Regeling vervallen per 01-01-2012

Verordening cliëntenparticipatie

Geldend van 17-04-2007 t/m 31-12-2011 met terugwerkende kracht vanaf 14-12-2006

Intitulé

Verordening cliëntenparticipatie

Verordening cliëntenparticipatie 2006

De Raad van de gemeente Uden;

gelezen het voorstel van het College van burgemeester en wethouders van 31 oktober 2006;

b e s l u i t

vast te stellen de

Artikel 1. Begripsbepaling

Deze verordening verstaat onder College : College van burgemeester en wethouders.

Artikel 2. Platforms

  • 1. Ingezetenen wier belang rechtstreeks is betrokken bij het bijstandsbeleid, het integraal gehandicaptenbeleid, het integratiebeleid, het jongerenbeleid, het minimabeleid, het ouderenbeleid en het reïntegratiebeleid worden betrokken bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van dat beleid.

  • 2. Onverminderd de Algemene inspraakverordening wordt aan het eerste lid uitvoering gegeven door structureel overleg met platforms op de daar bedoelde beleidsterreinen. Het College regelt de wijze waarop het overleg plaatsvindt.

  • 3. Het College wijst voor elk van de in het eerste lid bedoelde beleidsterreinen een platform aan, met dien verstande dat:

    • a.

      voor het bijstandsbeleid, minimabeleid en reïntegratiebeleid gezamenlijk één platform wordt aangewezen;

    • b.

      voor lokaal en bovenlokaal ouderenbeleid elk één platform kan worden aangewezen.

  • 4. Platforms vormen een afspiegeling van de doelgroep of houden daarmee geregeld contact. Zij zijn op non-profitbasis in de gemeente Uden werkzaam zijn en bieden waarborgen voor hun continuïteit.

  • 5. Aan platforms bedoeld in het derde lid worden van gemeentewege faciliteiten verleend voor het vervullen van hun taak.

Artikel 3. Slotbepaling

  • 1.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening cliëntenparticipatie 2006.

  • 2.

    Zij treedt in werking op een door het College te bepalen tijdstip.

  • 3.

    Op dat tijdstip vervalt de Verordening cliëntenparticipatie, vastgesteld op 11 november 2004.

Ondertekening

Vastgesteld in de openbare vergadering van 14 december 2006.
De Raad voornoemd
de griffier de burgemeester

InhoudsopgaveBladzijde

Artikel 1. Begripsbepaling 1

Artikel 2. Platforms 1

Artikel 3. Slotbepaling 1

Toelichting Verordening cliëntenparticipatie 2006

Algemeen

De Verordening cliëntenparticipatie 2006 regelt de wijze waarop belanghebbenden die ingezetene zijn van de gemeente Uden bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van gemeentelijk beleid worden betrokken. Met gemeentelijk beleid wordt gedoeld op het bijstandsbeleid, het integraal gehandicaptenbeleid, het integratiebeleid, het jongerenbeleid, het minimabeleid, het ouderenbeleid en het reïntegratiebeleid.

De cliëntenparticipatie krijgt in de verordening gestalte in de vorm van structureel overleg met platforms die op de desbetreffende beleidsterreinen werkzaam zijn. De verordening vormt de basis voor dit overleg. Het overleg wordt nader uitgewerkt in een door het College vast te stellen Regeling overleg platforms.

Het regelen van de cliëntenparticipatie is dwingend voorgeschreven in de Wet werk en bijstand (WWB), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet voorzieningen gehandicapten (WVG).

De WWB en de WVG bepalen dat de cliëntenparticipatie bij verordening moet worden geregeld door de gemeenteraad respectievelijk door het gemeentebestuur. De IOAW en de IOAZ dragen het College van burgemeester en wethouders op zorg te dragen voor de realisatie en vormgeving van de cliëntenparticipatie bij de uitvoering van de wet.

Met betrekking tot het integratiebeleid, het jongerenbeleid en het ouderenbeleid bestaat vooralsnog geen wettelijke verplichting om de cliëntenparticipatie te regelen. In de Verordening cliëntenparticipatie worden deze beleidsterreinen wel meegenomen

De IOAW en de IOAZ geven, evenals de WVG, maar anders dan de WWB, aan dat bij het regelen van de cliëntenparticipatie artikel 150 van de Gemeentewet in acht moet worden genomen. Dit artikel heeft betrekking op de verplichting van de gemeenteraad om een inspraakverordening vast te stellen. Artikel 150 van de Gemeentewet wordt in acht genomen doordat artikel 2, tweede lid, van de Verordening cliëntenparticipatie bepaalt dat aan de cliëntenparticipatie uitvoering wordt gegeven in de vorm van structureel overleg met platforms onverminderd de Algemene i n spraakverordening.

Daardoor blijft het in beginsel mogelijk ook ten aanzien van beleidsvoornemens die door het structureel overleg met de platforms worden bestreken de Algemene inspraakverordening toe te passen. In beginsel, omdat de inspraakverordening in bepaalde gevallen inspraak uitsluit.

Krachtens de Algemene inspraakverordening kan iedere ingezetene of belanghebbende verzoeken om inspraak te verlenen over een beleidsvoornemen van de gemeenteraad, het College van burgemeester en wethouders of de burgemeester. Het bestuursorgaan dat bevoegd is het beleidsvoornemen vast te stellen, beslist op het verzoek. Tegen de beslissing staat op grond van de Algemene wet bestuursrecht bezwaar en (hoger) beroep open. Voorts kan krachtens die wet gelijktijdig of na het indienen van het bezwaar of beroep een voorlopige voorziening worden gevraagd. Het initiatief om inspraak te verlenen op een beleidsvoornemen kan ook uitgaan van het betrokken bestuursorgaan.

De Verordening cliëntenparticipatie 2006 is nagenoeg gelijkluidend aan de eerder geldende verordening, aangeduid als Verordening cliëntenparticipatie, zonder jaartal, vastgesteld op 11 november 2004. De nu voorgestelde herziening behelst het toevoegen van het jongerenbeleid aan de beleidsterreinen waarop het College overleg met platforms moet voeren.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 2

In het eerste lid van dit artikel worden de beleidsterreinen aangewezen waarop de cliëntenparticipatie betrekking heeft. Een nadere omschrijving van deze beleidsterreinen wordt gegeven in de Regeling overleg platforms.

Het tweede lid vormt de basis voor het structureel overleg met platforms. Het verwijst tevens naar de Algemene inspraakverordening. De betekenis daarvan is uiteengezet in het algemeen gedeelte van deze toelichting.

De wijze waarop het overleg plaatsvindt (tweede lid) wordt uitgewerkt in de Regeling overleg platforms. In die regeling van het College worden ook de platforms aangewezen waarmee overlegd wordt (derde lid).

Lid 4 bevat de eisen die aan een platform worden gesteld.

In het vijfde lid is aangegeven dat de aangewezen platforms van gemeentewege faciliteiten genieten voor het vervullen van hun taak. In de Regeling overleg platforms worden deze faciliteiten nader uitgewerkt in een informatieplicht en een (voorwaardelijke) aanspraak op een tegemoetkoming in de kosten die de platforms moeten maken voor de vervulling van hun taak. De WVG bevat op dit punt een uitdrukkelijke eis in de vorm van een verplichting om te regelen welke faciliteiten het gemeentebestuur beschikbaar stelt. In de WWB, de IOAW en de IOAZ komt een dergelijk vereiste niet voor. Wat betreft het verstrekken van een financiële tegemoetkoming aan de platforms geldt de Algemene subsidieverordening en de daarop gebaseerde beleidsregels.

Artikel 3

Dit artikel behoeft geen toelichting.

A.Toepassingsregister

Jaartal-

Volgnr.

Onderwerp

Vaststelling

Bekendmaking

Inwerkingtreding

Voorbe-reidings-afdeling

2006-141

Verordening cliëntenparticipatie 2006

V

B

SMOW

B.Supplementenregister

Jaartal-Volgnr.

Onderwerp besluit B(&W)

Vaststelling Bekendmaking

Inwerking-treding

Wijziging en/of aanvulling:

Aangeduid met:

-Nieuw!

V

B

Versie 1. 20 juli 2005