Regeling vervallen per 04-01-2024

Beleidslijn voor de toepassing van de Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur 2013

Geldend van 14-11-2013 t/m 03-01-2024

Intitulé

Beleidslijn voor de toepassing van de Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur 2013

Paragraaf 1: Algemeen

Het College van burgemeester en wethouders van Uden;

b e s l u i t

vast te stellen de

Beleidslijn voor de toepassing van de Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur 2013

Overwegende, dat de Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur(Wet Bibob) hen beleidsruimte verschaft bij de besluitvorming omtrent het toepassen van hun uit deze wet voortvloeiende bevoegdheden;

Gelet op het bepaalde in de Wet bevordering integriteitsbepalingen door het openbaar bestuur, artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht, de artikelen 3, 27, 30a en 31 van de Drank&Horecawet, artikel 30b van de Wet op de kansspelen, artikel 2.39 van de Verordening op de speelautomaten(hallen ), de artikelen 2.1 en 2.17 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de artikelen 2.30c, 3,4 van de Algemene plaatselijke verordening (m.b.t. gemeentelijke vergunningen), subsidie- en huisvestingsverordening en vastgoedtransacties.

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

  • 1. De definities in artikel 1.1 van de Wet Bibob zijn van overeenkomstige toepassing op deze beleidslijn, tenzij daarover in lid 2 anders is bepaald.

  • 2. In deze beleidslijn wordt verstaan onder:

    • a.

      rechtspersoon met een overheidstaak: de gemeente Uden.

    • b.

      bestuursorgaan: de burgemeester onderscheidenlijk het college van burgemeester en wethouders alsmede degenen aan wie zij een mandaat hebben verleend tot besluitvorming bij beschikkingen van de gemeente Uden;

    • c.

      overheidsopdracht: een opdracht als beschreven in artikel 1 van de wet en waarop de wet kan worden toegepast;

    • d.

      vastgoedtransactie: een overeenkomst of een andere rechtshandeling met betrekking tot een onroerende zaak met als doel:

  • 1. het verwerven of vervreemden van een recht op eigendom of het vestigen, vervreemden of wijzigen van een zakelijk recht;

  • 2. huur of verhuur;

  • 3. het verlenen van een gebruiksrecht; of

  • 4. de deelname aan een rechtspersoon, een commanditaire vennootschap of een vennootschap onder firma die het recht op eigendom of een zakelijk recht met betrekking tot die onroerende zaak heeft of die onroerende zaak huurt of verhuurt.

    • e.

      betrokkene: de aanvrager van een beschikking, de houder van een vergunning, de subsidieontvanger, de gegadigde die wil deelnemen aan een aanbestedingsproces, de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie een overheidsopdracht is of zal worden gegund, de onderaannemer;

    • f.

      eigen onderzoek: de wijze van behandelen van een aanvraag waarbij met toepassing van de wet door het bestuursorgaan wordt beoordeeld of er redenen aanwezig zijn om de aanvraag te weigeren, respectievelijk de beschikking in te trekken of te beëindigen, daaraan voorschriften te verbinden dan wel een advies bij het Bureau aan te vragen;

    • g.

      advies: het advies als bedoeld in artikel 9 van de wet;

    • h.

      het bureau: het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, als bedoeld in artikel 8 van de wet.

Paragraaf 2: Publiekrechtelijke beschikkingen.

Artikel 2.1 Toepassingsbereik bij nieuwe beschikkingen

De toepassing van de wet zal door het bestuursorgaan op de hieronder aangeduide beschikkingen op de volgende wijze plaatsvinden:

  • 1.

    Uitvoering van de Bibob-toets vindt in beginsel plaats bij elke aanvraag voor een beschikking als bedoeld in:

  • a.

    artikel 3 Drank&Horecawet;(Drank&Horecavergunning); Paracommerciële horeca-inrichtingen als bedoeld in artikel 4 van de Drank&Horecawet (zoals dorpshuis, buurthuis, clubhuis of kantine van een sportvereniging) waarvan de horeca in eigen beheer is en niet is verpacht, vallen in beginsel niet onder dit Bibob-beleid)

    • b.

      artikel 30b van de Wet op de kansspelen;(speelautomatenvergunning)

    • c.

      artikel 2.30c van de Algemene Plaatselijke Verordening;(horecaexploitatie-vergunning)

    • d.

      artikel 3.4 van de Algemene Plaatselijke Verordening (seksinrichting, escortbedrijf)

    • e.

      artikel 2.39 van de Algemene Plaatselijke Verordening (speelautomatenhal)

  • 2

    Uitvoering van de Bibob-toets vindt bij onderstaande aanvragen voor een beschikking in beginsel plaats als zij vallen onder de daartoe aangewezen branche en/ of gebied en de daarbij geldende risico-indicatoren:

  • a.

    De aanvraag als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wet Algemene bepalingen omgevingsrecht (omgevingsvergunning bouwactiviteit). De toepassing blijft beperkt tot de aanvragen met een bouwsom hoger dan € 500.000,- of aanvragen die vallen onder specifieke risicocategorieën en/ of risicogebieden dan wel waarbij sprake is van cumulatie van aanvragen.(zie bijlage 1 bij deze beleidslijn). De Bibob-toets zal niet worden toegepast, ingeval de aanvraag afkomstig is van:

  • §

    Overheidsinstanties;

  • §

    Semi-overheidsinstanties;

  • §

    Toegelaten woning(bouw)corporaties; (toegelaten door de Minister van Volkshuisvesting conform Woningbesluit 1932 middels een daartoe verstrekte vergunning).

  • §

    Door het College van B&W bij (specifiek) besluit aangewezen aanvragers (b.v. PPS constructies van particuliere ondernemingen en overheid).

  • b.

    De aanvraag als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid, aanhef en onder e van de Wet Algemene bepalingen omgevingsrecht. voor zover dat onderdeel betrekking heeft op een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid van die wet, (omgevingsvergunning inrichtingen Wet Milie u beheer). De toepassing blijft beperkt tot de inrichtingen die behoren tot de risicocategorie afval en vuurwerk en wordt in beginsel alleen uitgevoerd als:

    • §

      vanuit eigen informatie en/of

    • §

      vanuit informatie van een of meerdere partners binnen het samenwerkingsverband RIEC en/of

    • §

      vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 11 juncto 26 van de wet, er duidelijke aanwijzingen zijn die het vermoeden rechtvaardigen, dat bij de aanvraag sprake is van een ernstige mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet.

De Bibob-toets zal niet worden toegepast, ingeval de aanvraag afkomstig is van:

  • §

    Overheidsinstanties.

  • §

    Semi-overheidsinstanties.

  • c.

    De aanvraag als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i van de Wet Algemene bepalingen omgevingsrecht, voor zover dat onderdeel betrekking heeft op een activiteit waarvoor bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 2.17 van die wet is bepaald, dat de beschikking in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 Wet Bibob kan worden geweigerd (omgevingsvergunning beperkte milieutoets).De Bibob-toets wordt in beginsel alleen uitgevoerd als bij de aanvraag:

    • §

      vanuit eigen informatie en/of

    • §

      vanuit informatie van een of meerdere partners binnen het samenwerkingsverband RIEC en/of

    • §

      vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 11 juncto 26 van de wet, er duidelijke aanwijzingen zijn die het vermoeden rechtvaardigen, dat bij de aanvraag sprake is van een ernstige mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet.

  • d.

    De aanvraag als bedoeld in artikel 2.25 van de Algemene Plaatselijke Verordening; (evenementenvergunning); De toepassing van de Bibob-toets zal daarbij beperkt blijven tot de bij afzonderlijk besluit van de Burgemeester aangewezen evenementenvergunningen.

  • 3

    Uitvoering van de Bibob-toets vindt bij onderstaande aanvragen voor een beschikking in beginsel plaats, als er sprake is van ambtelijke informatie en/of informatie afkomstig van een van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC, die een aanleiding vormen om te vermoeden dat de beschikking zal worden gebruikt als bedoeld in artikel 3 van de wet:

  • a.

    De aanvraag als bedoeld in artikel 30a Drank&Horecawet;

  • b.

    De aanvraag als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en horecawet, in het geval het een horecabedrijf betreft, als bedoeld in artikel 4 van de Drank- en horecawet (paracommerciële instelling);

  • c.

    Huisvestingsverordening.

Artikel 2.1a Toepassing in bijzondere situaties bij aanvragen voor een beschikking genoemd in

artikel 1

Naast de in artikel 2.1 lid 1 aangeduide gevallen, zal het bestuursorgaan bij een aanvraag voor de in artikel 2.1 lid 2 genoemde beschikkingen ook overgaan tot een Bibob-toets, als:

  • §

    vanuit eigen informatie en/of

  • §

    vanuit informatie van een of meerdere partners binnen het samenwerkingsverband RIEC en/of

  • §

    vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 11 juncto 26 van de wet, er duidelijke aanwijzingen zijn die het vermoeden rechtvaardigen, dat bij de aanvraag sprake is van een ernstige mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet.

Bovendien zal een Bibob-toets plaatsvinden als bij navraag door het bestuursorgaan bij het Bureau blijkt, dat tegen de aanvrager van een beschikking, in de afgelopen twee jaar advies is uitgebracht of een adviesaanvraag in behandeling is genomen bij het Landelijk Bureau Bibob.

Artikel 2.2 Toepassingsbereik bij reeds verleende beschikkingen

Het bestuursorgaan kan de wet in beginsel toepassen met betrekking tot reeds verleende beschikkingen indien:

  • 1.

    de verstrekte beschikking betrekking heeft op een locatie, die gelegen is in een concreet bepaald gebied, dat op basis van een daartoe genomen besluit van het bestuursorgaan na de verstrekking van de beschikking, is aangewezen als risicogebied;

  • 2.

    de verstrekte beschikking onderdeel uitmaakt van een branche of onderdeel in deze branche, die op basis van een door het bestuursorgaan genomen besluit na de verstrekking van de beschikking is aangewezen voor een generieke Bibob-toets;

  • 3.

    vanuit eigen informatie dan wel vanuit informatie van een of meerdere partners binnen het samenwerkingsverband RIEC, er aanwijzingen zijn dat er sprake is van een ernstige mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet;

  • 4.

    informatie als bedoeld in artikel 11 juncto 26 van de Wet Bibob verkregen, vanuit het OM, direct of als reactie op een door haar ontvangen signaal van het Bureau, die duidt op een ernstige mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet;

  • 5.

    bekend wordt, dat tegen betrokkene in een andere gemeente bij een Bibob-toets een ernstige mate van gevaar is geconstateerd en aan betrokkene alhier een soortgelijke beschikking is verstrekt. In geval aan betrokkene in meerdere gemeenten binnen het samenwerkingsverband RIEC eerder al een soortgelijke beschikking is verleend, zal het bestuur het RIEC om coördinatie in de Bibob-toets verzoeken.

Bij een weigering om de Bibob-vragenformulieren volledig ingevuld te retourneren, zullen allereerst de daartoe gestelde regels van de Algemene wet bestuursrecht toegepast worden. Bij volharding zal de weigering worden beschouwd als een ernstige mate van gevaar als genoemd in artikel 4 jo 3 van de Wet Bibob. De verstrekte vergunning zal als gevolg daarvan worden ingetrokken.

Paragraaf 3: Privaatrechtelijke transacties

Artikel 3.1 Toepassingsbereik bij aanbestedingen

De rechtspersoon met een overheidstaak zal het Bibob-onderzoek ten aanzien van een inschrijve of onderaannemer in de zin van de wet, in beginsel alleen uitvoeren bij overheidsopdrachten, die vallen binnen de sectoren milieu, informatie-communicatie-technologie (ICT) of bouw en die, conform de geldende richtlijnen van de gemeente Uden, voor aanbesteden van werken respectievelijk van diensten en leveringen, openbaar moeten zijn aanbesteed.

Een besluit tot uitvoering van een Bibob-onderzoek zal daarnaast ook plaatsvinden indien:

  • 1.

    op basis van eigen ambtelijke informatie en/of

  • 2.

    informatie verkregen van het Bureau en/of

  • 3.

    informatie verkregen vanuit het Om conform artikel 26 van de wet(OM-tip) en/of

  • 4.

    informatie verkregen vanuit een of meerdere partners binnen het samenwerkingsverband RIEC er duidelijke aanwijzingen zijn die het vermoeden rechtvaardigen, dat er sprake is van een ernstig risico als bedoeld in artikel 3 van de wet.

Artikel 3.2 Toepassingsbereik bij vastgoedtransacties

De rechtspersoon met een overheidstaak kan de wet in beginsel toepassen met betrekking tot vastgoedtransacties zoals bedoeld in artikel 1 onder f, waarbij de gemeente partij is. Bij de start van onderhandelingen daartoe, zal de rechtspersoon met een overheidstaak de wederpartij ervan in kennis stellen dat een Bibob-onderzoek deel kan uitmaken van de procedure.

In de overeenkomst wordt een integriteitsclausule opgenomen, op basis waarvan kan worden overgegaan tot ontbinding, opzegging, vernietiging of opschorting van de overeenkomst.

De Bibob-toets wordt in beginsel beperkt tot de gevallen, die een of meerdere van onderstaande kenmerken hebben:

  • §

    Hoge mate van financiële complexiteit;

  • §

    Behorend tot een als zodanig door College van B&W benoemde risicobranche;

  • §

    Behorend tot een als zodanig door College van B&W benoemd risicogebied;

  • §

    Hoge mate van complexiteit met betrekking tot de bedrijfsstructuur;

  • §

    Exceptioneel financieel risico voor de gemeente.

Het besluit tot uitvoering van het Bibob-onderzoek kan daarnaast ook gebaseerd zijn op:

  • 1.

    eigen ambtelijke informatie en/of

  • 2.

    informatie verkregen van het Bureau en/of

  • 3.

    informatie verkregen vanuit het OM conform artikel 26 van de wet(OM-tip) en/of

  • 4.

    informatie verkregen van een of meerdere partners binnen het samenwerkings verband RIEC.

Indien de Bibob-procedure niet is afgerond voor het sluiten van de overeenkomst, wordt hieromtrent een ontbindende voorwaarde opgenomen.

Paragraaf 4: Uitvoering

Artikel 4.1 Eigen onderzoek

In de in deze beleidslijn bepaalde gevallen, zal betrokkene, naast de gebruikelijke aanvraagformulieren, de Bibob-vragenformulieren dienen in te vullen en inleveren bij het bestuursorgaan. De BIBOB-vragenformulieren zijn bij Ministeriele Regeling van 24 juni 2013 vastgesteld; de uiterste datum van invoering is bepaald op 1 november 2013.

In geval de aanvraag betrekking heeft op een nieuwe beschikking, maken de Bibob-vragenformulieren en alle daarin gevraagde (kopieën van) documenten onderdeel uit van de aanvraag.

Alvorens het eigen onderzoek naar het zich voordoen van weigeringsgronden als bedoeld in artikel 3 van de wet wordt gestart, zal een aanvraag eerst beoordeeld worden conform de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht en de reguliere weigeringsgronden vanuit de onderliggende regelgeving van de desbetreffende vergunning.

Als het bestuursorgaan op basis van het eigen onderzoek in het kader van de Wet Bibob genoeg aanwijzingen heeft om in redelijkheid te kunnen aantonen dat er sprake is van een 'ernstig gevaar' als bedoeld in de Wet Bibob, kan het de vergunning weigeren of intrekken.

Aanvullend op de controle en analyse van de (extra) verstrekte informatie als hiervoor genoemd, kan ook nog een advies bij het Bureau worden gevraagd indien:

  • a.

    na het eigen onderzoek vragen blijven bestaan over omstandigheden in de persoon van de aanvrager en/of daarmee in verband te brengen betrokkenen, de financier van de betreffende activiteiten en/of onderneming of de eigenaar van het pand waarin de onderneming is gevestigd,

  • b.

    na het eigen onderzoek vragen blijven bestaan over de bedrijfsstructuur van aan de uitvoering van de beschikking te verbinden onderneming(en),

  • c.

    na het eigen onderzoek vragen blijven bestaan over de financiering van de aan de betreffende beschikking te verbinden activiteiten,

  • d.

    de officier van justitie de gemeente de tip geeft om in een bepaalde zaak een bibob-advies aan te vragen.

Bij de uitvoering van het eigen onderzoek kan ondersteuning gevraagd worden aan het Regionaal Informatie- en Expertise Centrum (RIEC). Dit kan vanaf de start van de aanvraag tot en met de uiteindelijke beslissing op de aanvraag.

Artikel 4.2 Informatieplicht

  • 1. Het bestuursorgaan informeert betrokkene schriftelijk over een adviesaanvraag aan het Bureau. Betrokkene wordt daarbij gewezen op de opschorting van de beslistermijn als bedoeld in artikel 9. Een afschrift van deze brief wordt gevoegd bij het adviesverzoek aan het Bureau.

  • 2. In geval een van het Bureau ontvangen adviesverzoek leidt tot het voornemen om een gevraagde beschikking te weigeren dan wel een eerder verleende beschikking in te trekken, wordt aan betrokkene een kopie van het adviesrapport ter hand gesteld. Betrokkene wordt daarbij door het bestuursorgaan gewezen op zijn geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 28 van de wet.

Artikel 4.3 Adviestermijn

  • 1. Indien het bestuursorgaan een advies aanvraagt bij het Bureau, wordt op grond van artikel 31 van de wet, de wettelijke termijn waarbinnen de beschikking dient te worden gegeven, opgeschort voor de duur van de periode die begint met de dag waarop het advies door het Bureau in behandeling wordt genomen en eindigt met de dag waarop het advies is ontvangen, met dien verstande dat deze opschorting niet langer duurt dan de termijn, zoals genoemd in artikel 15 lid 1 van de wet.

  • 2. Indien het Bureau het advies niet binnen de in lid 1 gestelde termijn kan geven, heeft het de mogelijkheid om op grond van artikel 15, derde lid van de wet, de termijn te verlengen. Deze verlenging bedraagt niet meer dan de termijn, genoemd in artikel 15 lid 3 van de wet.

  • 3. Het Bestuursorgaan informeert betrokkene onverwijld over een verlenging als bedoeld in het vorige lid.

  • 4. De verlenging van de adviestermijn van het Bureau, alsmede eventuele tijdelijke opschorting van de adviestermijn van het Bureau in gevallen als bedoeld in artikel 15 lid 2 van de wet, leiden tot een verdere opschorting van de wettelijke beslistermijn op de beschikking.

Artikel 4.4 Beschikking

  • 1. Het bestuursorgaan/ de rechtspersoon met een overheidstaak gaat over tot een negatief besluit op de aanvraag op de beschikking dan wel inschrijving op een overheidsopdracht of het aangaan van een vastgoedtransactie, indien uit het eigen onderzoek en een eventueel daarop afgegeven advies van het Bureau blijkt, dat er sprake is van een ernstige mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet. Daarbij zal in geval van een inschrijving op een overheidsopdracht, de geconstateerde ernstige mate van gevaar dienen als versterking van een of meerdere uitsluitingsgronden als genoemd in de Aanbestedingswet 2013.

  • 2. Indien het bestuursorgaan/ de rechtspersoon met een overheidstaak voornemens is negatief te beschikken op de aanvraag op de beschikking dan wel inschrijving op een overheidsopdracht op grond van de wet, of het aangaan van een vastgoedtransactie wordt betrokkene in de gelegenheid gesteld daartegen zienswijze in te brengen.

  • 3. Een door het bestuursorgaan op grond van de wet genomen negatief besluit op de aanvraag voor een beschikking,is vatbaar voor beroep en bezwaar.

  • 4. Het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een overheidstaak, die een advies van het Bureau als bedoeld in de wet ontvangt, kan dit advies gedurende twee jaren gebruiken in verband met een andere beslissing.

    HOOFDSTUK 2 SLOTBEPALINGEN

    Artikel 5. Intrekking oude beleidsregels

    De Beleidsregels toepassing Wet Bibob vastgesteld op 19 juni 2007, en de Eerste wijziging beleidsregels toepassing Wet Bibob vastgesteld op 10 april 2012 worden ingetrokken.

    Artikel 6. Inwerkingtreding

    Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de eerste dag na die van bekendmaking.

    Artikel 7. Citeertitel

    Deze beleidsregels worden aangehaald als Beleidslijn voor de toepassing van de Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur 2013.

    Uden, 5 november 2013

    Burgemeester en wethouders van Uden

    de secretaris

    de burgemeester

    mr. J.M. Smarius

    drs. H.A.G. Hellegers

    Bijlage 1: toepassingcriteria geldend voor de uitvoering van de bibobtoetsing bij de aanvraag voor een beschikking als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (omgevingsvergunning bouwactiviteit).

    Uitgaande van het doel van de Wet Bibob, het waarborgen van de integriteit van het bestuursorgaan en het voorkomen van ongewild faciliteren van criminele activiteiten en daarmee het tegenhouden van vergunningen waarbij een bepaalde mate van criminele beïnvloeding te verwachten valt, zal de uitvoering van de bibobtoetsing plaatsvinden bij aanvragen, die vallen onder 1 van de hierna genoemde gevallen:

    A. Bouwsom

    in geval van een aanvraag voor een omgevingsvergunning-bouwactiviteit, waarbij sprake is van een bouwsom van meer dan € 500.000,0,- (exclusief btw). De bouwsom wordt door de gemeente berekend.

    B. Risicocategorieën

    indien de bouwsom meer bedraagt dan € 50.000,- (exclusief btw) en minder bedraagt dan of gelijk is aan € 500.000,- (exclusief btw) en waarbij sprake is van een of meerdere onderstaande risicocategorieën:

    Risicocategorieën

    • §

      Inrichtingen waarin bedrijfsmatig, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was of anders dan om niet:

    • -

      Logies wordt verstrekt (waaronder hotels, kamerverhuurbedrijven, pensions),

    • -

      dranken worden geschonken (waaronder horecabedrijven), of

    • -

      rookwaren of spijzen (waaronder coffeeshops)

    voor directe consumptie worden verstrekt;

    • §

      Voor het publiek toegankelijke, besloten ruimten waarin bedrijfsmatig, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was of anders dan om niet seksuele handelingen worden verricht, seksuele diensten worden aangeboden of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden (waaronder prostitutiebedrijven, darkrooms, seksbioscopen, sekswinkels, erotische massagesalons);

    • §

      Een natuurlijke persoon, een groep van natuurlijke personen of een rechtspersoon die bedrijfsmatig, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was of anders dan om niet seksuele handelingen verricht of seksuele diensten aanbiedt in een andere ruimte dan de bedrijfsruimte (waaronder escortbedrijven);

    • §

      Inrichtingen die in het maatschappelijk verkeer worden aangeduid als smartshops, headshops of growshops;

    • §

      Inrichtingen die zijn bestemd om het publiek de gelegenheid te geven een spel door middel van speelautomaten te beoefenen als bedoeld in artikel 30c, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de kansspelen (waaronder speelautomatenhallen en gamecenters);

    • §

      Afvalbewerkings- en verwerkingsbedrijven;

    • §

      Wisselkantoren;

    • §

      Kapsalons;

    • §

      Cadeauwinkels;

    • §

      Belwinkels;

    • §

      Internetcafé's;

    • §

      Niet-geregistreerde uitzendbureaus;

    • §

      Transportondernemingen;

    • §

      Autohandel (verkoop en verhuur);

    • §

      Sloopbedrijven;

    • §

      Sportscholen;

    • §

      Beauty-, welness- en saunabedrijven;

    • §

      Im- en exportbedrijven (handelsondernemingen; schoenen, kleren, onderdelen);

    • §

      Vastgoedbedrijven;

    • §

      Vrijplaatsen (locaties waar en/of groepen waartegen een effectief overheidsoptreden wordt belemmerd, leidend tot een maatschappelijk ongewenste situatie, waarbij aanwijzingen bestaan voor het aanwezig zijn van strafbare gedragingen waaronder (fiscale) fraude en waarbij we spreken over handhavingsknelpunten. De belemmering betreft soms een bestaande of vermeende dreiging, soms een sociaal-culturele hindernis);

    • §

      Vuurwerkbranche.

    NB.: Bovenstaande opsomming van risicocategorieën is niet limitatief. Deze risicocategorieën kunnen, indien nieuwe ontwikkelingen dit noodzakelijk maken, door het college van burgemeester en wethouders worden aangepast.

    C. Bijzondere gevallen

    vanaf de 4e aanvraag op jaarbasis van dezelfde aanvrager en/of betrokkene met een bouwsom van meer dan € 50.000,- en minder dan € 500.000,-.

    In geval reeds aanvang is genomen met de realisatie van een vergunningplichtig bouwwerk, zonder dat daarvoor de vereiste vergunning is aangevraagd en

    de bouwsom meer bedraagt dan € 50.000,- (exclusief btw) en minder bedraagt dan of gelijk is aan € 500.000,- (exclusief btw).

    D. Risicogebied

    indien de bouwsom meer bedraagt dan € 50.000,- (exclusief btw) en minder bedraagt dan of gelijk is aan € 500.000,- (exclusief btw) en de aanvraag een locatie betreft die gelegen is in een door het College van B&W aangewezen risicogebied.

    Toelichting Bibob beleidslijn 2013 algemeen

    1. Inleiding

    Een van de conclusies die de Parlementaire Enquête Commissie Van Traa in 1996 trok was dat de ernst van georganiseerde criminaliteit vooral was gelegen in het grote financiële gewin en de economische macht die daaruit voortvloeit. Die economische macht beperkt zich niet tot de onderwereld, maar dringt in allerlei gedaanten in de bovenwereld door, aldus de commissie. Criminele personen kunnen met al dat geld infiltreren in het economische leven door ondermeer gebruik te maken van bestuurlijke faciliteiten, zoals vergunningen, subsidies en overheidsopdrachten. Dit heeft een aantasting van de integriteit van de overheid tot gevolg.

    2. De Wet Bibob algemeen

    De integriteit van het overheidsorgaan wordt aangetast als bij een verleende of te verlenen beschikking(vergunning, subsidie), overheidsopdracht of vastgoedtransactie, er sprake is van het aanwenden door betrokkene van financieel voordeel uit (reeds gepleegde) criminele activiteiten dan wel het plegen van strafbare feiten.

    Ter bescherming van haar integriteitsrisico, hebben bestuursorganen er sinds 1 juni 2003 een instrument bij gekregen: de Wet Bevordering Integriteitbeoordelingen door het Openbaar Bestuur(Wet Bibob). Deze wet dient primair ter bescherming van het integriteitsrisico van overheidsorganen; zij is dus niet het instrument om criminele gedragingen van personen/organisaties te bestrijden.

    De toepassing van dit instrument is beperkt tot de gevallen, die zijn opgenomen in Wet Bibob en Besluit Bibob. Na uitvoerige evaluatie van deze regelgeving, zijn er per 1 juli 2013 o.a. een aantal aanvullingen/wijzingen doorgevoerd op het toepassingsbereik.

    3. De Evaluatie- en uitbreidingswet BIBOB 2013

    In de Evaluatie- en Uitbreidingswet BIBOB 2013 zijn allereerst de wettelijke veranderingen vanuit andere onderliggende wet- en regelgeving verwerkt. Het betreft bijvoorbeeld artikel 30a Drank&Horecawet i.c. de invoering van een aanhangsel bij de reguliere vergunning, alsmede ook koppeling van de wet aan onderdelen binnen de WABO.

    Toepassingsbereik

    Daarnaast is het toepassingsbereik uitgebreid met de volgende onderdelen:

    Vastgoedtransacties: het gaat hierbij onder andere over de koop/verkoop van vastgoed, grondtransacties, het aangaan van (ver)huurovereenkomsten, publiek-private samenwerkingsvormen e.d. Voorwaarde is wel dat het overheidsorgaan zelf partij is in deze transacties.

    Huisvestingsvergunningen: het betreft hier een aantal vergunningen uit de Huisvestingswet (b.v. het splitsen/onttrekken van woonruimte). In een aantal gevallen is de vergunningsplicht nader geregeld in een gemeentelijke verordening.

    Subsidies: bestuursorganen hoeven vanaf 1 juli 2013 de subsidieregeling, waarop het BIBOB-beleid van toepassing wordt verklaard, niet meer ter goedkeuring voor te leggen aan de minister.

    Gemeentelijke vergunningen/ontheffingen: Tot 1 juli 2013 regelde de Wet BIBOB(art 7) en het Besluit BIBOB(art 4) de inrichtingen, waarvoor een daarop van toepassing verklaarde gemeentelijke vergunning onder het BIBOB-beleid kon vallen. Deze limitatieve opsomming is nu losgelaten. Dit betekent dat in beginsel elke gemeentelijke vergunning, die voorgeschreven wordt voor een inrichting of bedrijf, voortaan onder het BIBOB-beleid kan vallen. Voorwaarde daarbij is wel, dat dit specifieke onderdeel in het lokale bibobbeleid, goed gemotiveerd kan worden.

    Verbetering van de informatiepositie

    De Evaluatie- en Uitbreidingswet BIBOB 2013 betekent ook een duidelijke verandering in de zienswijze omtrent het verloop van de bibobtoetsing. Tot dusver was de benadering dat het overheidsorgaan in beperkte mate een vooronderzoek(eigen huiswerk) deed en aansluitend voor de verdere beoordeling van niet-transparante aanvragen, daarvoor een adviesverzoek deed bij het Landelijk Bureau BIBOB.

    In de Evaluatie- en Uitbreidingswet BIBOB 2013 is er voor gekozen om bestuursorganen in eerste aanleg al zoveel mogelijk in positie te brengen om tot een meer diepgaande beoordeling van de aanvraag te kunnen komen.

    De informatiepositie voor het openbaar bestuur is in de Evaluatie- en Uitbreidingswet verbeterd. Om bestuursorganen beter eigen onderzoek te kunnen laten doen, wordt de mogelijkheid tot het opvragen van justitiële en strafvorderlijke gegevens uitgebreid.

    Politiegegevens:

    Het bestuursorgaan kan bij de politie informatie opvragen over de betrokkene(n) bij het toepassen van de Wet BIBOB. Dit is nu mogelijk voor alle aanvragen om vergunningen en subsidies, aanbestedingen en vastgoedtransacties, waarop de Wet BIBOB van toepassing is. Hiervoor is artikel 4.3 eerste lid van het Besluit politiegegevens (Bpg) gewijzigd.

    Tot 1 juli 2013 was dit alleen mogelijk voor specifieke vergunningen zoals de Drank- en Horecawetvergunning.

    Justitiële en strafvorderlijke gegevens:

    Het bestuursorgaan kan van betrokkene(n) justitiele en strafvorderlijke gegevens opvragen. Hiervoor is artikel 15 van het Besluit justitiele en strafvorderlijke gegevens (Bjsg) gewijzigd. Ook hier geldt dat dit voor alle vergunningen, subsidies, aanbestedingen en vastgoedtransacties, waar de Wet BIBOB op van toepassing is verklaard, mogelijk wordt. In beginsel kunnen daarbij alle justitiële en strafvorderlijke gegevens worden verstrekt.

    De uitbreiding van het verstrekken van informatie door politie en justitie geldt daarbij alleen ten aanzien van de betrokkene(n).

    In de Evaluatie- en Uitbreidingswet BIBOB 2013 wordt met betrokkene(n) bedoeld: de aanvrager van een beschikking, de subsidieontvanger, de vergunninghouder, de gegadigde, de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie een overheidsopdracht is of zal worden gegund, de onderaannemer, de natuurlijke persoon of rechtspersoon met wie een vastgoedtransactie is of zal worden aangegaan. Indien een aanvraag een rechtspersoon betreft, worden alle natuurlijke personen binnen deze rechtspersoon aangeduid als betrokkene.

    Landelijk Bureau BIBOB (LBB):

    bestuursorganen kunnen bij het Landelijke Bureau Bibob informatie opvragen of over de betrokkene in de afgelopen twee jaar eerder een advies is uitgebracht en zo ja, welke conclusie het advies had (ernstig gevaar, mindere mate van gevaar, geen gevaar). Als het adviesverzoek niet tot een advies heeft geleid, bijvoorbeeld omdat de betrokkene de aanvraag uit eigen beweging heeft ingetrokken, kan het Landelijk Bureau Bibob dat ook melden.

    RIEC:

    Een andere uitbreiding betreft het feit, dat het bestuursorgaan direct vanaf de start van de bibob-toetsing daarin ondersteuning kan krijgen vanuit het RIEC. De nieuwe wet zorgt ervoor dat ook het RIEC toegang heeft tot alle BIBOB-informatie, inclusief het adviesrapport van het Landelijk Bureau BIBOB. Het RIEC mag deze informatie alleen gebruiken voor haar ondersteunende taak; de informatie mag door haar niet gebruikt worden voor andere doeleinden(bv de integrale aanpak van casussen).

    De Evaluatie- en Uitbreidingswet BIBOB 2013 geeft de mogelijkheid om in de eigen onderzoeksfase een aanvraag om een vergunning of overheidsopdracht te bespreken in het samenwerkingsverband. Voorwaarde hierbij is wel dat het bestuursorgaan deel uitmaakt van het samenwerkingsverband (i.c. convenantpartner is van het RIEC).

    Dit betekent dat informatie, welke het bestuursorgaan verkregen heeft in het kader van het eigen onderzoek, in beginsel mag delen in RIEC-verband ten behoeve van de ondersteuning bij het toepassen van de Wet Bibob. De partners in het RIEC mogen deze informatie niet zelfstandig gebruiken, er blijft een geheimhoudingsplicht gelden. De verkregen informatie mag alleen gebruikt worden ter ondersteuning aan het bestuursorgaan bij het toepassen van de Wet Bibob.

    Handelsregister:

    Bestuursorganen krijgen de mogelijkheid om in het Handelsregister te zoeken op natuurlijke personen. Dit kan handig zijn om te achterhalen bij welke ondernemingen een betrokkene(n) nog meer actief is. Hiervoor is artikel 28 lid 3 van de Handelsregisterwet aangepast.

    4. Algemeen toepassingsbereik Evaluatie- en Uitbreidingswet BIBOB 2013

    De Wet Bibob en het daarbij behorende Besluit Bibob bieden de mogelijkheid tot toepassing door bestuursorganen. Daarbij is een onderscheid te maken tussen enerzijds haar status als publiekrechtelijk orgaan en anderzijds haar status als privaatrechtelijke partij.

    Toepassing van het Bibob-instrumentarium vanuit de positie van publiekrechtelijk orgaan kan bij:

    • 1.

      de beoordeling van een aanvraag en/of intrekking van een beschikking ter zake een vergunning, toekenning, erkenning of ontheffing als bedoeld in:

    • ·

      artikel 7 Wet bibob: een gemeentelijke vergunning die op grond van een verordening verplicht is gesteld voor een inrichting of bedrijf;

    • ·

      de artikelen 3 en 30a van de Drank&Horecawet;

    • ·

      artikel 6 van de Opiumwet;

    • ·

      artikel 3, eerste lid, van de marktverordening voor het wegvervoer, bedoeld in artikel 1.1 van de Wet wegvervoer goederen en artikel 7.1, eerste lid, van de Wet wegvervoer goederen;

    • ·

      artikel 4 van de Wet personenvervoer 2000;

    • ·

      artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

    • ·

      artikel 2.1 eerste lid, aanhef en onder e van die wet, voor zover dat onderdeel betrekking heeft op een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid van die wet;

    • ·

      artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i van die wet, voor zover dat onderdeel betrekking heeft op een activiteit waarvoor bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 2.17 van die wet is bepaald, dat de beschikking in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 Wet bibob kan worden geweigerd;

    • ·

      artikel 70l van de Woningwet;

    • ·

      artikel 4.3, derde lid, onderdeel b, van de Telecommunicatiewet;

    • ·

      de artikelen 9.2.2.3 en 11.2 van de Wet milieubeheer, voor zover die artikelen betrekking hebben op een handeling onderscheidenlijk werkzaamheid, waarvoor bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 9.2.2.3 onderscheidenlijk artikel 11.2 van de Wet milieubeheer is bepaald, dat de beschikking in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 Wet bibob, kan worden geweigerd dan wel ingetrokken;

    • ·

      de artikelen 30b en 30h van de Wet op de kansspelen;

    • ·

      artikel 3:1 van de Algemene douanewet, voor zover dat artikel betrekking heeft op een handeling onderscheidenlijk werkzaamheid, waarvoor bij of krachtens algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 3:1 van de Algemene douanewet is bepaald dat de beschikking in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 Wet bibob, kan worden geweigerd dan wel worden ingetrokken; artikel 14, eerste lid van de Wet strategische diensten;

    • ·

      de artikelen 7, eerste lid, 30 en 33 van de Huisvestingswet.

    • 2.

      de beoordeling van een aanvraag en/of intrekking van een beschikking ter zake een subsidie; Toepassing van het Bibob-instrumentarium vanuit haar positie van betrokkene in privaatrechtelijke transacties kan bij:

    • 1.

      de gunning dan wel intrekking van een overheidsopdracht aan een gegadigde, voor zover het een overheidsopdracht betreft in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen sectoren;

    • 2.

      het aangaan, opschorten of ontbinden van een vastgoedtransactie;

    5. Toepassingsbereik Wet Bibob voor het bestuursorgaan gemeente Uden

    Voor de gemeentelijke overheid als publiekrechtelijk orgaan beperken de toepassingsmogelijkheden van de Wet Bibob en Besluit Bibob zich tot:

    • ·

      De beschikking ingevolge de artikel 3 en 30a van de Drank&Horecawet:

    • -

      de Drank&Horecavergunning

    • -

      aanhangsel Drank&Horecavergunning

    • ·

      Vergunning tbv seksinrichtingen

    • ·

      Vergunning voor aanwezig hebben van kansspelautomaten

    • ·

      Vergunningen/ontheffingen, voortkomende uit Gemeentelijke Verordeningen.

    • ·

      Omgevingsvergunning voor bouwactiviteiten

    • ·

      Omgevingsvergunning voor milieuactiviteiten:

    • -

      vergunningsplichtige inrichtingen binnen de sector afval

    • -

      omgevingsvergunning beperkte milieutoets(OBM)

    Voor de gemeentelijke overheid als privaatrechtelijke partner in transacties, beperken de toepassingsmogelijkheden van de Wet Bibob en Besluit Bibob zich tot:

    • ·

      de gunning dan wel intrekking van een overheidsopdracht aan een gegadigde, voor zover het een overheidsopdracht betreft in de sectoren bouw, milieu en ICT;

    • ·

      Het aangaan, opschorten of ontbinden van een vastgoedtransactie.

    6. Waarom een beleidslijn

    Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging van de Wet Bibob. Het

    betreft een facultatieve wet, waarbij het bestuursorgaan zelf de bevoegdheid heeft om te bepalen in welke van de door de wet geboden mogelijkheden, zij dit instrument daadwerkelijk zal toepassen.

    Door het vaststellen en implementeren van een beleidslijn biedt de gemeente meer structuur en zekerheid in haar werkwijze aan zowel de ambtenaren als aan de burgers. In de beleidslijn staat aangegeven op welke beschikkingen, subsidies en aanbestedingen de Wet Bibob wordt toegepast en in welke gevallen de toetsing zoals bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob (hierna "de Bibob-toets") zal plaatsvinden.

    Voor de burger wordt door de beleidslijn voorkomen, dat er sprake is van willekeur in de toepassing van beleid. Voor de gemeentelijke overheid wordt door de beleidslijn een nadrukkelijk signaal voor de bescherming van haar integriteit afgegeven en kan daaruit een preventieve werking het gevolg zijn.

    In de gevallen, waarin toepassing van het Bibob-instrument beperkt zal worden tot aangewezen branches/gebieden en daarop toegeschreven risico-indicatoren is het noodzakelijk, dat hierin een zorgvuldige afweging wordt gemaakt. In de modelbeleidslijn is daarbij op onderdelen al een suggestie gedaan.

    In de hier toe te passen beleidsafweging kan b.v. gebruik gemaakt worden van bestuurlijke rapportages en bestuurlijke criminaliteitsbeeldanalyses. De RIEC's kunnen bij deze beleidsafweging een adviserende en ondersteunende rol vervullen.

    Juist in deze categorie binnen de modelbeleidslijn kan er dus sprake zijn van een wat grotere beleidsdiversiteit tussen gemeenten.

    7. Algemene uitgangspunten beleidslijn 2013

    Subsidiariteit en proportionaliteit:

    Ook de in Evaluatie- en Uitbreidingswet BIBOB 2013 blijven deze beginselen belangrijke uitgangspunten. De bibobtoetsing geldt daarbij als ultimum remedium. Dit betekent dat het bestuursorgaan eerst de toepasbaarheid van haar bevoegdheden uit de Algemene wet bestuursrecht(Awb) en/of de reguliere weigerings- en intrekkingsgronden uit de onderliggende wet- en regelgeving dient te onderzoeken. Van belang hierbij is b.v. de eis "niet in enig opzicht van slecht levensgedrag te zijn".

    Indien een bibob-toetsing toch noodzakelijk blijkt, kan de nadruk in eerste aanleg gelegd worden op het z.g. "eigen onderzoek". Vanuit de versterking van de informatiepositie kan dit in een aantal gevallen al leiden tot een zelfstandige beslissing van het bestuursorgaan zonder het inwinnen van advies bij het L.B.B.

    Vanuit de risico-profielen van de verschillende sectoren, waarop de bibob-wetgeving van toepassing kan worden verklaard, is voorts zoveel mogelijk gekozen voor een meer risico-gerichte inzet van het bibob-instrument. Dit betekent dat er enerzijds sprake nog is van een generieke toepassing(bv bij de drank&horeca-sector) maar er in andere sectoren gekozen wordt voor een nadere beperking van de toepassing vanuit specifiek geformuleerde risico-factoren.

    Administratieve lasten:

    Het toepassen van de bibob-toetsing zorgt voor een lastenverzwaring bij de aanvrager; deze zal immers meer gegevens bij de aanvraag om een beschikking moeten overleggen.

    Tot 1 juli waren bestuursorganen vrij in het hanteren voor bibob-vragenformulieren. Dit leidde tot enige diversiteit op dit vlak binnen bestuursorganen. Om daarin tot eenduidigheid te komen en enige beperking op te leggen in de te stellen vragen, heeft de Minister bij de invoering van de Evaluatie- en Uitbreidingswet 2013, landelijk de daarvoor te hanteren vragenformulieren vastgesteld. Dit heeft tot gevolg dat door elk bestuursorgaan vanaf 1 november 2013(overgangstermijn) dezelfde bibob-vragenformulieren gebruikt dienen te worden.

    Naast de administratieve lasten voor de aanvrager, is er ook sprake van extra administratieve lasten voor het bestuursorgaan. De hiervoor genoemde landelijke vaststelling van het bibob-vragenformulier kan hierin al enige beperking betekenen.

    Eenduidig bibobbeleid.

    De kracht van het Bibob-instrument neemt nadrukkelijk toe als de toepassing door zoveel mogelijk bestuursorganen gebeurt en de onderliggende toepassingscriteria binnen de bestuursorganen zo veel mogelijk eenduidig zijn. De Regionale Informatie- en Expertise Centra kunnen daarbij een sterke ondersteunende en coördinerende rol vervullen. Met een regionale beleidslijn is een aanzet gegeven tot een verdere verruiming van de eenduidigheid van bibobbeleid van de bestuursorganen binnen de omgeving van de politie-eenheid Oost-Brabant.

    8. Bibobbeleidslijn 2013

    In artikel 2.1 lid 1 zijn de beschikkingen opgenomen, waarbij het wenselijk is om bij elke aanvraag een Bibob-toets te doen. De keuze hiertoe is ingegeven door ervaringen in de achterliggende jaren, waarbij gebleken is, dat de onderhavige bedrijfsmatige activiteiten middels deze beschikkingen gekenmerkt worden door o.a.:

    • ·

      zeer laagdrempelig door de geringe functie-eisen voor de onderhavige ondernemingen;

    • ·

      grootschalig gebruik van z.g. cash-geld, waardoor zij extra bevattelijk zijn voor invloeden vanuit criminele organisaties voor z.g. "witwaspraktijken";

    • ·

      bedrijfsmatige activiteiten die minder locatie/plaatsgebonden zijn, waardoor het z.g. "waterbedeffect" zich hier nadrukkelijk kan voordoen.

    Op het moment dat het bestuursorgaan met de betrokken ondernemer middels een Bibob-toets een verantwoorde inschatting heeft gemaakt van haar integriteitsrisico, kan in het verdere verloop van de bestuurlijke relatie tussen het overheidsorgaan en betrokkene, maatwerk worden ontwikkeld in geval er sprake is van een aanvraag voor een nieuwe beschikking. Belangrijk daarbij is, dat zowel t.a.v. de betrokkene zelf als de personen die op hem invloed kunnen uitoefenen, zich geen veranderingen hebben voorgedaan.