Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening langdurigheidstoeslag Uithoorn 2012

Geldend van 01-01-2012 t/m 31-12-2014 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2012

Intitulé

Verordening langdurigheidstoeslag Uithoorn 2012

DE RAAD VAN DE GEMEENTE UITHOORN

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 26 januari 2012, RV11.69;

gelet op artikel 8 lid 1 onderdeel d, artikel 8 lid 2 onderdeel b en artikel 36 van de Wet werk en bijstand;

Overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van langdurigheidstoeslag aan personen van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar bij verordening te regelen:

besluit

vast te stellen:

Verordening langdurigheidstoeslag Uithoorn 2012

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begrippen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de WWB;

    • b.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Uithoorn;

    • c.

      de raad: de gemeenteraad van de gemeente Uithoorn;

    • d.

      de peildatum: de datum waarop in enig jaar het recht op langdurigheidstoeslag ontstaat;

    • e.

      de referteperiode: een periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum;

    • f.

      inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32 WWB. In afwijking hiervan wordt een bijstandsuitkering voor de beoordeling van het recht op langdurigheidstoeslag gezien als inkomen.

    • g.

      rechthebbend: een alleenstaande, alleenstaande ouder of gezinslid met recht op langdurigheidstoeslag

    • h.

      niet-rechthebbend: een alleenstaande, alleenstaande ouder of gezinslid dat op grond van de artikelen 11 of 13 lid 1 WWB is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag.

HOOFDSTUK 2 RECHT OP LANGDURIGHEIDSTOESLAG

Artikel 2 Langdurig laag inkomen

  • 1.

    Aan de voorwaarde van het hebben van een langdurig laag inkomen zoals bedoeld in artikel 36 lid 1 WWB is voldaan indien gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 110 % van de toepasselijke bijstandsnorm, en geen vermogen heeft boven in de WWB genoemde vermogensgrenzen;

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid bestaat recht op een gedeeltelijke langdurigheidstoeslag wanneer het inkomen op de peildatum hoger is dan 110% van de bijstandsnorm maar op jaarbasis niet meer bedraagt dan de van toepassing zijnde langdurigheidstoeslag;

Artikel 3 Hoogte langdurigheidstoeslag

  • 1.

    De langdurigheidstoeslag bedraagt per kalenderjaar [1]:

    • a.

      € 367,00 voor een alleenstaande;

    • b.

      € 469,00 voor een alleenstaande ouder;

    • c.

      € 523,00 voor een gezin.

    • d.

      In afwijking van onderdeel c: € 676,00 voor een gezin met drie rechthebbende gezinsleden;

    • e.

      In afwijking van onderdeel c: € 830,00 voor een gezin met vier rechthebbende gezinsleden;

    • f.

      In afwijking van onderdeel c: € 983,00 voor een gezin met meer dan vier rechthebbende gezinsleden.

  • 2.

    In afwijking tot het eerste lid wordt de langdurigheidstoeslag voor de belanghebbende(n) als bedoeld in artikel 2, tweede lid, verminderd met het verschil op jaarbasis tussen het inkomen op de peildatum en 110% van de bijstandsnorm;

  • 3.

    Indien sprake is van één of meer niet-rechthebbende gezinsleden en:

  • a.

    nog slechts één gezinslid recht heeft op langdurigheidstoeslag, komt dit gezinslid in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden;

  • b.

    twee of meer gezinsleden overblijven die als gezin recht hebben op langdurigheidstoeslag, wordt voor de toepassing van het eerste lid uitsluitend rekening gehouden met deze rechthebbende gezinsleden.

  • 4.

    Voor toepassing van het eerste en tweede lid is de situatie op de peildatum bepalend.

  • 5.

    De bedragen genoemd in het eerste lid worden jaarlijks geïndexeerd conform de ontwikkelingen van de consumentenprijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek. De bedragen worden op hele euro’s naar boven afgerond.

Artikel 4 Beleidsregels

  • 1.

    Het college stelt beleidsregels vast met betrekking tot de uitvoering van deze verordening.

  • 2.

    De beleidsregels, zoals bedoeld in het eerste lid, hebben in ieder geval betrekking op de invulling van het begrip ‘geen uitzicht op inkomensverbetering' zoals bedoeld in artikel 36 lid 1 WWB.

HOOFDSTUK 3 SLOTBEPALINGEN

Artikel 5 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de eerste dag van de maand na dagtekening van plaatsing op de gemeentepagina, met terugwerkende kracht met ingang van 1 januari 2012. Gelijktijdig wordt de Verordening langdurigheidstoeslag Uithoorn 2009, zoals vastgesteld bij raadsbesluit van 14 mei 2009, ingetrokken.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als de Verordening langdurigheidstoeslag Uithoorn 2012.

Ondertekening

Vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van Uithoorn van 26 januari 2012, nr. S2.9
de griffier, de voorzitter,
(Mr. J.H. van Leeuwen) (mevr. drs. D.H. Oudshoorn)

Voetnoot

1

Dit zijn de bedragen die per 1 januari 2012 gelden

ALGEMENE TOELICHTING

Aan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het normbedrag, bedoeld ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met inbegrip van een component reservering, in beginsel toereikend is. Toch kan de financiële positie van mensen die langdurig op een minimum inkomen zijn aangewezen onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief lijkt te zijn om door inkomen uit arbeid het inkomen te verhogen. Om die reden is bij de invoering van de WWB in 2004 de langdurigheidstoeslag in het leven geroepen. Sinds 1 januari 2009 is de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd. De langdurigheidstoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel voor bepaalde belanghebbenden die langdurig een laag inkomen hebben en daarbij geen vooruitzicht hebben op inkomensverbetering (artikel 36 lid 1 WWB). De langdurigheidstoeslag staat dus open voor iedereen met een laag inkomen.

De gemeenteraad moet bij verordening regels vaststellen over het verlenen van een langdurigheidstoeslag zoals bedoeld in artikel 36 WWB. Deze regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen ‘langdurig’ en ‘laag inkomen’. Daarbij geldt dat in ieder geval geen sprake is van een laag inkomen bij een inkomen hoger dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm. De gemeenteraad dient in de verordening eveneens de hoogte van de langdurigheidstoeslag te bepalen. Het college kan in (wetsinterpreterende) beleidsregels aangeven wanneer sprake is van 'geen uitzicht op inkomensverbetering'. Gelet op de tekst van artikel 8 lid 2 onderdeel b WWB hoeft dit criterium niet te worden vastgelegd in de verordening.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1. Begrippen

Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de WWB, Awb of de Gemeentewet niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de betreffende wetten ook de Verordening moet worden gewijzigd.

Lid 2 onderdeel d: peildatum

De peildatum is de datum waartegen langdurigheidstoeslag wordt aangevraagd (artikel 1 lid 2 onderdeel d van deze verordening). Het gaat dus uitdrukkelijk niet om de datum waarop is aangevraagd. Het betreft de datum waarop een belanghebbende langdurig een laag inkomen heeft, geen in aanmerking te nemen vermogen (zoals bedoeld in artikel 34 WWB) en geen uitzicht op inkomensverbetering.

Lid 2 onderdeel e: referteperiode

In artikel 1 lid 2 onderdeel e van deze verordening is bepaald wat onder de referteperiode moet worden verstaan: een periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum. Zie ook de toelichting bij artikel 2 onder ‘Langdurig’.

Lid 2 onderdeel g en h: rechthebbend en niet-rechthebbend

In artikel 1 lid 2 onderdeel g en h is een omschrijving opgenomen van het begrip rechthebbend en niet-rechthebbend. Dit is vooral gedaan om complexe formuleringen in artikel 3 van deze verordening te voorkomen.

In artikel 3 is de hoogte van de langdurigheidstoeslag geregeld voor (onder meer) gezinnen. Bij gezinnen waarbij één (of meer) van de gezinsleden is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag, anders dan vanwege het niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 36 lid 1 WWB, kunnen de overige gezinsleden desondanks als gezin in aanmerking komen voor langdurigheidstoeslag. De uitgesloten gezinsleden in voornoemde situatie definiëren we in deze verordening als "niet-rechthebbend". Het gaat dan om gezinsleden die op grond van artikel 11 of 13 lid 1 WWB zijn uitgesloten van het recht op bijstand, bijvoorbeeld wegens detentie. Dit moet goed onderscheiden worden van gezinsleden die zijn uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag omdat ze niet aan de voorwaarden van artikel 36 lid 1 WWB voldoen. Daarvan is bijvoorbeeld sprake als een van de meerderjarige gezinsleden jonger is dan 21 jaar. In dat geval komt het hele gezin niet in aanmerking voor langdurigheidstoeslag. Voor een verdere toelichting wordt verwezen naar de toelichting op artikel 3 van deze verordening.

Artikel 2. Langdurig laag inkomen

Bij het bepalen wat een langdurig laag inkomen is, moet de gemeenteraad vastleggen wat onder langdurig wordt verstaan en wat onder laag wordt verstaan.

Langdurig

De door de gemeenteraad vastgestelde langdurige periode voorafgaande aan de peildatum, wordt aangeduid als referteperiode. De referteperiode is vastgesteld in artikel 1 lid 2 onderdeel f van deze verordening. Uit het feit dat de minimumleeftijd voor het recht op langdurigheidstoeslag is verlaagd van 23 naar 21 jaar kan echter worden afgeleid dat onder langdurig tenminste 3 jaar moet worden begrepen. Een belanghebbende is immers in beginsel vanaf 18 jaar een zelfstandig rechtssubject. Deze verordening sluit aan bij de periode van 3 jaar. De refertepiode bedraagt een periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum.

Laag inkomen

Met betrekking tot de invulling van het begrip “laag inkomen” is de gemeenteraad gebonden aan een ondergrens en aan een bovengrens. De ondergrens van “laag” is de bijstandsnorm. De bovengrens bedraagt 110 procent van de toepasselijke bijstandsnorm (artikel 36 lid 6 WWB).De gemeenteraad heeft in het verleden gekozen voor een grens van 100% van de toepasselijke bijstandsnorm. Aanvankelijk werd de 100% norm in deze verordening aangehouden. De cliëntenraad Sociale Zaken Aalsmeer – Uithoorn is gevraagd advies uit te brengen over deze verordening. De cliëntenraad Sociale Zaken Aalsmeer – Uithoorn adviseert om de inkomensnorm voor de langdurigheidstoeslag te verhogen naar 110%. Hiermee wordt aangesloten bij de 110% norm die van toepassing is bij de andere (collectieve) regelingen. De cliëntenraad Sociale Zaken Aalsmeer – Uithoorn geeft aan dat bij het hanteren van de 100% norm men niet snel in aanmerking komt bij een gering bedrag aan extra inkomen. De financiële druk zal zeker toenemen bij personen die langdurig en zonder arbeidsperspectief (arbeidsongeschikt of wia/iva of Wajong) van een uitkering moeten rondkomen.

Daarom is het advies van de cliëntenraad Sociale Zaken Aalsmeer – Uithoorn overgenomen.

Het tweede lid garandeert dat er recht bestaat op een gedeeltelijke langdurigheidstoeslag, als het inkomen de 110% norm overschrijdt.

Artikel 3. Hoogte langdurigheidstoeslag

In artikel 3 is de hoogte van de langdurigheidstoeslag geregeld. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen een alleenstaande, een alleenstaande ouder en een gezin. Tot 1 januari 2009 werd de hoogte van de toeslag door het Rijk voorgeschreven, vanaf 1 januari 2009 kunnen gemeenten de hoogte van de toeslag zelf bepalen.

Vanaf 1 januari 2009 zijn de inkomensgrenzen aangehouden die door het Rijk tot 1 januari 2009 werden voorgeschreven. De bedragen zijn jaarlijks geïndexeerd.

In deze verordening is er verder voor gekozen rekening te houden met meerdere gezinsleden die opgenomen zijn in de bijstandsnorm. Al naar gelang de grootte van het gezin, kan een hogere langdurigheidstoeslag worden toegekend.

Bij gezinnen moet in het oog gehouden worden dat het recht op langdurigheidstoeslag het gezin gezamenlijk toekomt. Worden belanghebbenden op de peildatum als gezin aangemerkt, dan moeten alle gezinsleden voldoen aan de voorwaarden van artikel 36 lid 1 WWB. Voldoet één van hen niet aan deze voorwaarden, dan bestaat voor het hele gezin geen recht op langdurigheidstoeslag (vergelijk bijvoorbeeld CRvB 13-07-2010, nr. 08/2345 WWB, LJN BN2529).

Is één van de gezinsleden echter uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag, anders dan vanwege het niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 36 lid 1 WWB, dan komen de rechthebbende gezinsleden wel in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag. Voor wat betreft de uitgesloten gezinsleden gaat het om gezinsleden die op een van de in artikel 11 of 13 lid 1 WWB genoemde gronden geen recht hebben op bijstand. Deze gezinsleden worden in deze verordening aangemerkt als "niet-rechthebbend" (zie artikel 1 lid 2 onderdeel h).

In de situatie dat nog slechts één gezinslid recht heeft op langdurigheidstoeslag, komt dit gezinslid in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor een alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden. Dat is geregeld in artikel 3 lid 3 van deze verordening. Blijven er meer gezinsleden over die als gezin in aanmerking komen voor landurigheidstoeslag, dan is het aantal rechthebbende gezinsleden bepalend voor de hoogte van de toeslag. De regeling in artikel 3 lid 3 onderdeel b is daarom facultatief.

In artikel 3 lid 4 is bepaald dat voor de toepassing van de hoogte van de langdurigheidstoeslag moet worden uitgegaan van de situatie op de peildatum.

In lid 5 is een indexeringsbepaling opgenomen.

Artikel 4. Beleidsregels

Omdat de uitvoering van het verstrekken van langdurigheidstoeslag is opgedragen aan het college, worden ten behoeve van de uitvoering nadere beleidsregels vastgesteld. Strikt genomen dient dit niet in een verordening te worden vastgelegd. Omwille van de leesbaarheid van deze verordening is hier toch voor gekozen. Bovendien wordt het belang van het criterium 'geen uitzicht op inkomensverbetering' hiermee nog eens nadrukkelijk onder de aandacht gebracht. Dit criterium hoeft gelet op de tekst van artikel 8 lid 2 onderdeel b WWB niet door de gemeenteraad worden gedefinieerd. Het college zal hier wel beleidsregels over vast moeten stellen.

Artikel 5. Inwerkingtreding en citeertitel

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2012. Hierbij is aansluiting gezocht bij de datum van inwerkingtreding van een aantal voor de WWB van belang zijnde wetsvoorstellen, zoals het wetsvoorstel “Wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden. In het tweede lid is de citeertitel van deze verordening opgenomen.