  • 4. De voorzitter zendt een afschrift van een verzoek om inlichtingen en de reactie daarop zo spoedig mogelijk aan de raden van de overige gemeenten.

Hoofdstuk IV. Vergoedingen en tegemoetkomingen

Vergoedingen en tegemoetkomingen

Artikel 30

  • 1. De leden van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur kunnen een tegemoetkoming in de kosten en, voor zover zij niet de functie van wethouder, burgemeester of secretaris vervullen, een vergoeding voor hun werkzaamheden ontvangen.

  • 2. De leden van de commissies van advies en van de commissies met bestuursbevoegdheden die geen burgemeester, wethouder of lid van de raad zijn, kunnen een vergoeding voor het bijwonen van vergaderingen van de commissies ontvangen.

  • 3. Het algemeen bestuur stelt de bedragen van de vergoedingen en de tegemoetkomingen vast. De daartoe strekkende besluiten worden aan gedeputeerde staten gezonden.

Hoofdstuk V. Personeel en organisatie

De secretaris

Artikel 31

  • 1.

    Het Regionaal Milieubedrijf heeft een secretaris, die door het algemeen bestuur wordt benoemd, geschorst en ontslagen. Indien de omstandigheden dat nodig maken, kan het dagelijks bestuur tot een voorlopige schorsing besluiten.

  • 2.

    De secretaris is directeur van het Regionaal Milieubedrijf.

  • 3.

    Voor elke benoeming dient het dagelijks bestuur een aanbeveling in van, zo mogelijk, tenminste twee personen.

  • 4.

    Alvorens zijn betrekking te aanvaarden, worden door de secretaris, zonodig, in de vergadering van het algemeen bestuur, in handen van de voorzitter, achtereenvolgens de gebruikelijke eden of beloften afgelegd.

Taak van de secretaris

Artikel 32

  • 1.

    De secretaris staat het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur, de voorzitter en de commissies bij in de uitoefening van hun taak. Hij is in de vergaderingen van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur aanwezig.

  • 2.

    Alle stukken, uitgaande van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur, worden door de secretaris mede-ondertekend.

Benoeming, schorsing en ontslag van het overig personeel

Artikel 33

  • 1.

    Het algemeen bestuur kan zich de benoeming, schorsing en het ontslag van andere personen in dienst van het Regionaal Milieubedrijf voorbehouden.

  • 2.

    Indien geen voorbehoud als bedoeld in het vorige lid is gemaakt, geschiedt de benoeming, schorsing en ontslag van personen in dienst van het Regionaal Milieubedrijf, door het dagelijks bestuur.

Rechtspositie personeel

Artikel 34

  • 1.

    Het algemeen bestuur stelt ten behoeve van de in dienst van het Regionaal Milieubedrijf werkzame personen een bezoldigingsregeling vast en de verdere rechtspositieregelingen welke nodig zijn.

  • 2.

    In afwijking van het in het eerste lid bepaalde, kan het algemeen bestuur bepalen, dat rechtspositieregelingen van een in dat besluit genoemde gemeente van overeenkomstige toepassing zijn op de in dienst van het Regionaal Milieubedrijf werkzame personen.

  • 3.

    In afwijking van het eerste en tweede lid, wordt bepaald dat bij het aangaan van deze regeling de rechtspositieregeling van de gemeente Cuijk van overeenkomstige toepassing is.

Organisatieverordening

Artikel 35

Het algemeen bestuur stelt een verordening vast omtrent de organisatie van het

ambtelijk apparaat.

Hoofdstuk Vl. Archief

Archief

Artikel 36

  • 1. Het dagelijks bestuur is belast met de zorg voor en het toezicht op de bewaring en het beheer van de archiefbescheiden van het Regionaal Milieubedrijf en zijn organen, overeenkomstig de door het algemeen bestuur, met inachtneming van de Archiefwet 1995, vast te stellen regelen.

  • 2. De secretaris is belast met de bewaring en het beheer van de archiefbescheiden, bedoeld in het vorige lid, overeenkomstig de door het algemeen bestuur vast te stellen regelen.

Hoofdstuk VII. Financiële bepalingen

Begroting

Artikel 37

  • 1.

    Het begrotingsjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur maakt elk jaar een ontwerp-begroting van uitgaven en inkomsten voor het volgende jaar.

  • 3.

    Nadat aan het bepaalde in de leden I tot en met 3 van artikel 35 van de wet is voldaan, stelt het algemeen bestuur de begroting vast, uiterlijk op 1 juli voorafgaande aan het jaar waarvoor deze geldt.

Rekening

Artikel 38

  • 1.

    Het boekjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

  • 2.

    Degene(n), die, ingevolge de in artikel 39 bedoelde voorschriften belast is/zijn met de samenstelling van een rekening, draagt/dragen er zorg voor, dat onmiddellijk na de sluiting van de dienst de rekening van uitgaven en inkomsten over het voorafgaande dienstjaar wordt opgemaakt. Hij legt/zij leggen deze vóór 1 maart aan het dagelijks bestuur over. Het dagelijks bestuur biedt deze rekening(en), na toevoeging van een verslag van het onderzoek naar de deugdelijkheid, ingesteld door de op grond van artikel 36 aangewezen deskundige, en hetgeen het dagelijks bestuur te zijner verantwoording dienstig acht, met alle bijbehorende bescheiden, ter vaststelling aan het algemeen bestuur aan. Een jaarverslag over de uitvoering van de middels de artikel 4 en artikel 5 van deze regeling opgedragen taken maakt deel uit van de rekening.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur zendt de rekening(en) met het bijbehorende verslag eveneens aan de raden. Deze kunnen daaromtrent binnen acht weken na ontvangst het dagelijks bestuur van hun gevoelen doen blijken. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren, waarin dit gevoelen is vervat, bij de rekening(en).

  • 4.

    Het algemeen bestuur onderzoekt vervolgens de rekening(en) zonder uitstel, stelt ze vast, uiterlijk op I juli volgende op het jaar waarop deze betrekking heeft/hebben en zendt deze toe aan gedeputeerde staten.

  • 5.

    De vaststelling van een rekening strekt het dagelijks bestuur en de op grond van artikel 39 aangewezen functionarissen tot decharge, behoudens later in rechte gebleken valsheid in geschrifte of andere onregelmatigheden.

Financiële administratie en geldelijk beheer

Artikel 39

  • 1. Het algemeen bestuur stelt regelen vast met betrekking tot de organisatie van de administratie en van het beheer van vermogenswaarden van het Regionaal Milieubedrijf. Deze regelen dienen te waarborgen, dat aan de eisen van doelmatigheid en controle wordt voldaan. De regelen worden aan gedeputeerde staten toegezonden.

  • 2. De administratie en het beheer van vermogenswaarden worden door het dagelijks bestuur opgedragen aan één of meer daartoe bij de in het eerste lid bedoelde regelen aan te wijzen ambtenaren.

Artikel 40

Het algemeen bestuur stelt regelen vast met betrekking tot de controle op de administratie en het beheer van vermogenswaarden van de in het tweede lid van artikel 39 bedoelde ambtenaren. Deze controle wordt opgedragen aan één of meer bij de bedoelde regelen aan te wijzen deskundigen. De regelen worden aan gedeputeerde staten toegezonden.

Artikel 41

Het algemeen bestuur stelt regelen vast omtrent de verzekering van de gelden van de

Regionale Milieudienst tegen benadeling door zijn personeel of anderen.

Bekostiging

Artikel 42

  • 1. De kosten van de in artikel 4 bedoelde belangenbehartiging door het Regionaal Milieubedrijf worden, voor zover zij niet op andere wijze worden gedekt, door de gemeenten gedragen naar rato van het aantal inwoners op 1 januari van het dienstjaar en overeenkomstig het bepaalde in de leden 2 en 3 van dit artikel.

  • 2. Het inwonertal van het samenwerkingsverband is de som van de inwoneraantallen van de gemeenten. Als inwonertal van de gemeenten wordt aangehouden het bevolkingscijfer op 1 januari van het betreffende dienstjaar.

  • 3. Het algemeen bestuur bepaalt in alle gevallen, waarin een andere toerekening redelijk en mogelijk is, dat de kosten, verbonden aan het uitvoeren van bepaalde taken of taakonderdelen, op een andere dan op de in de voorgaande leden aangegeven wijze aan de gemeenten worden toegerekend.

Artikel 43

  • 1. De kosten van uitvoering van de milieutaken zoals bedoeld in artikel 5 komen, voor zover ze middels de Model-overeenkomst zijn vastgelegd, voor rekening van de gemeente die de overeenkomst met het Regionaal Milieubedrijf is aangegaan, en worden verrekend overeenkomstig de bepalingen van de Model-overeenkomst.

  • 2. De kosten van belangenbehartiging voor milieu-uitvoeringstaken zoals bedoeld in artikel 6 worden, voor zover ze niet middels de Model-overeenkomst zijn vastgelegd, in rekening gebracht bij die gemeente die deze belangenbehartiging vraagt.

  • 3. Kosten van belangenbehartiging ingevolge artikel 6, voor zover niet vastgelegd middels de Model-overeenkomst, die jaarlijks in de begroting zijn opgenomen, komen voor rekening van de gemeenten die om deze taak verzocht hehben naar rato van de kosten van de in het begrotingsjaar afgenomen taak als bedoeld in artikel 6.

  • 4. Baten van belangenbehartiging ingevolge artikel 6, voor zover niet vastgelegd middels de Model-overeenkomst, die jaarlijks in de begroting zijn opgenomen, komen ten gunste van de gemeenten die om deze taak verzocht hebben naar rato van de middels de Model-overeenkomst aangegane overeenkomsten uitgedrukt in uren.

Artikel 44

  • 1.

    De kosten van het Regionaal Milieubedrijf voor belangenbehartiging zoals bedoeld in artikel 6 worden, voor zover zij niet op andere wijze worden gedekt, gedragen door de gemeenten die om deze belangenbehartiging verzocht hebben naar rato van het aantal inwoners op 1 januari van het dienstjaar en overeenkomstig het bepaalde in de leden 2 en 3 van dit artikel.

  • 2.

    Het inwonertal is de som van de inwoneraantallen van de gemeenten die om de belangenbehartiging zoals bedoeld in artikel 6 hebben verzocht. Als inwoneraantal van de gemeenten wordt aangehouden het bevolkingscijfer op I januari van het betreffende dienstjaar.

  • 3.

    Het algemeen bestuur bepaalt in alle gevallen, waarin een andere toerekening redelijk en mogelijk is, dat de kosten, verbonden aan het uitvoeren van bedoelde belangenbehartiging of delen daarvan, op een andere dan de in de voorgaande leden aangegeven wijze aan de gemeenten worden toegerekend.

Garantie

Artikel 45

Ten behoeve van de geldgever(s) garanderen alle gemeenten, naar rato van de bij of krachtens artikel 42 vastgestelde kostenverdeling, de betaling van renten en aflossingen van de door het Regionaal Milieubedrijf te sluiten overeenkomsten van geldlening.

Hoofdstuk VIII. Toetreding, uittreding, wijziging en opheffing

Toetreding

Artikel 46

  • 1.

    Indien een gemeente verzoekt tot de regeling te mogen toetreden, stelt het algemeen bestuur, na overleg met de desbetreffende gemeente, de voorwaarden voor die toetreding vast.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur zendt vervolgens het verzoek tot toetreding met de door het algemeen bestuur vastgestelde voorwaarden naar de raden.

  • 3.

    Toetreding vindt eerst plaats, indien de raden, de colleges van burgemeester en wethouders en de burgemeesters van tenminste twee-derde van de gemeenten vertegenwoordigende tenminste twee-derde van het inwonertal van de deel nemende gemeenten daarin bewilligen. Het algemeen bestuur stelt vast wanneer deze voorwaarde vervuld is.

  • 4.

    De toetreding gaat in op de eerste dag van de maand, volgende op die van opname in het register, bedoeld in artikel 27, tweede lid, van de wet tenzij het algemeen bestuur, na overleg met de betreffende gemeente, anders heeft bepaald.

Uittreding

Artikel 47

  • 1.

    1.Uittreding van een gemeente uit deze regeling kan geschieden bij besluiten van de gemeenteraad, het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester van de betreffende gemeente.

  • 2.

    Een besluit tot uittreding dient minimaal één jaar vóór de datum van uittreding aan het dagelijks bestuur te worden aangeboden.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur zendt een besluit tot uittreding van een gemeente aan de raden.

  • 4.

    Voor een uittredende gemeente geldt een uittredingsverplichting voor het eerste jaar gelijk aan 100%, voor het tweede jaar gelijk aan 75 %, voor het derde jaar gelijk aan 50% en voor het vierde jaar gelijk aan 25% van het begrote nadelig saldo van het laatste jaar van deelname.

  • 5.

    De uittreding treedt niet in werking dan na opname in de registers als bedoeld in artikel 27, eerste en tweede lid, van de wet.

Wijziging en opheffing

Artikel 48

  • 1. Behoudens het bepaalde in het tweede en derde lid, kan de regeling op voorstel van het algemeen bestuur worden gewijzigd en worden opgeheven, indien de raden, de colleges van burgemeester en wethouders en de burgemeesters, ieder voor zover zij bevoegd zijn, van tenminste drie-vierde van de gemeenten, vertegenwoordigende tenminste drie-vierde van het inwonertal van het gebied, daartoe besluiten. Het algemeen bestuur stelt vast wanneer deze voorwaarde is vervuld.

  • 3. De artikelen 4, 6, 10 en 18 kunnen slechts worden gewijzigd bij eensluidende besluiten van de raden, de colleges van burgemeester en wethouders en de burgemeesters van de deelnemende gemeenten. In geval van opheffing besluit het algemeen bestuur tot liquidatie en stelt daartoe de nodige regels op.

  • 4. Het liquidatieplan wordt door het algemeen bestuur, de raden gehoord, vastgesteld.

Hoofdstuk IX. Slot- en overgangsbepalingen

Eerste aanwijzing van de leden van het algemeen bestuur en eerste vergadering

Artikel 49

  • 1.

    De aanwijzing van de leden van het algemeen bestuur vindt voor de eerste maal plaats binnen zes weken na de inwerkingtreding van de regeling.

  • 2.

    Het algemeen bestuur komt in eerste vergadering bijeen binnen acht weken na de inwerkingtreding van de regeling. In deze vergadering worden de voorzitter en de overige leden van het dagelijks bestuur aangewezen.

  • 3.

    De leden van het algemeen bestuur worden voor de in het tweede lid bedoelde vergadering bijeengeroepen door de voorzitter van de raad van de plaats van vestiging. Hij opent en leidt de eerste vergadering, tot een voorzitter is aangewezen.

Eerste begroting en rekening

Artikel 50

  • 1.

    De begroting wordt voor de eerste maal vastgesteld voor de periode, aanvangende op de dag, waarop de regeling in werking treedt, tot het einde van het kalenderjaar, dan wel, wanneer het algemeen bestuur dit bepaalt, tot het einde van het volgende kalenderjaar.

  • 2.

    De eerste rekening heeft betrekking op de periode, waarvoor de eerste begroting geldt.

Eerste Regionale Milieu-uitvoeringsprogramma

Artikel 51

Het eerste Regionale Milieu-uitvoeringsprogramma is, in afwijking van het gestelde in artikel 4, lid 2, vastgesteld door de streekraad van het Streekgewest Brabant-Noordoost op 30 juni 1997.

Eerste Model-overeenkomst

Artikel 52

In afwijking van het bepaalde in artikel 5, lid 2 van deze regeling is de eerste Model-overeenkomst vastgesteld door de streekraad van het Streekgewest Brabant-Noordoost op 30 juni 1997.

Overname van personeel

Artikel 53

Het personeel dat, hetzij als ambtenaar. hetzij op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht in dienst is hij het Streekgewest Brabant-Noordoost en dat bij de herstructurering van het Streekgewest Brabant-Noordoost in een functie wordt geplaatst hij het Regionaal Milieubedrijf, wordt geacht in dienst te zijn van het Regionaal Milieubedrijf Brabant-Noordoost met ingang van de dag, waarop de regeling voor die dienst in werking treedt.

Toezending ter goedkeuring

Artikel 54

Het college van burgemeester en wethouders van de plaats van vestiging zendt de regeling aan gedeputeerde staten ter goedkeuring.

Inwerkingtreding en duur van de regeling

Artikel 55

De regeling wordt voor onbepaalde tijd aangegaan.

Zij treedt in werking op I januari 1998.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de Gemeenteraad van ……………………in zijn openbare vergadering
van .. -.. -.... ,
de secretaris, de voorzitter,
Aldus vastgesteld door het College van Burgemeester en Wethouders op .. -.. -.... ,
de secretaris, de voorzitter,
Aldus vastgesteld door de Burgemeester op .. -.. -.... ,
de burgemeester,