Regeling vervallen per 22-11-2023

Beleidsregels behorende bij de Wegsleepverordening gemeente Uden

Geldend van 13-11-2003 t/m 21-11-2023

Intitulé

Beleidsregels behorende bij de Wegsleepverordening gemeente Uden

Artikel 0 Dit artikel moet nog worden gesplitst

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • a.

    RVV 1990 : het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • b.

    wet : de Wegenverkeerswet 1994;

  • c.

    besluit : het besluit wegslepen van voertuigen op grond van artikel 173 van de wet;

  • d.

    voertuig : hetgeen hieronder wordt verstaan in artikel 1, onder al van het RVV 1990;

  • e.

    motorrijtuig : hetgeen hieronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid onder c van de wet;

  • f.

    het College : het College van burgemeester en wethouders;

  • g.

    wegen : alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten.

    Artikel 2. Wegslepen van voertuigen in het belang van de veiligheid op de weg of de vrijheid van het verkeer en het vrijhouden van aangewezen weggedeelten

    1.Veiligheid op de weg en vrijheid van het verkeer

    Als gevallen waarin verwijdering, overbrenging en inbewaringstelling van voertuigen in het belang van de veiligheid op de weg en de vrijheid van het verkeer noodzakelijk kunnen zijn, worden genoemd:

    Plaats op de weg:

    a.een voertuig is tot stilstand gebracht op een trottoir, voetpad of fietspad, tenzij het een fiets, bromfiets of invalidenvoertuig betreft.

    Laten stilstaan:

    • b.

      een voertuig is tot stilstand gebracht:

    • 1.

      op een kruispunt, rotonde of een overweg;

    • 2.

      op een fietsstrook of de rijbaan langs een fietsstrook;

    • 3.

      op een oversteekplaats of binnen een afstand van 5 meter daarvan;

    • 4.

      in een tunnel;

    • 5.

      bij een bord bushalte ter hoogte van de geblokte markering of, indien die markering niet is aangebracht, op een afstand van minder dan 12 meter van het bord, tenzij het stilstaan dient voor het onmiddellijk laten in- en uitstappen van passagiers;

    • 6.

      op de rijbaan langs een busstrook;

    • 7.

      op een busbaan of een busstrook met uitzondering van de lijnbus;

    • 8.

      langs een gele doorgetrokken streep of in strijd met bord E2 van bijlage 1 RVV 1990;

    • 9.

      op de rijbaan, inclusief de invoeg- en uitrijstrook, van een autosnelweg of autoweg, of behoudens in noodgevallen, op de vluchtstrook, de vluchthaven of de berm van zo’n weg.

    Parkeren:

    • c.

      een voertuig is geparkeerd:

    • 1.

      bij een kruispunt of een afstand van minder dan 5 meter daarvan;

    • 2.

      voor een inrit of een uitrit;

    • 3.

      buiten de bebouwde kom op de rijbaan van een voorrangsweg;

    • 4.

      langs een gele onderbroken streep of in strijd met bord E1 van bijlage 1 RVV 1990;

    • 5.

      op een wijze waardoor er sprake is van dubbel parkeren;

    • 6.

      binnen een erf, waarbij - voor zover het een motorvoertuig betreft - geen gebruik is gemaakt van de parkeerplaatsen die als zodanig zijn aangeduid of aangewezen;

    • 7.

      op een weg waarvoor een gesloten verklaring geldt;

    • 8.

      zonder dat de voorgeschreven voertuigverlichting in werking is gesteld.

    Bevel of aanwijzing:

    d.een voertuig is tot stilstand gebracht in strijd met een bevel of een aanwijzing, gegeven door een daartoe bevoegd en als zodanig kenbare ambtenaar of ander persoon.

    Gevaarlijk of hinderlijk gedrag:

    • e.

      een voertuig is overigens zodanig tot stilstand gebracht of geparkeerd, dat gevaar op de weg wordt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer op de weg wordt of kan worden gehinderd.

    • 2.

      Vrijhouden van aangewezen weggedeelten en wegen

    Verwijdering, overbrenging en inbewaringstelling van voertuigen in het belang van het vrijhouden van aangewezen weggedeelten en wegen kunnen noodzakelijk zijn in het geval dat een voertuig geparkeerd is:

    • a.

      op een weg of weggedeelte waar door middel van bord E1 van bijlage 1 van het RVV 1990 of door middel van een gele onderbroken streep als bedoeld in artikel 24, lid 1 onder e RVV 1990 wordt aangegeven dat ter plaatse een parkeerverbod geldt;

    • b.

      op een weg of weggedeelte waar door middel van bord E2 van die bijlage of door middel van een gele doorgetrokken streep als bedoeld in artikel 23, lid 1 onder g RVV 1990 wordt aangegeven dat ter plaatse een verbod stil te staan geldt;

    • c.

      op een parkeerplaats nader aangeduid door bord E4 van die bijlage (al dan niet met onderbord) voor zover:

    • -

      het voertuig niet behoort tot de toegelaten categorie of groep voertuigen;

    • -

      het voertuig op een andere dan de aangegeven wijze is geparkeerd;

    • -

      het voertuig op andere dagen of uren dan aangegeven is geparkeerd;

    • d.

      op een taxistandplaats, nader aangeduid door bord E5 van die bijlage, tenzij het parkeren gebeurt door een taxi;

    • e.

      op een gehandicaptenparkeerplaats, nader aangeduid met bord E6 van die bijlage:

    • -

      tenzij het parkeren gebeurt met een gehandicaptenvoertuig;

    • -

      tenzij gebruik wordt gemaakt van een geldige en duidelijk zichtbaar aangebrachte gehandicaptenparkeerkaart;

    • -

      die gereserveerd is voor een bepaald voertuig, tenzij het parkeren gebeurt met dat voertuig;

    • f.

      op een laad- en losplaats, ander aangeduid door bord E7 van die bijlage, tenzij de bestuurder van het voertuig bezig is met het onmiddellijk laden of lossen van goederen;

    • g.

      op een parkeerplaats, nader aangeduid door bord E8 van die bijlage voor zover het voertuig niet behoort tot de toegelaten categorie of groep voertuigen;

    • h.

      op een parkeerplaats, nader aangeduid door bord E9 van die bijlage en bestemd voor vergunninghouders, tenzij het parkeren gebeurt met het voertuig waarvoor een parkeervergunning is afgegeven;

    • i.

      in een voetgangersgebied, nader aangeduid door bord G7 of C1 van die bijlage.

      Artikel 3. Uitvoering van bestuursdwang

      • a.

        Ten aanzien van het wegslepen van voertuigen, zowel wanneer het motief ligt bij de verkeersveiligheid en de doorstroming van het verkeer als bij het vrijhouden van wegen en weggedeelten, dient van geval tot geval beoordeeld te worden of de geconstateerde parkeerovertreding ook daadwerkelijk sleepwaardig is.

      • b.

        De toepassing van bestuursdwang is door Burgemeester en wethouders gemandateerd aan de politie en de Buitengewone Opsporingsambtenaren van cluster Toezicht Openbare Ruimte, met uitzondering van de toepassing van bestuursdwang voor het wegslepen van voertuigen ten behoeve van markten en kermissen.

      • c.

        Ten behoeve van markten en kermissen is de gemeentelijk marktmeester of de daarvoor aangewezen plaatsvervanger bevoegd tot beoordeling van sleepwaardige situaties en tot de toepassing van bestuursdwang.

      Uden, vastgesteld bij besluit van 18 september 2003.