Regeling vervallen per 31-12-2010

Verordening rioolrechten 2010

Geldend van 01-01-2010 t/m 30-12-2010

Intitulé

Verordening rioolrechten 2010

De raad van de gemeente Uithoorn;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 03 december 2009, nr.RV09.68;

gelet op artikel 228a van de Gemeentewet;

besluit:

vast te stellen de :

Verordening rioolrechten 2010

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt:

  • 1.

    onder gemeentelijke riolering verstaan: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of onderhoud bij de gemeente, alsmede het voor de openbare dienst bestemde gemeentewater;

  • 2.

    onder afvalwater verstaan: huishoudelijk afvalwater of bedrijfsafvalwater (water en stoffen die worden afgevoerd via de gemeentelijke riolering), hemelwater of grondwater;

  • 3.

    onder eigendom verstaan een roerende of een onroerende zaak;

  • 4.

    onder verbruiksperiode verstaan de periode waarop de afrekening van het waterleidingbedrijf betrekking heeft.

  • 5.

    onder vastrecht verstaan het voor ieder eigendom verschuldigde vaste bedrag wegens het afvoeren van afvalwater tot een hoeveelheid van vijf¬honderd en één (501) kubieke meters per jaar;

  • 6.

    onder variabel recht verstaan het voor een eigendom verschuldigde bedrag wegens het afvoeren van afvalwater boven een hoeveelheid van vijfhonderd (500) kubieke meters per jaar.

Artikel 2 Belastingplicht

  • 1.

    Onder de naam 'rioolrechten' worden van de gebruiker van een op het riool aangesloten eigendom directe belastingen geheven wegens:

    • 1.

      de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater, met:

      • a.

        een vastrecht voor de eerste vijfhonderd (500) kubieke meters afgevoerd afvalwater, respectievelijk voor een gedeelte daarvan indien minder dan vijfhonderd (500) kubieke meters wordt afgevoerd;

      • b.

        een variabel recht voor de hoeveelheid afvalwater die boven vijfhonderd (500) kubieke meters wordt afgevoerd.

    • 2.

      de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde de structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

  • 2.

    Met betrekking tot de rechten als bedoeld in het eerste lid wordt als gebruiker aangemerkt:

    • a.

      degene die naar omstandigheden beoordeeld al dan niet krachtens eigendom, bezit of beperkt recht of persoonlijk recht feitelijk gebruik maakt van het perceel;

    • b.

      ingeval een gedeelte van een perceel ter gebruik is afgestaan: degene die dat gedeelte ter gebruik heeft afgestaan.

Artikel 3 Zelfstandige gedeelten

Indien gedeelten van een in artikel 2 bedoeld eigendom blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, worden de rechten geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als een geheel worden gebruikt, deze als één eigendom worden aangemerkt.

Artikel 4 Maatstaf van heffing

  • 1.

    Het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel 1, sub a, alsmede artikel 2, eerste lid, onderdeel 2 wordt geheven per eigendom.

  • 2.

    Het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel 1, sub b, wordt geheven naar het aantal kubieke meters afvalwater dat vanuit het eigendom wordt afgevoerd. Het aantal kubieke meters afvalwater wordt gesteld op het aantal kubieke meters water dat in de laatste aan het begin van het belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode naar het eigendom is toegevoerd of is opgepompt. Ingeval de gebruiksperiode niet gelijk is aan een periode van twaalf maanden, wordt de hoeveelheid water door herleiding naar tijdsgelang bepaald. Bij die herleiding wordt een gedeelte van een kalendermaand voor een volle maand gerekend.

  • 3.

    Ingeval gebruik wordt gemaakt van een pompinstallatie moet die pompinstallatie zijn voorzien van een:

    • a)

      watermeter, waarvan de hoeveelheid opgepompt water kan worden afgelezen, of

    • b)

      bedrijfsurenteller, waarvan het aantal uren dat een pompinstallatie met vaste capaciteit in bedrijf is geweest kan worden afgelezen.

  • De eerste volzin is niet van toepassing indien de vaststelling van hoeveel opgepompt water geschiedt op grond van enige andere wettelijke bepaling.

  • 5.

    De op de voet van het derde lid berekende hoeveelheid toegevoerd of gepompt water wordt verminderd met de hoeveelheid water die niet als afvalwater is afgevoerd.

  • 6.

    Indien een eigendom niet is voorzien van een door het waterleidingbedrijf verstrekte watermeter en/of een pompinstallatie als bedoeld in artikel 4, derde lid, en door vergelijking met soortgelijke eigendommen het vermoeden bestaat dat meer dan vijfhonderd (500) kubieke meters afvalwater wordt afgevoerd, stelt de in artikel 231 Gemeentewet bedoelde ambtenaar de hoeveelheid afgevoerd afvalwater vast.

  • 7.

    Het bepaalde in artikel 4, vierde lid, lijdt uitzondering indien de gebruiker van een daar bedoeld eigendom een door burgemeester en wethouders goedgekeurde meetinstallatie aanbrengt, waarvan het waterverbruik kan worden afgelezen. In dat geval is artikel 4, tweede lid, van toepassing, met dien verstande dat de verbruiksperiode wordt gesteld op de aan het belastingjaar voorafgaande periode 1 januari tot en met 31 december.

  • 8.

    Indien de hoeveelheid toegevoerd of opgepompt water in een voor een belastingjaar relevante verbruiksperiode niet, of onvoldoende, met toepassing van artikel 4, tweede lid, kan worden vastgesteld, stelt de heffingsambtenaar de hoeveelheid afgevoerd afvalwater vast.

  • 9.

    De op de voet van het tweede lid berekende hoeveelheid toegevoerd of opgepompt water wordt verminderd met de hoeveelheid water die niet als afvalwater is afgevoerd.

Artikel 5 Tarieven

  • 1.

    Het vastrecht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel 1, sub a, alsmede artikel 2, eerste lid, onderdeel 2, bedraagt per eigendom per jaar € 166,68.

  • 2.

    Het variabel recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel 1, sub b, bedraagt per eigendom per jaar per kubieke meter afvalwater € 1,04.

Artikel 6 Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 7 Wijze van heffing

  • 1.

    De rechten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel 1, sub a alsmede artikel 2, eerste lid, onderdeel 2, worden geheven bij wege van aanslag.

  • 2.

    De belasting als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel 1, sub b wordt geheven bij wege van aanslag.

Artikel 8 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

Ten aanzien van de verschuldigde belasting als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel 1, sub a alsmede artikel 2, eerste lid, onderdeel 2 (Vastrecht):

  • 1.

    indien de belasting wordt geheven met toepassing van artikel 7, eerste lid, aanhef en onderdeel a, is de belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 2.

    indien de belasting wordt geheven met toepassing van artikel 7, eerste lid, aanhef en onderdeel b, is de belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 3.

    indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 4.

    Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 5.

    Voor de toepassing van artikel 7 lid 2, wordt daaronder tevens begrepen de situatie waarin de heffing op de wijze als bedoeld in artikel 5, eerste lid, aanhef en onderdeel a, in de loop van het belastingjaar begint of eindigt, terwijl het belastbare feit reeds aanwezig was respectievelijk aanwezig blijft.

Ten aanzien van de verschuldigde belasting als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel 1, sub b (Variabel recht):

  • 6.

    de belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 7.

    indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 8.

    Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

Artikel 9 Termijnen van betaling

Ten aanzien van de wijze van heffing als bedoeld in artikel 7, eerste lid en aanhef:

  • 1.

    moeten aanslagen worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede één maand later.

  • 2.

    in afwijking van het eerste lid geldt, in geval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan, minder is dan € 3.500 en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in acht gelijk termijnen. De eerste termijn vervalt één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

Ten aanzien van de wijze van heffing als bedoeld in artikel 7, tweede lid en aanhef:

  • 3.

    moeten aanslagen worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede één maand later.

  • 4.

    in afwijking van het derde lid geldt, in geval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan, minder is dan € 3.500 en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in acht gelijk termijnen. De eerste termijn vervalt één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 5.

    De Algemene Termijnenwetis niet van toepassing op de in het voorgaande leden gestelde termijnen.

Artikel 10 Verlenen kwijtschelding

  • 1.

    Er wordt kwijtschelding verleend voor de belasting als bedoeld in artikel 5 lid 1.

  • 2.

    Er wordt geen kwijtschelding verleend voor de belasting als bedoeld in artikel 5 lid 2.

  • 3.

    Bij de invordering van de rioolrechten wordt in afwijking van de uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 het percentage voor de berekening van de kosten van bestaan vastgesteld op 100%.

Artikel 11 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Door het college van burgemeester en wethouders zijn in een collegebesluit nadere regels vastgesteld met betrekking tot de heffing van de rioolrechten.

Artikel 12 Inwerkingtreding

  • 1.

    De “Verordening rioolrechten 2009” wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich vóór die datum hebben voorgedaan.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking, met dien verstande dat indien de bekendmaking vóór 1 januari 2010 plaatsvindt, de verordening niet eerder in werking treed dan de in het derde lid genoemde datum.

  • 3.

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2010.

  • 4.

    Deze verordening kan worden aangehaald als de “Verordening rioolrechten 2010”.

Ondertekening

Vastgesteld in de openbare vergadering van de
raad van Uithoorn van 03 december 2009, nr. 4.2.1
De griffier (plv), De voorzitter (plv),
(mevr. L.W.F. Örsçek-Moolenaar) (mevr. D.J. Zijlstra)