Regeling vervallen per 02-05-2017

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Uitgeest 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 01-05-2017

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Uitgeest 2015

De gemeenteraad van de gemeente Uitgeest,

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van Datum;

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4 eerste, tweede, derde en zevende lid, 2.1.5 eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6 vierde lid en 2.6.6 eerste lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

Overwegende dat burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven;

dat van burgers verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan;

dat van de gemeente verwacht mag worden dat zij burgers die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving, onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, ondersteuning biedt;

dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang, en dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving,

besluit vast te stellen de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Uitgeest 2015.

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze Verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

  • a.

    Algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening is algemeen gebruikelijk wanneer deze in de reguliere handel verkrijgbaar is, niet speciaal voor personen met beperkingen is bedoeld en niet aanzienlijk duurder is dan een vergelijkbaar product met hetzelfde doel.

  • b.

    Bijdrage: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de wet;

  • c.

    Hoofdverblijf: de woning bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de cliënt zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en in de gemeentelijke basis-registratie personen staat ingeschreven dan wel zal staan ingeschreven, dan wel het feitelijk woonadres, waar een persoon daadwerkelijk de meeste nachten per jaar doorbrengt.

  • d.

    Ingezetene: cliënt die hoofdverblijf heeft in de gemeente Uitgeest.

  • e.

    Melding: kenbaar maken van een hulpvraag aan het college als bedoeld in art 2.3.2. lid 1 van de wet.

  • f.

    Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

Artikel 2. Procedureregels aanvraag maatschappelijke ondersteuning

Het college bepaalt met inachtneming van de artikelen 2.3.1 tot en met 2.3.5 van de wet bij nadere regeling op welke wijze in samenspraak met de cliënt wordt vastgesteld of de cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt.

Artikel 3. Criteria voor een maatwerkvoorziening

  • 1.

    Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:

  • a)

    ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen

  • op eigen kracht,

  • met gebruikelijke hulp,

  • met mantelzorg,

  • met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk,

  • met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen,

  • met gebruikmaking van algemene voorzieningen.

    De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, en

  • b)

    ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen.

    De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zo zich snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 3.

    Ten aanzien van een maatwerkvoorziening met betrekking tot zelfredzaamheid en participatie geldt dat een cliënt alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt als:

    • a.

      de noodzaak tot ondersteuning voor de cliënt redelijkerwijs niet vermijdbaar was, en

    • b.

      de voorziening voorzienbaar was, maar van de cliënt redelijkerwijs niet verwacht kon worden maatregelen te hebben getroffen die de hulpvraag overbodig had gemaakt.

    • c.

      De noodzaak tot ondersteuning langdurig is, tenzij het leveren van een kortdurende dienst leidt tot het te bereiken resultaat.

  • 4.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven,

    • a.

      tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

    • b.

      tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten, of

    • c.

      als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

  • 5.

    Recht op een maatwerkvoorziening bestaat slechts voor zover deze als de goedkoopst

    adequaat compenserende voorziening kan worden aangemerkt.

Artikel 4. Afwijzingscriteria maatwerkvoorziening

  • 1.

    Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt :

    • a.

      voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat;

    • b.

      voor zover de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk de beperkingen kan wegnemen;

    • c.

      voor zover de cliënt met gebruikmaking van algemene voorzieningen de beperkingen kan wegnemen;

    • d.

      indien de voorziening voor een persoon als cliënt algemeen gebruikelijk is;

    • e.

      indien het een voorziening betreft die de cliënt na de melding en vóór datum van besluit heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend of de noodzaak achteraf nog kan worden vastgesteld;

    • f.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op een voorziening die aan cliënt al eerder is verstrekt in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen, of tenzij cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten;

    • g.

      voor zover deze niet in overwegende mate op het individu is gericht;

    • h.

      cliënt zijn/haar hoofdverblijf heeft buiten de gemeente Uitgeest.

    • i.

      de aanvraag betrekking heeft op kosten die cliënt voorafgaand aan het moment van aanvragen of het moment van beschikken heeft gemaakt en niet redelijkerwijs meer is na te gaan of deze voorziening noodzakelijk was en als goedkoopst-adequaat aan te merken valt.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen inzake de aard, inhoud en omvang van de te verstrekken maatwerkvoorzieningen en de toegang daartoe als bedoeld in artikel 3 en 4 van deze verordening.

Artikel 5. Inhoud beschikking

  • 1.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

  • a.

    welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

  • b.

    bij te leveren diensten wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

  • c.

    hoe de voorziening wordt verstrekt;

  • d.

    welke andere voorzieningen indien van toepassing relevant zijn of kunnen zijn.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

  • a.

    voor welk resultaat het pgb kan worden aangewend;

  • b.

    welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

  • c.

    wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

  • d.

    wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld, en

  • e.

    de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

  • 3.

    Als sprake is van een te betalen bijdrage wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd.

  • 4.

    Het college kan nadere regels stellen over de uitvoering van dit artikel.

Artikel 6. Regels voor pgb

  • 1.

    Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de wet.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2.3.6, tweede en vijfde lid, van de wet verstrekt het college geen pgb voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de cliënt voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.

  • 3.

    De hoogte van een pgb wordt bepaald aan de hand van en tot het maximum van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate voorziening in natura.

  • 4.

    Het college stelt nadere regels over de wijze waarop de hoogte van een pgb wordt vastgesteld.

  • 5.

    De cliënt aan wie een pgb wordt verstrekt, kan diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen slechts onder voorwaarden betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk. Het college stelt hiervoor nadere regels vast.

Artikel 7. Regels voor bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen

  • 1.

    Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor het gebruik van een algemene voorziening, niet zijnde cliëntondersteuning,

  • 2.

    Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening dan wel pgb, zolang hij van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb is verstrekt, overeenkomstig het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, en afhankelijk van het inkomen en vermogen van de cliënt en zijn echtgenoot/echtgenote.

  • 3.

    Het college kan bij nadere regeling bepalen:

    • a.

      voor welke algemene voorzieningen, niet zijnde cliëntondersteuning, de cliënt een bijdrage is verschuldigd;

    • b.

      wat per soort algemene voorziening de hoogte van deze bijdrage is; en

    • c.

      dat de bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 4.

    Het college bepaalt bij nadere regeling:

    • a.

      op welke wijze de kostprijs van een maatwerkvoorziening of pgb wordt bepaald,

    • b.

      door welke andere instantie dan het CAK in de gevallen bedoeld in artikel 2.1.4, zevende lid, van de wet de bijdragen voor een maatwerkvoorziening of pgb voor opvang worden vastgesteld en geïnd.

Artikel 8. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

  • 2.

    Het college kan bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

  • 3.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 9. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1.

    Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2.

    Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening binnen 5 werkdagen aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3.

    De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

  • 4.

    Het college kan bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.

Artikel 10. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1.

    Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of binnen 5 werkdagen uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb is aangewezen;

    • c.

      de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het pgb verbonden voorwaarden, of

    • e.

      de cliënt de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt.

  • 4.

    Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden herzien dan wel ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 5.

    Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 6.

    Ingeval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

  • 7.

    Ingeval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

  • 8.

    Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van pgb’s.

  • 9.

    Het college kan nadere regels stellen over de uitvoering van dit artikel.

Artikel 11. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Het college bepaalt bij nadere regeling waaruit de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat.

Artikel 12. Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen

Het college kan nadere regels stellen in overeenstemming met het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.7 van de wet, om op aanvraag aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben een tegemoetkoming te verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.

Artikel 13. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

  • 1.

    Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten, rekening met:

  • a.

    de aard en omvang van de te verrichten taken;

  • b.

    de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

  • c.

    een redelijke toeslag voor overheadkosten;

  • d.

    een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

  • e.

    kosten voor bijscholing van het personeel.

  • 2.

    Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren overige voorzieningen, in ieder geval rekening met:

  • a.

    de marktprijs van de voorziening, en

  • b.

    de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:

  • i.

    aanmeten, leveren en plaatsen van de voorziening;

  • ii.

    instructie over het gebruik van de voorziening;

  • iii.

    onderhoud van de voorziening, en

  • iv.

    verplichte deelname in bepaalde samenwerkingsverbanden (bijv. sociaal teams).

  • 3.

    Het college kan nadere regels stellen over en rekening houdend met voorgaande.

Artikel 14. Klachtregeling

  • 1.

    Het college behandelt klachten van cliënten die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening, overeenkomstig de klachtenregeling van de gemeente Uitgeest.

  • 2.

    Aanbieders dienen te beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 3.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

  • 4.

    Het college kan besluiten één of meerdere van de in dit artikel genoemde eisen niet of anders aan de aanbieder te stellen, indien deze niet proportioneel is in relatie tot de omvang van de organisatie van de aanbieder of de aard of omvang van de opdracht.

  • 5.

    Het college kan nadere regels stellen ter zake en met inachtneming van het voorgaande.

Artikel 15. Medezeggenschap

  • 1.

    Aanbieders dienen te beschikken over een regeling voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

  • 3.

    Het college kan besluiten één of meerdere van de in dit artikel genoemde eisen niet of anders aan de aanbieder te stellen, indien deze niet proportioneel is in relatie tot de omvang van de organisatie van de aanbieder of de aard of omvang van de opdracht.

  • 4.

    Het college kan nadere regels stellen ter zake en met inachtneming van het voorgaande.

Artikel 16. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1.

    Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2.

    Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over Verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4.

    Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het tweede en derde lid.

Artikel 17. Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt periodiek geëvalueerd.

Het College kan besluiten de geldende bedragen te indexeren met de consumentenprijsindex (CPI) alle huishoudens van het Centraal bureau voor de Statistiek.

Artikel 18. Gevallen waarin deze verordening niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 19. Intrekking oude Verordening en overgangsrecht

  • 1.

    De Verordening maatschappelijke ondersteuning 2013 wordt ingetrokken.

  • 2.

    Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordeningmaatschappelijke ondersteuning 2013, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

  • 3.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2013 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

  • 4.

    Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2013, wordt beslist met inachtneming van die verordening.

Artikel 20. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze Verordening treedt in werking op 1 januari 2015

  • 2.

    Deze Verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning Uitgeest 2015.