Regeling vervallen per 29-03-2012

Beleidsregels voor toepassing van de vrijstellingsbevoegdheid op grond van artikel 19, derde lid van de Wro

Geldend van 01-06-2005 t/m 28-03-2012

Intitulé

Beleidsregels voor toepassing van de vrijstellingsbevoegdheid op grond van artikel 19, derde lid van de Wro

B E L E I D S R E G E L S

toepassing

artikel 19, derde lid,

Wet op de Ruimtelijke Ordening

en

artikel 20

Besluit op de ruimtelijke ordening.

mei 2005

afdeling ruimtelijke ontwikkeling

Uden

Inhoudsopgave van de notitie

  • 1.

    Inleiding 3

  • 1.1.

    Reden van de notitie 3

  • 1.2.

    Inhoud 3

  • 2.

    Wettelijk kader 5

  • 2.1.

    Beleidsregel Algemene wet bestuursrecht 5

  • 2.2.

    Artikel 19, derde lid, Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) 5

  • 2.3.

    Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken 5

  • 2.4.

    Specifieke aandachtspunten 6

  • 3.

    Uitgangspunten van de notitie. 7

  • 4.

    Uitwerking uitgangspunten in specifieke onderwerpen. 8

  • 4.1.

    Hoofdgebouwen 8

  • 4.2.

    Opbouwen op hoofdgebouwen 8

  • 4.3.

    Bijgebouwen en carports binnen het bebouwingsvlak 8

  • 4.4.

    Bijgebouwen op het bijbehorend erf 8

  • 4.5.

    Bijgebouwen op hoekpercelen 9

  • 4.6.

    Erkers 9

  • 4.7.

    Dakkapellen 9

  • 4.8.

    Balkons 9

  • 4.9.

    Dakterras 10

  • 4.10.

    Erfafscheidingen 10

  • 4.11.

    Aan huis gebonden beroepen 10

  • 4.12.

    Functiewijziging 10

  • 4.13.

    Bijgebouwen bij een bedrijfswoning 10

  • 4.14.

    Gebruik notitie voor het buitengebied 10

  • 4.15.

    Begripsbepalingen en wijze van meten 11

Bijlagen

  • 1

    Wettelijke tekst van artikel 20 Bro’85.

  • 2

    Schematische weergave regeling in Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken.

  • 3

    Voorbeeldtekeningen uitgangspunten hoeksituaties.

  • 4

    Bouwblokken waar dakopbouwen worden toegestaan.

  • 5

    Begripsbepalingen.

  • 1.

    Inleiding

    1.1. Reden van de notitie

    Uden kent veel verouderde bestemmingsplannen, vooral voor de kern Uden. Voor de kern Odiliapeel geldt een recenter plan. Gewerkt wordt aan een integrale herziening van het bestemmingsplan Buitengebied. Ook voor de woongebieden binnen het stedelijke gebied van Uden is - met uitzondering van het centrum - een nieuw bestemmingsplan in voorbereiding. Gelet op de te volgen procedures duurt het nog geruime tijd voordat die plannen van kracht zijn.

    Vanwege gewijzigde inzichten en wensen is het vasthouden aan bepaalde onderdelen van oudere bestem-mingsplannen niet gewenst en bestaat behoefte aan een ruimere regeling. Daarnaast zijn in plannen knelpunten geconstateerd, die met behulp van beleidsregels over het omgaan met de vrijstellingsbevoegdheid ex artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) kunnen worden weggenomen.

    Met het vastleggen van een beleid voor het omgaan met de vrijstellingsbevoegdheid die artikel 19, derde lid, WRO in samenhang met artikel 20 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) biedt, kan worden ingespeeld op (bouw)wensen die planologisch/stedenbouwkundig aanvaardbaar zijn, maar volgens geldende bestemmings-plannen niet mogelijk zijn. Voor de motivering van besluiten om al dan niet medewerking te verlenen aan verzoeken om vrijstelling kan voortaan worden volstaan met een verwijzing naar de beleids-regels zoals vastgelegd in deze notitie. Ook in geval van overtredingen van geldende voorschriften kan een betere afweging plaats vinden van de mogelijkheid om al dan niet te legaliseren.

    1.2.Inhoud

    Deze notitie bevat beleidsregels als bedoeld in artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De regels geven aan hoe het College van burgemeester en wethouders om gaat met de haar in artikel 19, derde lid, van de WRO gegeven bevoegdheid tot het verlenen van vrijstelling van bestemmingsplannen voor het kunnen verlenen van bouwvergunningen en gebruiksvrijstellingen.

    In deze notitie worden achtereenvolgens de volgende onderwerpen behandeld:

    • -

      uitgangspunten (hoofdregels hoofd- en bijgebouwen);

    • -

      hoofdgebouwen;

    • -

      opbouwen op hoofdgebouwen;

    • -

      bijgebouwen binnen het bebouwingsvlak;

    • -

      bijgebouwen op het bijbehorend erf;

    • -

      bijgebouwen bij hoeksituaties;

    • -

      erkers;

    • -

      dakkapellen;

    • -

      balkons;

    • -

      dakterrassen;

    • -

      erfafscheidingen;

    • -

      aan huis gebonden beroepen;

    • -

      functiewijziging;

    • -

      bijgebouwen bij een bedrijfswoning;

    • -

      gebruik notitie in het buitengebied;

    • -

      begripsbepalingen en wijze van meten.

    De beleidsregels gelden voor de kernen Uden, Volkel en Odiliapeel. In de bestemmingsplannen voor Volkel en Odiliapeel zijn in vergelijking met de in deze notitie opgenomen beleidsregels voor diverse onderwerpen wat ruimere (bouw)mogelijkheden opgenomen, waardoor deze notitie op die punten geen toevoeging geeft. Daar waar deze notitie ruimere mogelijkheden geeft kan van de vrijstellingsbevoegdheid gebruik worden gemaakt.

    Het in deze notitie neergelegde beleid dient tevens als uitgangspunt voor de regelingen in toekomstige bestemmingsplannen. Nadat een nieuw bestemmingsplan in ontwerp ter visie is gelegd moeten aanvragen om bouwvergunning in verband met de bepalingen van de Woningwet aan dat plan worden getoetst. Zodra voor een gebied een nieuw bestemmingsplan van kracht is wordt geen vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, WRO meer verleend, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit vereisen.

    In een paar geldende bestemmingsplannen binnen Uden zijn in verband met de karakteristiek van de betreffende buurt of wijk enkele stringente bebouwingsvoorschriften opgenomen. In deze notitie worden soms ruimere mogelijkheden gegeven. Om bedoelde karakteristiek niet aan te tasten is bij de uitwerking van diverse onderwerpen hierna aangegeven wanneer aan de voorschriften van het bestemmingsplan niet kan worden getornd (bv. Uden-Zuid met beeldkwaliteitsplannen).

    In deze notitie zijn uitsluitend beleidsregels over het bouwen opgenomen en niet over het gebruik van gebouwen.

    Rekening is gehouden met de nieuwe Woningwet die op 1 januari 2003 in werking is getreden. Tevens zijn de bepalingen in het nieuwe Bouwbesluit als leidraad voor deze notitie genomen.

    Uden, mei 2005

    Stedelijke en maatschappelijke ontwikkeling,

    afdeling ruimtelijke ontwikkeling (SMOR).

2. Wettelijk kader

2.1.Beleidsregel Algemene wet bestuursrecht

2.Deze notitie bevat beleidsregels als bedoeld in artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat de notitie - nadat deze door het College van burgemeester en wethouders is vastgesteld - moet worden gepubliceerd. Na publicatie kan bij de beslissing op een vrijstellingsverzoek ex artikel 19, derde lid, WRO, qua motivering worden volstaan met een verwijzing naar deze beleidsregel. Opgemerkt wordt dat artikel 4:84 Awb het College enige flexibiliteit geeft in het toepassen van de beleidsregel als het handelen overeenkomstig de beleidsregel voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.

2.Na vaststelling wordt de notitie ter kennisneming aan de Raad gezonden.

2.2.Artikel 19, derde lid, Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO)

2.In artikel 19, derde lid, van de WRO staat: “Burgemeester en wethouders kunnen eveneens vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen”.

2.Deze algemene maatregel van bestuur is het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (Bro’85). In artikel 20 van dat besluit (15 oktober 1999, Stb. 447) is aangegeven welke situaties (bouw en gebruik) voor toepassing van artikel 19, derde lid, WRO in aanmerking komen. Artikel 20 Bro’85 geeft een vrij ruime regeling; de tekst is als bijlage bij deze notitie opgenomen.

2.Binnen de bebouwde kom

2.Binnen de bebouwde kom kan voor de uitbreiding van woongebouwen of daarbij behorende bijgebouwen vrijstelling worden verleend voor in principe alle bouwplannen, mits het aantal woningen gelijk blijft (volgens de artikelsgewijze toelichting bij het besluit mits het aantal woningen niet afneemt). Er zijn geen restricties ten aanzien van hoogte, het bebouwingspercentage of afstand tot de voorgevelrooilijn. Voor de uitbreiding van andere gebouwen dan woongebouwen geldt een aantal voorwaarden (zie hierna).

2.Voorts voorziet het artikel in het verlenen van vrijstelling voor een ander (dan in een bestemmingsplan toegestaan) gebruik van een bestaande opstal tot een maximum van 1500 m².

2.Ten slotte is een regeling opgenomen over antennes waarin wordt verwezen naar het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken. Dat Besluit is hierna toegelicht.

2.Buiten de bebouwde kom

2.Voor woongebouwen buiten de bebouwde kom en voor andere gebouwen gelden beperkingen. Voor een gebouw t.b.v. een openbare nutsvoorziening, het openbaar vervoer of het wegverkeer kan vrijstelling worden verleend wanneer is voldaan aan de in artikel 20 Bro’85 gestelde criteria. Verder is vrijstelling mogelijk voor een bouwwerk geen gebouw zijnde, een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie.

2.Het toepassingsbereik van artikel 20 Bro is met name in de bebouwde kom dus ruim. Het door de gemeenteraad in een bestemmingsplan vastgelegd planologisch kader kan theoretisch aanzienlijk worden verruimd, waardoor sprake kan zijn van een doorkruising van de bevoegdheidsverdeling zoals neergelegd in de WRO. Dit te meer daar artikel 148 Gemeentewet is geschrapt waarin de Raad het College aanwijzingen voor het gebruik van de bevoegdheid kon geven. Dergelijke aanwijzingen zijn door het schrappen van het artikel onverbindend geworden.

2.3.Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken

2.Dit besluit is gelijktijdig met de nieuwe Woningwet (Ww) op 1 januari 2003 in werking getreden.

2.In het besluit is voor verschillende categorieën bouwwerken aangegeven of deze vergunningsvrij, lichtvergunningplichtig of gewoon vergunningplichtig zijn. In bijlage 2 is schematisch weergegeven wanneer bepaalde bouwwerken tot welke categorie behoren.

2.Als een bouwwerk vergunningvrij mag worden opgericht, mag dit niet aan enige preventieve gemeentelijke toets zijn onderworpen. Het hoeft dus niet te voldoen aan de voorschriften van de gemeentelijke bouwverordening en de bebouwingsvoorschriften van het bestemmingsplan. Wel moet worden voldaan aan de voorschriften van het Bouwbesluit ter waarborging van de veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid en energiezuinigheid (en op termijn ook duurzaamheid) van bouwwerken. Bovendien mogen de bouwwerken ook niet in strijd zijn met de redelijke eisen van welstand. Hierdoor is repressief welstandstoezicht mogelijk, zoals is verwoord in de welstandsnota.

2.In het besluit wordt uitgegaan van één voorgevelrooilijn en dus ook van één voorgevel. Daarmee wordt afgeweken van de jurisprudentie over het vergunningvrij bouwen bij hoekwoningen zoals die onder de vigeur van artikel 43 Ww (tot 1 januari 2003) is ontwikkeld. De lijn in de jurisprudentie was dat een hoekwoning twee voorgevelrooilijnen kon hebben. Dat leverde een beperking van het vergunningvrij bouwen van bijvoorbeeld erfafscheidingen op. Materieel gezien is wel op deze jurisprudentie aangesloten door afstanden tot de zijdelingse erfgrens voor zover deze is gelegen tegen openbaar groen of een weg op te nemen (zie bijlage 2). Een belangrijke beperking is de anticumulatieregeling, die bepaalt dat slechts 50% van een bij een gebouw behorend erf mag worden bebouwd en bij dakkapellen slechts een deel van het dakvlak. Daarnaast dient vergunningvrije bebouwing altijd 3 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gesitueerd (zie bijlage 2).

2.Vermeldenswaardig is nog dat, gelijk met de wijziging van de Ww, artikel 20 WRO is gewijzigd. Dit artikel bepaalt onder meer dat de voorschriften van het bestemmingsplan buiten toepassing blijven voor zover deze betrekking hebben op het gebruik van bouwwerken dat voldoet aan de voorschriften die zijn gegeven bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 43 Ww. Omdat in de a.m.v.b. (nog) geen voorschriften over het gebruik zijn gegeven blijven de gebruiksvoorschriften van bestemmingsplannen gelden en mogen vergunningvrije bouwwerken alleen overeenkomstig de voorschriften van het bestemmingsplan worden gebruikt. Als dat niet het geval is kan handhavend worden opgetreden wegens overtreding van de voorschriften van het bestemmingsplan.

2.4.Specifieke aandachtspunten

Bebouwde kom

Zoals aangegeven maakt artikel 20 Bro’85 onderscheid tussen binnen en buiten de bebouwde kom. Het begrip bebouwde kom is niet nader gedefinieerd. Er zijn verschillende mogelijkheden om dit begrip nader te omlijnen. Aangesloten kan worden bij artikel 10 WRO, de Wegenverkeerswet of de Bouwverordening. Gekozen is om aan te sluiten op het onderscheid in gebied zoals dat is aangegeven door het bestemmings-plan Buitengebied. Het gebied buiten de grens van dat bestemmingsplan behoort tot de bebouwde kom.

Procedure vrijstelling 19, derde lid, WRO

Voor het kunnen verlenen van vrijstelling op grond van artikel 19, derde lid, WRO is geen voorbereidingsbesluit en geen verklaring van geen bezwaar van Gedeputeerde Staten nodig. Volgens artikel 19a, lid 4, WRO ligt het voornemen tot het verlenen van de vrijstelling vier weken ter inzage. Gedurende die termijn kan een schriftelijke zienswijze kenbaar worden gemaakt.

3.Uitgangspunten van de notitie.

Een belangrijk deel van deze notitie gaat over aan- en bijgebouwen bij woningen. Er is onderscheid gemaakt tussen bebouwing binnen het bebouwingsvlak en op het bijbehorend erf.

Onderstaand de hoofdregels / uitgangspunten, die in hoofdstuk 4 verder worden uitgewerkt.

Uitgangspunt 1.

Binnen bebouwingsvlak

Buiten bebouwingsvlak op bijbehorend erf

Hoofdgebouwen, aan- en bijgebouwen mogelijk

Alleen aan- en bijgebouwen mogelijk

Het bebouwingsvlak mag, binnen bepaalde regels, geheel voor bebouwing worden gebruikt. Het bijbehorend erf mag voor een gedeelte (bepaalde oppervlakte tot max. 50%) worden bebouwd. Hierbij is aangesloten op de gewijzigde Woningwet.

Binnen het bebouwingsvlak is het toegestaan bebouwing op te richten en is het niet van belang of het hoofd- of bijgebouwen betreft. Wel dient het hoofdgebouw voor minimaal 50% in de voorgevelrooilijn te worden gebouwd. De eventueel in het bebouwingsvlak staande bijgebouwen worden niet meegerekend met de mogelijke oppervlakte aan bijgebouwen buiten het bebouwingsvlak.

Uitgangspunt 2

De diepte van een bebouwingsvlak wordt gedifferentieerd naar verschillende woningtypes, zoals onderstaand aangegeven.

Type woning

Diepte bebouwingsvlak

Rij (meer dan twee aaneen)

10 meter, mits diepte achtertuin min. 10 meter is

Twee onder een kap / geschakeld

12 meter, mits diepte achtertuin min. 10 meter is

Vrijstaand

15 meter, mits diepte achtertuin min. 10 meter is

Uitgangspunt 3

Een derde uitgangspunt betreft de op een perceel mogelijke oppervlakte aan bijgebouwen buiten het bebouwingsvlak. Hiervoor wordt onderscheid gemaakt in de grootte van het perceel, te weten:

Oppervlakte perceel

Maximale oppervlakte bijgebouwen

t/m 500 m²

Maximaal 50 m², mits het perceelsgedeelte achter de maximaal toegelaten bouwdiepte van hoofdgebouwen voor niet meer dan 50 % is/wordt bebouwd

vanaf 500 m²

Maximaal 50 m², vermeerderd met 10 % van de perceelsoppervlakte boven 500 m², tot een maximum van 100 m², mits het perceelsgedeelte achter de maximaal toegelaten bouwdiepte van hoofdgebouwen voor niet meer dan 50 % is/wordt bebouwd

Voor patiowoningen geldt deze regeling van het bebouwingsvlak niet, omdat deze woningen een totaal ander ruimtegebruik hebben. Patiowoningen mogen 75% van het perceel gelegen achter de voorgevelrooilijn voor bebouwing gebruiken. Voor het overige dienen deze woningen aan de geldende bestemmingsplanbepalingen te voldoen.

4. Uitwerking uitgangspunten in specifieke onderwerpen

4.1.Hoofdgebouwen

4.De hoofdgebouwen mogen alleen worden opgericht binnen het bebouwingsvlak en moeten 3 meter van de zijdelingse perceelsgrens worden gesitueerd. Voor rijwoningen geldt deze regel uiteraard alleen voor hoek-woningen. Bij 2 onder 1 kap of geschakelde woningen geldt de afstand voor één zijde en bij vrijstaande woningen aan beide zijden. Is in het bestemmingsplan een ruimere mogelijkheid (een kleinere afstand) opgenomen, dan kan daarvan met behulp van deze notitie niet worden afgeweken. Het hoofdgebouw moet voor minimaal 50 % in de voorgevelrooilijn worden gebouwd. De voorste begrenzing van een bebouwings-vlak ligt in principe gelijk met de voorgevel van de woning. Als sprake is van een gebroken voorgevelrooi-lijn doordat een of meer bijgebouwen voor het hoofdgebouw staan wordt de diepte van het bebouwingsvlak gerekend vanaf de gevel het hoofdgebouw.

4.2.Opbouwen op hoofdgebouwen

4.Onder een opbouw wordt verstaan een uitbreiding op een bestaand (hoofd)gebouw waarbij de hoogte van het gebouw wordt vergroot. Opbouwen zijn slechts toegestaan op hoofdgebouwen en moeten binnen de maxi-maal mogelijke bebouwingsmassa worden geprojecteerd. (dus binnen de bepaalde bouwbreedte, -diepte en

-hoogte). Dit betekent dat wanneer in bestemmingsplannen duidelijk is gekozen voor platte daken tot een bepaalde bouwhoogte het niet mogelijk is om met gebruikmaking van deze notitie daarvan af te wijken.

4.Het realiseren van een dakopbouw (een constructie op een dak van een gebouw met een schuine kap waarmee de nokhoogte van het gebouw wordt verhoogd) is niet toegestaan als de in het bestemmingsplan toegestane nokhoogte wordt overschreden. In het verleden is voor enkele dakopbouwen vergunning verleend. In bijlage 4 is daarom aangegeven voor welke bouwblokken een dakopbouw acceptabel is

4.3.Bijgebouwen en carports binnen het bebouwingsvlak

4.Het oprichten van bijgebouwen en carports/overkappingen binnen het bebouwingsvlak is toegestaan. Bij enkele woningtypes mogen bijgebouwen dichter op de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd dan het hoofdgebouw. Bijgebouwen mogen worden gebouwd tot op de zijdelingse perceelsgrens als deze bouwwerken 5 meter achter de voorgevelrooilijn zijn ontworpen. Zo blijft er voldoende ruimte voor het stallen van een auto op het eigen erf. Een carport mag worden gebouwd tot op de zijdelingse perceelsgrens als deze 1 meter achter de voorgevelrooilijn is ontworpen. De carport moet aan de voorzijde en aan de zijde van de perceelsgrens wel open zijn.

4.Deze regeling is niet van toepassing voor het gebied Uden-Zuid gelet op de in de aldaar geldende bestemmingsplannen opgenomen regeling die is gebaseerd op beeldkwaliteitsplannen.

4.4.Bijgebouwen op het bijbehorend erf

4.Ter uitwerking van de al genoemde uitgangspunten worden voor bijgebouwen op het bij een woning behorend erf de volgende regels gehanteerd.

Oppervlakte perceel

Mogelijke oppervlakte bijgebouwen

Toegestane goothoogte

Toegestane hoogte

tot 500 m²

Maximaal 50 m², mits het perceelsgedeelte achter de maximaal toegelaten bouwdiepte van hoofdge-bouwen voor niet meer dan 50 % is/wordt bebouwd.

vanaf 500 m²

Maximaal 50 m², vermeerderd met 10 % van de perceelsoppervlakte boven 500 m², tot een maximum van 100 m², mits het perceelsgedeelte achter de maximaal toegelaten bouwdiepte van hoofdgebou-wen voor niet meer dan 50 % is/wordt bebouwd.

Max.3 meter *

Goothoogte

+2 meter *

4.* M.b.t. de goot- en nokhoogte wordt verwezen naar de gegripsbepalingen/wijze van meten.

4.Bij een plat afgedekt bijgebouw geldt de goothoogte als maximale bouwhoogte. De hoogten zijn aangegeven om de verschijningsvorm van een bijgebouw ondergeschikt te laten zijn aan een hoofdgebouw. De bijgebouwen kunnen aangebouwd of vrijstaand zijn.

4.5.Bijgebouwen op hoekpercelen

4.Hoekwoningen hebben over het algemeen aan de voor- en de zijkant een voorgevelrooilijn. Daardoor kan aan de zijkant vaak alleen achter de voorgevelrooilijn een bijgebouw worden gebouwd. Het is stedenbouw-kundig in sommige situaties aanvaardbaar dat bijgebouwen aan de zijkant van de woning voor die lijn worden opgericht. Afhankelijk van de situering van omliggende woningen en woonblokken en het soort weg waaraan de zijkant van de woning ligt, is in de bijlage schematisch weergegeven waar de ruimere bouwmogelijkheden liggen.

4.Algemene uitgangspunten voor hoeksituaties:

  • -

    bijgebouw op hoekperceel mag niet worden gebouwd voor de (denkbeeldig doorgetrokken) voorgevelrooilijn van woningen aan de zijstraat;

  • -

    als een zijtuin grenst aan een groenstrook (incl. voetpad), dan kan worden gebouwd tot op de erfscheiding mits de groenstrook een breedte heeft van minimaal 3 meter (incl. voetpad);

  • -

    als een zijtuin direct aan het openbaar gebied (straat, evt. incl. fietspad, voetpad) grenst zonder groenstrook, dan dient de afstand tot de zijerfscheiding minimaal 3 meter te bedragen;

  • -

    als zijtuin direct aan het openbaar gebied (straat, evt. incl. fietspad, voetpad) grenst zonder groenstrook en de afstand van de woning tot de zijerfscheiding kleiner is dan 3 meter, dan geldt voor bijgebouwen dezelfde afstand als die van de woning;

  • -

    de afstand van een bijgebouw tot de voorgevelrooilijn van de woning dient minimaal 5 meter te bedragen.

4.Deze uitgangspunten zijn weergegeven op voorbeeld-tekeningen (zie bijlage 3).

4.Deze regeling is niet van toepassing voor het gebied Uden-Zuid gelet op de in de aldaar geldende bestemmingsplannen opgenomen regeling die is gebaseerd op beeldkwaliteitsplannen.

4.6.Erkers

4.Een erker is een uitbouw in één bouwlaag, aan de voor- of zijgevel van de woning die ondergeschikt is aan de gevel waarin de erker geplaatst is/wordt. Een erker moet voldoen aan de volgende eisen.

Gevelzijde

Maximale breedte

Maximale hoogte

Maximale diepte

Voorgevel

60 % van gevel woning

Vloerpeil 1e verdieping*

25 % diepte voortuin tot max. 1,50 meter

Zijgevel

40 % van gevel woning

Vloerpeil 1e verdieping*

25 % diepte zijtuin tot max. 1,50 meter

4.Voorts dient dienen de gevelvlakken van een erker minimaal 50% uit glas te bestaan.

4.* Als dit uit een oogpunt van welstand aanvaardbaar is mag de erker worden voorzien van een kapconstructie zonder dat sprake is van een tweede bouwlaag. De afdekking van de erker - plat of kap - mag worden doorgezet tot en met de entree van de woning.

4.7.Dakkapellen

4.Voor dakkapellen is in het Besluit bouwvergunningvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken een gedetailleerde regeling gegeven. Deze regeling wordt afdoende beschouwd.

4.8.Balkons

4.Een balkon op een erker aan de voorzijde (dus niet aan de zijkant) van de woning is toelaatbaar als de balustrade een open constructie betreft. Als open constructie wordt beschouwd een niet steenachtige doorzichtige constructie, waarvan minimaal 80 % open is. De diepte van een balkon mag maximaal 1.50 meter bedragen. In enkele bijzondere situaties (zoals aan de Kornetstraat) is een maximale diepte toegestaan van 2.50 meter. In daarmee gelijk te stellen situaties kan vrijstelling worden verleend tot die diepte.

4.9.Dakterras

4.Een dakterras op een aanbouw op het bijbehorend erf (aan de achterzijde van de woning) is niet toegestaan. Het betreft het creëren van een tweede functionele bouwlaag, waarmede de privacy van belendende percelen onevenredig kan worden aangetast. Het realiseren van een balustrade op een aanbouw is dus niet toegestaan. Binnen het bebouwingsvlak is een dakterras wel mogelijk als het dakterras binnen de maximale maten van het hoofdgebouw blijft.

4.10.Erfafscheidingen

4.In veel bestemmingsplannen is voor de voorgevelrooilijn (bij hoeksituaties zowel de voor- als de zijkant van woningen) de bestemming “tuin” aangegeven, waarop niet hoger dan 1 meter mag worden gebouwd. Daardoor kon - tenzij vrijstelling werd verleend - tot 1 januari 2003 in de tuin aan de zijkant van een woning slechts een erfafscheiding met een hoogte van 1 meter worden opgericht.

4.Volgens het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken is het zonder bouwvergunning (uitzondering voor monumenten of beschermd stads- en dorpsgezicht) toegestaan een erfafscheiding op te richten met een hoogte van 1 meter. Een hoogte van 2 meter is zonder vergunning toegestaan als de erfafscheiding meer dan 1 meter achter de voorgevelrooilijn en meer dan 1 meter van de weg of openbaar groen staat.

4.Voor het oprichten van erfafscheidingen bij hoeksituaties wordt aangesloten op de gegeven hoekoplossingen voor bijgebouwen zoals verwoord onder 4.5 en als weergegeven op bijlage 3.

4.Vergunningsplichtige erfafscheidingen buiten een woonbestemming mogen met behulp van deze notitie worden gerealiseerd als deze bestaan uit een muurtje van maximaal 1 meter met daarboven (tot een totale maximale hoogte van 2 meter) een open constructie eventueel dienstdoend als groendrager. De open constructie mag niet bestaan uit steenachtige elementen.

4.11.Aan huis gebonden beroepen

4.Binnen een woonbestemming (en in bedrijfswoning) is een aan huis gebonden beroep toelaatbaar als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • -

    de woonfunctie dient in overwegende mate te worden gehandhaafd;

  • -

    er mag geen detailhandel plaatsvinden, met uitzondering van een beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de uitgeoefende praktijk of beroepsactiviteiten, waarbij detailhandel geen zelfstandig onderdeel van de bedrijfsvoering vormt;

  • -

    de activiteit mag niet zodanig verkeersaantrekkend zijn dat ten gevolge daarvan extra verkeersvoorzieningen (waaronder extra parkeervoorzieningen) noodzakelijk zijn;

  • -

    er mag geen onevenredige hinder of gevaar voor omwonenden te verwachten zijn;

  • -

    de oppervlakte die wordt gebruikt mag niet groter zijn dan 50 m²;

  • -

    het mag geen sexinrichting en/of escortbedrijf betreffen.

4.12.Functiewijziging

4.Aanvragen worden van geval tot geval bekeken, waarbij wordt verwezen naar diverse beleidsnota’s op verschillende terreinen (o.a. horeca, recreatie). Voor deze gevallen is in deze notitie geen regeling te geven.

4.13.Bijgebouwen bij een bedrijfswoning

4.Bijgebouwen behorend bij een bedrijfswoning dienen binnen de in het bestemmingsplan aangegeven bebouwingsmogelijkheden voor het bedrijf te worden opgericht. Het bebouwingsvlak op het perceel moet in overwegende mate voor het bedrijf in gebruik zijn om grote woningen met grote bijgebouwen en een kleine bedrijfsopstal op een bedrijventerrein tegen te gaan. De maximale oppervlakte bedraagt 50 m². Qua hoogte moet worden voldaan aan het gestelde onder 4.4.

4.14.Gebruik notitie voor het buitengebied

4.Deze notitie geeft aan woningen of andere functies in het buitengebied geen extra mogelijkheden.

4.De mogelijkheden voor uitbreiding van woningen in het Besluit bouwvergunningvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken worden voldoende geacht.

4.15.Begripsbepalingen en wijze van meten

4.Bij de toetsing van bouwplannen aan de (vrijstellings)mogelijkheden die in deze notitie zijn genoemd worden de begripsbepalingen gehanteerd zoals opgenomen in bijlage 5 en wordt bij de wijze van meten van de goot- en bouwhoogte uitgegaan van de volgende bepalingen.

4.Goothoogte c.q. (bouw)hoogte/ van bouwwerken

4.De hoogte in meters (uitgezonderd ondergeschikte delen, waaronder in ieder geval begrepen een schoo r steen of liftkoker) vanaf het peil.

4.Afdekking van gebouwen

  • 1.

    Waar in het plan een maximale goothoogte is aangegeven dient het gebouw boven die hoogte te worden afgedekt met hellende dakvlakken, waarvan de helling niet meer mag bedragen dan 60 graden, met dien verstande dat:

  • a.

    tussen de toegestane (denkbeeldige) dakvlakken met een helling van 60 graden en de voorgeschreven maximale goothoogte ook platte afdekkingen, dakvlakken met een helling van meer dan 60 graden en rechtopstaande gevelconstructies zijn toegestaan;

  • b.

    geringe overschrijding van de (denkbeeldige) 60 gradenlijn is toegestaan door gedeelten van ondergeschikte bouwdelen, waaronder in ieder geval begrepen dakkapellen, schoor-stenen en andere bouwdelen van ondergeschikte betekenis. Bouwdelen van ondergeschikte betekenis mogen niet meer dan de helft van de breedte van het dakvlak beslaan.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de nokrichting van gebouwen voor zover dit noodzakelijk is in verband met het stedenbouwkundig beeld zoals dat door het aangeven van een goothoogte en/of hoogte is beoogd.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in het eerste lid, mits het in het plan door het aangeven van een goothoogte en/of hoogte beoogde stedenbouwkundige beeld niet wordt geschaad.

4.Bovenstaande bepalingen zijn gekozen omdat het vastleggen van een verplichte dakhelling architectonisch als te beperkend wordt ervaren en de tot nu toe veel voorkomende definities van de begrippen een bouwtechnisch karakter hebben waardoor op zich uit stedenbouwkundig oogpunt acceptabele ontwerpen niet in overeenstemming zijn met de voorschriften. De nieuwe bepalingen maken binnen bepaalde marges veel creatieve ontwerpen mogelijk.